Forum der Letteren. Jaargang 1988
(1988)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buitenlandse oordelen over Nederlandse spraak; een verkennend onderzoek
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingNederlanders die niet taalkundig geschoold zijn, spreken zich nogal eens in algemene bewoordingen uit over de uitspraak van vreemde talen: het Italiaans zou een muzikale taal zijn, het Duits snauwerig klinken en het Arabisch vanuit de keel worden geproduceerd. Zo hebben ook buitenlanders oordelen over het Nederlands, of worden hun bepaalde vooroordelen toegeschreven. Onderzoek naar oordelen van buitenlanders over de wijze waarop het Nederlands in hun oren klinkt, is nooit verricht. Er is niet onderzocht welke precieze oordelen buitenlanders over de uitspraak van het Nederlands hebben, en evenmin is getracht te achterhalen waarop deze oordelen berusten. In dit artikel wordt de empirische basis geschetst voor een dergelijk onderzoek. Er wordt aangegeven op welke manier men vat kan krijgen op vage oordelen over vreemde spraak. Bovendien wordt getoond hoe de diversiteit in oordelen tussen sprekers met een verschillende moedertaal geanalyseerd kan worden. Naast dit methodische aspect zijn de resultaten soms ook frappant: het blijkt mogelijk een vaag beeld te geven van de wijze waarop het Nederlands in buitenlandse oordelen klinkt, maar ook aan te tonen dat de moedertaalachtergrond een belangrijke rol speelt bij de oordeelsvorming. Voordat de doelstelling van het onderzoek wordt geformuleerd, wordt verwant onderzoek behandeld, en daarmee een kader aangegeven.Ga naar eind*
In haar onderzoek naar aspecten van Amsterdamse spraak onderscheidt Van Bezooijen (1983) in navolging van o.a. Abercrombie (1967) in spraak drie lagen: een segmentele laag, een stemdynamieklaag en een stemkwaliteitlaag. De segmentele laag wordt gevormd door kortstondige en variabele eigenschappen die samenhangen met de produktie van klinkers en medeklinkers. De stemdynamieklaag bevat eigenschappen die langzamer veranderen. Ze zijn prosodisch van aard en beschrijfbaar in termen van modulaties in toonhoogte, tempo en luidheid. De stemkwaliteitlaag is voortdurend aanwezig. De eigenschappen ervan ‘vormen de achtergrond waartegen de andere twee lagen worden gerealiseerd en gepercipieerd’ (Van Bezooijen 1983:182). In dit artikel wordt verslag gedaan van onderzoek naar voortdurend aanwezige eigenschappen in Nederlandse spraak, zoals die worden waargenomen door buitenlanders. Het onderzoek richt zich niet op afzonderlijke spraakklanken, bij voorbeeld op de door buitenlanders schraperig geachte velaire frikatief ch, en ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet op voor buitenlanders veelal lastig te realiseren combinaties van medeklinkers als in het woord Scheveningen. Het onderzoek sluit wel aan bij dat naar stemkwaliteit (Laver 1968; in Nederland bij voorbeeld Boves, Fagel & Van Herpt 1982, Fagel, Van Herpt & Boves 1983, Van Bezooijen 1983), in het bijzonder bij onderzoek naar ‘long-term voice-and-speech characteristics’ (Van Bezooijen 1986). De stemkwaliteit van een spreker wordt niet alleen bepaald door zijn anatomische eigenschappen, maar ook door ‘habituele spierinstellingen (...) die de spreker zichzelf, meestal als gevolg van sociale imitatie of op grond van stereotiepe voorstellingen, heeft aangemeten’ (Van Bezooijen 1983:182). Uit onderzoek is gebleken dat de aan Laver e.a. (1981) ontleende stemkwaliteitparameters harshness ‘schorheid’, creak ‘krakerigheid’, whisper ‘heesheid’, stembandspanning, nasaliteit en denasaliteit verband houden met sociaal-culturele factoren; de spraak van Amsterdammers met een lage sociale status klinkt bij voorbeeld nasaler dan de spraak van Amsterdammers met een hoge sociale status (Van Bezooijen 1983:190). In ons onderzoek wordt aangenomen dat de spraak van Nederlanders die de sociaal noch geografisch gemarkeerde standaardtaal spreken, eveneens gekenmerkt wordt door voortdurend aanwezige eigenschappen die niet bepaald worden door individuele anatomische eigenschappen. Voorts wordt aangenomen dat de spraak van leden van andere taalgemeenschappen zulke eigenschappen, maar andere, ook bezitten. De waarneming van anderstalige spraak wordt beïnvloed door de eigentalige spraak (zie bij voorbeeld Van Heuven, Van Houten & De Vries 1986 als een recente bijdrage aan het interferentie-idee). Het doel van het onderzoek is:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Methodea ProefpersonenUit Boves e.a. (1982) en Van Bezooijen (1983, 1986) blijkt dat het mogelijk is betrouwbare oordelen over spraak te ontlokken aan leken. Uit het onderzoek van Boves e.a. (1982) naar de ideale stem en uitspraak van mannen en vrouwen blijkt ook dat oordelen ontlokt kunnen worden zonder enig geluidsmateriaal aan te bieden. Men is bij voorbeeld in staat duidelijke stereotiepe opvattingen over de verschillen tussen mannen- en vrouwenspraak te formuleren. Dit onderzoek berust op lekenoordelen die gegeven zijn in abstractie van geluidsmateriaal. In dit verkennende onderzoek zijn de proefpersonen niet willekeurig (‘random’) verzameld; de enige eisen waaraan ze moesten voldoen, waren dat ze buitenlanders waren, dat ze niet taalkundig geschoold waren, dat ze tenminste een halfjaar in Nederland woonden, dat ze konden lezen en het alfabetschrift kenden, en dat ze een eenvoudig gesprek in het Nederlands konden voeren over alledaagse onderwerpen (zoals het weer, het vervoer en boodschappen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doen). In totaal deden 214 proefpersonen aan het onderzoek mee gespreid over 28 verschillende talen: 53 met Engels (waaronder 6 Amerikanen), 20 met Duits (waaronder 2 Oostenrijkers en 2 Zwitsers), 19 met Spaans, 17 met Arabisch, 17 met Chinees (die allen het Mandarijn beheersten), 15 met Turks, 11 met Portugees, 11 met Indonesisch, 8 met Berber, 6 met Frans, 6 met Italiaans, 5 met Hindi, 3 met Koerdisch, 3 met Papiamento, 2 met Perzisch, 2 met Grieks, 2 met Japans, 2 met Sranantongo, 2 met Noors, 2 met Punjabi, 1 met Deens, 1 met Hebreeuws, 1 met Hongaars, 1 met Urdu, 1 met Pools, 1 met Roemeens, 1 met Russisch en 1 met Twi. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b VragenlijstDe vragenlijst bestaat uit 22 bipolaire 5-puntschalen (Bijlage). De polen zijn in het Nederlands en het Engels aangegeven. De schalen zijn voornamelijk ontleend aan Van Bezooijen (1986). Twee schalen zijn niet overgenomen: trembling ‘onvast’, omdat uit een vooronderzoek onder 30 buitenlanders, waarin de parameters van Van Bezooijen op hun hanteerbaarheid werden onderzocht middels een interview èn waarin de buitenlanders oordelen over de Nederlandse spraak konden geven, bleek dat de geïnterviewden ten aanzien van dit kenmerk - ook na uitleg - niet goed konden onderscheiden tussen anatomische en habituele stemkwaliteit, en staccato, omdat uit het vooronderzoek bleek dat deze term zeer lastig duidelijk te maken was en de reacties erop in het onderzoek van Van Bezooijen niet consistent te interpreteren waren (Van Bezooijen 1986:4). De unipolaire schalen (voor kenmerken die geïnterpreteerd kunnen worden als aanwezig of afwezig, zoals nasaal) van Van Bezooijen zijn gewijzigd in bipolaire schalen (voor kenmerken die geïnterpreteerd kunnen worden als continua tussen twee contrasten als zacht/luid). Preciezer: we hebben het onderscheid tussen beide soorten schalen genegeerd ten einde de kenmerken zo uniform mogelijk aan te bieden. Vier schalen zijn ontleend aan Boves e.a. (1982), omdat in het vooronderzoek deze kenmerken herhaaldelijk vermeld werden zonder dat ernaar gevraagd was: aangenaam/onaangenaam, opgewonden/rustig, vriendelijk/gereserveerd en mooi/lelijk. Eveneens op grond van het vooronderzoek zijn 5 schalen opgenomen over paralinguale eigenschappen, hoewel eigenlijk buiten het doel van het onderzoek vallend: veel gebaren/weinig gebaren, veel aanraken/weinig aanraken, grote spreekafstand/kleine spreekafstand, veel mimiek/weinig mimiek en veel oogcontact/weinig oogcontact. Zowel de Nederlandse als de Engelse gebruikte termen zijn met 10 buitenlanders met verschillend opleidingsniveau doorgenomen om de hanteerbaarheid ervan te toetsen. Er is voor een oneven schaal gekozen om de informanten in staat te stellen een neutraal oordeel te geven; bij even schalen worden de informanten immers gedwongen tot een positieve dan wel negatieve keuze. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c ProcedureDe proefpersonen vulden in het bijzijn van een proefleider de vragenlijst individueel in, nadat uitleg gegeven was over het doel van het onderzoek: aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buitenlanders oordelen te vragen over hoe het Nederlands van ontwikkelde Nederlanders, bij voorbeeld nieuwslezers, klinkt. Omdat het onderzoek zich richt op de inmiddels gevormde voorstelling van de Nederlandse spraak (de oordelen werden niet naar aanleiding van stimuli gegeven), werd nadrukkelijk gevraagd niet te letten op de spraak van de interviewer, en ook zoveel mogelijk te abstraheren van individuele verschillen tussen sprekers, verschillen in leeftijd, sekse en dialect (waaronder het verschil tussen Noordnederlands en Vlaams). Doordat de enquête afgenomen werd aan één informant, soms aan twee tegelijk, was het mogelijk het doel, indien gewenst, in het Engels of in de moedertaal van de informant uiteen te zetten. Indien de gebruikte termen van de schalen niet onmiddelijk duidelijk waren, werd uitleg gegeven in de vorm van omschrijvingen dan wel voorbeelden. Dit bleek soms nodig bij vol/iel, nasaall niet nasaal, hees, schor/niet hees, niet schor, grote spreekafstand/kleine spreekaf/stand en veel oogcontact/weinig oogcontact. De problemen die zich bij deze schalen voordeden, waren talig van aard: het Nederlands en het Engels werden niet begrepen. Alleen de term nasaal bleek ook door de gecompliceerde begripsinhoud lastig. Enkele proefpersonen bleken niet vertrouwd te zijn met de techniek van het scoren op schalen. Uitleg hielp in alle gevallen. De proefpersonen deden op vrijwillige basis aan het onderzoek mee en werden er niet voor betaald. De schalen zijn aan alle informanten in dezelfde volgorde aangeboden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 ResultatenIn Tabel I worden de gemiddelde scores op de schalen gegeven. In de figuur uit Tabel I is ook de modus van iedere schaal, de score die het meest is toegekend, weergegeven. Uit de gemiddelden, en nog duidelijker uit de modi, zijn enige conclusies te trekken. Nederlandse spraak klinkt eerder luid dan zacht, eerder ruw dan glad, eerder schel dan warm, eerder helder dan dof, niet nasaal, hees/schor, eerder monotoon dan melodieus, eerder vloeiend dan haperend en eerder accentrijk dan accentarm. Minder geprononceerd wordt geoordeeld over laag/hoog, vol/iel, snel/langzaam, goed gearticuleerd/slecht gearticuleerd, opgewonden/rustig, vriendelijk/gereserveerd en mooi/lelijk. Paralinguaal wordt Nederlandse spraak begeleid door weinig gebaren en door weinig aanraken; spreekafstand, mimiek en oogcontact geven geen aanleiding tot opmerkingen van graduele aard.
De spreiding in de scores is vrij groot (zie Tabel I). Dit is de doelstelling van het onderzoek in het oog houdend niet verontrustend: er wordt verwacht dat er spreiding is. Het doel is immers mede na te gaan of de spreiding in de responsies in verband te brengen is met de moedertalige achtergrond van de informanten. Omdat een aantal talen door een zeer klein aantal informanten gesproken wordt, hebben we ons in het vervolg van de analyse van de gegevens beperkt tot de talen die door meer dan 10 informanten werden gesproken. Over bleef een aantal van 163 informanten gespreid over 8 moedertalen: 17 met Arabisch, 17 met Chinees, 20 met Duits, 53 met Engels, 11 met Indonesisch, 11 met Portugees, 19 met Spaans en 15 met Turks. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel I Modale en Gemiddelde scores (N=214, gem.=gemiddelde, s.d.=standaardeviatie)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met behulp van een discriminantanalyse is onderzocht of op basis van de uitge brachte scores - achteraf - gereconstrueerd kan worden wat de moedertaalachtergrond van de beoordelaars is. Een discriminantanalyse probeert voor elk object in een verzameling (in dit geval de beoordelaars) te achterhalen tot welke categorie (in dit geval de moedertalen) het behoort door voor elk object een discriminantscore uit te rekenen. Deze scores vormen de uitkomst van zogenaamde discriminantfuncties: optellingen van de 22 gemeten schaalwaarden, waarvan elk vermenigvuldigd (gewogen) wordt met een empirisch vastgestelde gewichtsfactor. In dit geval is gebruik gemaakt van de maximale informatie in de gegevens: zeven discriminantfuncties (het aantal talen met één verminderd), waarvan elk gebruik maakt van alle 22 gemeten schaaloordelen. Vijf informanten zijn bij de analyse buiten beschouwing gelaten, omdat bij hen tenminste één gemeten variabele ontbrak, waardoor het totaal 158 informanten werd (16 met Arabisch, 16 met Chinees, 20 met Duits, 50 met Engels, 11 met Indonesisch, 11 met Portugees, 19 met Spaans en 15 met Turks). In Tabel II zijn de resultaten van de discriminantanalyse samengevat. Uit Tabel II is het gereconstrueerde lidmaatschap van één van de (taal)groepen af te lezen. In 62% van de gevallen is er correct geclassificeerd. Als bedacht wordt dat bij een toevallige verdeling iedere cel een percentage van 12,5 (een kans van 1:8) zou bevatten, mag de conclusie getrokken worden dat de oordelen in hoge mate bepaald worden door de moedertaalachtergrond van de beoordelaars. De informanten met een Chinese achtergrond kunnen met het meeste succes geïdentificeerd worden (88%), gevolgd door de Spanjaarden (79%). Voor de overige groepen wordt de moedertaal gereconstrueerd met een mate van succes die varieert tussen 50% en 60%; relatief het minste succes wordt behaald bij sprekers met een Arabisch- en een Duitstalige achtergrond (50%). Uit de verwarringen in de reconstructies (postdicties) kunnen voorzichtig ook enige conclusies worden getrokken. De grootste verwarring doet zich voor naar die taal die genetisch (Engels in plaats van Duits en omgekeerd; vergelijk ook Portugees in plaats van Spaans en omgekeerd) dan wel geografisch (Turks in plaats van Arabisch en omgekeerd, Indonesisch in plaats van Chinees) het dichtst bij staat. Het valt echter op dat Turks vaker dan Chinees in plaats van Indonesisch gereconstrueerd wordt: de verwarringen tussen Indonesisch en Chinees, en tussen Indonesisch en Turks, zijn niet symmetrisch.
Om op een eenvoudige wijze te onderzoeken in welke mate de 22 schalen bijdragen aan het voorspellen van het groepslidmaatschap, is van elke schaal de verhouding (de F-ratio) berekend tusen de variantie in de scores van de acht (taal)groepen en de variantie in de scores van de 158 informanten gezamenlijk, ongeacht tot welke groep ze behoren. In Tabel III zijn de F-ratio's weergegeven met hun significantieniveau; voorts ook de gemiddelde oordelen per (taal)groep. Aan de hand van de significantie wordt bepaald of alle taalgroepen zich hetzelfde gedragen, of dat er minstens één is die zich wel afwijkend gedraagt van de andere groepen. In het laatste geval is de schaal een goede voorspeller in minstens één discriminantfunctie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel II Samenvatting discriminantanalyse Op de hoofddiagonaal de correcte postdicties. De onderstreping geeft per kolom de grootste verwarring aan.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkele conclusies kunnen worden getrokken op basis van de gegevens uit Tabel III. Spaanssprekenden vinden Nederlandse spraak ruw. In mindere mate geldt dit voor Engels- en Duitssprekenden. Chinees-, Indonesisch-, Arabisch- en Portugeessprekenden achten het Nederlands eerder glad klinken. Alleen Chineestaligen achten het Nederlands warm klinken; andere sprekers vinden het eerder schel. Chineestaligen vinden de Nederlandse spraak nasaal, maar Spaans-, Engels-, Duits- en Portugeessprekenden niet. Chineessprekenden gewagen van schorheid, maar Arabischsprekenden juist van het tegendeel. Arabisch-, Indonesisch-, Portugees- en Spaanssprekenden neigen ertoe de Nederlandse spraak goed gearticuleerd te vinden, maar Chinees-, Duits- en Engelssprekenden juist niet. Alle informanten achten het Nederlands eerder vloeiend dan haperend, maar dit geldt in het bijzonder voor Arabisch- en Turkssprekenden. Arabischsprekenden vinden het Nederlands een mooie taal. De andere informanten oordelen in het algemeen neutraal. Van de paralinguale eigenschappen valt op dat Chineessprekenden Nederlanders tijdens het spreken veel gebaren vinden maken, maar dat de andere informanten, en in het bijzonder de Spanjaarden en Portugezen, dit juist niet vinden. Alle informanten vinden dat Nederlanders elkaar tijdens het gesprek nauwelijks aanraken, in het bijzonder de Spanjaarden, Indonesiërs en Turken. Spanjaarden vinden de Nederlandse spreekafstand groot. Chinezen vinden dat Nederlanders het spreken met veel mimiek begeleiden, maar Indonesiërs en Spanjaarden vinden dat juist niet. Het valt op dat Duits- en Engelstaligen vrijwel identiek scoren: hun gemiddelden wijken niet meer dan 0,5% van elkaar af. Zo lijkt het scoorgedrag van Turken op dat van Indonesiërs en dat van Portugezen op dat van Spanjaarden (vergelijk de verwarringen in de discriminantanalyse).
Het verschil tussen de schalen kan ook op een andere manier uitgedrukt worden. We geven daarvan een voorbeeld aan de hand van twee schalen, namelijk warm/schel (significant) en hoog/laag (niet significant). De variantieanalyse toont dat in het geval van de schaal warm/schel 16% van de variantie wordt verklaard door de factor taal, maar van de schaal hoog/laag slechts 3%. Uit de kruistabel (Tabel IV) kan worden afgelezen dat de Chineestaligen op de schaal warm/schel redelijk eensgezind 2 scoren, de Duitstaligen 3 of 4, de Engelstaligen rond 3, de Spaanstaligen 4 en de Turkstaligen 4 of 3. De Arabisch-, Indonesisch- en Portugeestaligen oordelen daarentegen gespreid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel IV WARM/SCHEL-kruistabel
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 DiscussieDe doelstelling lijkt redelijk gehaald: op grond van oordelen van buitenlanders kan een (vaag) profiel gemaakt worden van voortdurend aanwezige eigenschappen in Nederlandse spraak en enige paralinguale kenmerken, én het beoordelingsgedrag wordt althans voor een deel bepaald door de moedertaalachtergrond van de beoordelaars. Toch plaatsen we bij de behaalde resultaten enige kanttekeningen. Bij de uitkomsten van de gemiddelde oordelen (Tabel II) moet bedacht worden dat niet met zekerheid vastgesteld kan worden of de oordelen berusten op de waarneming van Nederlandse spraak. De beoordelaars hebben immers hun oordelen moeten geven zonder referentiepunt, bij voorbeeld zonder ook te oordelen over een andere taal, of andere talen. Het is daarom mogelijk dat de oordelen berusten op de waarneming van buitenlandse spraak in het algemeen. In vervolgonderzoek zal deze omissie verholpen moeten worden. De referentiebasis zou verkregen kunnen worden door groepen beoordelaars met verschillende moedertaalachtergronden meerdere vreemde talen te laten beoordelen. Zo'n opzet is natuurlijk complexer en bewerkelijker dan de huidige verkenning, maar lijkt de moeite waard. Voorts moet nader onderzocht worden hoe de oordelen samenhangen, of de oordelen van leken overeenkomen met de oordelen van getrainde luisteraars, en of oordelen aan de hand van stimulusmateriaal verschillen van spontaan gegeven reacties als in dit onderzoek.
J.W. de Vries is hoogleraar Nederlandse Taalkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|