Forum der Letteren. Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||
Bijzinstypologie in de ANS: ingesloten-antecedentzin vs. afhankelijke vraagzin
|
(1) | a. ............................. is niet goed bij zijn verstand. |
b. Ik vraag me af .............................................. |
Boven de stippellijn komt in (1a) een zgn. vrije relatiefzin of ‘betrekkelijke bijzin met ingesloten antecedent’ (verder: IAZ), in (1b) een afhankelijke (vraagwoord)-vraagzin (verder: AVZ). De IAZ is te herkennen aan de parafrasemogelijkheid met een geëxpliciteerd antecedent (wie = ‘degene die’), de AVZ verraadt zich in de eerste plaats door zijn omgeving die voorzien is van werkwoorden als vragen, zich afvragen, (willen) weten, substantieven als vraag, adjectieven als onbekend, enz., omgevingen die ook de indirecte ja/nee-vraag (of-zin) verdragen.
Op het eerste gezicht lijkt ook de volgorde een aanwijzing te geven: een afhankelijke zin in het kopstukGa naar eind1 als in (1a) maakt veel kans een IAZ te zijn, de AVZ vinden we vaak terug in het staartstukGa naar eind2. Toch zijn deze plaatsingskenmerken niet criteriaal, blijkens paren als:In een eerste paragraaf zetten we enkele criteria op een rijtje die in het geval van problematische zinnen gehanteerd kunnen worden om het typologische statuut ervan te bepalen. In een tweede paragraaf gaan we dan na in hoeverre de gebruiker met ontleed-vragen voor deze criteria in de ANS terecht kan. De conclusie zal zijn dat een meer systematische behandeling van zinstypologische vragen in de ANS wenselijk is.
1. Criteria
1.1. Explicitering van hei ingesloten antecedent
Het minimale criterium waaraan een IAZ moet voldoen, vloeit voort uit de definitie ervan: als het antecedent ‘ingesloten’ is, moet het ook te voorschijn gehaald kunnen worden: wie = ‘degene die’, wat = ‘hetgene dat’, waar = ‘daar waar’,
waarin = ‘dat(gene) waarin’, enz. In het geval van de wat-zin is er trouwens nog een andere parafrasemogelijkheid, nl. door hetgeen:
(5) | Wat hij gezegd heeft = hetgeen hij gezegd heeft |
Kunnen we wat beschouwen als een relativum zonder lexicaal hoofd, dan is hetgeen beter te typeren als een hoofd met niet-gelexicaliseerd relativumGa naar eind3, een situatie die in het Nederlands uitzonderlijk is, in het Engels daarentegen gewoon (vgl. the man I saw).
1.2. Vraagcontext
Het minimale criterium voor de AVZ hangt samen met het ‘vraag’-karakter van de afhankelijke zin: de syntactische context moet semantisch van die aard zijn dat hij een (indirecte) vraagzin verdraagt. Dat kan men in de regel laten zien m.b.v. een afhankelijke ja/nee-vraagzin ingeleid door of: die moet in de betreffende context - we noemen hem gemakshalve ‘VRAAGcontext’Ga naar eind4 - mogelijk zijn.
(6) | Ik vroeg hem | a. | wat hij gedaan had. |
b. | of hij wat gedaan had. |
In een aantal van de gevallen bevat die context een nomen (vb. vraag), een werkwoord (vb. vragen) of een adjectief (vb. onbekend) die gesubcategoriseerd zijn voor (afhankelijke) vraagzinnen. Toch hangt de definitie van een vraagcontext niet alleen af van de lexicale specificatie van dergelijke woorden. Zo sluit een Adj als zeker vraagzinnen uit, maar het laat ze wel toe zodra het genegeerd wordt. Vgl. (7) met (8):
(7) | *Het is zeker | a. | of hij het zal meebrengen. |
b. | wat (of) hij zal meebrengen. | ||
(8) | Het is niet zeker/onzeker | a. | of hij het zal meebrengen. |
b. | wat (of) hij zal meebrengen. |
In een voorbeeldzin als (2b) is er helemaal geen specifiek woord aan te wijzen dat de vraagzin oproept, maar het is de semantiek van de héle dominerende zin die hem tot vraagcontext stempelt.
1.3. Woordvolgorde
Zoals gezegd kan plaatsing in kop- of staartstuk niet criteriaal genoemd worden voor het ene of andere type. Anders zit het echter met plaatsing in het middenstuk, d.i. binnen de zgn. tang, in de hoofdzin gevormd door pv-pool en V-pool (cf. ANS, p. 917 vv), in de bijzin door bindwoord (voegwoord of relativum) en V-pool. Het is immers bekend dat afhankelijke zinnen met subject- of objectstatus in de regel van plaatsing in het middenstuk uitgesloten zijn (zie ANS, p. 1017, De Schutter/Van Hauwermeiren, p. 197). Vgl.
(9) | a. | *Ik heb dat hij zal komen toch gezegd? |
b. | Ik heb toch gezegd dat hij zal komen? | |
(10) | a. | *Heb je of hij erover nagedacht heeft gevraagd? |
b. | Heb je gevraagd of hij erover nagedacht heeft? |
De enige uitzondering op deze overigens vrij stringente regel wordt gevormd door de IAZ: die kan behalve in het staartstuk heel goed in het middenstuk voorkomenGa naar eind5:
(11) | Ik moet wie hiervoor verantwoordelijk is opsluiten. |
(12) | Hij zal | a. | wat hij gestolen heeft moeten teruggeven. |
b. | moeten teruggeven wat hij gestolen heeft. |
De middenstuk-plaatsing nu is voor de AVZ volstrekt uitgesloten. Voorbeelden:
(13) | *Heb je wat hij meegebracht heeft nagevraagd? |
(14) | *Nog steeds is mij waar je mij van verdenkt een raadsel. |
1.4. Andere criteria
Er zijn nog andere punten waarop IAZ's zich syntactisch anders gedragen dan AVZ's, zoals de al-of-niet-combineerbaarheid met een voorzetsel binnen een PP: probleemloos voor de IAZ, voor de AVZ doorgaans uiterst problematisch. Dit en andere eigenschappen kunnen verdere onderscheidingscriteria opleveren, maar daar kunnen we in het kader van een korte bijdrage als deze niet op ingaan.
2. Wat leert ons de ANS?
Eigenlijk wordt het problematische karakter van de onderscheiding in de ANS niet echt onderkend. Tekenend in dat verband is het luchtige ‘context en betekenis kunnen uitsluitsel geven’ (p. 719) i.v.m. de vraag of een w-z in die afhangt van een substantief als een betrekkelijke dan wel als een vragende zin dient te worden beschouwd:
(15) | a. | De vraag waarmee de dader de moord had gepleegd, ... |
b. | De vraag waarmee hij hem voortdurend lastig viel, ... |
Men zou verwachten criteria i.v.m. (bij)zinstypologie te vinden in het hoofdstuk 23, dat helemaal aan ‘Soorten zinnen’ gewijd is (pp. 1049-1068), maar bij nader toezien blijkt hier enkel een bont allegaartje van hoofdzintypes besproken te worden: actieve vs. passieve zin/mededelende vs. vragende en bevelende zin/uitroepende zinnen.
2.1. Explicitering van het ingesloten antecedent
Dat het antecedent bij een IAZ expliciteerbaar is, wordt op diverse plaatsen aangestipt, enerzijds bij de behandeling van het betrekkelijk vnw (bij de woordsoorten), anderzijds bij de behandeling van de onderwerpszin (bij de zinsdelen). De eigenschap wordt evenwel niet als criteriaal voorgesteld.
2.2. Vraagcontext
Hoewel het register de term ‘afhankelijke vraag’ bevat, worden we enkel verwezen naar de plaats waar over de of-zin gesproken wordt (p. 645), ook al wordt de term ‘afh. vraag’ ook expliciet met w-zinnen in verband gebracht (op p. 826, sub: onderwerpszin). Hier wordt wel zijdelings allusie gemaakt op de verwantschap met of-zinnen, maar van een vervangingscriterium is nergens sprake.
2.3. Woordvolgorde
Het mag wel heel merkwaardig genoemd worden dat de ANS die zo'n uitvoerige behandeling (pp. 909-1047) van de woordvolgorde geeft, het toch wel heel aparte gedrag van de IAZ in dit verband nergens vermeldt. De formulering van de algemene regel ‘bijzinnen staan bij voorkeur niet tussen de twee polen, in het midden-
stuk’ (p. 1017), voorziet nauwelijks ruimte voor uitzonderingen - alleen ‘tussenzinnen’ ingeleid door zoals of door hetgeen/wat (met hele zin als antecedent) worden expliciet in het middenstuk toegelaten (p. 1020). Nochtans wordt de IAZ wel degelijk als (bij)ZIN beschouwd, blijkens benamingen als ‘onderwerpszin’ (p. 826), ‘gezegdezin’ (p. 814). enz. Nergens evenwel heb ik ook maar één voorbeeld kunnen vinden met een IAZ in het middenstuk. Dat het toch wel opvallende uitzonderingsstatuut van de IAZ aan de aandacht van de redacteuren ontsnapt is, heeft wel te maken met het feit dat de typologie van bijzinnen nergens expliciet aan de orde gesteld wordt.Ga naar eind6
3. Besluit
Informatie over IAZ en AVZ is op tal van plaatsen in de ANS terug te vinden, maar nergens worden de twee formeel erg verwante types op een systematische manier met elkaar vergeleken en tegenover elkaar afgezet. Een indeling langs ‘functionele’ lijnen (onderwerpszin, enz.) kan haar nut hebben, maar blijft onvolledig zonder een meer formele behandeling van de zinstypologie, onafhankelijk van de functie.
Bibliografie
Daalder, S. (1977), ‘Over relatieve zinnen met ingesloten antecedent’ in: Spektator 6 (1976-77), pp. 401-407. |
Pollmann, Th. & A. Stunn (1977), Over zinnen gesproken. Termen en begrippen van de traditionele grammatica. Culemborg. |
Riemsdijk, H. van (1979), ‘Vrije relatieve zinnen’, in: Spektator 8 (1978-79), pp. 360-371. |
Schutter, G. de/P. van Hauweraneiren (1983), De structuur van het Nederlands. Taalbeschouwelijke grammatica. Malle. |
- eind1
- Met ‘kopstuk’ is dat stuk van de kernzin bedoeld dat ook wel ‘voorveld’ genoemd wordt, en in de hoofdzin afgesloten wordt door de pv; niet te verwarren met de aanloop, die intonatorisch van de kernzin gescheiden is, en meestal in de kernzin een hernemend woord heeft (cf. ANS, p. 969 vv.).
- eind2
- Het staartstuk bevindt zich rechts van de V-pool, dus in extrapositie. Niet te verwarren met de uitloop (cf. ANS, p. 1033 vv.).
- eind3
- Merkwaardig genoeg wordt hetgeen altijd bij de betrekkelijke voornaamwoorden ondergebracht (o.a. ook in de ANS, p. 253-4), hoewel het morfologisch volledig aansluit bij het paradigma van de (bepalingaankondigende) aanwijzende voornaamwoorden. Structureel moet men dan een verzwegen dat aannemen: hetgeen = hetgeen [dat].
- eind4
- Al is dat wel wat ongenuanceerd als aanduiding. ‘Vraag’-karakter is bijv. nauwelijks te onderkennen in
LAAT MAAR EENS HOREN {wat}
{*hetgeen}je problemen zijn.
- eind5
- Dat de plaatsing van de IAZ in het middenstuk mogelijk is kan de gedachte aannemelijk maken dat we hier met een NP te maken hebben, i.t.t. de AVZ die S-status heeft. Dat is ook het standpunt van Daalder (1977), die bij de IAZ het relativum als ‘hoofd’ van de nominale constructie beschouwt, net als een lexicaal antecedent. Juist de extrapositie-mogelijkheid echter brengt Van Riemsdijk (1979) tot een tegengesteld standpunt: de IAZ is een S' (of S̄). Onverklaard blijft dan echter dat de IAZ probleemloos op een voorzetsel kan volgen, iets wat normaal aan NP's voorbehouden is.
- eind6
- Pollmann/Sturm (1977) is een van de weinige grammatica-handboeken mij bekend, waarin het onderscheidingsprobleem IAZ/AVZ heel expliciet aan de orde gesteld wordt. Het criterium van de woordvolgorde hanteren zij hierbij echter niet.