Forum der Letteren. Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermdTussenklanken in substantivische en adjectivische samenstellingen
|
- | wanneer moeten of mogen we een tussenklank gebruiken? |
- | hoe spellen we de tussenklanken? |
De ANS bevat geen overzicht van de spelling en bijgevolg ook geen regels voor de spelling van de tussenklanken. Men verwijst voor spellingsaangelegenheden ‘ten overvloede’ (p. 12) naar de officiële Woordenlijst.
Het eerste probleem, het gebruik van de tussenklanken, vormt geen reëel probleem voor de Nederlandstalige taalgebruiker. Hij laat zich meestal niets gelegen liggen aan de door de taalbeschrijver geformuleerde regels, wanneer deze regels niet in overeenstemming blijken te zijn met zijn eigen taalgevoel. Terecht wordt in Van Dale 1984 bij samenstellingen die met spelling(s) beginnen, opgemerkt: ‘in de Wdl. worden deze samenst. alleen zonder s vermeld, maar de vormen met s zijn de meest gangbare’ (p. 2670). Ook zal iedere Nederlandstalige samenstellingen als sportartikelenbranche, lerarenopleiding, rivierenstelsel als correct Nederlands (blijven) beschouwen, ondanks het feit dat het gebruik van de tussenklanken in deze
samenstellingen niet in overeenstemming is met de in de ANS (pp. 102-103) geformuleerde regels.
Heel anders is het gesteld met de niet-Nederlandstalige. Hij zal vaak een beroep moeten doen op de Woordenlijst, een woordenboek of een spraakkunst. Juist omdat de anderstaligen een van de belangrijkste doelgroepen van de ANS vormen, wil ik de behandeling van de tussenklanken in de ANS vanuit het gezichtspunt van de anderstalige bekijken. Daarbij wil ik drie aspecten bespreken:
- | de gebruikte terminologie; |
- | de tussenklanken bij het type subst. + subst.; |
- | de tussenklanken bij het type subst. + adj. |
De gebruikte terminologie
De beschrijving van de tussenklanken in de ANS is hoofdzakelijk gebaseerd op enkele voorstudies van co-redacteur Van den Toorn (1981a, 1981b, 1982a, 1982b, 1982c), studies waarin zonder onderscheid de begrippen tussenklank, verbindingsklank, bindingsklank, bindfoneem worden gebruikt. In de ANS beperkt men zich tot tussenklank en verbindingsklank. Verwarrend is wel, dat de term tussenklank in het register als synoniem voor overgangsklank in werkte-n-ie (ANS, pp. 167-168) optreedt. Erg ongewoon lijkt het me om de term tussenklank ook te gebruiken voor de -e- in woorden als hopelijk, zorgelijk (ANS, p. 356). Zeker wanneer men - zoals in de ANS (p. 101) - onder een tussenklank verstaat: een klank die tussen het eerste en tweede lid optreedt. Met deze definitie sluit de ANS zich aan bij de officiële Woordenlijst (p. LVI). Opmerkelijk is wel, dat de ANS expliciet de mogelijkheid van meerdere tussenklanken tussen het eerste en tweede lid aanvaardt. Wie daarbij zou denken aan -er-, vergist zich, want de ANS spreekt steeds van de tussenklank -er- (pp. 102, 350), dit in tegenstelling tot Van den Toorn, die -er- een bindmorfeem noemt (1982a:27). Pas na aandachtige lezing van de desbetreffende paragraaf komt men, via de voorbeelden, tot de conclusie, dat uit alle denkbare combinaties van de genoemde tussenklanken -e(n)-, -er(en)-, -s-Ga naar eind1 alleende combinatie -er- + -e(n)- beschouwd mag worden als een geval waarbij meerdere tussenklanken optreden. De meervoudsvorm goederen in een trein goederen wordt zo ‘omgetoverd’ tot een combinatie van goed + de tussenklank -er- + de tussenklank -e(n)- in goederentrein. Een beschrijving die mij niet alleen bij anderstaligen, maar ook bij vele Nederlandstaligen twijfels lijkt op te roepen. (Vgl. Mattens 1970:96-101.) Deze aanvechtbare beschrijving is het directe gevolg van het aanvaarden van het begrip tussenklank. In de ANS wordt dit begrip consequent gehandhaafd, ondanks de tegen dit begrip geopperde bezwaren (Mattens 1970:110-120, Mattens 1984:341-342. Vgl. ook Eindvoorstellen: 37-38, 50-51.).
De huidige tussenklanken zijn ontstaan uit ‘meervoudsuitgangen, genitiefuitgangen, woorduitgangen of alleen overgangsklanken voor een gemakkelijker uitspraak’ (ANS, p. 101). Voor de synchronische taalbeschrijver zijn deze oorspronkelijke functies van geen belang, omdat de taalgemeenschap de verschillen in deze volledig genivelleerd heeft. (Vgl. Van Haeringen 1962:58.) Dat paarde in paardestaart oorspronkelijk een meervoud is, heren in herenhoed een genitief en honde in hondeleer een adjectief, impliceert niet, dat de huidige taalgemeenschap
nog enig verschil maakt tussen paarde(staart), heren(hoed) en honde(leer). Het is van de huidige taaltoestand, dat de taalbeschrijver dient uit te gaan. Het verdwijnen van de oorspronkelijke verschillen heeft de noodzaak van een nieuw begrip doen ontstaan. De keuze van het begrip tussenklank of een synoniem daarvan lijkt mij minder geschikt, omdat dit begrip niet voldoende recht doet aan de relatie die - zoals verderop zal blijken - in de huidige taaltoestand bestaat tussen het kunnen optreden van de tussenklanken en de wijze van meervoudsvorming van het substantief.
De tussenklanken bij het type subst. + subst.
De ANS (pp. 102-103) geeft enkele regels, c.q. tendenties voor het gebruik, c.q. niet-gebruik van de tussenklanken bij samenstellingen van het type subst. + subst. Zij baseert zich daarbij op bovenvermelde voorstudies van co-redacteur Van den Toorn. Het heeft me ten zeerste verbaasd, dat de door Van den Toorn geformuleerde regels zo ‘lichtzinnig’ overgenomen worden, niet alleen in de ANS, maar bijv. ook door Van Santen (1984:61-63) en Zonneveld (1987). Laatstgenoemde, die de morfologie in de ANS aan een zeer kritische beschouwing heeft onderworpen, maakt wel bezwaar tegen de minder gelukkige formulering: ‘Er treedt geen verbindingsklank op wanneer het eerste lid op een klinker eindigt’ (p. 12), maar heeft zich blijkbaar niet afgevraagd, of de regel zelf wel juist is. Toch kan iedere Nederlandstalige - na enige nauwkeurige observatie van de taalfeiten - vaststellen, dat deze en andere regels in de ANS inzake de tussenklanken niet in overeenstemming zijn met de taalrealiteit. Samenstellingen als pygmeeënvolk, trofeeënkast, domineesland, engelengeduld, letterenfaculteit, inwonernaam, lerarenopleiding, rivierenstelsel, lessenarenfabriek e.v.a. tonen de onjuistheid van de in de ANS geformuleerde regels overduidelijk aan. (Zie voor een uitvoerige beschouwing Mattens 1984.)
Een mede op anderstaligen gerichte beschrijving van de tussenklanken moet m.i. uitgaan van de volgende probleemstelling:
1. | wanneer moet er een tussenklank optreden? |
2. | wanneer kan er een tussenklank optreden? |
3. | wanneer kan er geen tussenklank optreden? |
De volgende regels lijken me dan geformuleerd te kunnen worden:
1. | Er moet een tussenklank -s- optreden, wanneer het eerste lid een diminutief is, streepjescode. De aanwezigheid van het betekenisaspect ‘diminutief’ impliceert de aanwezigheid van het betekenisaspect ‘meervoud’. |
2a. | Er kan een tussenklank -e(n) optreden, wanneer het eerste lid een meervoud kan hebben op -en, stoelenfabriek, maar niet *kofferenfabriek of *melke(n)fabriek. |
2b. | Er kan een tussenklank -s- optreden, wanneer het substantief een meervoud kan hebben op -en, dorpskerk, wanneer het substantief normaliter geen meervoud heeft, hongersnood, en wanneer het substantief een meervoud kan hebben op -s, op voorwaarde dat het substantief het betekenisaspect ‘levend’ heeft, varkenshok, maar niet *aardappelshok. |
3. | Er kan geen tussenklank optreden, wanneer het eerste lid uitsluitend een meervoud heeft op -s en niet het aspect ‘levend’ heeft, sleutelbos. |
Uit deze beknopte beschrijving (voor een uitvoerige toelichting, inclusief uitzonderingen, verwijs ik naar Mattens 1970:110-120, 179-190; Mattens 1984) blijkt, dat het optreden van een tussenklank afhangt van het eerste substantief. Op grond daarvan kan men m.i. de tussenklanken beter als laatste element van het eerste lid beschouwen, hetgeen overigens - zij het niet steeds consequent - ook reeds gedeeltelijk door de commissie Pée/Wesselings wordt gedaan (Eindvoorstellen: 50-51; zie ook Mattens 1970:111-112, 120). Bovendien staat in dat geval - daar waar dit mogelijk is - niets meer een formele beschrijving van het eerste lid als een meervoudig substantief in de weg. (Vgl. Mattens 1970:179-190; Van Grol 1985:74-83.)
Bovenstaande regels bakenen twee ook voor anderstaligen duidelijk herkenbare groepen af, nl. groep 1, waarbij altijd -s- optreedt en groep 3, waarbij normaliter geen tussenklank optreedt. Wat de overige regels betreft, kan worden gepreciseerd, dat substantieven die een meervoud hebben op -s en het aspect ‘levend’, als eerste lid meestal eindigen op -s, rietdekkersbedrijf, en dat bij slechts een beperkt aantal substantieven die geen meervoud hebben, het eerste lid soms op -s eindigt, hongersnood, vredesbeweging, tabaksgeur. Veel gecompliceerder is de situatie bij substantieven die een meervoud hebben op -e(n). Zij kunnen als eerste lid van een samenstelling in principe drie verschijningsvormen hebben, bijv. landnummer, landstaal, landenlijst. We hebben hier te maken met drie in het taalsysteem aanwezige mogelijkheden, met drie potentiële (zie voor dit begrip Uhlenbeck 1977; vgl. Van Santen 1984:20-22) verschijningsvormen. Door de bestudering van bestaande, gelexicaliseerde samenstellingen, die bovendien vaak model staan voor nieuwvormingen, krijgen we misschien meer inzicht in de motieven op grond waarvan de taalgebruiker zijn keuze uit de in het taalsysteem aanwezige mogelijkheden bepaalt. In sommige gevallen zal die keuze - zuiver linguïstisch gezien - echter ongemotiveerd blijken te zijn. Potentialiteit betekent immers ook keuzevrijheid voor de individuele taalgebruiker. Als lid van de Nederlandstalige taalgemeenschap weet men meestal intuïtief, vanuit zijn taalgevoel, of men verantwoord gebruik maakt van die vrijheid. De taalgemeenschap treedt corrigerend op, wanneer een bepaalde samenstelling (nog) niet of niet meer communicatief functioneel is. Juist omdat de anderstalige dit intuïtieve vermogen mist, zal hij in geval van twijfel een beroep moeten doen op een woordenboekGa naar eind2 of een native speaker.
De tussenklanken in samenstellingen van het type subst. + adj.
De tussenklanken bij samenstellingen van het type subst. + adj. worden in de ANS niet uitvoerig besproken. Volstaan wordt met enkele voorbeelden, waaraan de opmerking wordt toegevoegd: ‘Zoals uit de voorbeelden blijkt, treedt soms een e (sjwa) of een s als verbindingsklank op. Het is evenwel niet duidelijk wanneer dat precies het geval is, vergelijk bijv. doodsbang met doodeng. Bovendien loopt de situatie niet parallel met die bij substantivische samenstellingen (...), vergelijk bijv. hondsmoe met het samengestelde substantief hondehok’ (p. 364). Opvallend is, dat volgens de ANS bij dit type samenstellingen blijkbaar alleen e of s kan
optreden, en dus niet er, zie echter kinderrijk, bladerrijk, lammerzacht. Onbegrijpelijk is, hoe de ANS met als enige voorbeeld hondsmoe versus hondehok tot de conclusie kan komen, dat de situatie bij dit type samenstellingen niet parallel loopt met die bij substantivische samenstellingen. Met evenveel recht kan men met hondsmoe versus hondsdagen als voorbeeld beweren, dat de situatie wel parallel loopt. Bovendien blijkt de ANS, die zich inzake de tussenklanken bij substantivische samenstellingen hoofdzakelijk op studies van co-redacteur Van den Toorn baseert, bij adjectivische samenstellingen plotseling een heel andere mening te zijn toegedaan dan Van den Toorn.Ga naar eind3 Deze is immers van mening, dat de adjectivische samenstellingen wat de tussenklanken betreft ‘niet afwijken van wat bij substantivische samenstellingen waar te nemen is (...). Het lijkt alleszins waarschijnlijk dat slechts één set van regels nodig is om verbindingsklanken van nominale composita te verantwoorden’ (Van den Toorn 1983:269).
Er bestaan m.i. inderdaad geen argumenten voor een essentieel verschillende situatie bij beide typen samenstellingen. Ook bij het type subst. + adj. moet een diminutief als eerste lid altijd op -s eindigen, viooltjesblauwGa naar eind4 en kan een substantief dat uitsluitend een meervoud heeft op -s en niet het betekenisaspect ‘levend’ heeft, nooit eindigen op -s, spijkervast. Sommige substantieven kunnen als eerste lid van een samenstelling verschillende verschijningsvormen hebben. Omdat het aantal samengestelde adjectieven aanzienlijk geringer is dan het aantal samengestelde substantieven, zullen sommige vormen bij samengestelde adjectieven veel minder voorkomen dan bij samengestelde substantieven. Nader onderzoek moet uitwijzen, in hoeverre het specifieke, categoriale betekenisaspect van het adjectief de taalgebruiker bij samengestelde adjectieven tot een andere keuze uit de in het taalsysteem gegeven mogelijkheden zou kunnen bewegen, c.q. bewogen hebben dan bij samengestelde substantieven. Zo kan een substantief met een meervoud op -en als eerste lid bij een samengesteld substantief misschien ook semantisch gemakkelijker als meervoud geïnterpreteerd worden dan bij een samengesteld adjectief, vergelijk bijv. kippenhok met kiplekker.
Tussenklanken kunnen alleen optreden bij morfologische constructies. Daarom is het noodzakelijk een duidelijk onderscheid te maken tussen de samenstelling subst. + adj. en de woordgroep subst. + adj. (Vgl. Van der Lubbe 1978:207-208, 221.) Bij de samenstelling subst. + adj. hebben we te maken met een morfologische constructie, bij de woordgroep subst. + adj. met een syntactische constructie. Op deze laatste constructie zijn de hierboven geformuleerde regels inzake tussenklanken niet van toepassing. Het eventuele aaneenschrijven van dergelijke constructies verandert niets aan het oorspronkelijke grammaticale karakter: (een) metersdikke (slijklaag), (een) kilometerslange (file), (een) metershoge (heg), (een) metersgrote (kloof) - voorbeelden die ik aaneengeschreven aangetroffen heb -, zijn evenals eeuwenoud (vaak, niet altijd aaneen), seizoenen lang (meestal niet aaneen), decennia lang (niet aaneen) woordgroepen, bestaande uit subst. + adj. (Voor een uitvoerige beschrijving zie Mattens: te verschijnen.) De aanwezigheid van de -s in metersdïkke e.d. vormt dus geen uitzondering op de hierboven geformuleerde regels.
De ANS huldigt wat deze constructie betreft een geheel andere opvatting. Zij constateert, dat substantief en adjectief soms ‘als een eenheid gevoeld en in één
woord geschreven [worden]’ en voegt daar als conclusie aan toe: ‘Er ontstaat dan een nieuw (samengesteld) adjectief’ (p. 752). Een samengesteld adjectief waarbij ‘sprake [is] van een meervoudig substantief als eerste lid, bijv. dagenlang, ellenlang’ (p. 364). Het als een eenheid voelen en in één woord schrijven kan natuurlijk nooit als criterium gebruikt worden om te bepalen of een oorspronkelijk syntactische constructie als een morfologische constructie beschouwd moet worden. ‘Het al-of-niet-aaneengeschreven zijn op zich zelf is slechts een orthografisch verschijnsel, dat als zodanig het wezen van de taal niet raakt’, merkt Van der Lubbe (1978:43) terecht op.Ga naar eind5 Het is de interne grammaticale structuur die bepaalt met wat voor constructie we te maken hebben (vgl. Van Zonneveld 1983:115-132) en niet de toevallige schrijfwijze.
Besluit
Een kritische beschouwing van de behandeling van de tussenklanken in de ANS levert helaas een negatief oordeel op. De beschrijving is niet gebaseerd op een nauwkeurige observatie van de taalfeiten. De geformuleerde regels, c.q. tendenties blijken niet in overeenstemming te zijn met de taalrealiteit.Ga naar eind6 Een grondige herbezinning op de theoretische uitgangspunten is noodzakelijk. Het begrip tussenklank dient opnieuw ter discussie gesteld te worden en er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen samenstelling en woordgroep. Eerst dan lijkt mij een wetenschappelijk verantwoorde beschrijving mogelijk, een beschrijving die tevens als basis kan dienen voor een aanvaardbare, uniformeGa naar eind7 spelling van de zgn. tussenklanken.
Bibliografie
Dale, van (1984), Groot Woordenboek der Nederlandse taal, elfde, herziene druk door prof. dr. G. Geerts en dr. H. Heestermans met medewerking van dr. C. Kruyskamp. Utrecht/Antwerpen. |
Dale, van (1984), Groot Woordenboek van Hedendaags Nederlands door dr. P.G.J. van Sterkenburg en dr. W.J.J. Pijnenburg. Utrecht/Antwerpen. |
Dale, van (1984), Nieuw Handwoordenboek der Nederlandse taal, negende druk, geheel omgewerkt en aangevuld door dr. F. de Tollenaere en dr. A.J. Persijn. Utrecht/Antwerpen. |
Eindvoorstellen van de Nederlands-Belgische commissie voor de spelling van de bastaardwoorden, 's-Gravenhage 1969. |
Grol, Y. van (1985), De enkelvoudige vorm van hel substantief. (Doctoraalskriptie moderne taalkunde, Amsterdam.) |
Haeringen, C.B. van (1962), Gramarie. Assen. |
Haeseryn, W. & J. de Rooij (1985), Grammatica. Nederlandse Taalunie, Voorzetten 1. Groningen/Leuven. |
Lubbe, H.F.A. van der (1978), Woordvolgorde in het Nederlands. Een synchrone structurele beschouwing4. Assen. |
Mattens, W.H.M. (1970), De indifferentialis. Een onderzoek naar het anumerieke gebruik van het substantief in het Algemeen Bruikbaar Nederlands. Assen. |
Mattens, W.H.M. (1984), ‘De voorspelbaarheid van tussenklanken in nominale samenstellingen’. In: De nieuwe taalgids 77, pp. 333-343. |
Mattens, W.H.M. (1987), ‘Het partitieve er in de ANS’. In: Nederlands van Nu, XXXV, pp. 68-77. |
Mattens, W.H.M. (te verschijnen), ‘De constructie substantief + adjectief: samenstelling of woordgroep?’. |
Paardekooper, P.C. (1966), Beknopte ABN-syntaksis. Den Bosch. |
Rootj, J. de (1985), Spelling. Inhoudelijke aspecten. Nederlandse Taalunie, Voorzetten 4. Groningen/Leuven. |
Santen, A. van (1984), De morfologie van het Nederlands. Dordrecht. |
Toorn, M.C. van den (1981a), ‘De tussenklank in samenstellingen waarvan het eerste lid een afleiding is’. In: De nieuwe taalgids 74, pp. 197-205. |
Toorn, M.C. van den (1981b), ‘De tussenklank in samenstellingen waarvan het eerste lid systematisch uitheems is’. In: De nieuwe taalgids 74, pp. 547-552. |
Toorn, M.C. van den (1982a), ‘Tendenzen bij de beregeling van de verbindingsklank in nominale samenstellingen I’. In: De nieuwe taalgids 75, pp. 24-33. |
Toorn, M.C. van den (1982b), ‘Tendenzen bij de beregeling van de verbindingsklank in nominale samenstellingen II’. In: De nieuwe taalgids 15, pp. 153-160. |
Toorn, M.C. van den (1982c), ‘Het onderzoek van samenstellingen’. In: TNTL 98, pp. 33-52. |
Toorn, M.C. van den (1983), ‘Enkele types van samengestelde adjectieven’. In: Leuvense Bijdragen 72, pp. 257-271. |
Uhlenbeck, E.M. (1977), ‘The concepts of productivity and potentiality in morphological description and their psycholinguistic reality’. In: Salzburger Beiträge zur Linguistik 4, pp. 379-391. |
Woordenlijst van de Nederlandse taal. 's-Gravenhage 1954. |
Zonneveld, W. (1987), ‘De ANS moet gebruikt kunnen worden’. In: De nieuwe taalgids 80, pp. 1-20. |
Zonneveld, R. van (1983), Affix-grammatika. Een onderzoek naar woordvorming in het Nederlands. Groningen. |
- eind1
- Volledigheidshalve had hier ook -n- vermeld moeten worden. Niet voor iedereen is het verschil tussen geboorteaangifte en geboortenoverschot louter een spellingsaangelegenheid. Vgl. ook ziekenapostolaat.
- eind2
- Een woordenboek dient zich m.i. bij dubbelvormen wel te onthouden van een waardeoordeel. Van Dale 1984 zegt onder dierenaam ‘beter dan diernaam’ (p. 597). Het woord ‘beter’ zag ik hier eventueel liever vervangen door ‘gebruikelijker’. Eventueel, omdat ik niet overtuigd ben van de juistheid van de bewering. Blijkbaar heeft Van Dale-redacteur Geerts ook de ANS-redacteuren, waaronder Geerts zelf, niet kunnen overtuigen. De ANS spreekt nl. steeds - en m.i. terecht - van diernaam (p. 33, 34, 43, 50, 91). Vgl. ook Woordenlijst: LVIII.
- eind3
- Dat houdt dan uiteraard ook in, dat de ANS-redacteur Van den Toorn het niet eens is met de auteur Van den Toorn.
- eind4
- Waarom de commissie Pée/Wesselings voorstelt in samenstellingen met een verkleinwoord als eerste lid de -s- alleen te schrijven wanneer het tweede lid een zelfstandig naamwoord is, is voor mij onbegrijpelijk (Eindvoorstellen: 51). Het verbaast me ook, dat De Rooij (1985:35) in deze geen wijziging bepleit. Vgl. Mattens 1970:240-241, noot 316.
- eind5
- Voor Haeseryn en De Rooij blijkt het al of niet aaneenschrijven wel als criterium te gelden. ‘Zo vermeldt de Woordenlijst wel het lemma voortgaan, maar niet verdergaan, waaruit volgt dal het eerste wel, hel tweede niet als samenstelling beschouwd wordt’ (‘Haeseryn & De Rooij 1985:22, cursief van mij). Een m.i. onjuiste conclusie. We hebben hier alleen te maken met een voorbeeld van de inconsequentie van de Nederlandse schrijfconventie, met ‘een willekeur die waarschijnlijk beter opgeheven kan worden door een konsekwente tweewoordige afbeelding’ (Paardekooper 1966:5). Ook Van den Toorn (1983) beschouwt aaneengeschreven woorden als samenstellingen.
- eind6
- Helaas blijkt dat vaker het geval te zijn in de ANS, bijv. bij de beschrijving van het partitieve er, zie Mattens 1987.
- eind7
- Uniformiteit is thans ver te zoeken. Vergelijk bijv. Woordenlijst: huizehoog, Van Dale 1984: huizehoog en huizen hoog, Hedendaagse Van Dale 1984: huizehoog, Handwoordenboek Van Dale 1984: huizenhoog, ANS (p. 752): huize(n)hoog.