| |
| |
| |
Een mythe over het -s meervoud
J. van Marle
Een verwijt dat men de samenstellers van de ANS moeilijk kan maken is, dat zij een te ‘gestroomlijnd’, d.i. een te generaliserend, beeld van de meervoudsvorming in het Nederlands presenteren. Geheel in overeenstemming met Van Haeringens klassieke Akademiestudie uit 1947 besteden zij ruime aandacht aan de vele soorten uitzonderingen en bijzonderheden die de meervoudsvorming in het Nederlands ten toon spreidt, inclusief de in het Nederlands voorkomende ‘polyglottische’ meervoudsvormen (Royen, 1949; 1950). Gegeven deze voorzichtige en gedetailleerde aanpak vallen, uiteraard, de ‘krasse’ uitspraken des te meer op en het is over één zo'n krasse uitspraak dat dit stukje handelt.Ga naar eind*
Op p. 90 van de ANS wordt het ‘produktieve achtervoegsel’ (sic!) -e besproken waarmee vrouwelijke persoonsnamen worden gevormd op basis van hun sexe-neutrale (N.B. de ANS spreekt van ‘mannelijke’) tegenhangers. Voorbeelden van dergelijke formaties zijn assistente, biologe, dramaturge, echtgenote, erfgename, interniste, leerlinge, logopediste, spionne, etc. M.b.t. deze formaties op -e schrijft de ANS het volgende:
Deze beroeps- of functie-aanduidingen krijgen in het meervoud altijd [cursivering van mij, JvM] een -s, voor zover geen omschrijving gebruikt wordt (bijv. vrouwelijke biologen), (p. 90)
Het zal duidelijk zijn dat we hier in de ANS een veralgemening aantreffen (cf. ‘altijd’) van een observatie die, als ik het wel heb, voor het eerst aan de orde is gesteld in Van Haeringen (1947) en Royen (1947; 1948), nl. dat er zich in bepaalde gevallen een ‘opmerkelijke’ tendens voordoet dat de vrouwelijke formaties op -e zich in hun meervoudsvormen (gaan) onderscheiden van hun sexe-neutrale pendant (dus: typiste-s vs. typist-en). Van Haeringen vermeldt deze tendens uitsluitend bij de formaties op -ist-e en ook het in Royen (1948) vergaarde materiaal dat deze differentiatie illustreert bestaat - zoals de titel ‘Typistes en typisten’ al doet vermoeden - grotendeels uit dit type formaties. Toch maakt deze laatste bijdrage duidelijk dat de differentiatie in meervoudsvorming niet tot de gevallen op -ist-e beperkt is. Zo vermeldt Royen ook -s meervouden bij formaties op ant-e en -ent-e (collectante-s, correspondentes, studente-s), bij samenstellingen met als tweede lid genot-e (echtgenote-s, tochtgenote-s) en verder presenteert hij nog een handjevol aanzienlijk ongewonere formaties (waaronder het interessante klerke-s dat stamt uit 1937) die in ieder geval dit met elkaar gemeen hebben dat zij de tendens illustreren dat vrouwelijke persoonsnamen op -e een voorkeur ten toon spreiden voor een meervoud op -s. Hoe sterk deze tendens soms is, en hoe weinig deze tendens zich soms aan de normale morfologische systematiek gelegen laat liggen, wordt ook nog eens duidelijk gemaakt door Royens (in aangepaste spelling) schone-s (‘bedrogen schoone's’ stammende uit 1927) (en zie in dit verband ook noot
7).Ga naar eind1
| |
| |
Hoe dit alles ook zij, rechtvaardigt het materiaal uit Royen (1948) nu de in de ANS gehanteerde veralgemening, of moeten wij het in de ANS ingenomen standpunt misschien zó interpreteren dat de taalsituatie zich inmiddels in die zin heeft gewijzigd dat er in het huidige Nederlands, in tegenstelling tot zo'n 40 à 50 jaar geleden, inderdaad sprake is van een vaste regel volgens welke iedere vrouwelijke persoonsnaam op -e een meervoud heeft op -s? In dit stukje hoop ik aannemelijk te maken dat beide veronderstellingen op z'n best niet probleemloos zijn. Tegelijkertijd hoop ik echter eveneens duidelijk te maken dat de zojuist opgeworpen vragen een kwestie betreffen die aanzienlijk complexer is dan men op het eerste gezicht zou verwachten.
Laat ik beginnen met te constateren dat ik als native speaker van het Nederlands de meervouden op -s van een groot aantal formaties op -e als zeer ongewoon ervaar. Natuurlijk, met formaties als studente-s of typiste-s heb ook ik weinig moeite - of beter: ik ervaar dit als de ‘gewone’ meervoudsvormen van studente en typiste -, maar met meervoudsvormen als ???bloedverwante-s, ???kampioene-s, ???klante-s, ???scholiere-s of ???vreemdelinge-s heb ik aanzienlijk meer moeite om niet te zeggen dat ik zelfs geneigd ben om deze vormen - althans in eerste instantie - als morfologisch onwelgevormde meervoudsvormen van het Nederlands te beschouwen (zie echter noot 8). In andere gevallen is mijn mening minder uitgesproken, maar de groep -s meervouden van vrouwelijke persoonsnamen op -e die ik - net als bv. studente-s en typiste-s - als ‘gewoon’ ervaar is echter van zeer beperkte omvang.
Omdat ik nieuwsgierig was of het hier een strikt particuliere beoordeling betrof - in de literatuur over de morfologie van het Nederlands is mij over deze kwestie niets bekend -, heb ik een poging ondernomen om de meervoudsvorming bij de vrouwelijke persoonsnamen op -e d.m.v. enkele experimentele onderzoekjes nader in kaart te bregen. In het onderstaande zijn de uitkomsten van een van deze onderzoekjes - op zeer voorlopige wijze (zie noot 8) - verwerkt.
Met betrekking tot de manier waarop zij hun meervoud vormen lijkt er bij de vrouwelijke persoonsnamen op -e sprake te zijn van een driedeling:
(a) | Er zijn vrouwelijke formaties op -e die nooit of slechts incidenteel (door maximaal 10% van de ondervraagden) een meervoud op -s wordt toegekend. Voorbeelden hiervan zijn bv. dorpelinge, klante en vreemdelinge die NOOIT een meervoud op -s kregen toegekend, terwijl bij leerlinge en scholiere slechts 10% van de proefpersonen het -s meervoud als mogelijkheid opgaf. |
(b) | Er zijn vrouwelijke formaties op -e waarbij duidelijk sprake is van min of meer grote variatie in de wijze van meervoudsvorming; in tegenstelling tot de gevallen onder (a) is er hier echter geen sprake van een (vrijwel) volledig ontbreken van de meervouden op -s. Voorbeelden van dergelijke formaties op -e zijn bv. biologe (30% van de ondervraagden kende dit woord het -s meervoud toe), verwante (40% van de ondervraagden kende dit woord het -s meervoud toe) en klasgenote (60% van de ondervraagden kende dit woord het -s meervoud toe). |
(c) | Vrouwelijke formaties op -e die door - bijna - alle ondervraagden een meer- |
| |
| |
| voud op -s wordt toegekend lijken veel minder dik gezaaid te zijn dan men op mogelijkheid opgaf.Ga naar eind2 |
Hoe men bovenstaande feiten ook beziet (zie ook noot 8), ‘harde evidentie’ voor de algemene regel uit de ANS volgens welke vrouwelijke persoonsnamen op -e altijd een meervoud op -s (kunnen) hebben valt hier moeilijk uit te destilleren. Het lijkt erop dat veel - waarschijnlijk zelfs de meeste - vrouwelijke formaties op -e slechts moeizaam op -s pluraliseren, terwijl andere formaties op -e zich niet of nauwelijks voor een meervoud op -s lijken te lenen. Kortom, het -s meervoud bij de vrouwelijke formaties op -e lijkt een veel marginaler verschijnsel dan de in de ANS gegeven ‘altijd een -s’-regel suggereert en in die zin kan de in de ANS gebezigde formulering dus worden gezien als een bijdrage aan wat ik de mythevorming rondom het -s meervoud zou willen noemen.Ga naar eind3
Nu we geconstateerd hebben dat pluralisering op -s bij de vrouwelijke persoonsnamen op -e veel minder gemakkelijk verloopt dan veelal wordt aangenomen, rijst de vraag hoe deze formaties in kwestie dan wél hun meervoud vormen. Voor de hierboven al ter sprake gekomen ondervraagden leek dit geen enkel probleem op te leveren: zij kozen steeds de meervoudsvorm op -(e)n. D.w.z. bij dorpelinge, klante en vreemdelinge kozen zij unaniem voor dorpelingen, klanten en vreemdelingen, bij leerlinge en scholiere koos 90% voor leerlingen en scholieren, bij biologe, verwante en klasgenote koos respectievelijk 70%, 60% en 40% voor biologen, verwanten en klasgenoten, en bij echtgenote koos 10% voor echtgenoten (terwijl 20% naast echtgenotes ook echtgenoten mogelijk achtte).
Rechtvaardigt het gedrag van deze informanten nu de conclusie dat de vrouwelijke persoonsnamen op -e - wanneer dus niet, en dat is in verreweg de meeste gevallen, het meervoud op -s wordt gekozen - pluraliseren op -(e)n? Ik betwijfel dat, althans wat mijn eigen taalgebruik betreft, ten zeerste. Dit zou nl. betekenen dat meervoudsvormen als correspondenten, drenkelingen en sollicitanten zowel het meervoud zijn van correspondent, drenkeling en sollicitant als van correspondente, drenkelinge en sollicitante. Dit nu is volstrekt in strijd met mijn intuïties op dit punt: cruciaal voor correspondenten, drenkelingen en sollicitanten is m.i. dat deze formaties NIET de semantische eigenschappen hebben die formaties als dievegges, koninginnen en prinsessen nu juist wel aan de dag leggen. Cruciaal voor de laatste drie formaties is, dat zij UITSLUITEND betrekking hebben op groepen personen die zonder uitzondering van het vrouwelijk geslacht zijn, terwijl dat bij correspondenten, drenkelingen en sollicitanten nu juist niet het geval is. Formaties als correspondenten kunnen immers ook betrekking hebben op anders samengestelde groepen, wat impliceert dat deze vormen sexe-neutraal zijn. Anders gezegd: correspondenten, drenkelingen en sollicitanten zijn m.i. uitsluitend meervoudsvormen van de - neutrale - persoonsnamen correspondent, drenkeling en sollicitant en NIET van de vrouwelijke correspondente, drenkelinge en sollicitante.Ga naar eind4
| |
| |
Op grond van het bovenstaande kan ik m.b.t. de vrouwelijke persoonsnamen op -e niet anders concluderen dan dat (i) er geen sprake is van een algemene regel volgens welke zij het -s meervoud selecteren, maar dat (ii) er evenmin sprake is van een algemene regel volgens welke zij pluraliseren op -(e)n. Dit impliceert dat, gegeven het feit dat het optreden van het -s meervoud bij deze formaties een betrekkelijk jong verschijnsel is, de vrouwelijke persoonsnaam op -e in oorsprong geen meervoudsvorm hadden. In dit opzicht sluiten deze formaties zich aan bij de - in het hedendaags Nederlands vrij marginale (Sassen, 1979) - categorie van vrouwelijke persoonsnamen op -se van het type domineese, dokterse, etc. Deze laatste formaties lenen zich ook slechts met de grootste moeite voor pluralisering, getuige het m.i. zeer ongewone karakter van zowel ???dokterse-n als ???dokterse-s (cf. Van Marle, 1985:229-230). Interessant is nu dat deze laatste formaties ook in een ander opzicht een opmerkelijk morfologisch ‘gedrag’ ten toon spreiden: naar mijn mening missen de formaties op -se evenzeer het vermogen om aan een diminutiefformatie ten grondslag te liggen, cf. ???domineese-tje, ???dokterse-tje, etc. (ibid.: 235). En jawel, ook de vrouwelijke persoonsnamen op -e spreiden dit gedrag ten toon, getuige het m.i. weer zeer ongewone karakter van bv. ???correspondente-tje, ???drenkelinge-tje, en ???sollicitante-tje (zie echter noot 6) (ook: Van Zonneveld, 1983:135).
De tendens die zich de laatste 50 jaar in het Nederlands lijkt voor te doen is, dat een toenemend aantal vrouwelijke woorden op -e - in tegenstelling tot hun marginale soortgenoten op -se! - ertoe neigt om een meevoud op -s te nemen. Naar mijn mening kan deze tendentie het beste worden gezien als een integratie van de formaties in kwestieGa naar eind5 in het morfologisch systeem van het Nederlands.Ga naar eind6 In oorsprong kenden deze formaties geen meervoud; langzaam maar zeker passen zij zich in die zin aan de
regelmatige morfologische valentie van het nomen aan, dat zij zich het vermogen lijken te verwerven aan een meervoudsvorm (en wel die op -s) ten grondslag te kunnen liggen.Ga naar eind7 Zoals uit het bovenstaande blijkt is er van een algemene, zonder meer toe te passen regel echter - nog (?) - geen sprake; veel vrouwelijke formaties op -e missen nog steeds een algemeen aanvaardbare meervoudsvorm. Hoe dit laatste ook zij, de vrouwelijke persoonsnamen op -e - in het verleden zo vaak als ‘gekunsteld’ ter zijde geschoven (bijv. Speyer, 1913:39) - lijken langzaam maar zeker ‘gewoon Nederlands’ te worden.Ga naar eind8
Tot slot, terug naar de ANS. Hoe zou de ‘regel’ voor pluralisering’ van de vrouwelijke formaties op -e moeten luiden? Ik zou het volgende voor willen stellen:
Veel, waarschijnlijk zelfs de meeste, vrouwelijke formaties op -e pluraliseren slechts moeizaam op -s, terwijl andere van deze formaties zelfs niet of nauwelijks voor pluralisering op -s in aanmerking komen. Dit komt tot uitdrukking in de geringe acceptabiliteit die de meervoudsvormen in kwestie in de regel ten toon spreiden. Een wél algemeen toepasbaar procédé om het meervoud van deze formaties uit te drukken is d.m.v. een ‘omschrijving’ met het adjectief vrouwelijk op basis van de verwante neutrale persoonsnaam (dus: vrouwelijke biolog-en als omschrijving van het meervoud van biolog-e).
| |
| |
| |
Bibliografie
Haeringen, C.B. van (1947), De meervoudsvorming in het Nederlands. Herdrukt in: C.B. van Haeringen, Neerlandica. Verspreide opstellen. 's-Gravenhage: Daamen, 1962, 2e dr., pp. 186-209. |
Koefoed, G.A.T. & J. van Marle (1987), Requisites for reinterpretation. In: W. Koopman et al. (red.). Explanation and Linguistic Change. Amsterdam: Benjamins, pp. 121-150. |
Marle, J. van (1985), On the Paradigmatic Dimension of Morphological Creativity. Dordrecht: Foris. (PLS 18). |
Marle, J. van (i.v.). Nog een mythe over het -s meervoud. |
Royen, G. (1947), Taalkundig inzicht voor school en leven. Tilburg: Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis. (Opvoedkundige brochurenreeks, 129). |
Royen, G. (1948), Typistes en typisten. De Nieuwe Taalgids 41:30-32. |
Royen, G. (1949), Polyglottisch meervoud. De Nieuwe Taalgids 42:125-134. |
Royen, G. (1950), Meervouden op -es. Herdrukt in: G. Royen, Taalrapsodie. Bussum: Brand, 1953, pp. 549-562. |
Sassen, A. (1979), Het suffix -se: een geval van morfologische herstructurering (metanalyse). TABU 9:31-39. |
Speyer, J.S. (1913), Eenige opmerkingen omtrent de Nederlandsche substantiva gevormd met het suffix -ling. Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 32:35-46. |
Zonneveld, R. van (1983), Affix-grammatica. Een onderzoek naar woordvorming in het Nederlands. Dissertatie Rijksuniversiteit Groningen. |
|
-
eind*
- Bij het schrijven van dit stuk heb ik geprofiteerd van de inzichten van Geert Booij en Geert Koefoed. Verder dank ik Jaap de Rooij voor zijn kritische kanttekeningen bij een voorlaatste versie van deze voetzoeker.
-
eind1
- Naast klerke-s en schone-s, vermeldt Royen (1948:32) ook nog donores en internationales, formaties die hij dus opvat als meervouden op -s van vrouwelijke persoonsnamen op -e (d.w.z. van de door hem als zodanig niet opgetekende donore en internationale).
-
eind2
- Het is natuurlijk denkbaar dat het feit dat zo weinig woorden op -e op grote schaal het meervoud op -s kiezen samenhangt met de keuze van de voorbeeldwoorden in de test. Dit ontkracht m.i. echter niet de algemene conclusie dat het selecteren van -s meervouden door vrouwelijke persoonsnamen op -e een veel minder algemeen verschijnsel is dan waar meestal van wordt uitgegaan. Ik hoop op deze kwestie nog eens uitvoeriger terug te komen (zie noot 8).
-
eind3
- Naar mijn overtuiging vormt de hier gewraakte regel uit de ANS slechts één van de mythen betreffende het -s meervoud in het modern Nederlands, cf. Van Marle (in voorb.).
-
eind4
- Merk op dat het voorafgaande geenszins impliceert dat - neutrale! - meervoudsvormen als
correspondenten niet gebruikt zouden kunnen worden als aanduiding voor een groep vrouwen. Het punt is echter dat men deze meervoudsvormen ook kan gebruiken als aanduiding van groepen mannen en groepen personen van beiderlei kunne. In dit laatste opzicht verschillen meervoudsvormen als correspondenten dus principieel van meervoudsvormen als dievegges, koninginnen en prinsessen. Als het bovenstaande juist is, dan illustreert het hier ter sprake gebrachte testje op treffende wijze hóe voorzichtig men bij het werken met en met de uitspraken van informanten dient te zijn (hetgeen m.i. niet impliceert dat men dit dan maar achterwege zou moeten laten!).
-
eind5
- Interessant aan het verschil tussen beide hier ter sprake gebrachte categorieën vrouwelijke persoonsnamen is, dat de marginale positie van de formaties op -se hier aan de hand van een verschil in morfologisch ‘gedrag’ kan worden ‘hard gemaakt’. De formaties op -se zijn klaarblijkelijk dermate marginaal dat zij niet voor integratie in het morfologisch systeem in aanmerking komen.
-
eind6
- In de meeste gevallen lijkt het eenvoudigweg onmogelijk om een diminutief te vormen op basis van een vrouwelijke formatie op -e, zie hierboven. Er zijn echter formaties op -e die zich - enigszins - aan deze algemene regel lijken te ontrekken. Zo klinkt ?typiste-tje m.i. ‘aanzienlijk beter’ dan het hierboven vermelde ???correspondente-tje. Ook dit gegeven pleit voor de hier verdedigde zienswijze dat we hier te maken hebben met een - zeer geleidelijke - integratie van de vrouwelijke formaties op -e in het morfologisch systeem van het Nederlands. Ter voorkoming van ieder misverstand lijkt het me echter juist te benadrukken dat de integratie van de formaties in kwestie op het punt van de diminuering zeer veel marginaler is dan op het punt van de meervoudsvorming.
-
eind7
- Een niet identieke, maar mogelijk wel soortgelijke integratie spreiden m.i. de vrouwelijke inwonersnamen op -se (type: Amsterdamse) ten toon, zij het dat het proces van integratie hier aanzienlijk minder ver lijkt te zijn gevorderd c.q. geaccepteerd is. Formaties als Amsterdamse worden gewoonlijk geacht te pluraliseren op -(e)n; deze meervoudsvormen zijn echter weinig populair, hetgeen wil zeggen dat taalgebruikers de strategie hanteren om meervoudsvormen als Amsterdamse-n, waar dat maar mogelijk is, te vermijden. Cf. echter Koefoed & Van Marle (1987: noot 7) waar melding wordt gemaakt van het feit dat een aantal sprekers van het Nederlands een duidelijke voorkeur heeft om - in strijd met iedere regel uit de prescriptieve grammatica! - de vrouwelijke inwonersnamen op -se een meervoud op -s toe te kennen; deze taalgebruikers prefereren dus Amsterdamse-s boven Amsterdamse-n.
-
eind8
- Binnen het bestek van deze voetzoeker ontbreekt mij de ruimte om in te gaan op de onduidelijke status van veel van de -s meervouden van vrouwelijke persoonsnamen op -e (bijv. in
hoeverre kunnen meervoudsvormen als ???bloedverwante-s morfologisch onwelgevormd worden genoemd?), terwijl ik evenmin kan ingaan op de factoren die de vorming van deze -s meervouden beïnvloeden (welke factor ligt bijvoorbeeld aan het feit ten grondslag dat typisle-s ‘gewoon’ is, terwijl een dergelijke meervoudsvorm van leerlinge nauwelijks acceptabel is?). Ik volsta in dit verband met te constateren dat frequentie bij het proces van integratie vrijwel zeker een - maar zeker niet steeds een doorslaggevende! - rol speelt. Ik hoop op deze en aanverwante zaken - waaronder de precieze interpretatie van de d.m.v. experimenten verkregen data - nog eens uitvoeriger terug te komen.
|