Forum der Letteren. Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het werkwoord ligt dwars C.E. KeijsperBij de behandeling van de woordvolgorde (pp. 909-1047) gaat de ANS uit van twee polen, gevormd o.a. door de werkwoordelijke elementen ‘vooraan’ (eerste pool) en ‘achteraan’ (tweede pool) in een zin. Andere zinsdelen kunnen staan vóór de eerste pool (in de ‘aanloop’ of op de ‘eerste zinsplaats’), tussen de twee polen in (‘middenstuk’), of achter de tweede pool (‘laatste zinsplaats’ en ‘uitloop’). Bijvoorbeeld (p. 920):
Hoewel een beschrijving van de plaats van werkwoordelijke elementen natuurlijk niet gemist kan worden in een verhandeling over de Nederlandse woordvolgorde, belemmert de allesoverheersende status van deze factor in de ANS m.i. het zicht op ordeningsprincipes die zich niets aantrekken van de vraag of een woord bijvoorbeeld op de eerste zinsplaats staat dan wel in het middenstuk. Deze stelling wordt hier toegelicht aan de hand van één zo'n principe.Ga naar eind1 Om de Nederlandse woordvolgorde te begrijpen, of om die b.v. aan een buitenlander uit te leggen, is het handig om te beginnen met een taal waar de positie van het werkwoord geen afzonderlijk probleem vormt. Zo'n taal is bijvoorbeeld het Russisch. In een simpele zin bestaande uit een onderwerp en een werkwoord zijn twee volgordes mogelijk:
Zin (1) is een zogenaamde ‘existentiële’ zin: (1) introduceert de trein in het ‘ervaringsgeheel’, de ‘wereld’, van spreker en hoorder; het komen van de trein zorgt ervoor dat de trein er is, als het ware. Zin (2) daarentegen vestigt de aandacht op een trein die op een bepaald moment in het ‘ervaringsgeheel’ al komende aanwezig is: ‘de wereld waarin wij ons op dit moment bevinden bevat een trein’ (had je dat wel opgemerkt?). Hetzelfde onderscheid maakt het Russisch in een aantal andere gevallen, bijvoorbeeld door een werkwoord vóór of achter een lijdend voorwerp te plaatsen, of een koppelwerkwoord vóór of achter een ander predicatief element, of een bijwoord vóór of achter een werkwoord, enz. Kenmerkend voor het Nederlands is dat dit onderscheid niet uitgedrukt kan worden door de positie van het werkwoord te variëren; de positie van het werkwoord heeft een andere functie gekregen. Het ‘Russische’ type onderscheid wordt in het Nederlands wel uitgedrukt, maar we kunnen daar pas mee beginnen als we, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naast het onderwerp en het werkwoord, een derde element toevoegen. Vertalingen van respectievelijk (1) en (2) zijn bijvoorbeeld (3) en (4):
De zinnen in (3) en (4) verschillen op dezelfde manier van elkaar als (1) en (2): in (3) wordt de/een trein in het ‘ervaringsgeheel’ geïntroduceerd, en in (4) wordt de aandacht gevestigd op de/een trein die op een bepaald moment in het ‘ervaringsgeheel’ al komende aanwezig is. Maar terwijl het in (1) en (2) de positie van idët t.o.v. poezd is die het betekenisverschil uitdrukt, is het in (3) en (4) de positie van daar/er t.o.v. trein die verantwoordelijk is voor het verschil. De (betekenis van de) positie van het werkwoord is in het Nederlands onafhankelijk van het genoemde verschil tussen (3) en (4). We kunnen dus die positie veranderen zonder dat het verschil tussen (3) en (4) verdwijnt. Bij (3) horen (5) en (6):
Doordat niet alleen de verschillende volgordes, maar ook daar, er, de, en een, een betekenis hebben, zijn natuurlijk niet alle theoretische mogelijkheden even acceptabel of gebruikelijk. Zoals uit de voorbeelden blijkt, is het voor de oppositie tussen ... daar/er ... trein ... en ... trein ... daar/er ... irrelevant of de betrokken woorden op de eerste zinsplaats dan wel in het middenstuk terechtkomen door de keuze van een werkwoordspositie. De ANS behandelt de eerste zinsplaats en het middenstuk echter afzonderlijk (pp. 936-968 resp. 975-1011) en mist daardoor een belangrijke generalisatie. Bij de beschrijving van het middenstuk vinden we bijvoorbeeld (p. 977):
De positie van geregeld ten opzichte van een paar kinderen doet hier hetzelfde als de positie van daar/er ten opzichte van trein in (3)-(8). Als er, zoals in (9) en (10), twee woorden zijn waarvan de positie gevarieerd kan worden (er en geregeld) breidt het aantal mogelijkheden zich regelmatig uit. Bijvoorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onafhankelijk van (de betekenis van) de positie van het werkwoord varieert ook b.v. de positie van zich ten opzichte van een onderwerp, en de positie van een bijwoord ten opzichte van een lijdend voorwerp. Het betekenisverschil dat op deze manier wordt uitgedrukt is in alle gevallen hetzelfde. Zoals gezegd vestigt (2) Pôezd idët de aandacht op een trein die op een bepaald moment in het ‘ervaringsgeheel’ aanwezig is. Diezelfde betekenis treffen we in het Nederlands aan bij volgordes ... onderwerp ... X ... (... lijdend voorwerp ... X ... enz.) (waarbij X ≠ werkwoord). Die betekenis maakt dat die volgordes gebruikelijker zijn met een bepaald lidwoord in het onderwerp (lijdend voorwerp enz.) dan met een onbepaald lidwoord, en dat een onbepaald lidwoord (en b.v. iemand) ‘specifiek’ of ‘categoriaal’ geïnterpreteerd wordt: de betreffende referent is op een bepaald moment in het ‘ervaringsgeheel’ aanwezig (althans wordt zo gepresenteerd) onafhankelijk van de vraag of de handeling die door het werkwoord plus X wordt aangeduid al dan niet wordt uitgevoerd. Dezelfde betekenis, en de structuur van de betreffende zinnen (die enigszins afwijkt van die van ... X ... onderwerp/lijdend voorwerp ...), is ervoor verantwoordelijk dat er veelal nog één of meerdere accenten rechts van het onderwerp/lijdend voorwerp staan. In dat geval vestigt het (niet-laatste) accent op het onderwerp/lijdend voorwerp (als dat accent er is) niet de aandacht op de referent die in het ‘ervaringsgeheel’ aanwezig is, het accent selecteert die referent uit het ‘ervaringsgeheel’ (een zogenaamd ‘topic’). Doordat de ANS de hier geschetste regelmaat niet ziet, of op verschillende plaatsen verschillend behandelt, maakt zij het de lezer zeer moeilijk; die moet b.v. én een ‘links-rechts-principe’ leren (pp. 911-917), én geloven dat er meerdere woorden een, iemand, enz. bestaan, én zich de bijbehorende woordvolgordes eigen maken. Bij de beschrijving van er, dat, zoals uit bovenstaande voorbeelden blijkt, een belangrijke rol speelt in het geheel, maakt de ANS de zaak nog extra ingewikkeld door zich aan te sluiten bij de merkwaardige gewoonte om b.v. (20) alleen te vergelijken met (21) (p. 819), maar niet met (22):
Daardoor wordt ten onrechte de betekenis van de positie van er ten opzichte van een agent toegeschreven aan de aanwezigheid van er, en daardoor wordt een kans gemist om het ‘plaatsonderwerp’ er (zoals in (20)) en de ‘plaatsbepaling’ er (zoals in (22)) onder één noemer te brengen. Hoe moeilijk het dan wordt blijkt b.v. op p. 822, waar we de volgende passage aantreffen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(N.B. In (63c) is er niet bedoeld als plaatsbepaling, bijv. als vervanging van “in dat gebouw”)’. Het is m.i. te hoog gegrepen om van een ‘naïeve’ lezer van een praktische spraakkunst te eisen dat hij leert 1. dat er in (63a) een (betekenisloos?) ‘plaatsonderwerp’ is, 2. dat er in (63c) als een ander er beschouwd moet worden (omdat het niet betekenisloos is?), 3. dat deze twee er's elkaar uitsluiten, en 4. dat (63c) uitgesloten is als de lezer aanneemt dat hier het ‘plaatsonderwerp’ er wordt bedoeld. Het zou aanmerkelijk simpeler zijn, en ook juister, als hem werd meegedeeld dat er ... een bezoeker iets anders betekent dan een bezoeker ... er, en dat er bij de twee volgordes verschillende interpretatiemogelijkheden heeft. (In (63a) is de referent van ‘er’ het ervaringsgeheel op een bepaald moment, in (63c) is de referent een deel van dit ervaringsgeheel, d.w.z. een plaats.) Om dergelijke missers uit de ANS te verwijderen zou het hoofdstuk over woordvolgorde, en alles wat daarmee samenhangt, ingrijpend herschreven moeten worden. Daarbij zou men kunnen denken aan een classificatie die laat zien dat het werkwoord in het Nederlands niet meedoet aan de gewone woordvolgordeopposities. |
|