Forum der Letteren. Jaargang 1987
(1987)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
De ANS en haar naaste buitenlandse familie Walter Haeseryn1. Inleiding1984 was ongetwijfeld een belangwekkend jaar voor al wie zich met de Nederlandse taal bezighoudt. Binnen enkele maanden verschenen maar liefst drie op een breed publiek gerichte werken waarin een aspect van het Nederlands beschreven wordt. Wat de Nederlandse woordenschat betreft was er in de eerste plaats de jongste, driedelige, editie van de ‘Dikke of Grote Van Dale’ (officieel Groot woordenboek der Nederlandse taal geheten). De eerbiedwaardige oude heer kreeg er ook een nieuw neefje bij met het vooral op de moderne woordenschat toegespitste Groot woordenboek van hedendaags Nederlands (in de wandeling wel ‘Hedendaagse Van Dale’ genoemd). Wat de grammatica betreft werd voor het Nederlandse taalgebied een leemte opgevuld met het verschijnen van de Algemene Nederlandse Spraakkunst. Met die ANS ging tegelijk een lang gekoesterde wens van de buitenlandse neerlandistiek in vervulling. Wie buitengaats als docent of student met Nederlands te maken had, had voortaan de beschikking over een werkinstrument zoals dat voor het Engels, het Frans en het Duits al geruime tijd bestond. Gegeven de zojuist geschetste nieuwe situatie leek het mij, en met mij de redactie van dit tijdschrift, interessant eens na te gaan hoe het in de taalgebieden die aan het onze grenzen, gesteld is met de zgn. referentiegrammatica's. Ik zal mij daarbij hoofdzakelijk beperken tot de drie bekendste, die in de inleiding van de ANS in één adem genoemd worden. Dat zijn voor het Frans Le bon usage van Maurice Grevisse, voor het Duits de Duden, Grammatik der deutschen Gegenwartssprache van de ‘Dudenredactie’ en voor het Engels het werk van Quirk e.a., A Grammar of Contemporary English. De bedoeling van dit artikel is informatie te verschaffen over de ontwikkeling en enkele kenmerken van de drie genoemde werken, waarbij gewezen zal worden op overeenkomsten en verschilpunten met de ANSGa naar eind*. Hierbij is geen volledigheid nagestreefd. Een diepgaande analyse van opbouw, theoretische achtergronden, ontvangst en invloed van deze grammatica's gaat mijn competentie te boven. Het zou zeker de moeite waard zijn als romanisten, germanisten, anglisten en neerlandici al deze aspecten aan een nauwkeurig onderzoek zouden onderwerpen en hun bevindingen met elkaar zouden vergelijken. Zowel auteurs als - op den duur - gebruikers van de genoemde grammatica's zouden er wellicht profijt van kunnen trekken. Wat de grammatica van Grevisse betreft hebben we in ieder geval al de beschikking over de handelingen van een internationaal colloquium dat in 1985 aan de Gentse Rijksuniversiteit aan genoemd werk gewijd werd onder de titel ‘Tradition grammaticale et linguistique’ (Van Deyck 1986). Deze bundel bevat naast een aantal bijdragen over het werk als geheel, ook artikelen waarin voor bepaalde categorieën uit de Franse grammatica nagegaan wordt hoe Grevisse die in vergelijking met andere grammatici behandeld heeft.Ga naar eind1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
In de nu volgende uiteenzetting ga ik in eerste instantie uit van de versies van de hier te behandelen grammatica's die beschikbaar waren in de tijd dat de ANS geschreven werd. Van alle drie de buitenlandse voorbeelden zijn intussen nieuwe versies verschenen, in het geval van Quirk e.a. zelfs onder een andere naam (zie 2.3). In de mate van het mogelijke zal ook ingegaan worden op aangebrachte veranderingen. Dat het zwaartepunt van de aandacht naarmate de tekst vordert meer op die recentere werken zal komen te liggen, lijkt me te verantwoorden doordat uiteraard juist die edities in de toekomst van belang zullen zijn. In paragraaf 2 zal ik informatie van algemene aard over de drie genoemde werken proberen te geven. Daarna zal ik onder 3 puntsgewijze een aantal facetten belichten. Voor een goed begrip wil ik echter aan die uiteenzetting een korte karakterisering van de ANS laten voorafgaan. De ANS is bedoeld als een basis- en naslagwerk waarin een breed publiek praktische informatie over de grammaticale aspecten van het hedendaagse Nederlandse taalgebruik moet kunnen vinden. Ze wil een hulpmiddel zijn aan de hand waarvan de gebruiker zich een oordeel moet kunnen vormen over de correctheid en de aanvaardbaarheid van zijn eigen taalgebruik en dat van anderen. Het streven van de ANS is er dus niet in de eerste plaats op gericht de lezer inzicht te verschaffen in het wezen van (de Nederlandse) taal als geheel - al is het natuurlijk wel de bedoeling van elke grammatica de feiten systematisch en zoveel mogelijk in hun onderlinge samenhang te beschrijven en op die manier inzichtelijk te maken - of hem in te leiden in allerlei theoretische discussies. Op zichzelf zijn dit zinvolle bezigheden, maar die leveren andersoortige boeken op, bijv. een taalbeschouwelijk werk zoals De structuur van het Nederlands van De Schutter & Van Hauwermeiren uit 1983 of een ‘problemorientierte Darstellung grammatischer Regelmässigkeiten’ zoals het werk van Heidolph e.a. uit 1981. De ANS richt zich in de eerste plaats tot een publiek van niet-specialisten, zowel anderstaligen (gevorderde studenten en hun lang niet altijd gespecialiseerde docenten) als Nederlandstaligen (dat kunnen dialectsprekers zijn of sprekers van de standaardtaal met praktische grammaticale problemen). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Ontstaan en ontwikkeling van ‘Grevisse’, ‘Duden’ en ‘Quirk e.a.’2.1 Le bon usageDe bekendste Franse grammatica van dit ogenblik, Le bon usage, is het levenswerk van één man, Maurice Grevisse. Het boek verscheen voor het eerst in 1936. Het was oorspronkelijk bedoeld als een handboek voor het onderwijs, maar zeer tot verbazing van Grevisse sloeg het in onderwijskringen niet aan. Het bleek echter wel tegemoet te komen aan de wensen van een breder publiek van intellectuelen die behalve over een verklarend woordenboek ook over een grammatica wilden beschikken, en wel één die meer bood dan een schoolgrammatica, nl. ‘un ouvrage plus complet, plus explicatif, normatif sans oeillères’ (Goosse 1986:14). Aanvankelijk was Le bon usage gericht op een Franstalig Belgisch publiek, wat tot uitdrukking kwam in het feit dat de lezer op allerlei belgicismen gewezen werd. De doorbraak in Frankrijk kwam na een lovend artikel van André Gide in ‘Le | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Figaro’ in 1947. Gaandeweg groeide het boek uit tot een standaardwerk dat nu binnen de hele Franstalige wereld erkenning en waardering geniet. De titel van de grammatica van Grevisse refereert aan het werk van Vaugelas, één van de eerste Académiciens, die in zijn Remarques sur la langue françoise uit 1647 uiteenzet wat ‘le bon usage’ en ‘le mauvais usage’ is. Le bon usage heeft tijdens het leven van Grevisse 11 drukken gekend. De laatste waar Grevisse zelf aan gewerkt heeft, dateert van 1980. In al die tijd sinds 1936 is het boek door talloze aanvullingen, meestal in opmerkingen en noten, in omvang toegenomen van 704 tot 1519 bladzijden. De structuur van het boek bleef vrijwel ongewijzigd. Pas in de 12e druk, verschenen in het jubileumjaar 1986 en bewerkt door André Goosse, is er sprake van een herstructurering (zie 3.2.1). Deze laatste editie telt 1768 bladzijden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Duden-GrammatikWat de naam betreft gaat de Duden terug op het werk van Konrad Duden, die niet alleen beroemd geworden is door zijn boek over de ‘Rechtschreibung’, maar ook bekendheid genoot als bewerker (van 1881 tot 1912) van de Grundzüge der Neuhochdeutschen Grammatik für höhere Bildungsanstalten und zur Selbstbelehrung für Gebildete van Friedrich Bauer uit 1850. Tussen de twee wereldoorlogen werd de draad weer opgenomen met de in 1935 verschenen Grammatik der deutschen Sprache van Otto Basler. Dit werk kende echter niet zoveel succes, wat geweten wordt aan een gebrek aan vernieuwing door eigen onderzoek van het eigentijdse taalgebruik. Hierdoor werd het boek teveel als een 19e-eeuws produkt aangevoeld (zie Duden 1984:7, Vorwort des Herausgebers). Na de tweede wereldoorlog kwam de Dudenredactie, o.l.v. Paul Grebe, in 1959 met een volledig nieuw opgezette Grammatik der deutschen Gegenwartssprache, waarin aansluiting gezocht werd bij recente theorieën, m.n. die van de ‘inhaltbezogene Grammatik’ (zie 3.3.2). Tot nog toe beleefde de naoorlogse Duden nieuwe drukken in 1966, 1973 en 1984. Hoewel daarin telkens wijzigingen aangebracht zijn en de tekst uitbreidingen onderging - de omvang is toegenomen van 699 bladzijden in de eerste druk tot 804 bladzijden in de vierde - bleef de structuur van het boek in grote lijnen dezelfde. Voorzover ik het kan overzien, doen de grootste veranderingen zich voor bij de overgang naar de vierde druk van 1984 (zie 3.2.2). De Duden-grammatica is het resultaat van werk in teamverband. Er wordt aan gewerkt door de ‘Dudenredaktion’, die aanvankelijk onder leiding stond van Paul Grebe (tot en met de 3e druk). Verder zijn bij het werk diverse specialisten betrokken die onder eigen verantwoordelijkheid bijdragen aan het boek leveren. De coördinatie van de vierde druk berustte bij Günther Drosdowski. De Duden wordt in het Duitse taalgebied - althans in het Westen - als gezaghebbend beschouwd als het gaat om het beoordelen van taalproblemen (de zgn. twijfelgevallen). In dit verband moet gewezen worden op het bestaan van een afzonderlijk deel in de Dudenreeks dat speciaal dergelijke taalproblemen behandelt (zie 3.4.2). Het gezag van de Duden is voor een deel te verklaren door de eigen traditie die het werk intussen opgebouwd heeft, maar ongetwijfeld heeft ook het feit dat de (gecodificeerde) norm van de Duden als de officiële norm voor het onderwijs in de Bondsrepubliek geldt - iets wat teruggaat op een besluit van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
ministers van cultuur van de deelstaten uit 1955 - hierbij een niet onbelangrijke rol gespeeld (zie Gloy 1975:81 en 83). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Quirk e.a.A Grammar of Contemporary English (voortaan: GCE) kwam tot stand in 1972. Het is de vrucht van een samenwerking tussen drie Britten (Quirk, Greenbaum en Leech) en een Zweed (Svartvik). Wat deze auteurs met elkaar verbindt is het feit dat ze alle vier tot de staf van het instituut Engels aan het University College London behoorden of behoren en betrokken waren of zijn bij de ‘Survey of English Usage’. (Professor Greenbaum is, na een langdurig verblijf in de Verenigde Staten, momenteel hoofd van beide.) Natuurlijk waren er, net als voor andere talen, ook voor het Engels al eerder in deze eeuw grammatica's gemaakt. Een belangrijke bijdrage tot de Engelse grammatica kwam uit het buitenland. Denken we maar aan het werk van Jespersen of aan de grammatica's van Poutsma, Kruisinga en Zandvoort. Al deze werken zijn echter van oudere datum. Daarnaast zijn in de loop der jaren ook binnen het Engelse taalgebied talloze grammatica's van beperkte omvang en opzet ontstaan. Toch voorzag de GCE in een leemte, want, zo zeggen de auteurs in het voorwoord (blz. V), ‘though fairly brief synopses are common enough, there have been very few attempts at so comprehensive a coverage as is offered in the present work. Fewer still in terms of synchronic description. And none at all so comprehensive or in such depth has been produced within an English-speaking country’. Dertien jaar na de GCE kwamen dezelfde auteurs met een monumentaal tweede werk, nu onder de titel A Comprehensive Grammar of the English Language (voortaan: CGEL). Daarin zijn nog eens dertien jaar eigen onderzoek en onderzoek van anderen verwerkt. De omvang van het boek bedraagt nu 1779 - bovendien ruimer gevulde - bladzijden tegenover 1120 voorheen, wat David Crystal, die meegewerkt heeft aan de CGEL o.m. door het maken van het register, in een informatief artikel over de CGEL in ‘The Listener’ van 27 juni 1985 doet spreken van ‘the bigger Quirk’. En, hoewel de auteurs zelf vooralsnog geen plannen in die richting hebben (Greenbaum 1986:14), is volgens Crystal niet uit te sluiten dat er hierna vroeg of laat een ‘biggest Quirk’ komt. De veranderingen (verbeteringen) in de CGEL zijn van dien aard dat de GCE, althans naar het oordeel van Wächtler (1986:92), voor een belangrijk deel als verouderd te beschouwen is. De bedoeling van de uitgever is evenwel om beide boeken (voorlopig) naast elkaar te laten voortbestaan (zie Greenbaum 1986:14). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Enkele kenmerken3.1 Doelstelling en doelgroepen3.1.1Grevisse zelf laat zich in Le bon usage (1975/10) niet uit over de aard van zijn boek en het publiek waar het voor bestemd is. Boven hebben we al gezien dat het publiek dat Le bon usage bereikt heeft een ander (en breder) publiek is dan de doelgroep die Grevisse aanvankelijk voor ogen stond. Dat neemt niet weg dat het | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
werk vanaf het begin zeker niet in de eerste plaats bedoeld was voor mensen uit het vak (grammatici en linguïsten, zoals schrijvers van grammatica's en meer theoretisch gerichte vakgenoten in het Frans van elkaar onderscheiden worden), maar voor niet-gespecialiseerde gebruikers. Het is geen wetenschappelijke grammatica, maar een ‘grammaire de consultation’. De bewerker van Le bon usage noemt als doelstelling van het boek het bieden van een zo volledig mogelijke beschrijving van het moderne Frans, preciezer uitgedrukt ‘un inventaire systématique et clair du français d'aujourd'hui dans son usage réel, dans ses usages réels, inventaire qui doit permettre de choisir parmi les tours possibles celui qui convient le mieux à la situation concrète où le lecteur se trouve, au type de communication auquel il participe’ (Goosse 1983:161; zie ook het voorwoord van de 12e druk, 1986:IX-X). (Met het meervoud ‘usages réels’ wordt bedoeld dat er meer dan één taalgebruik is naargelang van de situatie.) Onder de gebruiker van Le bon usage moet echter wel een ‘lecteur cultivé’ (blz. VIII) verstaan worden of, zoals M. Lieber (1986:51-52) het uitdrukt, ‘celui qui est sensible à la langue, sans toutefois être linguiste’, voor wie ‘la grammaire sert en premier lieu d'ouvrage de référence où il peut puiser des renseignements’, dus iemand die een werkinstrument zoekt ‘qu'il puisse utiliser en cas de besoin pour s'assurer que l'usage qu'il fait de la langue est bien correct.’ In tegenstelling tot wat bij de ANS het geval is, wordt de beoogde brede groep van ‘ontwikkelde’ gebruikers niet verder gespecificeerd. Hoe ‘ontwikkeld’ die gebruiker moet zijn, is voorshands niet duidelijk. Uit een bescheiden opgezet onderzoekje van A. Lorian naar het gebruik van Le bon usage door studenten en jonge linguïsten komt in ieder geval naar voren dat deze grammatica geen boek voor beginners is. Die zijn vaak meer geïnteresseerd in ‘de’ norm dan in allerlei varianten en stilistische finesses. Maar ook verder gevorderde studenten (zowel Franstaligen als anderstaligen) vinden het boek vaak te moeilijk. Het lijkt er dus op dat er begeleiding van docenten nodig is om z'n weg te leren vinden in deze uitvoerige en gedetailleerde beschrijving, om door de bomen het bos te leren zien, kortom om een optimaal gebruik te leren maken van Le bon usage (Lorian 1986:22-23 en 28-29). T.a.v. taalkundigen constateert Lorian (blz. 29) dat ook zij het werk niet altijd goed (weten te) gebruiken omdat ze zich onvoldoende realiseren dat Grevisse nooit de bedoeling gehad heeft om een nieuw linguïstisch systeem op te bouwen, maar veeleer een ‘grammairien’ wilde zijn (cf. Wilmet 1986:10). Die linguïsten zijn het overigens wel over één punt eens, wat verder ook hun kritiek op het werk van Grevisse moge zijn, en dat is dat Le bon usage een goudmijn aan voorbeeldmateriaal bevat (Wilmet 1986:10; Lorian 1986:25). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.2Over de doelstelling van de Duden-grammatik wordt pas in de 4e druk uit 1984 met zoveel woorden iets gezegd. Volgens Drosdowski was de voornaamste wens van de redactie met deze bewerking ‘trotz der Einbeziehung der Ergebnisse verschiedener Forschungsrichtungen eine in sich geschlossene und verständliche Beschreibung des Baus der deutschen Gegenwartssprache zu geben’ (Vorwort des Herausgebers, blz. 7). Uit dit voorwoord is verder af te leiden dat de Duden een ‘Mischung aus wissenschaftlicher Grammatik und Resultatsgrammatik’ wil zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
(ibid.). De ‘wissenschaftlicher Rat’ van de Dudenredactie is blijkens het algemene voorwoord (blz. 5) van oordeel dat het boek ook tot taak heeft ‘eine Orientierung für Lehrende und Lernende in einer Zeit widerstreitender sprachwissenschaftlicher Schulen und Richtungen zu sein.’. Die bedoeling is in de 4e druk duidelijker aanwezig dan in de voorgaande drukken - zonder dat dit nu meteen betekent dat het boek een inleiding in de taalkunde is. Ze komt o.m. tot uitdrukking in uiteenzettingen van meer theoretisch-taalkundige (bijv. het hoofdstuk over ‘Der Inhalt des Wortes und die Gliederung der Sprache’ of de ‘Ausblick’) of methodologische aard (bijv. over de in de syntaxis gebruikte operaties) en in talloze voetnoten met aanwijzingen voor verdere studie en verwijzingen naar alternatieve benaderingen. Met deze manier van werken stelt de redactie van de Duden zich dus duidelijk op een ander standpunt dan die van de ANS. Toch wordt niet uit het oog verloren dat de Duden, zoals Grebe in de 3e druk al stelde, een grammatica voor een zo breed mogelijk publiek moet zijn. Als doelgroep wordt daarom ook genoemd ‘der sprachlich interessierte Laie, der sich über den Aufbau unserer Sprache unterrichten will oder Rat sucht bei grammatischen Zweifelsfällen’ (1984:5). Tot slot wordt erop gewezen dat de Duden niet in de laatste plaats een praktisch handboek voor het onderwijs van het Duits als vreemde taal wil zijn. Of de Dudengrammatica het publiek dat haar voor ogen staat echt bereikt, of ze m.a.w. aanspraak kan maken op het predikaat ‘Volksgrammatik’ zoals Grebe dacht (Duden 1959:7), is nog maar de vraag. Waarschijnlijk zal een doorsneetaalgebruiker die snel zakelijke informatie over (het correcte gebruik van) vormen en constructies zoekt en ook om andere redenen (zie 3.4.2) duidelijker uitspraken wil, liever gebruik maken van deel 9 uit de Dudenreeks, dat speciaal gewijd is aan de ‘Zweifelsfälle’ en veel gebruikersvriendelijker van opzet is. Ook de bruikbaarheid in het vreemde-talenonderwijs wordt wel eens in twijfel getrokken (zie Van Megen 1985:50). Voor die doelgroep zijn inderdaad anders georganiseerde grammatica's, zoals die van Helbig & Buscha (1979) of die van Griesbach (1986) beter geschikt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.3De bedoeling van de auteurs van de GCE en de CGEL kan het beste weergegeven worden met het volgende citaat uit het laatstgenoemde werk: ‘(...) what we aim to achieve here is a description which combines breadth of coverage and depth of detail, and in which observation of particularities goes hand in hand with the search for general and systematic explanation’ (CGEL 1985:91). Bij hun streven naar volledigheid, zowel in de breedte - ze willen een beschrijving van de Engelse grammatica in al haar aspecten, tot over de zinsgrenzen heen, geven - als in de diepte, blijven ze er zich van bewust dat met hun boek zeker nog geen complete, laat staan definitieve beschrijving van het Engels geboden is. Daarvoor is grammatica te complex en zijn er nog te veel onduidelijkheden (ibid.). Misschien komt er dus toch nog een keer een ‘biggest Quirk’. Over de doelgroepen die de auteurs op het oog hebben, heb ik in beide werken niet meteen een uitspraak kunnen vinden. Greenbaum (1986:8) stelt dat de GCE | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
en de CGEL zowel voor specialisten (linguïsten, maar ook bijv. informatica-specialisten) bedoeld is als voor anderen die informatie over hun taal willen. I.v.m. wat verderop (3.3.3) over werkwijze en terminologie van het boek geconstateerd wordt, twijfel ik er toch aan of de auteurs een even breed publiek bedoelen als de Duden, Le bon usage en de ANS. Wie niet in meerdere of mindere mate vertrouwd is met moderne inzichten in de taalkunde of met de beslist niet erg traditioneel te noemen terminologie, zal waarschijnlijk niet zo gemakkelijk zijn weg vinden in het boek. Wächtler (1986:92) karakteriseert de CGEL zonder meer als een wetenschappelijke grammatica. Dat betekent nu echter ook weer niet dat alleen specialisten het boek met vrucht zouden kunnen gebruiken. Het is geen geformaliseerde grammatica (zie hierover Greenbaum 1986:13) maar een boek dat in gewonemensentaal geschreven is en rijk geïllustreerd is met heel natuurlijke en duidelijke voorbeelden. Ook allerlei tabellen en diagrammen helpen de tekst verduidelijken. Bovendien kan de niet-specialist een beroep doen op een zeer uitvoerig en t.o.v. de GCE aanzienlijk verbeterd register. Toch moet mijn conclusie zijn dat de CGEL, ook wat de niet-specialisten betreft, vooral een academisch geschoold publiek zal bereiken, iets wat Greenbaum, toen ik hem daar enige tijd geleden naar vroeg, beaamde (zie overigens ook Greenbaum 1986:8). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Inhoud3.2.1In tegenstelling tot de ANS bevat Le bon usage (1975/10) een beknopte klankleer (met een historische paragraaf), een overzicht van enkele uitspraakkwesties en (verspreid over twee hoofdstukken) een aantal beginselen van de spelling. Deze onderdelen vormen samen met een algemeen hoofdstuk over het woord, waarin o.m. - alweer i.t.t. de ANS - de hele woordvorming behandeld wordt, het eerste deel van het boek, met als titel ‘Eléments de la langue’. Daarna volgt een eerder bescheiden deel over de zin en de zinsdelen, waarin ook een beknopte woordgroepleer een plaats krijgt. Het grootste deel van het boek (blz. 186-1110) wordt echter in beslag genomen door de behandeling van de woordsoorten (negen in totaal; het telwoord wordt bij het adjectief behandeld). Een vierde deel handelt over de verschillende types ondergeschikte zinnen. Het boek bevat verder een uitvoerige index en een bibliografie. Deze gerubriceerde bibliografie staat voorin en lijkt er minder voor bedoeld te zijn verantwoording af te leggen van de geraadpleegde literatuur als wel de lezer te oriënteren over wat er zoal beschikbaar is op het gebied van de algemene taalwetenschap en de Franse taalkunde. Hoewel in Le bon usage de synchrone beschrijving voorop staatGa naar eind2, wordt ook vaak en soms uitvoerig ingegaan op allerlei historische ontwikkelingen. Dergelijke opmerkingen staan in zgn. ‘Historiques’. In de bewerking uit 1986 van Goosse is de (wan)verhouding tussen de onderscheiden delen meer in evenwicht gebracht. Zo wordt er aanzienlijk meer aandacht besteed aan de enkelvoudige zin (dit deel omvat nu ca. 450 blz.). Het deel over de woordsoorten blijft wel nog het grootste. Verder hebben zich vooral op hoofdstukniveau veranderingen voorgedaan (zie 3.3.1). Wat de aanvullingen in deze druk betreft vermeld ik hier alleen dat de inleiding, die in de 10e druk slechts bestond uit | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
4 bladzijden met enkele algemene taalkundige begrippen, nu uitgebreid is met een paragraaf over de geschiedenis, de verspreiding in de wereld en de variëteiten van het Frans. In het boek wordt dan ook systematischer dan voorheen aandacht besteed aan allerlei niveau- en registerverschillen en aan regionale verscheidenheid. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2De Duden valt uiteen in twee grote delen, één over het woord en één over de zin. Het eerstgenoemde deel neemt met grofweg 2/3 de meeste ruimte in beslag. Het bevat net als Le bon usage een klank- en uitspraakleer en sinds de 4e druk ook een hoofdstuk over ‘der Buchstabe’, waarin naast een algemene inleiding over de verhouding klank-letter, de principes en de voornaamste regels van de spelling gegeven worden. Het eerste deel wordt verder ingedeeld naar de woordsoorten, te beginnen met het werkwoord. Telwoorden worden bij het adjectief ondergebracht. Het lidwoord en de pronomina worden als ‘Begleiter und Stellvertreter des Substantivs’ gezamenlijk behandeld. Bijwoorden, voegwoorden en voorzetsels vinden een plaats in het hoofdstuk over ‘partikels’. Overeenkomst met de grammatica van Grevisse is er ook door het samenbrengen in één hoofdstuk van alles wat met woordvorming te maken heeft. Tot slot volgt het al eerder genoemde theoretischsemantisch georiënteerde hoofdstuk ‘Der Inhalt des Wortes und die Gliederung des Wortschatzes’ (in de laatste druk: ... der Sprache). In het deel over de zin worden zowel zinsdelen als zinsdeelstukken behandeld, wat met zich meebrengt dat hier heel wat informatie te vinden is die in de ANS in het deel over de woordgroep ondergebracht is. Tot de kenmerken van deze Duitse grammatica behoort de m.n. door Grebe ontwikkelde analyse van zinnen in ‘Satzbaupläne’, d.w.z. de (geabstraheerde) basisstructuren die zinnen (kunnen) aannemen afhankelijk van de valentie van het werkwoord. Verder wordt ruim aandacht besteed aan de woordvolgorde in de zin. Alleen het tweede deel vertoont in de 4e druk ingrijpende veranderingen t.o.v. de vorige drukken. Het is hechter gestructureerd en de informatie is overzichtelijker gepresenteerd, wat de bruikbaarheid voor een groter publiek m.i. verhoogt. Na een inleidend hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde de enkelvoudige zin, de samengestelde zin, de woordvolgorde en ‘die Klanggestalt des Satzes’ (over intonatie en accentuering). Het boek besluit met een woordregister (dat tevens een register voor twijfelgevallen is), een zaakregister en een lijst waarin vaktermen verklaard worden. In de 4e druk zijn de registers geïntegreerd en is een literatuurlijst toegevoegd. De status van die lijst is mij niet geheel duidelijk. Ze lijkt, althans voor een deel, min of meer los te staan van de literatuurverwijzingen die zoals vanouds in de voetnoten gegeven worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.3Zowel de GCE als de CGEL beginnen met een inleidend hoofdstuk waarin vooral uitvoerig ingegaan wordt op de status van het Engels in de wereld en de variëteiten die onder verschillende gezichtspunten binnen het Engels te onderscheiden zijn. Aan het andere uiterste van beide boeken staan drie appendixen: één waarin de | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
woordvorming samengebracht is, één over accentuering, ritme en intonatie en ten slotte een appendix die aan interpunctie gewijd is. De kern van de grammatica van Quirk e.a. is in beide gevallen - hoewel de onderverdeling in hoofdstukken nogal verschilt - op dezelfde manier in drie cycli opgebouwd: van het eenvoudige naar het complexe (zie CGEL 1985:37-38). (De recentste versie van het boek heeft daarbij overigens door een nog systematischer behandeling van de informatie veel aan helderheid en inzichtelijkheid gewonnen (zie Wächtler 1986).) Eerst worden de fundamentele begrippen en categorieën van de zin geïntroduceerd. Daarna worden de constituenten behandeld die in een enkelvoudige zin onderscheiden kunnen worden (de verbale constituent, de nominale constituent, adjectieven en bijwoorden, de adverbiale constituent en de voorzetselconstituent) en de soorten zinnen. De derde cyclus behandelt steeds complexere structuren en gaat ook over de grenzen van de zinsgrammatica heen (hst. 19 ‘From sentence to text’). De eerste cyclus beslaat één hoofdstuk (het tweede) en kan in zekere zin beschouwd worden als een soort ‘beredeneerde inhoud’ van het boek. Het is onontbeerlijk voor een goed begrip van de opbouw van het geheel. D.m.v. beknopte bibliografische notities achter elk hoofdstuk wordt de lezer een weg gewezen door de vakliteratuur. Een uitvoerige samenvattende bibliografie completeert het geheel. Het t.o.v. de GCE sterk uitgebreide en ook veel functionelere register bevat ook verwijzingen naar alle plaatsen waar labels als ‘Amerikaans’, ‘formeel’, enz. gebruikt zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Theoretische achtergronden en werkwijzeZowel de ANS als de drie hier behandelde grammatica's zeggen niet alleen een beroep te doen op de ‘traditie’, maar tevens te willen aansluiten bij en gebruik te maken van modernere inzichten. Hierbij moet meteen opgemerkt worden dat ‘traditie’ zeker geen eenduidig begrip is en nogal verschilt naargelang van het taalgebied. Verder valt op te merken dat ook de wijze waarop en de mate waarin modernere inzichten verwerkt zijn heel verschillend is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.1Swiggers (1986:69) noemt Le bon usage ‘une grammaire des catégories morphologiques du français’. Wat dat betreft wortelt deze grammatica in een Franse traditie sinds de 17e eeuw (Port-Royal), waarbij de grammatica georganiseerd is rond de ‘parties du discours’. Dat heeft tot gevolg dat de syntaxis onderontwikkeld is en geen zelfstandig karakter heeft: de meeste syntactische informatie is te vinden bij de woordsoorten (bijv. congruentieverschijnselen); zelfs de behandeling van de onderschikkende zinnen wordt opgehangen aan morfologische categorieën (propositions substantives, enz.; zie Grevisse 1975, deel IV); aan woordvolgordekwesties wordt weinig of geen aandacht besteed (zie verder Swiggers 1986:67-69). Een dergelijke organisatie van de grammatica brengt een fragmentarische behandeling van allerlei verschijnselen met zich mee - Swiggers geeft als voorbeeld de behandeling van de vragende zin -, wat in het geval van Le bon usage nog versterkt wordt door de werkwijze van Grevisse, die aanvullingen in een steeds groeiend aantal opmerkingen, nota bene's en voetnoten verwerkte (zie noot 1). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
(De moeite die onervaren gebruikers met het boek hebben, zou wel eens vooral met dat laatste te maken kunnen hebben.) Om te proberen tegemoet te komen aan allerlei kritieken, o.m. op het traditionele karakter (Lorian 1986:26-27), heeft Goosse er in de 12e druk naar gestreefd de verspreide informatie zoveel mogelijk samen te brengen en aanvullingen in de tekst te integreren. Ook door tot op zekere hoogte moderne inzichten te incorporeren heeft hij er een coherenter geheel van willen maken. Verder heeft hij geprobeerd ‘het juk van de latijnse grammatica af te werpen’ (zie Goosse 1983: 160). Een en ander heeft geleid tot terminologische vernieuwingen, tot een herstructurering van sommige hoofdstukken en soms tot nieuwe hoofdstukken, zoals dat over coördinatie. Van de doorgevoerde wijzigingen noem ik hier verder alleen de geïntegreerde behandeling van de vragende zin (cf. boven), de behandeling van het lidwoord samen met andere ‘déterminants’ en de integratie van de consecutio temporum, die in de 10e druk nog bij de samengestelde zin behandeld werd, in de beschrijving van het gebruik van de tijden en wijzen van het werkwoord. (Voor meer voorbeelden zie men het voorwoord van de 12e druk, blz. VIII). Goosse is er zich terdege van bewust dat (sommige) linguïsten zijn vernieuwingen wel erg bescheiden zullen vinden. Structurele en terminologische veranderingen zijn nl. niet aangebracht terwille van één of andere theorie, maar alleen als de feiten daardoor juister beschreven konden worden en de beschrijving systematischer en duidelijker werd. Bij dit alles moest de bruikbaarheid voor een breed publiek vooropstaan. Goosse (1985:99) verdedigt deze werkwijze - die volledig in de geest van die van Grevisse is - als volgt: ‘Le bon usage n'est pas destiné uniquement à ceux qui ont assimilé Chomsky. Il doit donner une réponse claire et précise à des gens qui ont fait leurs études avant l'ère de Chomsky et qui n'ont retenu de leur passage à l'école que certaines bribes, parmi lesquelles il y a justement la nomenclature’. (Zie ook het woord vooraf in de 12e druk, blz. VIII en vergelijk de inleiding van de ANS, blz. 11-12). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.2De Duden, althans de eerste naoorlogse druk ervan, is te situeren binnen de eigen Duitse ‘traditie’ van de ‘inhaltbezogene Sprachforschung’. Deze o.m. door Weisgerber en Glinz ontwikkelde taaltheorie zouden we met Bünting (1971:168) als een Duitse variant van het structuralisme kunnen omschrijven die een uitzonderlijke positie inneemt doordat de betekenis hier juist centraal staat. Van de inzichten van deze theorie is gebruik gemaakt voor zover de ‘Ergebnisse dieser Forschungsrichtung bereits als gesichert angesehen werden können. (...) Wo dies nicht der Fall war, zogen wir es vor, zunächst bei den überlieferten Erkenntnissen zu bleiben. Aber auch dort glauben wir uns von dem bisher weithin bestehenden Schematismus der Satzbetrachtung genügend entfernt zu haben und sprachgerechter vorgegangen zu sein’ (Duden 1959:7, Vorwort des Herausgebers). (Met die opmerking aan het eind wordt bedoeld dat ernaar gestreefd is zich los te maken van de invloed van de latiniserende grammatica, die kennelijk ook in Duitsland nog altijd merkbaar was of is.) Voor zover dat in een werk voor een breed publiek mogelijk was heeft men later | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
geprobeerd ook inzichten uit andere theorieën te verwerken. Grebe noemt in het woord vooraf bij de 3e druk (1973) m.n. de ‘Dependenzgrammatik’ - deze theorie vertrekt van het werkwoord als constituerend element van de zin - en de transformationele grammatica. De Duden kreeg echter kritiek te verduren dat het werk een enigszins heterogeen karakter had. (Dat laatste is wellicht ook in verband te brengen met het al eerder gesignaleerde feit dat verschillende onderdelen door verschillende mensen geschreven zijn.) Vandaar dat de redactie bij de 4e druk een grotere coherentie nagestreefd heeft (zie de onder 3.1.2 geciteerde opmerking uit het woord vooraf). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.3Quirk e.a. bepalen de positie van hun grammatica in het theoretische landschap als volgt. Ze wijzen er met nadruk op dat ze voor hun werk zowel geput hebben uit ‘the long-established tradition’ als uit allerlei moderne(re) theorieën. Daarvan noemen ze met name de transformationeel-generatieve benadering (GCE 1972: VI). Daarnaast hebben ze echter ook gebruik gemaakt bijv. van inzichten uit de pragmatiek of uit theorieën over de informatieve geleding van zinnen (bijv. het ‘Functional Sentence Perspective’ uit de Praagse School in hst. 18 van de CGEL; vgl. de behandeling van de woordvolgorde in de ANS) of uit semantische theorieën. Hun ‘eclectische’ werkwijze verantwoorden ze in de GCE door te stellen dat diverse modellen belangrijke bijdragen geleverd hebben tot de grammatica en dat tot nog toe geen bepaalde theorie in staat is alle linguïstische feiten te verklaren. Hun standpunt beschouwen ze als een soort compromis. Het is niet de bedoeling van de auteurs in het boek in te gaan op theoretische discussies, maar dat neemt niet weg dat ze natuurlijk wel een eigen standpunt innemen t.a.v. aan de gang zijnde discussies (CGEL 1985:14). De zojuist genoemde ‘eclectische’ manier van werken is de auteurs intussen wel op een scherpe kritiek van S.K. Verma komen te staan. Deze verwijt hen dat ze in hun ‘attempt to present an all-inclusive model’ een allegaartje aan grammaticale categorieën uit verschillende modellen bij elkaar gebracht hebben. Hij wijst bijv. op de verwarring scheppende behandeling van het begrip ‘case’ (in meer dan één betekenis gebruikt) en onduidelijkheden t.a.v. de categorie ‘adverbial’ (Verma 1985:13-14). Waar het aan ontbreekt is volgens hem ‘a brief theoretical framework’, een model van waaruit de feiten beschreven worden. Wat er ook van zij, in vergelijking met de andere hier behandelde grammatica's doet het werk van Quirk c.s. ongetwijfeld het meest modern aan. Het feit dat verschillende gangbare theorieën zoals bekend in de angelsaksische wereld ontwikkeld zijn en bovendien vanuit het Engels vertrekken is natuurlijk niet vreemd aan de mate waarin daarvan invloed in een wetenschappelijke grammatica als de CGEL te vinden is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4 Basis van beschrijving/normativiteitAlle vier de werken die hier met elkaar vergeleken worden willen in de eerste plaats een beschrijving van de standaardtaal bieden. De bedoeling van deze paragraaf is na te gaan wat in de hier besproken werken onder standaardtaal verstaan wordt. De ANS verstaat onder ‘standaardtaal’ de taal die bovengewestelijk is en | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
algemeen bruikbaar in de omgang met ‘vreemden’. Het betreft dus taalvormen die niet kenmerkend zijn voor een bepaalde streek, stijl of situatie. Taalvormen die wel aan een bepaalde streek (bijv. oostelijk of zuidelijk Nederlands), een bepaalde groep (bijv. vaktaal) of een bepaalde stijl (bijv. spreektaal) gebonden zijn, vallen buiten de standaardtaal, wat natuurlijk niet wil zeggen dat ze ‘fout’ zijn (zie de inleiding van de ANS, blz. 12 e.v.). Nauw verbonden hiermee is de kwestie van de normativiteit van deze grammatica's, al was het maar vanwege het feit dat ze alleen al door de codificering van de standaardtaal een ‘normatieve kracht’ hebben, zoals de Duden terecht stelt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.1De term of het begrip ‘standaardtaal’ wordt in de beide hier geraadpleegde drukken van Le bon usage niet gebruikt. In Grevisse (1975:25) lezen we alleen dat het doel van een descriptieve grammatica is het registreren van ‘le bon usage, c'est-à-dire l'usage constant des personnes qui ont souci de bien parler et de bien écrire’. In de 12e druk (blz. 21) wordt uiteengezet dat er niet één soort Frans is, maar dat in het Frans allerlei variëteiten te onderscheiden zijn n.g.v. de streek waar de gebruikers vandaan komen, de groep waartoe ze behoren en de stijl of het register waarvan ze zich bedienen. In dit verband wil ik opmerken dat één van de vernieuwingen in deze druk de meer systematische aandacht is die besteed wordt aan ‘streekgebonden’ variatie, en dat niet alleen (zoals vanouds) aan belgicismen, maar ook aan ‘canadianismes’ en ‘helvétismes’ en verder aan regionalismen in Frankrijk zelf (Goosse 1986:19). Aan het eind van de uiteenzetting over variatie binnen het Frans wordt opgemerkt dat er desondanks een vaste kern is van taalfeiten die voor alle taalgebruikers in alle omstandigheden gelden (= ‘langue générale’). Uit de inleiding van die 12e druk (blz. 21 en 23) meen ik overigens wel te kunnen afleiden dat de basis van de beschrijving de taal van de ‘gestudeerden’ is. Dat blijkt m.i. ook uit het feit dat de geschreven (literaire) taal het uitgangspunt vormt. Dat zal niemand verbazen die weet dat vrijwel al het voorbeeldmateriaal geput wordt uit ‘les bons auteurs’. Hiermee raken we het punt aan van het normatieve karakter van Le bon usage. Alom wordt het gevoel voor nuancering en de tolerantie van Grevisse geprezen - al zijn er natuurlijk altijd gebruikers die daar niet zo gelukkig mee zijn. Hervé Bazin drukt zijn waardering in het voorwoord bij de 10e druk zo uit: ‘Grevisse n'est ni laxiste ni fixiste. Il constate, explique et trie; il compare et commente. Contre les grammairiens-gendarmes qui interdisaient (...), il choisit le rôle d'ingénieur du son, d'ingénieur du sens’. Grevisse wil in principe het taalgebruik of beter gezegd diverse vormen van taalgebruik beschrijven. Hij laat de keuze tussen mogelijke varianten in principe over aan de lezer (Lieber 1986:52). Door de gevolgde werkwijze biedt de grammatica van Grevisse een soort tegenwicht tegen die van de Académie française. Bij die (al dan niet vermeende) tolerantie van Grevisse kunnen toch wel enkele kanttekeningen geplaatste worden. Willems (1986:59-60) is bijv. van oordeel dat het ‘gebruik’ dan wel mag primeren op de ‘regel’, maar dat er toch impliciet een norm aanwezig blijft, al was het maar door de wijze van presenteren van de infor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
matie (wat komt het eerst; wat staat in opmerkingen; prominentie; enz.) en het gewicht dat aan de verschillende varianten toegekend wordt. Sommigen twijfelen er zelfs aan of de grammatica van Grevisse liberaal genoemd kan worden. Zo laat Al (1977:9 e.v.) zien dat dit werk ook wat de normativiteit betreft in een lange Franse traditie staat waarin ‘l'usage’ bepalend is voor de taalGa naar eind3. Het gaat dan echter wel om het taalgebruik van de toonaangevende kringen. In de 17e en de 18e eeuw waren dat de kringen rond het koninklijk hof, waaronder de van het hof afhankelijke schrijvers, later een grotere groep van ‘gecultiveerden’. Ook de Franse revolutie heeft daar in wezen niets aan veranderd. (Die revolutie had zoals bekend een burgerlijk karakter.) Ook nu was niet het taalgebruik van brede lagen van de bevolking, maar dat van een nieuwe elite bepalend. Gaandeweg blijken (in de 19e eeuw) ‘de grote schrijvers’ de maatstaf voor het goede taalgebruik te worden. Al komt nu tot de conclusie (blz. 15) dat er bij Grevisse veeleer sprake is van pseudo-liberalisme omdat de lezer in feite alleen de keuze heeft tussen de varianten die voorkomen bij wie voor de beste schrijvers doorgaan. (Zie in verband hiermee ook Lieber 1986:42.) De ‘norm’ mag doorbroken worden, maar niet door om het even wie, stelt Willems (1986:55). Dit vinden we inderdaad ook nog terug in de inleiding van de 12e druk (blz. 22): ook constructies die afgekeurd worden door de Académie of door anderen, maar veelvuldig voorkomen ‘chez les écrivains les plus soigneux, et même chez les académiciens’ worden opgenomen. Ik wil er overigens op wijzen dat Goosse het materiaal wel gemoderniseerd heeft, d.w.z. dat hij zich bij de beschrijving in principe op schrijvers uit de 19e en 20e eeuw gebaseerd heeft, en dat hij tevens het monopolie van de literaire auteurs heeft willen doorbreken. Of dit nu wezenlijk afbreuk doet aan de hierboven genoemde kritiek valt echter te betwijfelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.2Voorwerp van beschrijving in de Duden is (het regelsysteem van) de ‘Hochsprache’ of ‘Standardsprache’. Die standaardtaal wordt gedefinieerd als ‘die überregionale und institutionalisierte Verkehrs- oder Einheitssprache (-), die den Interessen der ganzen Gesellschaft dient’ (Duden 1984:8, Vorwort des Herausgebers). Naar de mening van Drosdowski verdient ze i.t.t. andere taalvariëteiten de rol van een voorbeeld, een ideaal, omdat ze in het hele openbare leven gebruikt - of beter gezegd nagestreefd (cf. Duden 1973:19) - wordt. De standaardtaal heeft weliswaar vooral het karakter van een geschreven taal, maar ze is niet gelijk te stellen met ‘Schriftsprache’. In de uitgave van 1973 had de redactie er al met nadruk op gewezen dat de geschreven taal niet als de maat van alle dingen beschouwd kon worden. Wel was het zo dat de beschrijving, rekening houdend met de toenmalige stand van onderzoek, vooral de geschreven standaardtaal betrof (Duden 1973:19). In de laatste uitgave worden zowel de geschreven als de gesproken taal beschreven. De Duden ziet de standaardtaal verder niet als een homogeen en onveranderlijk systeem. Er doen zich allerlei evoluties voor en voorts komen in de standaardtaal ook allerlei regionaal en sociaal bepaalde varianten voor. Die worden in de beschrijving vermeld. Door die gevallen als variatie binnen de standaardtaal te beschouwen, hanteert de Duden dus een ruimere definitie van het begrip dan de ANS. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel de Dudengrammatica op een principieel beschrijvend standpunt staat, wordt daar in de 4e druk aan toegevoegd dat ze tegelijk een prescriptieve traditie wil voortzetten. Immers, de Duden ‘klärt - im Rahmen wissenschaftlich begründeter Sprachpflege - auch Normunsicherheiten und wirkt den Zentrifugalkräften in der Sprache entgegen’ (Duden 1984:9). Met die ‘wissenschaftlich begründete Sprachpflege’ wordt taalverzorging gebaseerd op onderzoek en observatie bedoeld. (De Dudenredactie heeft de beschikking over omvangrijke taalcorpora en kan verder gebruik maken van het materiaal dat sinds vele jaren verzameld is bij haar werkzaamheden als taaladviserende instantie.) Het samengaan van descriptie en prescriptie doet wat vreemd aan, tenzij we ons daar iets bij voor moeten stellen als een beoogd onderscheid tussen een ‘empirische standaard’ enerzijds en een ‘prescriptieve standaard’ anderzijds. In het eerste geval betreft het een standaard met een zeker bereik, dat allerlei variatie omvat, in het tweede geval gaat het om een bepaald vast punt daarin dat als een ideaal of een uiteindelijk model gezien moet worden. (Zie voor dit onderscheid Bartsch 1985: 244 e.v.) In hoeverre de genoemde toevoeging in de laatste druk van de Duden iets afdoet aan het in 1973 gehuldigde standpunt dat het er meer om gaat iets te verduidelijken dan om iets af te keuren of toe te staan, heb ik niet in detail kunnen nagaan. Mijn algemene indruk is dat de Duden wel degelijk probeert door een genuanceerde beschrijving recht te doen aan de variatie die binnen de standaardtaal voorkomt. De keuze tussen varianten wordt uiteindelijk toch aan de lezer overgelaten, voorzover die daarmee weet om te springen. Wie dat niet kan of anderszins geen boodschap heeft aan allerlei subtiliteiten, heeft ongetwijfeld meer aan het boven al even genoemde deel 9 uit de Dudenreeks, dat in de laatste uitgave Richtiges und gutes Deutsch. Wörterbuch der sprachlichen Zweifelsfälle heet. (Om dezelfde redenen zal iemand die haast heeft en gauw een duidelijk - maar misschien minder genuanceerd - antwoord wil op zijn taalvraag, voor het Frans bijv. liever naar het eveneens door Grevisse geschreven boekje Le français correct grijpen.) Dat 9e deel uit de Dudenreeks biedt naast informatie over woordgebruik en spelling o.m. ook praktische grammaticale informatie ‘zonder theoretische ballast’ - als we dat zo mogen stellen - en is in die zin heel wat toegankelijker voor een breed publiek. Wel is dat deel naar mijn gevoel in vergelijking met de Grammatik een stuk ‘voorschrijvender’Ga naar eind4. Tot slot nog iets over de voorbeelden in de Duden. Er wordt regelmatig, zij het in mindere mate dan in Le bon usage, gebruik gemaakt van voorbeelden uit de literatuur (bijv. Thomas Mann of Günther Grass) of uit gezaghebbende dag- en weekbladen (bijv. de ‘Frankfurter Allgemeine’ of ‘Der Spiegel’), o.m. om ‘afwijkingen’ van een bepaalde regel te illustreren (zie hierover Duden 1973:20). Hiervoor kan dus m.m. dezelfde kritiek gelden als voor de grammatica van Grevisse (vgl. Gloy 1975:84). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.3Aangezien Engels een taal met een wereldwijde verspreiding is, ligt het niet meteen voor de hand wat als standaard voor het Engels zou kunnen (moeten) gelden. Quirk e.a. maken een onderscheid tussen enerzijds ‘Standard-English’, dat beschouwd wordt als ‘supra(-)national, embracing what is common to all’ (GCE, | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
blz. 17: CGEL, blz. 19) en anderzijds een aantal ‘nationale standaarden’, waarvan het Britse Engels en het Amerikaanse Engels uiteraard een dominante positie innemen. Er wordt dan ook alleen systematisch gewezen op verschillen tussen deze beide. Wat de auteurs in eerste instantie willen doen is een grammaticale beschrijving geven van de ‘common core’ van het ‘educated English current in the world's major English-speaking communities’ (GCE, blz. V; cursivering van mij). In de praktijk betreft het datgene wat gemeenschappelijk is in de twee al genoemde overheersende nationale standaarden (zie CGEL, blz. 33). Dat het om ‘educated’ Engels gaat, is niet zo verwonderlijk - wat men daar verder ook van mag vinden; (cf. Bartsch 1985:146-148) - want het is juist deze variëteit die in het openbare leven in contact met anderen gebruikt wordt, prestige heeft, gecodificeerd wordt en verbonden is met (al dan niet expliciete) sancties - en vooral door dat laatste aanspraak kan maken op het predikaat ‘norm’ -, kortom als ‘standaardtaal’ geldt. Het Engels onderscheidt zich hierin beslist niet van andere talen. (Vgl. wat hierboven over Le bon usage gezegd is; voor de ‘Kulturschaffende’, de ‘Bildungselite’ als normbepalers zie men bijv. Bartsch 1985:100 en 146-148.) Quirk e.a. besteden ook op systematische wijze aandacht aan variatie naargelang van het medium (verschijnselen die typisch zijn voor gesproken resp. geschreven Engels) en stijl (formeel vs. informeel; ze spreken hier van variatie overeenkomstig de ‘attitude’ t.o.v. diegene tot wie we ons richten, het onderwerp en het doel van de communicatie; zie GCE, blz. 23 of CGEL, blz. 25-26). Deze variatie moeten we ons m.i. voorstellen als variatie binnen de standaardtaal (vgl. weer met de ANS). Wat het laatste type variatie betreft wijzen de auteurs er in de GCE (blz. V) op dat de klemtoon toch vooral op het ‘English of serious exposition’ zal liggen. Of dat ook geldt voor de CGEL is mij niet duidelijk. In principe gaat het in het werk van Quirk e.a. om beschrijving. In de CGEL (blz. 14) wordt opgemerkt dat daarnaast ook aandacht besteed zal worden aan klassieke kwesties uit de prescriptieve grammatica. Het spreekt immers vanzelf dat de prescriptieve traditie van invloed is op het oordeel of de voorkeuren van sommige taalgebruikers. Dergelijke gevallen van ‘divided usage’ worden zakelijk en genuanceerd behandeld. Een voorbeeld is het (vaak verfoeide) gebruik van ‘hopefully’ (zie CGEL, blz. 626-627), een kwestie waarover o.a. bij de BBC regelmatig klachten binnenkomen (zie Burchfield 1981:21 en 25, noot 1, of Crystal 1984:95-97). Tot slot wil ik in het kort nog iets zeggen over het (voorbeeld)materiaal van de hier besproken Engelse grammatica's. Quirk e.a. baseren hun beschrijving en de beoordeling van varianten niet alleen op hun eigen taalgevoel en ervaring maar ze maken ook uitvoerig gebruik van gegevens uit elicitatietests bij Amerikaanse en Britse informanten en m.n. van gegevens uit drie omvangrijke corpora van geschreven en (in mindere mate) gesproken taal. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De ANS in de toekomstUit het voorgaande is naar ik hoop duidelijk geworden dat de besproken buitenlandse grammatica's een groeiproces doorgemaakt hebben of aan het doormaken zijn. De ANS staat aan het begin. | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
In tegenstelling tot de ‘Dikke Van Dale’, die met zijn elf drukken kan bogen op een traditie van meer dan honderd jaar en daar voor een gedeelte zijn gezag aan ontleent, zullen de ‘Hedendaagse Van Dale’ en de ANS moeten bewijzen wat ze waard zijn. Met name zal moeten blijken of daarmee de kiem gelegd is voor wat zou kunnen uitgroeien tot een standaardwerk op het betrokken deelgebied. Zeker bij het verschijnen van de ANS zal wel niemand, en in de laatste plaats de redactie zelf, gedacht hebben dat het werk nu voltooid was. Misschien is de redactie er zich wel beter dan wie dan ook van bewust dat er nog heel wat nodig is voor er sprake kan zijn van een ideale toestand waarbij de beoogde doelgroepen een zo volledig en genuanceerd mogelijke beschrijving van het hedendaagse Nederlands geboden wordt, met een maximale praktische bruikbaarheid. Alleen al onze kennis van de grammaticale feiten vertoont nog de nodige gaten. Op een aantal gevallen waarover meer duidelijkheid gewenst is, heeft de redactie zelf al in een ander verband gewezen (zie het tijdschrift Dokumentaal 14 (1985) nr. 3, blz. 108-113). Verder zou t.a.v. variabele taalverschijnselen gestreefd moeten worden naar uitspraken (de ‘labeling’) die, meer dan in de eerste druk mogelijk is gebleken, gebaseerd zijn op onderzoeksresultaten. Beschouwingen over één en ander kan de geïnteresseerde lezer vinden in een ten behoeve van de Nederlandse-Taalunie geschreven notitie over grammatica (Haeseryn & De Rooij 1985, vooral blz. 10-17). Afgezien van het geven van aanvullingen en het verder onderbouwen van allerlei uitspraken blijft het natuurlijk noodzakelijk voortdurend nauwlettend taalontwikkelingen te volgen en als dat nodig is de beschrijving met de veranderende taalfeiten in overeenstemming te brengen. Een niet te onderschatten rol in het groeiproces van een boek als de ANS spelen de gebruikers zelf. Zowel doorsnee-gebruikers als mensen uit het vak kunnen wijzen op aperte onjuistheden in de geboden informatie en tekortkomingen signaleren. En uiteraard kunnen vooral vakgenoten vanuit hun speciale belangstelling voor en hun grotere kennis van bepaalde onderdelen van de (Nederlandse) grammatica in belangrijke mate nieuw materiaal aandragen en/of suggesties doen voor een verbetering van het boek. In dat licht is het dan ook toe te juichen dat de redactie van dit tijdschrift mensen uit het vak in de gelegenheid gesteld heeft een bijdrage te leveren aan dit speciale nummer. De tot nog toe verschenen commentaren en kritieken op de ANS geven een gevarieerd beeld te zien en zijn in meer dan één opzicht verhelderend te noemen. De aanvankelijk vaak erg enthousiaste ontvangst van de ANS zal wel vooral in verband gebracht moeten worden met de vreugde dat het werk er eindelijk was (zie 1). Naarmate de tijd verstreek en men langer gebruik had kunnen maken van het boek, kwamen er vanzelfsprekend kritischer reacties, nu eens zakelijk van toon, dan weer uitgesproken polemisch. Over de aard en de ernst van de gesignaleerde tekortkomingen lopen de meningen zoals zo vaak het geval is, uiteen. Te tolerant in de oordelen voor de één, niet tolerant genoeg voor de ander. Geen of te weinig theorie - en voorzover men er wel degelijk een theorie in kan vinden, natuurlijk juist de verkeerde - volgens sommigen, nog teveel theorie volgens anderen, enz. Het lijkt er soms wel op dat de beoordeling sterk afhankelijk is van factoren als het werkterrein dat iemand heeft (betreft het iemand uit de praktijk, bijv. de taaladvisering of de buitenlandse neerlandistiek, of is het een theoretisch gericht taal- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
kundige), de persoonlijke instelling (zuiver in de leer dan wel rekkelijker en meer pragmatisch ingesteld) en misschien ook wel de al dan niet verkeerde of te hooggespannen verwachtingen die men koesterde. Of, zoals Lorian het t.a.v. de grammatica van Grevisse uitdrukt: de verschillende uitspraken zou men kunnen rangschikken ‘selon les buts (...), les professions des critiques (non-spécialistes; littéraires; linguistes, etc.), degré d'avancement, spécialité et idéologie de ces derniers (...) et ainsi de suite’ (Lorian 1986:21). Het spreekt vanzelf dat de redactie van de ANS, net zoals de redacties van de hier besproken grammatica's dat gedaan hebben en nog doen, haar voordeel zal proberen te doen met allerlei soorten kritiekGa naar eind5. Wat dat betreft is er dus geen reden tot opwinding. En het is niet in te zien waarom niet al bij een tweede druk ingrijpende wijzigingen doorgevoerd zouden kunnen worden. Het heeft geen zin daarmee als dat nodig zou blijken te zijn, 50 jaar te wachten zoals bij Le bon usage het geval geweest is. Maar anderzijds is het ook waar dat in een grammatica voor een breed publiek niet voortdurend van alles omgegooid moet worden, want een dergelijke grammatica ‘ne peut se payer le luxe de changer de saint patron tous les dix ans’ (Goosse 1985:103). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|