Specialisatie, vaktaal en jargon
Aanhangers en tegenstanders van de literatuurwetenschap ergeren zich (soms niet ten onrechte) aan wat zij ‘jargon’ noemen. Jargon zou kunnen worden gedefinieerd als ‘valse vaktaal’ of als ‘retorisch misbruik van vaktaal’, dat de terminologie van haar theoretische functie berooft.
Vooral vertegenwoordigers van de traditionele filologieën (‘les philologues’, zou Barthes zeggen) hebben nog steeds de neiging, om op literair gebied semiotische, sociologische of psychologische begrippen als irritante indringers te beschouwen. Zij beseffen niet, dat een filologie, die intuïtieve uitspraken over tekst, maatschappij en psyche (van de auteur) bevat, niet meer mogelijk is. De filoloog kan niet eindeloos over de ‘geheimzinnige kern’ (W. Kayser) van een gedicht praten en het feit over het hoofd zien, dat semiotische theorieën in staat zijn, deze ‘kern’ van zijn geheim te ontdoen.
Bert Vanheste schijnt dit niet te begrijpen, wanneer hij in verband met mijn analyse van Camus' De Vreemdeling opmerkt: ‘Ontdaan van vakjargon is de centrale gedachte van Zima dat l'Etranger de huichelachtigheid laat zien van de rechters die in hun woorden en hun optreden de christelijk-humanistische ideologie verdedigen.’ (Forum der Letteren, juni, 1984, p. 104) Als dit de centrale gedachte van mijn analyse was, dan zou zij geen enkel kommentaar waard zijn. De centrale gedachte heeft echter twee aspekten: de ambivalentie van de culturele waarden en normen, die in Prousts Recherche en Sartres De Walging nog centraal staat, wordt in Camus' roman door het probleem van de indifferentie (als waardevrijheid) vervangen; deze indifferentie, die Meursault vertegenwoordigt, raakt in de romantekst in konflikt met de dualistische retorica van de ideologen, die noch een ambivalente, noch een onverschillige houding ten opzichte van de culturele waarden kunnen dulden. De waardencrisis (ambivalentie, indifferentie) wordt aan de bemiddeling door de ruilwaarde en de marktwetten gerelateerd.
De heer Anbeek begrijpt er niets van, wanneer hij banaliserend opmerkt: ‘Omdat alles voor geld te koop is, bestaan er geen authentieke waarden meer.’ (Forum, juni, 1985, p.136) Men zou deze zin best in een stripverhaal over het leven van Karl Marx kunnen tegenkomen. Adorno's en L. Gold-