Forum der Letteren. Jaargang 1986
(1986)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |||||||||||
Orlando Furioso en de structuur van haemoglobine (Structuur in mens- en exacte wetenschappen) C. RomersIn deze verhandeling worden structuur en structuralisme in kunst en menswetenschappen geconfronteerd met de overeenkomstige begrippen in de exacte wetenschappen. Een en ander wordt toegelicht met behulp van de dissertatie Le strutture narrative dell' ‘Orlando Furioso’ (Leiden, 1984) van Giuseppe Dalla Palma. Ofschoon functie en structuur in kunst en wetenschap altijd een belangrijke rol hebben gespeeld, werd het structuralisme pas een modeverschijnsel in de jaren zestig van deze eeuw. Het lijkt nauwelijks nodig om de begrippen functie en structuur te definieren. Aangezien wij echter in deze verhandeling beogen een confrontatie tussen exacte en menswetenschappen, en i.h.b. de verschillen inspecteren in methode en denkwijze tussen de natuurkunde en de literaire wetenschap, is het gewenst genoemde begrippen nader te omschrijven ter voorkoming van misverstand. In de exacte wetenschappen - en hier noemen wij in de eerste plaats de wiskunde - is functie een grootheid, die op kwantificeerbare wijze in relatie staat met één of meerdere andere variabele grootheden, welke tezamen de waarde van de eerste grootheid bepalen. We kunnen ook spreken van een model, hetwelk door zijn parameters is gedimensioneerd. Het model wordt meestal weergegeven met behulp van een formule. De natuurkundige formule
brengt bijvoorbeeld tot uitdrukking dat de gasdruk p in een vat recht evenredig is met de temperatuur T en omgekeerd evenredig met het volume V van het gas in het vat. In de uitdrukking (1) is R een constante, welke wij verder buiten beschouwing laten. Formule (1) kan ook in abstracter vorm worden weergegeven als
De relatie (2) zegt uitsluitend dat de druk p een functie is van de temperatuur T en het volume V, maar (2) geeft niet aan hoe dit verband er in concreto uitziet. De belangrijkste eigenschap van het natuurkundige model is zijn kwantificeerbaar en voorspellend karakter: voor iedere temperatuur en volume kan de druk berekend worden. Bovendien eisen we dat het model verifiëerbaar is: we controleren of de berekende druk binnen van tevoren afgesproken grenzen overeenstemt met de experimenteel gemeten druk. Is de overeenstemming tussen de meting en de berekening volgens model (1) slecht (aanzienlijke overschrijding van de foutengrens), dan zullen we dit model verwerpen en zijn genoodzaakt om een beter (vaak ingewikkelder of genuan- | |||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||
ceerder) model op te stellen. Maar hoe dit model er ook moge uitzien, we weten dat de druk een functie is van de temperatuur en het volume en dat misschien nog andere variabelen een rol zullen spelen.
Ook in de literatuurwetenschap hebben we te maken met functies, die we kunnen omschrijven als relaties, verbintenissen of handelingen, welke in een narratieve tekst werkzaam zijn tussen mensen, dieren en dingen. We denken bijvoorbeeld aan de functies van Claude Bremond (‘La logique des possibles narratifs’, 1966, Ned. vert. ‘De logica van de narratieve mogelijkheden’, in Bronzwaer, Fokkema en Ibsch: Tekstboek algemene literatuurwetenschap), die, vaak in juridische termen geformuleerd, betrekking hebben op handelingen, welke ten doel hebben een gemis op te heffen, een tekort aan te zuiveren en een wandaad te plegen of te wreken. Deze handelingen brengen processen op gang van verslechtering, verbetering, straf, beloning, compensatie en genoegdoening. We kunnen hier een overeenkomst zien met de mathematische functies: beide groepen beschrijven relaties. Blijkens de analyse van Bremond zijn die relaties of functies onderdelen van een keten; de ene handeling brengt de andere met zich mee: er ontstaat een keten van sequenties, welke voortduurt tot de afloop van het verhaal. Om die reden zijn Bremond's functies, of juister uitgedrukt de resultaten van verbeterings- en verslechteringsprocessen (Cf.p. 189), niet voorspelbaar. De afloop dezer processen is onzeker en hun beweging resulteert in een diachronisch (in de tijd aflopend) onomkeerbaar proces. Zoals reeds gezegd zijn vele mathematische, fysische en chemische functies kwantificeerbaar, hun resultaten zijn meestal voorspelbaar en de er mee gekoppelde processen dikwijls omkeerbaar. Bremonds functies doorlopen niet altijd het volledige traject van begin tot en met de voltooiing (of mislukking). Toevallige omstandigheden of interferenties van buiten af beïnvloeden het proces. Daarom onderscheidt hij op formele gronden drie fasen: potentiële uitvoering, actuele uitvoering en voltooiing van de handeling. Ook deze tripartitie is een belangrijk verschil met de mathematische functie waarvoor zo'n fasering niet mogelijk is: de mathematische functie bestaat (is correct) of bestaat niet (is incorrect en wordt daarom verworpen).
De eerste botanische verkenningen over de structuur en de functie waren te danken aan de Zweedse geleerde Carl Linnaeus (1707-1778), de grondlegger van een systematiek en een nomenclatuur, welke nog steeds door plantkundigen gehanteerd worden. In zijn kielzog hield Goethe zich bezig met plantkundige ontledingen. Hij beschreef de functie der onderscheidenlijke plantendelen en sprak als eerste (Versuche die Metamorphose der Pflanzen zu erklaren, 1790) de stelling uit dat bloemen en wortels veranderde takken met bladeren zijn. Het is opvallend dat de Russische formalist Vladimir Propp in zijn in 1928 gepubliceerde studie over volkssprookjes het botanische werk van Goethe citeert en a.h.w. de gedachte vertolkt dat sprookjes worden beheerst door een vast omschreven aantal motieven, welke in hun verspreiding hoogstens enkele gedaanteverwisselingen ondergaan. | |||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||
Pas in de decade 1920-1930 kreeg het begrip structuur meer inhoud en betekenis zowel in de natuurwetenschappen als onafhankelijk daarvan in de literaire kringen van het Russische formalisme. De doorbraak in de natuurkunde kwam tot stand na de ontdekking van diffractie (verstrooiing) van röntgenstraling door kristallen (Von Laue, 1912), waardoor binnen enkele jaren de structuur van vele metalen, eenvoudige anorganische verbindingen en enige mineralen kon worden vastgesteld. Het werk van de Russische formalisten (Propp, Jakobson, Sklovskij) trok aanvankelijk weinig aandacht in het buitenland en werd in Rusland tijdens Stalins dictatuur zelfs onderdrukt. De herleving van dit formalisme na Stalins dood in 1953 en haar verbreiding in het buitenland door bemiddeling van Tsjechische structuralisten (Mukařovský, Wellek, Vodiča) viel samen met een hiernieuwde opbloei van kristallografisch structuuronderzoek met behulp van geavanceerde apparatuur en computertechnieken, welke het mogelijk maakten om zelfs uiterst gecompliceerde organische kristallen van eiwitten en nucleïnezuren met succes te analyseren. In dit verband noemen we de postulatie in 1952 van de dubbele helix van het erfelijkheidsmateriaal DNA (deoxyribose nucleic acid) door de Nobelprijswinnaars F. Crick en J.D. Watson, een onderzoek waarin interpretatie van röntgendiffractiefoto's een belangrijke rol speelde. Deze tijd viel ook samen met de opkomst en bloei van het Franse structuralisme, dat niet beperkt bleef tot literaire kringen (Todorov, Bremond, Greimas), maar haar grootste bekendheid verkreeg door de cultureel-anthropologische onderzoekingen van Claude Lévi-Strauss.
Wat is structuur? Men kan structuur omschrijven als een netwerk van verbintenissen, relaties of connecties in ruimte en/of tijd, welke tezamen de grondslag vormen van een object of verschijnsel. Het object kan zijn een kristal, een plant of een virusdeeltje, een gedicht, een muziekstuk, een stadswijk of menselijk gedrag. Deze definitie is zò ruim gekozen dat specialisten er waarschijnlijk weinig aan zullen hebben. Legt men evenwel het accent op relaties en connecties tussen enkele opeenvolgende delen, dan komt het begrip functie te voorschijn, vooral indien de relaties in de tijd (zowel dia- als synchronisch) omschreven zijn. Kortom, structuur is een deftig woord voor de omschrijving hoe het in elkaar zit. Alvorens verder te gaan zullen wij kort stil staan bij de eenvoudige, reeds omstreeks 1925 bekende kristalstructuren. Deze zijn in opvallende wijze gekenmerkt door twee principes: (i) drie-dimensionale repetitie (translatie) van het motief en (ii) symmetrie, zich manifesterend in spiegelingen, inversie en rotaties (twee-, drie-, vier- en zestallige rotatie-symmetrie). Deze eigenschappen van de vaste stof waren al veel vroeger voorspeld door de wiskundige groepentheorie en zijn onverbrekelijk verbonden met het begrip kristal. Zelfs de meest ingewikkelde kristalstructuren van enzymen en nucleïnezuren gehoorzamen aan deze wetten van symmetrie en translatie. In het begrip structuur weerspiegelt zich de nieuwsgierigheid van de onderzoeker, die het systeem in onderdelen ontleedt en kwalificeert. We moeten bovendien bedenken dat een eenvoudige analyse van te kwalificeren elementen nog niet de bouwstenen van een structuur oplevert. De vaststelling van de | |||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||
percentages van de scheikundige elementen, welke bijvoorbeeld voorkomen in DNA, zegt op zich zelf beschouwd niets over de structuur en vorm en zelfs niets over de constituerende molekulaire onderdelen, zoals de suiker deoxyribose, de fosfaatgroep en de purine en pyrimidine basen. Evenzo zegt de kwalificatie van verssoort, metrum, strofenbouw en het signaleren van rijmschema, alliteratie, klankophopingen en enjambement nog niets wezenlijks over de inhoud van een gedicht. Hoe ver kunnen wij met structuuranalyse gaan? Welke betekenis kunnen en mogen we er aan toekennen en wat zijn de beperkingen? Willen we voorkomen dat het geanalyseerde als zandkorrels door de vingers glipt, zo moeten wij wel verbanden, relaties en connecties opsporen, verbindingen, welke het aanvankelijk onsamenhangende materiaal in zijn onderlinge relaties toont. Ter nadere overweging kiezen wij twee voorbeelden. Het eerste betreft de molekuulstructuur van het proteïne haemoglobine, het tweede is de analyse van het beroemde renaissancegedicht Orlando Furioso van Ariosto. Haemoglobine is het zuurstof transporterende eiwit van de rode bloedlichaampjes. Eiwitten bestaan hoofdzakelijk uit peptidenketens waarin twintigGa naar eind1 verschillende aminozuren in een wisselende volgorde aan elkaar zijn gekoppeld en de molekulaire fragmentenelkaar regelmatig opvolgen. De symbolen R1, R2, R3 enz. geven de plaatsen aan waar de zijgroepen, karakteristiek voor het betreffende aminozuur, zijn gesubstitueerd. Het aantal bouwstenen is dus twintig, niet meer en niet minder. De totale keten kan echter wel meer dan 200 aminozuren bevatten. Het begin bevat een ‘vrije’ aminogroep en het einde een terminale carboxylgroep. De volgorde van de bouwstenen kan met chemische methoden (F. Sanger, 1953) worden vastgesteld, hoewel complicaties de identificatie op bepaalde plaatsen (genummerde posities) onzeker maken. Diffractiemethoden (zie hieronder) kunnen echter deze metingen aanvullen en dubbelzinnigheden opheffen. De volgorde in deze keten noemen we de primaire structuur. We merken nog op dat de keten in beide richtingen doorlopen kan worden, het structuurmodel is ruimtelijk omkeerbaar. In principe zijn er zeer vele vrijheidsgraden beschikbaar om gestalte te geven aan de ruimtelijke vorm. Zelfs voor zeer kleine ketens (minder dan tien aminozuren) is het aantal vrijheidsgraden nog zò groot dat zij nauwelijks of niet uit oplossingen willen kristalliseren. Merkwaardig genoeg zijn de grote ketens, zoals die in haemoglobine, onveranderlijk opgerold tot één specifieke (voor het enzyme kenmerkende) kluwen, waardoor kristallisatie betrekkelijk gemakkelijk is. De kluwenvorm wordt o.a. bevorderd doordat functionele zijgroepen Rl, R2, enz., van de betreffende aminozuren zich koppelen met andere zijgroepen, welke zich niet in de onmiddellijke nabijheid bevinden, maar door buiging van de keten de eerst genoemde zijgroepen ruimtelijk naderen. Verder blijkt dat sommige gedeeltes van de keten zich krullen tot een schroeflijn | |||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||
(helix), terwijl andere daarentegen zich opvouwen tot een vlakke structuur, waarin ketenstukken antiparallel aan elkaar lopen. Tenslotte zijn er ook onregelmatige stukken, waarin noch helix- noch vlakke structuur is te herkennen. Deze resultaten werden verkregen met behulp van diffractiestudies, waaraan is verbonden de naam van de Nobelprijswinnaar Max Perutz. De manier van oprolling en plooiing (die voor elk proteïne weer anders is) noemen we de secundaire structuur. De totale kluwen is de tertiaire structuur. Tenslotte noemen we de repeterende pakking dezer kluwens in het kristal, waarbij watermolekulen en ionen een grote rol spelen, de quaternaire structuur. Door Perutz werd vastgesteld dat zich binnen de haemoglobine-kluwen een vlak molekuul bevindt, de zogenaamde haem-groep, welke in zijn centrum, of juister gezegd iets er boven, een ijzeratoom bevat. De haem-groep en het ijzeratoom zijn verantwoordelijk voor de rode kleur van het proteïne. Vlak boven het ijzeratoom bevindt zich in de kluwen een holte, waarin een zuurstofmolekuul past. Haemoglobine verzorgt in het lichaam het zuurstoftransport naar de celweefsels. De paramagnetische eigenschappen van ijzer en zuurstof, gecombineerd met de specifieke werking van enerzijds de haemgroep en anderzijds enkele aminozuren nabij de holte impliceren dat de zuurstof tijdens het transport in de holte wordt opgeslagen, maar ook weer gemakkelijk kan worden uitgestoten ter absorptie in het celweefsel. We vermelden nog dat koolmonoxide irreversibel in de holte wordt opgenomen en daarna moeilijk wordt afgestaan (kolendampvergiftiging). Ogenschijnlijk hebben we een uitputtende analyse verricht aan een ingewikkeld molekuul, welks specifieke eigenschappen - zo lijkt het althans - we bevredigend hebben verklaard. Dit is echter allerminst het geval. Interpretatie in termen van ruimtelijke configuratie is weliswaar onontbeerlijk, maar desalniettemin onvoldoende om inzicht te verschaffen in de essentiële stofwisselingsprocessen, waarbij dit molekuul (en andere enzymen) is betrokken. De structuuranalyse geeft ook geen antwoord op de vraag waarom de substitutie van een bepaald aminozuur door een ander leidt tot de gevreesde sikkelcelanaemie en hoe het bijv. komt dat varkens-haemoglobine met een enigzins andere aminozuur-volgorde toch dezelfde functie vervult als menselijk haemoglobine. Er blijven dus vele vragen onbeantwoord en we realiseren ons dat met de ruimtelijke beschrijving en detaillering de grenzen van de mogelijkheden van structuuronderzoek bereikt zijn.
Het tweede voorbeeld is de analyse van het epische gedicht Orlando Furioso (1532) van Ariosto. Het behelst een uiterst gecompliceerd verhaal, waarin verscheidene personages een rol spelen op het vlak van hoofse liefde, courtoisie, ridderlijke heldendaden en een oorlog tussen Moren en Christenen tijdens het bewind van Karel de Grote. Het werd door Ariosto zelf beschreven als veeldradig weefsel (Furioso, XIII, 81, 1-2), waaraan hij werkte en waarin hij nu eens de ene, dan weer de andere draad volgde om tenslotte op een derde draad over te springen... Dit kunstwerk werd uiterst nauwkeurig en geduldig ontleed door Giuseppe Dalla Palma (Le strutture narrative dell' Orlando Furioso, dissertatie, Leiden, 1984), waarbij de schrijver gebruik maakte van analysemethoden ontwikkeld door V. Propp, C. Segre en vooral C. Bre- | |||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||
mond, wiens schema van functies en handelingen we reeds aanstipten. Van de 216 bladzijden tellende dissertatie worden 29 in beslag genomen door de sequentieschema's (Ariosto's draden) betreffende een vijftal helden, i.e. Rinaldo, Orlando, Bradamante, Rodomonte en Mandricardo. Ofschoon de schema's er op het eerste gezicht nogal duister uitzien en hun ontcijfering enig geduld vergt van de lezer, is hun gebruik bijzonder doelmatig ten einde een inhoudelijke discussie over de lotgevallen van de diverse personages mogelijk te maken. Het is de grote verdienste van Dalla Palma dat zijn sequenties (met gedetailleerde verwijzingen naar de tekst voor iedere genoteerde functie of actie) het gedicht zò doorzichtig maken dat een kritische bespreking van de tekst vergemakkelijkt wordt. Vergeleken met Dante's Divina Commedia lijkt Orlando Furioso een uiterst ingewikkeld en chaotisch gedicht. Vele kritici oordeelden dan ook in het verleden dat Ariosto's gedicht structuurloos zou zijn. Anderen hebben dit echter tegengesproken, maar Dalla Palma's analyse toont onomstotelijk aan dat het gedicht wel degelijk een relevante (zij het complexe) structuur bezit. De dissertatie bestuderend - en niet Ariosto's kunstwerk - werd ik getroffen door de merkwaardige overeenkomsten tussen de structuur van dit gedicht en die van haemoglobine. Het vaststellen van deze overeenkomsten heb ik ongetwijfeld te danken aan Dalla Palma's analyse. De lezer zij echter gewaarschuwd dat de overeenkomst slechts een formele en geen inhoudelijke is. Naast vele ondergeschikte of slechts incidenteel optredende figuren zijn er een twintigtal personagesGa naar eind2 van welker lotgevallen en handelingen Dalla Palma er vijf uitputtend heeft onderzocht. Dat twintigtal bepaalt ruwweg de morfologie van het gedicht, evenals de 20 aminozuren de gedaante van de polypeptideketen in haemoglobine determineren! De rol van keizer Karel in het verhaal kan men vergelijken met de functie van het ijzeratoom in het molekuul. In het gedicht draait alles om de strijd tussen Christenen en Saracenen; in haemoglobine om het zuurstoftransport. Het verspringen van de respectievelijke fabulae (de afzonderlijke lotgevallen der 20 helden) kan men vergelijken met de terugkeer van een bepaald aminozuur op vastomschreven, genummerde plaatsen in de peptideketen. Het volgen der octaven in de opeenvolgende gezangen is equivalent aan het doorlopen van de molekuulketen (zie formule (3)). De ingelaste diversioni (de verhaaltjes in het verhaal) corresponderen met de functionele zijgroepen van aminozuren, welke vaak bruggen vormen naar andere delen van de keten. Dalla Palma onderscheidt in zijn dissertatie een drietal essentiële handelingen of functies: (i) de ‘quest’ (ricerca amorosa) en de heroïsche dadendrang, zich uitend in de ‘joust’ (het lansgevecht te paard) met mededingers of tegenstanders (prova eroica per oggetto d'amore); (ii) collectieve heldendaden ten behoeve van de gemeenschap (het strijden in beide legers, het verrichten van handelingen rechtstreeks verband houdende met de oorlog); (iii) individuele heldendaden gericht op de verwerving van een begeerd voorwerp (helm, zwaard, paard), of moeilijke opdrachten (compito difficile) ten gunste van minderen. De schrijver constateert dat in de afzonderlijke fabulae van de door hem bekeken vijf grote helden alle drie typen handelingen elkaar min of meer regelmatig opvolgen, met vooral alternatie tussen (i) en (iii) of tussen | |||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||
(ii) en (iii). Er is dus sprake van een soort onvolmaakte periodiciteit, evenals tussen de opeenvolgende peptidebindingen. De door Dalla Palma geconstateerde alternaties bepalen in hun totaliteit de intrige (Cf. hoofdstuk L'intreccia, 149-216), waarbij de tekst van het gedicht in acht segmenten uiteenvalt. Men zou ze kunnen vergelijken met de onderscheidenlijke gedeeltes in de petideketen (α-helix, vlakke structuur en onregelmatige stukken). Maar veel verder durven wij met deze onderlinge vergelijking niet te gaan. De analyse stelde Dalla Palma ook in staat om de verschillende gedragscodes der vijf helden onderling te vergelijken en in te passen in de totale structuur. Voorts maakte hij - hoewel hij dit niet expliciet noemt - gebruik van Jakobsons poëtische functie, welke het principe van de equivalentie van de as der selectie (l'asse semantico) projecteert op de as van de combinatie (l'asse sintagmo, cf. p. 11-12). Dit stelt hem in staat om een onderscheid te maken tussen de enkele paradigmatische verhalen (o.a. Norandino en Lucina; Astolfo, Giocondo en Fiammetta) enerzijds en de meeste andere diversioni (o.a. die van Ginevra en Olimpia) anderzijds. Het opvallende is echter dat Dalla Palma in zijn uitspraken, opinies en interpretaties t.a.v. de meest in het oog vallende gebeurtenissen in Furioso slechts weinig gebruik maakt van de tijdrovende analyse, welke er aan voorafging. Dit betekent dat zijn conclusies niet per se uit de analyse hoeven te volgen. We vermelden een aantal zaken.
Het is mij verder opgevallen dat Dalla Palma weinig commentaar geeft op de liefdesidylle tussen Angelica en Medoro en deze episode uitsluitend bekijkt vanuit het gezichtspunt van Orlando. Hier laat de analyse hem in de steek. Ariosto heeft de plotselinge, totaal onverwachte verliefdheid van Angelica nodig om de waanzin van Orlando te verklaren, althans op gang te brengen. De prinses zou ook Ferrau, Sacripante of desnoods Rodomonte gekozen kunnen hebben, maar zij kiest de eenvoudige, naïve Medoro. De schimachtige, bovenaardse schoonheid van Angelica is plotseling gereduceerd tot een | |||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||
menselijke gestalte, iemand die echte liefde voor een sympatiek jongmens prefereert boven een verbintenis met één van de grote helden. Hiermee doorbreekt Ariosto de code van het ridderverhaal, waarin alleen de allergrootste helden en krachtpatsers in aanmerking komen als echtgenoot voor de kieskeurige, ongenaakbare prinses. In dit detail, evenals in de episode waarin Orlando Cimosco's kanon in de zee werpt, breekt Ariosto's persoonlijke visie door.
Ongeveer dezelfde conclusie kunnen we trekken zowel t.a.z. van de kristallografische als de literaire structuuranalyse. Ze zijn doelmatig, onontbeerlijk, ze werken verhelderend en helpen ons om ondoorzichtige systemen te ontrafelen en hun onderdelen te rubriceren naar hun functies en relaties. Maar veel verder gaan deze analyses niet. Ze schieten tekort om het geniale van een groot kunstwerk aan te voelen of te duiden. Jakobsons poëtische functie faalt bijv. indien het er op aankomt om een grote dichter te kunnen scheiden van een middelmatig talent. Het hoe en waarom van literaire kunstwerken - en hetzelfde geldt ook voor muziek en beeldende kunsten - kan nooit door zo'n analyse worden gegeven. Afgezien van de vraag of zulks nodig of mogelijk is, werkt de analyse opgezet met zulke onbescheiden doeleinden zelfs averechts. Indien we een bos in zijn totaliteit willen overzien - en zelfs dat is bijna niet mogelijk - dan moeten we de bomen tijdelijk vergeten. De orkestklanken, welke wij horen tijdens het luisteren naar een symfonie, bevatten vele technische details, zoals de accoorden, de toonsoort en modulaties, en de afzonderlijke bijdragen der instrumenten: maar we ondergaan de muziek als een kunstschepping in zijn totaliteit, waarin de analyse-details misschien impliciet zijn inbegrepen, maar toch nauwelijks tot het bewustzijn doordringen. Te veel analyse werkt ontluisterend. Ook Dalla Palma vergeet zijn analyse wanneer hij in de tweede helft van zijn studie van zijn grote liefde en bewondering voor Ariosto's onsterfelijk gedicht getuigt.
C. Romers is emeritus-hoogleraar kristallografie van de Rijksuniversiteit Leiden |
|