Mededeling
Naar aanleiding van een ‘reactie’ van Ben van der Have in FdL 26,2 op een artikel van Wam de Moor in FdL 25,4 ontving de redactie twee brieven. In de eerste merkt Mieke Bal o.m. het volgende op: ‘De reactie van Van der Have heeft mij geërgerd. De redactie van een respectabel tijdschrift dient ervoor te zorgen, dat polemieken op fatsoenlijke wijze gevoerd worden. Het stuk van BvdH stond vol niet ter zake doende insinuaties, waarvan er enkele beslist niet door de beugel konden. Zo vind ik “bevriende publicaties”, “sommige mensen moet je ook alles uitleggen”, “je vraagt je af of ze daar in Nijmegen allemaal op het achterhoofd gevallen zijn” en “Bleich en z'n Nijmeegse plaatsbekleder” uitdrukkingen, die om uiteenlopende redenen geen wetenschappelijk relevante informatie bevatten, en beschuldigingen impliceren van respectievelijk vriendjespolitiek, vèrgaande domheid, provinciaalse rivaliteit en rooms autoritairisme. Ik kom daarmee geen stap dichter bij inzicht in de problematiek van de literatuurdidactiek. (...) Over de discussie zelf laat ik mij niet uit; daar mag iedereen van vinden wat hij of zij wil. Het standpunt van BdvH zou beter uit de verf gekomen zijn in een zakelijker stuk. Maar het misverstand, dat in Nederland bij tijdschriften lijkt te heersen, dat polemieken lekker pittig zijn als er maar gescholden wordt, wil ik bestrijden.’
Wam de Moor merkt in zijn brief op: ‘Als ene Abrahams de behoefte voelt om in VN mijn integriteit te betwisten wanneer ik mij als beleidsvoorbereider inzet voor de vrijheid van de auteur om te schrijven wat hij wil, is dat lastig voor mij, maar vooroordelen woekeren hardnekkig en zijn het probleem van degene die ze heeft. Als ene Helsloot zijn rancune tegen het leven denkt te kanaliseren door in een Vlaams tijdschrift bepaalde kritieken van mijn hand onder het schuim van zijn woede te spuiten, wens ik hem een innige bevrediging toe. Tegen dat soort invectieven kan ik mij niet verdedigen en ik wil het ook niet. Een ongenuanceerde uithaal wordt in dergelijke bladen al gauw aangezien voor spitse polemiek. Maar van Forum der Letteren verwacht ik toch iets anders, echte belangstelling namelijk voor discussies die de wetenschap dienen. Deze kunnen alleen op basis van argumenten worden gevoerd en niet langs de weg van betogen die slechts bestaan uit preferenties en verdachtmakingen van degene die een tegenovergesteld standpunt aanhangt. Dit nu is in het stuk van BvdH in hoge mate het geval. De spelverruwing waarover allerwegen wordt geklaagd tot in Rotterdam toe heeft zich hier verplaatst van de groene velden naar het papier van Forum: eerst de man en dan de bal. Ik vind dit stuk dan ook een belediging van de goede smaak.’