Forum der Letteren. Jaargang 1982
(1982)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
T-Deletie in de stad Utrech: Schoolkinderen en grootouders M.E.H. Schouten, Instituut voor Engelse Taal- en Letterkunde, Utrecht.Gesprekken tussen 11 oudere mannen, 11 oudere vrouwen, 11 schooljongens en 11 schoolmeisjes uit een volkswijk in de stad Utrecht werden geanalyseerd op deletie van de slot-t. Van elk van de 44 informanten werden tellingen verricht over de eerste 80 al of niet gedeleerde slot-t's. Uit de resultaten blijkt dat het percentage deleties bij kinderen en bij de generatie van hun grootouders even groot is; alleen bij voltooid-deelwoord uitgangen deleren vooral de meisjes aanzienlijk minder. Een mogelijke verklaring is dat onderwijzers vooral de deelwoorden corrigeren en dat meisjes zich van die correcties meer aantrekken dan jongens. Er zijn echter sterke aanwijzingen dat vrouwen over het algemeen minder deelwoorduitgangen deleren dan mannen, welke laatste juist veel minder persoonsvormuitgangen weglaten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingDe vraag die we in dit artikel willen beantwoorden is of er verschil bestaat tussen kinderen en ouderen, en tussen mannen en vrouwen, met betrekking tot de deletie van de slot-t in het dialect van de stad Utrecht.Ga naar voetnoot*
Uit de literatuur (van Veen 1964, Weijnen 1966) is bekend dat in het Utrechts met name na fricatieve of plosieve medeklinkers de slot-t wegvalt, en sinds het onderzoek van de Vries e.a. (1974) in Leiden weten we dat daar de grammaticale waarde van de slot-t in belangrijke mate bepalend is voor diens kans om gedeleerd te worden: suffixen van deelwoorden en persoonsvormen verdwijnen aanmerkelijk vaker dan andere slot-t's. Verder schijnt het in het Leids iets uit te maken of de slot-t gevolgd wordt door een pauze, een klinker, of een medeklinker, al gaan de Vries e.a. daar nauwelijks op in. Het leek ons voor de hand te liggen om dezelfde indeling naar voorafgaande klank, volgende klank, en grammaticale waarde te hanteren als in het Leidse onderzoek; de enige verandering die we aanbrachten was dat we bij de indeling naar de voorafgaande klank de twee categorieën ‘liquide’ en ‘nasaal’ vervingen door één categorie ‘overige’, waar dus ook klinkers onder vielen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omdat we vooral geïnteresseerd waren in de niet geheel voorspelbare effecten van leeftijd en geslacht, en niet in de bijna altijd identieke effecten van sociale klasse en spreekstijl, hebben we ons onderzoek beperkt tot één klasse en één stijl, zodat we de beschikbare tijd geheel konden besteden aan die aspecten die het meest zouden kunnen opleveren aan nog onbekende gegevens. We stelden de volgende hypotheses op met betrekking tot de effecten van leeftijd en geslacht op t-deletie in het Utrechts:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Methodea. InformantenGesprekken zijn gevoerd met 44 informanten; 22 daarvan waren schoolkinderen in de leeftijd van 9-12 jaar, en 22 waren volwassenen in de leeftijd van 45-93 jaar; in beide groepen waren mannelijke en vrouwelijke informanten gelijk vertegenwoordigd. Achteraf bleek een van de volwassen vrouwen bijna niet aan het woord geweest te zijn, zodat het aantal volwassen vrouwen op 10 kwam. Het streven was om zoveel mogelijk informanten te krijgen uit de Sterrenwijk, een van de laatse Utrechtse volkswijken met nog vrijwel geen import van buitenaf. Daartoe werd kontakt opgenomen met de H.C. Anderssonschool, een openbare lagere school vlak bij de Sterrenwijk. Dankzij de voortreffelijke medewerking van het schoolhoofd, de heer H.G. van Leur, die alles voor ons organiseerde, hebben wij kunnen spreken met alle Sterrenwijkertjes wier ouders toestemming hadden gegeven. Omdat we daarmee niet helemaal aan de 22 kwamen, deden er 3 kinderen uit andere wijken mee. De sociale achtergrond van deze 3 verschilde overigens niet van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
die van de kinderen uit de Sterrenwijk: geen van de ouders had meer dan lager beroepsonderwijs genoten. Via de kinderen probeerden wij kontakt te krijgen met hun grootouders, vooorzover die nog leefden en in Utrecht waren blijven wonen. Ook hierbij moesten we in enkele gevallen buiten de wijk gaan; bovendien hebben ook oudere Sterrenwijkers meegedaan die geen kleinkinderen op de Anderssonschool hadden. De enige criteria waren per slot van rekening sociale klasse, autochtoon Utrechterschap, en leeftijd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. OpnameprocedureDe studenten gingen twee aan twee op pad, en hadden de opdracht om samen twee kinderen en twee volwassenen te interviewen. De kinderen werden op school geïnterviewd; de studenten moesten zelf zorgen dat ze in kontakt kwamen met grootouders of andere oudere Utrechters. Het was de bedoeling dat de studenten als ‘interviewers’ zoveel mogelijk op de achtergrond bleven en dat de twee informanten met elkaar een gesprek voerden. Eén student zorgde ervoor dat het gesprek op gang kwam en bleef; de ander bediende de opname-apparatuur (cassette-recorder en een losse condensatormicrofoon die tussen de sprekers instond). Uiteraard vlotten sommige gesprekken beter dan andere; de ene spreker wist niet eens dat hij opgenomen werd, terwijl de andere spreker liet blijken zich daar voortdurend van bewust te zijn. In alle gevallen kwamen echter levendige tot uitbundige gesprekken tot stand, bij de kinderen vaak over school en over de vroegtijdige sloop van het stadion van FC Utrecht, bij de ouderen veelal over hoe het vroeger was in de wijk. Afgesproken was dat 30 tot 45 minuten lang zou worden opgenomen; in sommige gevallen betekende dat wanhopige pogingen om tegen het einde de band toch nog te vullen. Alle opnamen werden door de studenten zelf getranscribeerd in de standaard orthografie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. TellingBesloten werd om per spreker de eerste 80 gevallen waarin een slot-t werd uitgesproken of gedeleerd in de telling op te nemen. Niet meegeteld werden voorzetsels (bv. met), lidwoorden (het), en gevallen waarbij assimilatie een rol speelde (dat doen → daddoen, hij komt → hij komp). Wel geteld werden woorden waarin de slot-t gevolgd werd door een suffix, zodat naast ‘eers’ voor ‘eerst’ ook ‘eerse’ mocht meedoen, mits voor de t een medeklinker stond. In drie gevallen werd gerubriceerd volgens de in de Inleiding genoemde drie driedelingen:
- grammaticale indeling:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
- indeling naar de volgende klank:
- indeling naar de aan de t voorafgaande klank:
Bij sommige sprekers kwamen we niet helemaal toe aan 80 gevallen, en bij een paar sprekers was de tellende student in zijn ijver verder gegaan dan 80. Omdat de aantallen in elk van de bovengenoemde negen kategorieën toch verschilden van spreker tot spreker, werden ongelijke totalen niet als bezwaarlijk beschouwd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. ResultatenIn tabel I staan de resultaten, uitgesplitst naar de vier groepen informanten (11 jongens, 11 meisjes, 11 mannen, 10 vrouwen) en naar de negen kategorieën; bovendien bevat de meest linkse kolom de totale score voor elk van de vier groepen. De min-tekens geven de aantallen gedeleerde t's aan; de plus-tekens slaan derhalve op de wél uitgesproken slot-t's. De deletiepercentages zijn in alle gevallen berekend als het percentage gedeleerde t's op het totaal van de gedeleerde en de niet gedeleerde t's in die bepaalde cel van de tabel. Tabel I. Aantal gedeleerde en uitgesproken t's, met daaronder de deletiepercentages. - betekent: deletie, + betekent: geen deletie.
De figuren 1 t/m 7 zijn elk in dezelfde volgorde opgezet als tabel I: van links naar rechts staan de percentages van achtereenvolgens de totaalscore, de grammaticale indeling, de indeling naar de op de t volgende klank, en de indeling naar de aan de t voorafgaande klank. In de figuren (behalve fig. 1) worden telkens twee groepen met elkaar vergeleken; de getrokken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
en gestippelde lijnen die de percentagepunten met elkaar verbinden betekenen niets - ze dienen slechts om de figuren leesbaarder te maken. Tussen een aantal boven elkaar liggende punten in de figuren 2 - 7 staat het cijfer 1 of het cijfer 5. Dat betekent dat de percentages boven en onder dat cijfer significant van elkaar verschillen, met resp. p < 0,01 (x2 > 6,635) en p < 0,05 (x2 > 3,841). Alle andere verticale verschillen waren niet significant, vaak omdat de aantallen te klein waren. Fig. 1 toont de totale scores van alle vier de groepen gecombineerd; binnen elk van de panelen (behalve natuurlijk het meest linkse) waren alle verschillen tussen de percentages statistisch significant, behalve de verschillen tussen ‘voltooid deelwoord’ en ‘persoonsvorm’, en tussen klinker en pauze. Het verschil tussen ‘geen werkwoorduitgang’ en ‘voltooid deelwoord’ was slechts significant op het 5% niveau, in tegenstelling tot de overige verschillen, waar p < 0,01. Het is duidelijk dat de slot-t het meest gedeleerd wordt na een plosieve of fricatieve medeklinker, voor een medeklinker, en vaker wanneer de t een werkwoordssuffix is dan wanneer dat niet het geval is. In fig. 2 kunnen we zien dat over het geheel genomen kinderen en volwassenen even vaak hun t laten vallen (resp. 40 en 39%). Kijken we echter naar de details, dan zien we toch wel een aantal significante verschillen; bij deelwoorduitgangen deleren de volwassenen 52% van hun t's, terwijl kinderen op 35% staan. Verder deleren kinderen vaker dan volwassenen een door een medeklinker gevolgde t, en bestaat er in enkele andere kategorieen ook een tendens tot een hoger deletie-percentage bij kinderen. In de figuren 3 en 4 worden achtereenvolgens jongens en mannen en meisjes en vrouwen twee aan twee met elkaar vergeleken. Hoewel het er de schijn van heeft dat de jongens minder deleren dan de mannen, is het verschil tussen beide groepen alleen voor fricatieven enigszins significant. De meisjes daarentegen deleren significant vaker dan de vrouwen (44 tegen 37%) en wijken daar in de meeste gevallen niet van af, behalve opval- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
lend genoeg in de deelwoorden, waar de meisjes de slot-t juist aanzienlijk vaker uitspreken dan hun oudere sexegenoten. In de figuren 5 en 6 worden dezelfde gegevens als in de figuren 3 en 4 op een andere wijze gecombineerd. Allereerst valt op dat de meisjes (44%) meer geneigd zijn tot t-deletie dan de jongens (37%), en dat dat verschil voornamelijk te vinden is in de 2e en 3e persoon enkelvoud o.t.t., in de niet-werkwoorduitgangen, en bij t's die door een klinker gevolgd worden. Bij de voltooide deelwoorden lijkt het patroon weer precies omgekeerd, al is het verschil tussen meisjes en jongens hier niet significant. Toch geeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
het te denken dat, zoals uit fig. 6 blijkt, deelwoorden en persoonsvormen bij mannen en vrouwen eenzelfde patroon vormen als bij jongens en meisjes. Uit fig. 7 blijkt tenslotte dat, wat het totale deletiepercentage betreft, er geen verschil bestaat tussen mannelijke en vrouwelijke informanten, maar dat het uit fig. 5 en fig. 6 bekende patroon van deelwoorden en persoonsvormen zich hier herhaalt, met dien verstande dat de verschillen nu wel significant zijn. Verder zijn er nog twee verschillen: vrouwen en meisjes | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
deleren de t vaker voor een klinker, voor mannen en jongens daarentegen is een voorafgaande fricatief vaker aanleiding tot deletie. Het merkwaardige patroon van deelwoorden en persoonsvormen ten opzichte van de geslachten zou een artefact kunnen zijn: misschien werd toevallig in alle deelwoorden van de meisjes de t voorafgegaan door een plosief of gevolgd door een pauze; in dat geval zou dat patroon niet meer zijn dan een onbelangrijk neveneffect. Om dat te onderzoeken werden alle deelwoorden en persoonsvormen uit alle groepen nog eens apart onderverdeeld naar voorafgaande en volgende klank. Het bleek dat in vijf van de zes gevallen (uitzondering was de categorie ‘gevolgd door een medeklinker’) de meisjes van alle vier de groepen veruit de minste voltooid deelwoord-t's deleerden, terwijl hetzelfde gold voor de jongens bij de persoonsvormen (hier was de uitzondering de prepausale t). Verder waren et nauwelijks verschillen tussen de vier groepen. De conclusie lijkt dus gerechtvaardigd dat er hier van een dergelijk artefact geen sprake kan zijn. De leeftijdsverschillen binnen de groep volwassenen bleken op geen enkele wijze een rol te spelen in de resultaten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. DiscussieUit fig. 2 blijkt dat onze eerste hypothese niet wordt bevestigd: schoolkinderen deleren zeker niet minder vaak dan volwassenen. In bepaalde gevallen deleren ze zelfs vaker, namelijk voor medeklinkers en na andere klanken dan plosieven en fricatieven. Alleen in het geval van de voltooide deelwoorden lijken de uitkomsten aan onze verwachting te beantwoorden, en het ligt voor de hand te concluderen dat de onderwijzers er kennelijk in geslaagd zijn de t-deletie plaatselijk terug te dringen. We moeten dan echter wel aannemen dat in een zinnetje als ‘Jij heb geklop’ de tweede t-deletie erger (opvallender) is dan de eerste. Bovendien weten we al uit de bovenstaande weergave van de resultaten dat er meer aan de hand is dan alleen een leeftijdseffect. We willen niet pretenderen dat verschillen tussen onze twee generaties proefpersonen veranderingen in apparent time zijn, die veranderingen in real time reflecteren (Chambers en Trudgill (1980), pag. 163-166). De kinderen in ons onderzoek zijn nog te jong om al vaste taalgewoonten te hebben, en het zou best kunnen zijn dat welk verschil dan ook na de leerplichtige leeftijd snel zou verdwijnen. Onze tweede hypothese, die stelde dat vrouwen op grond van hun standsbewustzijn minder zouden deleren dan mannen, wordt gedeeltelijk bevestigd in figuur 6. Toch kunnen we deze hypothese niet staande houden: als er een reëel verschil was zou dat in het meest linkse paneel van fig. 6 tot uiting moeten komen als een significant verschil: de aantallen zijn daar echt groot genoeg voor. In tegenstelling tot de verwachtingen van het onderwijzend personeel, deleren meisjes significant vaker dan jongens - zie fig. 5. Een verklaring hiervoor is niet eenvoudig te geven - vaak denkt men in dergelijke gevallen aan een overcompenserende neiging om zich even ‘stoer’ voor te doen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
als jongens. Het feit echter dat de meisjes op opvallende plaatsen, namelijk in deelwoorden, eerder de omgekeerde tendens vertonen maakt deze verklaring er niet plausibeler op. Bekijken we fig. 7, dan zien we een evenzeer onverklaarbaar verschijnsel, dat we nooit hadden kunnen vermoeden toen we onze hypotheses opstelden: het reeds genoemde patroon van deelwoorden en persoonsvormen, waarbij vrouwelijke informanten minder deelwoord-t's weglaten, en mannelijke informanten minder persoonsvorm-t's. Te oordelen naar de figuren 4 en 5, lijken deze verschillen vooral veroorzaakt te worden door de jongens en de meisjes: bij de ouderen is het patroon hetzelfde, zij het minder duidelijk. Het is nu wel erg verleidelijk om te denken dat we hier gestuit zijn op een sexe-afhankelijk verschijnsel dat bezig is sterker te worden. We baseren ons dan echter op verschillen die niet in alle gevallen statistisch significant zijn, en we nemen dan bovendien aan dat we hier een veranderingsproces waarnemen. Anderzijds is er geen reden om aan te nemen dat taalonderwijs en corrigerende opmerkingen dergelijke uiteenlopende effecten op jongens en meisjes zouden kunnen hebben. Het antwoord op de derde hypothese wordt gegeven in tabel II, waar de Utrechtse groep mannen vergeleken wordt met de best vergelijkbare Leidse groep: klasse I. De verschillen zijn nogal groot omdat in het Leidse onderzoek ook allerlei meer formele spreekstijlen zijn opgenomen, en er geen aparte gegevens over spreekstijl per klasse beschikbaar zijn voor de verschillende onderverdelingen. Omdat in Leiden de informanten ook een prozastuk, een woordenlijst en zelfs een lijst met minimale paren moesten voorlezen, was het totale deletiepercentage veel lager. De volgordes binnen de indelingen waren echter vergelijkbaar: in beide gevallen valt de t het vaakst weg na een plosief en voor een medeklinker; ook de fricatieven springen er duidelijk uit. Verder vindt in beide steden de meeste deletie plaats in deelwoorden en persoonsvormen.
Tabel II. Deletiepercentages van de best vergelijkbare Utrechtse en Leidse (de Vries e.a. 1974) groepen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. ConclusieUtrechtse schoolkinderen laten de slot-t even vaak wegvallen als hun oudere stadgenoten, ondanks pogingen van hun onderwijzers om een dergelijk opvallend dialect-kenmerk te onderdrukken. Alleen in voltooide deelwoorden lijken die pogingen succes te hebben gehad: daar spreken de kinderen - vooral de meisjes - de t veel vaker uit dan de volwassenen. De | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorzaak zou kunnen zijn dat de correcties op school zich het meest concentreren op de deelwoorden omdat t-deletie daar het meest opvalt. Aangenomen dat meisjes op school beter opletten, zou dit tot gevolg kunnen hebben dat meisjes hun deelwoorden ‘netter’ uitspreken dan jongens, ondanks hun veronderstelde verlangen om even ‘stoer’ te zijn als de jongens. Om dit met zekerheid te kunnen vaststellen zou echter een nader onderzoek op school uitgevoerd moeten worden naar de corrigerende opmerkingen van de leerkrachten en naar de houdingen van de jongens en de meisjes daar tegenover. In ieder geval stemt deze verklaring overeen met de bevindingen van o.a. Fischer (1958) en Brouwer en Van der Post (1976), die vaststelden dat in minder hoge sociale milieus schoolmeisjes vaker de standaarduitspraak bezigen dan schooljongens. Een tweede mogelijke verklaring voor het feit dat vooral de meisjes hun deelwoord-t's veel vaker uitspreken dan de andere groepen heeft niets met het onderwijs te maken. Die verklaring zegt dat er een tendens bestaat dat vrouwen de t weglaten in persoonsvormen, en dat mannen de t weglaten in deelwoorden; die tendens wint terrein, want hij is het sterkst bij de jongste generatie. Of hier inderdaad van een tendens sprake is zal alleen nader onderzoek ons kunnen leren; onderzoek zal bovendien nodig zijn om de oorzaken ervan bloot te leggen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Referenties
|
|