Forum der Letteren. Jaargang 1981
(1981)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |||||||
Chantre, een éénregelig gedicht van ApollinaireGa naar voetnoot* N. van der ToornSamenvatting Eén der meest duistere gedichten uit de in 1913 door Guillaume Apollinaire gepubliceerde bundel Alcools is ongetwijfeld: Chantre Dit vers, een klassieke alexandrijn zonder werkwoordsvorm, beslaat slechts een klein gedeelte van de bladzijde en valt daarom sterk op. Door zijn geringe lengte steekt Chantre, ook wel schertsend ‘le vers solitaire d'Apollinaire’ genoemd, scherp af tegen de andere gedichten in Alcools, waarvan sommige vrij omvangrijk zijn. Dat een zo kort gedicht door Apollinaire waardig is bevonden om opgenomen te worden in deze belangrijke bundel, is op zich een indicatie voor de rijkdom die het bevat. In de volgende beschouwing nu wordt een poging gedaan om deze rijkdom nader te omschrijven. Zonder naar volledigheid te streven besteed ik hierbij, intra- en intertextueel, aandacht aan de verschillende niveaus, die in het gedicht onderkend kunnen worden. Ook de ikoniciteit van het gedicht zal daarbij niet onbesproken blijven.
Het is onmogelijk om alle woorden in het gedicht in de gegeven volgorde aan een analyse te onderwerpen daar, zoals altijd het geval is, de betekenis van elk woord en de associaties die het wekt in de struktuur van het gedicht mede door de andere, zowel voorafgaande als volgende, worden bepaald. Het verdient de voorkeur om eerst de laatste termen van het gedicht te belichten. De ‘trompettes marines’ nemen inderdaad een sleutelpositie in, omdat deze zo suggestieve woorden direkt na het lezen het sterkst blijven naklinken. De lezer die zich na een eerste impressie heeft laten verleiden tot het horen van een ver over het water gedragen trompetgeschal komt echter bedrogen uit. Op dit eerste niveau van het gedicht tracht Apollinaire ons met de schijn der woorden te misleiden, want bij het naslaan in een deugdelijk woordenboek verstomt het trompetgeschal terstond om plaats te maken voor het zware, eentonige en dreunende geluid van | |||||||
[pagina 166]
| |||||||
hetgeen een eenvoudig éénsnarig strijkinstrument blijkt te zijn. Deze ‘trompette marine’Ga naar voetnoot1. werd in vroeger tijden bespeeld bij de marine (vandaar het adjectief) en in de Duitse nonnenkloosters (de Duitse benaming voor het strijkinstrument luidt ‘Nonnengeige’). Het is dus niet uitgesloten dat Apollinaire het bestaan van de ‘trompette marine’ tijdens zijn verblijf in Duitsland (1901-1902) ontdekt heeft. André RouveyreGa naar voetnoot2. wijst er op, dat wel zeker is dat de ten opzichte van elkaar zo vreemde toepassingen de dichter niet ontgaan zijn en dat de ‘trompette marine’ grote overeenkomst vertoont met instrumenten uit de negerkunst, waarvan Apollinaire zoveel hield. Het eerste niveau van het gedicht, waarop ‘trompette marine’ voor een blaasinstrument aangezien wordt, brengt de lezer op een dwaalspoor. Maar gelukkig heeft de dichter de weg terug niet afgesneden. Zonder te willen zeggen dat na het ontdekken van de ware betekenis van ‘trompettes marines’ het gedicht duidelijk wordt, is op dit tweede niveau nu toch gemakkelijker een verklaring te geven voor ‘cordeau’, waaraan op het eerste niveau geen touw is vast te knopen. ‘Cordeau’, bepaald door ‘unique’, stemt overeen met de enige snaar van de ‘trompette marine’. Dit oneigenlijke gebruik voor ‘cordeau’ in de zin van ‘corde’ behoeft enige adstructie. ‘Cordeau’ is een touw of koord dat tussen twee vaste punten gespannen wordt ten einde een rechte lijn te verkrijgen. Het wordt als zodanig vooral door de tuinman gebruikt (‘pootlijn’). Deze ‘aardse’ connotatie vormt een kontrast met het element ‘water’, uitgedrukt in ‘trompette marine’. Maar ‘cordeau’ heeft nog twee andere betekenissen die eveneens in verband staan met de elementen: ‘lont’ (element vuur) en de bij de riviervisserij gebruikte ‘zetlijn’ (element water). Afgezien van deze semantische aspekten, die naar drie van de vier elementen verwijzen, heeft ‘cordeau’ echter een klankwaarde die voor de dichter van doorslaggevende betekenis is geweest. ‘Cordeau’ stelt hem namelijk in staat een woordspeling te maken met het naar klank identieke ‘cor d'eau’. Op dit derde niveau van het gedicht doet zich nu het volgende verschijnsel voor: enerzijds zijn de substantieven ‘cor’ en ‘trompette’ en anderzijds de bepaling ‘d'eau’ en het adjectief ‘marine’ semantisch equivalent. ‘Cordeau’ loopt dus vooruit op ‘trompettes marines’. Samengevat kunnen deze drie niveaus als volgt weergegeven worden:
Ook de titel van het monostichon is rijk aan mogelijkheden. René KochmannGa naar voetnoot4. sluit bij voorbaat ‘chantre’ in de zin van ‘koorzanger, voorzanger’ uit. Gezien de religieuze toepassing van de ‘trompette marine’ is het echter de vraag of hier niet, tenminste associatief, een verband bestaat dat mede bij de totstandkoming van het gedicht een rol gespeeld kan hebben. De meest voor de hand liggende betekenis van ‘chantre’ is natuurlijk ‘dichter’, beter nog ‘lyrisch dichter’. Kochmann merkt echter op dat Apollinaire ook niet ongevoelig is geweest voor de afgeleide betekenis van ‘zangvogel’, omdat de dichter | |||||||
[pagina 167]
| |||||||
zichzelf vaak met een vogel en zijn dichtkunst met een vlucht vergelijkt (‘Oiseau tranquille au vol inverse oiseau Qui nidifie en l'air...’ Cortège). Hiermede is dus ook het vierde element, lucht, potentieel in het gedicht aanwezig. Nu de substantieven en adjectieven de revue gepasseerd zijn, is het nuttig om enige ogenblikken stil te staan bij de ikoniciteitGa naar voetnoot5. van het gedicht. Allereerst merk ik op dat de antieke connotatie van het woord ‘chantre’ (Lat. cantor) in overeenstemming is met het gebruik van de alexandrijn, die in alle opzichten beantwoordt aan de klassieke versbouw: cesuur zonder enjambement na de zesde voet, niet meegetelde stomme ‘e’ aan het einde van het vers, prepositie van het adjectief en enkelvoud in de eerste hemistiche tegenover postpositie en meervoud in de tweede. Van belang is ook dat in de linkerhelft van de alexandrijn de accenten vallen op Ét (e) en cordeáu (o) en in de rechterhelft op trompéttes (et) en marines (in). Hierdoor ontstaat een oppositie tussen, om in termen van de rijmleer te spreken, ‘mannelijke’ beklemtoonde lettergrepen in de eerste hemistiche en lettergrepen met een ‘vrouwelijke’ uitloop in de tweede, waarbij de laatste hemistiche dus als melodieuzer en muzikaler beschouwd kan worden. Dit nu zou in overeenstemming kunnen zijn met de afwezigheid, althans op het eerste niveau, van een muziekinstrument in de linkerhelft van de alexandrijn en de aanwezigheid van ‘trompettes marines’ in de rechterhelft. Het is niet verwonderlijk, dat de typografische ikoniciteit bij de schrijver van Calligrammes (1918) een belangrijke plaats inneemt. Er bestaat een duidelijk verband tussen de enige snaar van de ‘trompette marine’ en de enige versregel van het gedicht, die als een ‘cordeau’ over het wit van het papier gespannen staat. De eerste versregels van Le Bestiaire (1911): ‘Admirez le pouvoir insigne Et la noblesse de la ligne’ bevatten een aansporing die bij uitstek van toepassing is op Chantre. Hierboven is reeds opgemerkt dat ‘chantre’ gezien moet worden in de betekenis van ‘lyrisch dichter’. De lier, attribuut van de dichter, bestaat uit zeven snaren. Zonder hier in te willen gaan op de symboliek van het getal zeven, moet toch wel vermeld worden dat de alexandrijn uit zeven woorden bestaat. Er doet zich nu een merkwaardige kruisstelling voor: enerzijds suggereert de ene regel van het gedicht de enige snaar van de ‘trompette marine’, terwijl er anderzijds een verband bestaat tussen de zeven woorden van de versregel en de zeven snaren van de door de chantre bespeelde lier. Hoe dient nu het gedicht geïnterpreteerd te worden? Hierbij spelen het voegwoord ‘Et’ en het voorzetsel ‘de’ (begrepen in de + les > des) een belangrijke rol. Zoals reeds opgemerkt is, biedt het eerste niveau alleen uitzicht op een veelvoud van door suggestie opgeroepen beelden en klanken, waarbij niet uit het oog verloren mag worden dat deze suggestieve aspecten juist de quintessence van het gedicht vormen. ‘Et’ aan het begin van de versregel geeft de lezer de indruk dat er iets aan het gedicht voorafgegaan moet zijn, terwijl hij aan het einde van het vers een werkwoordsvorm verwacht. Zo ligt er in de versregel een expansieve kracht besloten die de suggestie wekt dat er veel meer tekst om het gedicht heen staat. ‘Des’ stelt de lezer niet in staat om op het eerste niveau een verband te leggen tussen ‘cordeau’ en ‘trompettes marines’, slechts op het tweede niveau wordt deze genitief duidelijk. Op het derde niveau zijn de betrokken termen (‘cor d'eau’ en ‘trompettes marines’) semantisch equivalent. Wanneer nu ‘des’ metaforisch gelezen wordt, blijken de twee termen in feite betrekking te hebben op slechts één zaak,Ga naar voetnoot6. zodat | |||||||
[pagina 168]
| |||||||
de versregel inkrimpt. Enerzijds suggereert deze expansie/contractie van het vers het verschijnsel eb en vloed, te meer daar de strijd tussen de elementen aarde en water ook tot uitdrukking komt in de reeds genoemde tegenstelling tussen ‘cordeau’ (pootlijn) en ‘trompettes marines’. Anderzijds is het niet uitgesloten dat de dichter (‘chantre’) hier de spot drijft met zichzelf. Apollinaire gebruikt namelijk in zijn dichtwerk steeds hetzelfde thema (het verlangen naar het verlorene), maar schrijft daarover dan wel geweldig veel. Door nu in Chantre zijn dichtkunst tot in het absurde in te krimpen, spot de dichter met zijn eigen ‘veelschrijverij’. Het voegwoord ‘et’ brengt de verbinding tot stand tussen twee termen, hetzij van gelijke, hetzij van ongelijke aard. In het eerste geval zou er een zekere mate van identiteit bestaan tussen ‘chantre’ en ‘trompette marine’, of liever gezegd tussen ‘chantre’ en ‘trompette marin’, de bespeler van het instrument. Zo ziet Kochmann, zij het daarbij een iets andere weg volgend, in de eenvoud en de banaliteit van de ‘trompette marine’ aanleiding om dit instrument het symbool van Apollinaire's dichtkunst te noemen.Ga naar voetnoot7. Voor de tweede mogelijkheid kunnen eveneens steekhoudende argumenten aangevoerd worden. In het voorafgaande is reeds opgemerkt dat er een oppositie bestaat tussen de ene snaar van de ‘trompette marine’ en de zeven snaren van de lier, attribuut van de ‘chantre’. Deze tegenstelling wordt nog versterkt bij een vergelijking van de door ‘chantre’ en de ‘trompette marine’ voortgebrachte klanken. De ‘trompette marine’ maakt een nogal onaangenaam, eentonig en dreunend geluid. De ‘chantre’, met zijn aangename, krachtige en klankrijke stem (zoals ook bedoeld wordt met de staande Franse uitdrukking ‘une voix de chantre’) staat daar, letterlijk en figuurlijk, boven.
Na deze intratextuele analyse is het zinvol om na te gaan of het monostichon geen mogelijkheden biedt tot een intertextuele interpretatie.Ga naar voetnoot8. Hierbij zal niet ingegaan worden | |||||||
[pagina 169]
| |||||||
op de plaats van Chantre in het oeuvre van Apollinaire, noch op de vraag of Chantre in een eventueel vroeger stadium deel heeft uitgemaakt van een groter geheel, daar deze problemen reeds uitgebreid behandeld zijn, zij het met nogal uiteenlopende conclusies, door M.-J. DurryGa naar voetnoot9., R. KochmannGa naar voetnoot10., L.C. BreunigGa naar voetnoot11., M. DécaudinGa naar voetnoot12. en vooral G. ZayedGa naar voetnoot13.. Op de antieke connotatie van het woord ‘chantre’ is hierboven reeds gewezen. Welnu, de grootste cantor van de Oudheid is Orpheus, die door poëzie en muziek te verenigen de eerste lyrische dichter was. Het ligt dus voor de hand om de lijn chantre - lyrisch dichter door te trekken tot Orpheus.Ga naar voetnoot14. In Alcools komt Orpheus vier maal ter sprake, terwijl in Le Bestiaire ou Cortège d'Orphée vijf van de negenentwintig gravuren aan hem gewijd zijn, waaronder: Que ton coeur soit l'appât et le ciel, la piscine!
Car, pécheur, quel poisson d'eau douce ou bien marine
Egale-t-il, et par la forme et la saveur,
Ce beau poisson divin qu'est JESUS, Mon Sauveur?
Dit gedicht nu is om tweeërlei redenen geciteerd. Enerzijds om nog eens te benadrukken hoe gevoelig Apollinaire is geweest voor woordspelingen (hier tussen de paroniemen pécheur - pêcheur).Ga naar voetnoot15. Anderzijds bevat dit gedicht de oppositie zoetwater - zeewater, die impliciet ook in Chantre aanwezig is tussen de in de riviervisserij gebruikte ‘cordeau’ (zetlijn) en de ‘trompette marine’. | |||||||
[pagina 170]
| |||||||
Volgens de legende was de zang van Orpheus zo schoon, dat hij tijdens de tocht der Argonauten de bemannigsleden wist te behoeden voor de betoverende stem van de Sirenen. In Le Bestiaire is eveneens een gravure gewijd aan de Sirenen, die door Raoul Dufy afgebeeld zijn als gevleugelde vrouwen met vogelpoten en een vissestaart. Het is opvallend hoe vaak allerlei waterdemonen, zowel uit de Grieks-Romeinse als uit de Germaanse mythologie (nixe, ondine, Loreley etc.) in Apollinaire's werk terugkomen. Eén dezer passages, een strofe uit Vendémiaire (vs 77-80), het laatste gedicht van Alcools, bevat een zinsnede die wellicht mogelijkheden biedt tot aanknoping bij Chantre: Mais où est le regard lumineux des sirènes
Il trompa les marins qui aimaient ces oiseaux-là
Il ne retournera plus sur l'écueil de Scylla
Où chantaient les trois voix suaves et sereines
Het is niet uitgesloten dat Apollinaire in Chantre tegelijkertijd een woordspeling heeft willen maken tussen a) de homofonen ‘l'unique cordeau’ - ‘l'unique corps d'eau’ (met zinspeling op het uiterlijke aspect van de sirene, die half vis is), b) de klankequivalenten ‘des trompettes’ - ‘détrompait tes’ en c) de paroniemen ‘marines’ - ‘marins’. Deze drievoudige woordspeling zou het mogelijk maken om een vierde niveau in het gedicht te onderscheiden: | |||||||
ChantreEt l'unique cordeau des trompettes marines
Et l'unique corps d'eau détrompait tes marins
Dank zij de schone zangkunst van OrpheusGa naar voetnoot16. slaagt de sirene er niet in de bemanningsleden van de Argo te misleiden. Deze legende is in dit ene vers vervat. Zoals het geluid van de ‘trompette marine’ het gebulder van de zee weet te overstemmen, zo beteugelt Orpheus met zijn zang het betoverende stemgeluid van de Sirenen. De diepere betekenis van deze versregel kan zijn dat de liefde voor de kunst (OrpheusGa naar voetnoot17.) de aantrekkingskracht van de vrouw overwint, zelfs als deze van goddelijke oorsprong is (Sirene). De overeenkomst met de oorspronkelijke versregel is te frappant om op zuiver toeval te berusten. Bovendien worden door de woordspeling de alexandrijn en het metrum niet aangetast, terwijl de semantische waarde van dit vierde niveau geheel aansluit bij Apollinaire's denkwereld.
Ik ben mij ervan bewust dat in het voorgaande nergens stelling wordt genomen voor een bepaalde interpretatie. Deze houding lijkt mij de enig juiste: Chantre laat zich niet herleiden tot één exclusieve verklaring, die het gedicht alleen maar zou kunnen verarmen. Daarom ook is in de bovenstaande analyse de nadruk gelegd op de woordspelingen en suggestieve associaties die, zowel voor de dichter als voor de lezer, de kern vormen van het gedicht. |
|