Forum der Letteren. Jaargang 1981
(1981)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Morfologische produktiviteit in het licht van nietadditieve woordafleiding A. Sassen‘Observatie van taalgebruik moet dus het uitgangspunt voor alle taalonderzoek zijn.’ (Schultink, 1962:44) ‘An account that deals with a small number of facts and a very few rules, though often interesting, is rarely conclusive since the possibility that more data will shed an entirely different light on the isolated set of facts at hand is very strong. However, other things being equal, the wider and wider the range of facts that are adequately covered, the more confidence one can have in an account precisely because it is less vulnerable to the onslaught of new data.’ (Keyser, 1975:377) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. InleidingHet is in de taalkunde geen ongewoon verschijnsel dat de waarneming van een nog ongesignaleerd gebleven taal(gebruiks)gegeven aanleiding geeft tot de vraag of en hoe dat gegeven binnen een op dat moment gezaghebbende (beschrijving)theorie beschreven en verklaard zou kunnen worden. Een poging tot beantwoording van die vraag kan tot de conclusie leiden dat die theorie daartoe op een of meer punten niet bruikbaar is, aanvulling of herziening behoeft of zelfs fundamenteel te kort schiet. Dit laatste kan uiteraard een kwestie van gradatie zijn, van smaak of van bevooroordeeldheid. Hieronder worden enkele data met betrekking tot de woordafleiding van het Nederlands vastgesteld en beschreven, met de bedoeling om na te gaan welke theoretische consequenties daar uit kunnen volgen.Ga naar voetnoot* | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De dataTot de woordenschat van het Nederlands behoren het substantief alfabet, het daarmee verband houdende adjectief alfabetisch ‘gerangschikt volgens de letters van het alfabet’ en het werkwoord alfabetiseren ‘alfabetisch rangschikken’.Ga naar voetnoot1. In een wat verder van het substantief alfabet verwijderd verband maken ook de volgende woorden deel uit van het Nederlands:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het adjectief is (veel) minder gebruikelijk dan het substantief.Ga naar voetnoot2.
Sinds het Supplement (1970) vermeldt Van Dale ook:
Intussen heeft de groep van (1) opnieuw uitbreiding ondergaan, met enkele woorden waaraan nog geen officiële woordenboekregistratie ten deel is gevallen. Ze vormen in het bijzonder het uitgangspunt voor de hierna volgende beschouwing. Het zijn:
Hoe zijn deze woorden in het Nederlands ontstaan?Ga naar voetnoot3. Alvorens op die vraag in te gaan vermeld ik enkele taalgebruiksgevallen waarin ze zich hebben voorgedaan. Het nieuwe werkwoord alfabetiseren is (frekwent) in gebruik gekomen met de invoering van cursussen-Nederlands voor ‘analfabete’ gastarbeiders. In lesmateriaal van die cursussen en vakbladen van docentenGa naar voetnoot4. kan men het werkwoord veelvuldig aantreffen. Ik noem:
Buiten deze bronnen trof ik aan (cursivering van mij, A.S.): ‘de gemiddelde Nederlandse taalgebruiker is gealfabetiseerd’ - ‘de gealfabetiseerde taalgebruiker’Ga naar voetnoot5. - ‘ANALFABETISME. Er lopen in ons land nu rond 130 projecten waarin mensen die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet of nauwelijks kunnen lezen en schrijven, deze vaardigheden meester proberen te worden. Ongeveer vijftig van deze projecten zijn ontstaan nadat vorig jaar aan het licht kwam dat Nederland - net als andere Europese landen - veel meer analfabeten telt dan tot dusver vermoed werd. Veel informatie over hoe het in de praktijk toegaat bij de alfabetisering bevat het jongste nummer (...) van het Tijdschrift voor maatschappijvraagstukken en welzijnswerk. In een vijftal artikelen wordt geschreven over de emmersvol geduld die er bij de alfabetisering nodig zijn, over het outcastgevoel van wie niet lezen en schrijven kan, de voldoening die het lesnemers geeft wanneer ze over de drempel heenkomen, enz.’Ga naar voetnoot6. Het substantief alfabeet komt in de samenstelling semi-alfabeten voor in het genoemde blad Motief (p. 12; daar ook semi-analfabeten).Ga naar voetnoot7. C.F.P. Stutterheim spreekt in een artikel over de sjwa-problematiek van alfabeten-in-wording en van alfabeet-in-nimmer-voltooide-wording.Ga naar voetnoot8. Van het adjectief alfabetisch ‘kunnen lezen en schrijven’ heb ik maar één bewijsplaats. ‘De helft van de bevolking van Portugal is nog niet alfabetisch’, uit de mond van een ongeletterde (zij het ‘gealfabetiseerde’) Nederlandse arbeider (sept. 1978). Er volgt nu eerst een bespreking van de morfologie van de gesignaleerde woorden en hun mogelijke onderlinge morfologische betrekkingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Afleidingsrelaties2.1 Affix-extractieVolgens het WNT (Suppl. le deel (1949) s.v.) is het woord analfabeet in de 20ste eeuw, waarschijnlijk via het Hoogduits, aan het Latijn (analphabetus) ontleend, als substantief en als adjectief, het laatste speciaal in predikatieve toepassing. Het eveneens 20ste-eeuwse abstractum analfabetisme acht het niet ontleend aan het Frans maar met het suffix -isme gevormd op basis van analfabeet, m.a.w. het houdt het voor een Nederlandse formatie.Ga naar voetnoot9 Het basiswoord kan zowel het substantief als het adjectief analfabeet zijn, vgl. resp. de woorden van (3a) en (3b) (alle van [+mens.] grondwoorden):
De betekenisomschrijving van analfabetisme (vgl. lb) wijst op afleiding van het substantief analfabeet. In overeenstemming met deze betekenis is het mogelijk het woord bv. als volgt te gebruiken: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De onder (1) en (2) vermelde woorden zonder an- zijn van later datum dan die mét an-. Het ligt daarom voor de hand hun onderlinge relatie te karakteriseren als affix-extractie: het woord alfabeet bv. is gevormd op basis van analfabeet, door aftrekking van een als prefix opgevat bestanddeel an-; eventueel kan de vorming plaats gehad hebben via het door Van Dale vermelde abstractum alfabetisme, dat evenwel op zijn beurt alfabeet veronderstelt dan wel door prefix-extractie gevormd is uit analfabetisme. De relatie van alfabeet (N) tot zijn morfologische correlaat analfabeet kan ook zo worden geformuleerd: zodra het ontleende, ongelede woord analfabeet werd opgevat als geleed, d.w.z. als te bestaan uit de leden an- en -alfabeet, bestond of, zo men wil, ontstond daarmee een ‘nieuw’ woord alfabeet. Het is denkbaar dat associatie met het bestaande woord alfabet de geleding van analfabeet in de hand heeft gewerkt of ook dat de genoemde samenstellingen semi-/halfanalfabeet een rol hebben gespeeld. We komen daar nog op terug. In elk geval is het niet mogelijk enig stel correlerende [+mens.] substantieven met en zonder an- in het Nederlands aan te wijzen dat voor die geleding en daarmee het tot stand komen van alfabeet model zou kunnen hebben gestaan. Wel zijn er enkele woorden méér waarin an- eveneens de drager van het betekenisaspect ‘negatie’ is, bv. anarchist (ongeleed), anorganisch (geleed). Het is heel goed mogelijk andere gevallen van affix-extractie in het Nederlands aan te wijzen, van een procédé dus waarbij een ongeleed of één graad minder geleed woord ‘ontstaat’ op basis van een (één graad meer) geleed woord, anders gezegd: via morfologische (her)structurering - nl. in affix en ‘basis’ - van een in eerste instantie niet of anders geleed woord. Van dit laatste leveren bepaalde gevallen van ‘Rückbildung’ (backformation) voorbeelden: regelmaat < regelmaat-ig < regel-matig.Ga naar voetnoot10. Een nog niet geregistreerd geval van suffix-extractie is het [+mens.] substantief terminoloog in het volgende citaat.
Er zijn meer overeenkomstige substantieven aan te wijzen. Zo is het, getuige althans de chronologie van hun vermelding in de woordenboeken, waarschijnlijk dat substantieven als agoloog, orthopeed en anglomaan ‘secondair’ zijn t.o.v. resp. agologie, agologisch; orthopedie, orthopedisch, orthopedisch, anglomanie.Ga naar voetnoot12. Als we afgaan op hun betekenisGa naar voetnoot13. zouden we [+mens.]substantieven als democraat ‘aanhanger van de democratie’, filoloog ‘beoefenaar van de filologie’, morfoloog ‘beoefenaar van de morfologie’, enz., alsook persoonsnamen als Belg ‘bewoner van België’, Kroaat ‘bewoner van Kroatië’, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drent ‘bewoner van Drente’, enz.,Ga naar voetnoot14. als extractie-formaties kunnen aanmerken. Van suffix-extractie zou men ook kunnen spreken bij woordparen als
waarbij de b-woorden semantisch in een afleidingsrelatie tot de a-woorden staan: kwadraat = ‘resultaat van kwadrateren’,Ga naar voetnoot15. etc. Het is niet uitgesloten dat orthopeed een verkorting is van orthopedist. Dit soort verkortingen bestaan in elk geval en ze ontstaan (mede onder Duitse invloed?) nog steeds, in het bijzonder naast corresponderende substantieven op -icus, bv. fanaat en neuroot, beide in woordenboeken geregistreerd,Ga naar voetnoot16. in tegenstelling tot het heel gebruikelijke woord diabeet, dat nog niet ge(woorden)boekstaafd is. Uit mondelinge taaluitingen noteerde ik verder:
waarnaast, evenals bij neuroot het geval is, adjectiefformaties op -isch bestaan, die eventueel een bemiddelende rol kunnen hebben gespeeld: een neuroot = ‘iem. die neurotisch is’, enz. Het woord chaootGa naar voetnoot17. kan alleen maar met chaotisch als uitgangspunt gevormd zijn. Wat de extractie met betrekking tot suffixen betreft laat ik het bij de hiervoor genoemde persoonsnamen. Van prefigale (her)structurering die leidt tot [+mens.]substantieven heb ik geen gevallen aangetroffen. Wel echter van extractie van een prefigaal element dat evenals an- het betekenisaspect ‘negatie’ representeert, nl. on-, aanwezig in adjectieven die synchronisch gezien niet zonder meer als afleidsels van minder gelede of ongelede basiswoorden kunnen worden aangemerkt. Een dergelijk adjectief is onvertogen, waarvan het gebruik vrijwel beperkt is tot de woordgroep: geen onvertogen woord. Uit de mond van een radiospreker noteerde ik.
Verder lijkt het adjectief vermijdelijk in:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op basis van onvermijdelijk gevormd, maar het kan ook rechtstreeks van het ww. vermijden afgeleid zijn. Afleiding van een corresponderend werkwoord is minder aannemelijk bij het adjectief gerijmd, dat Van Dale (s.v.) vermeldt uit een citaat uit Van Schendel:
Mede op grond van de betekenis die Van Dale eraan toekent zou men gerijmd als een extractieformatie op basis van ongerijmd willen beschouwen: gerijmd ‘het tegendeel van ongerijmd’. Met de bovenstaande gegevens is het procédé van affixextractie, waaraan het ontstaan van de woorden alfabeet (N)/alfabetisme zal moeten worden toegeschreven, voldoende gedocumenteerd.Ga naar voetnoot20. De onderlinge verhouding van analfabeet en alfabeet is daarmee nog niet precies bepaald. Rechtstreekse vorming van alfabeet, waarvan dan alfabetisme kan zijn afgeleid, ligt voor de hand, maar zoals gezegd is ook onrechtstreekse vorming denkbaar, b.v.:
De eerste drie woorden zijn alle geregistreerd, de stap naar alfabeet zou er een van suffix-extractie zijn, maar eerder moet dan aan analogie worden gedacht:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 A ffïx-substitu tieHet woord alfabetist ‘geletterde, iem, die kan lezen’ heb ik buiten Van Dale (Suppl.) niet aangetroffen. Het maakt een wat gewilde, quasi-geleerde indruk. Een hapax? Wat het zij, morfologisch is het niet problematisch. Formeel gezien zou het op basis van een adjectief alfabeet gevormd kunnen zijn,Ga naar voetnoot22. vergelijkbaar met de de-adjectivische [+mens.]substantieven van (13):
Het adjectief alfabeet is echter niet aangetroffen en bovendien betekenen de substantie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven van (13) niet ‘iemand die ADI is’, maar ‘aanhanger van het modernisme, fatalisme, ...’, m.a.w. ze vertonen duidelijk een relatie met overeenkomstige -isme- formaties.Ga naar voetnoot23. Als we aannemen dat alfabetist gevormd is op basis van alfabetisme hebben we te maken met een morfologische relatie die als suffix-substitutie kan worden aangeduid:
Aan (14) voldoen heel wat gevallen. De status van X varieert, het kan een woord zijn, o.a. een adjectief, zoals bij de woorden van (13), maar meestal is het een ‘wortel’ (bound root),Ga naar voetnoot24. o.a. in:
De pijl naar rechts in (14) berust op de betekenisrelatie: een -ist is iemand die het -isme aanhangt, eraan lijdt, e.d. Maar soms is de betekenisrelatie veeleer omgekeerd:
Zo zou men zijn chauvinisme (speelt hem parten) kunnen parafrazeren met: ‘zijn chauvinist-zijn (...)’. Het verdient daarom wellicht de voorkeur de relatie tussen de paren a- en b-woorden van (15) als bilateraal, wederzijds te bestempelen: gegeven elks betekenis veronderstellen ze elkaar, al wil dat niet zeggen dat elk a-woord een b-partner heeft (vgl. *cynist, *vegetarist e.d.) of elk b-woord een a-partner (vgl. *trappisme). Wanneer echter de ist-formatie het betekenisaspect ‘aanhangerschap, volgelingschap, ...’ bezit, lijkt een isme-formatie daarnaast onbeperkt mogelijk. Omgekeerd geldt t.a.v. de -isme- formatie iets soortgelijks; *cynist en *vegetarist worden kennelijk geblokkeerd door cynicus, vegetariër. De produktiviteit van de -isme-/-ist-relatie moet nog verder onderzocht. Niettemin staat op voorhand vast dat alfabetist op basis van alfabetisme gevormd zou kunnen zijn, d.i. volgens het procédé van affix-substitutie.Ga naar voetnoot25. Dat procédé zullen we nog wat nader adstrueren. Affix-substitutie is een morfologische relatie tussen woorden die zich vooral voordoet bij ontleende affixen, maar niet alleen daar.Ga naar voetnoot26. We treffen ze o.a. aan bij werk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden op -ēren en daaraan gerelateerde substantieven op -eur, -ant, -atie, -age, -aat e.d.:
Ook hier berust de richting van de pijl op de betekenisrelatie tussen de corresponderende woorden: een masseur is iemand die masseert, enz. In principe is de richting van de pijl omkeerbaar. Zo is het mogelijk dat het werkwoord plagiëren gevormd is bij plagiaat, naar het voorbeeld van de woorden van (17e).Ga naar voetnoot27. In ‘De clignoteur doet het niet, hij clignoteert niet’Ga naar voetnoot28. is het ww. clignoteren stellig gevormd bij het substantief clignoteur, naar het voorbeeld van woorden als transporteur: transporteren (17a). Ook in andere gevallen blijkt de substitutiepijl omkeerbaar. Vgl.: ‘Het is juist in (...) Koning van Katoren, dat de laconie z'n hoogtepunt bereikt’,Ga naar voetnoot29. waarin laconie ontstaan moet zijn door vervanging van het adjectief-vormende suffix -iek (tiranniek, Rembrandtiek, enz.) door het substantiefvormende/-determinerende suffix -ie, naar het voorbeeld van een woordenpaar als energiek: energie. Soms is, zoals gezegd, de substitutierelatie tweezijdig of is ze moeilijk vast te stellen, bv. bij de woorden van (18):
De betekenisrelatie kan op a → b wijzen: symboliek = ‘het symbolische’ (de symboliek van deze handeling) of ook op b → a: technisch = ‘de techniek betreffende’. Hetzelfde geldt voor woordparen als de volgende:
De betekenis van het substantief (b) is parafrazeerbaar met behulp van het adjectief, bv.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit zou er op kunnen wijzen dat in de woordparen van (19) het adjectief uit semantisch oogpunt ‘primair’ is. Naast een adjectief als van (19) kan een [+mens.]substantief voorkomen, dat als basis van het adjectief dient te worden beschouwd:
In zulke gevallen als van (21) ligt het voor de hand het abstractum (c) rechtstreeks aan de persoonsnaam (a) te relateren:
Niettemin behoort ook hier een relatie van het abstractum met het adjectief op -isch tot de mogelijkheden, met name wanneer het (ook) met betrekking tot personen gebruikt wordt:
Hiermee is het verschijnsel affix-substitutie voor ons doel voorlopig voldoende geadstrueerd. Tevens is de wijze waarop het ‘nieuwe’ woord alfabeet (N) tot stand kan zijn gekomen gereleveerd: rechtstreeks op basis van analfabeet door prefix-extractie, dan wel - indirect - bv. via (an)alfabetisme. Aan de vorming van (het zeldzame?) alfabetist kan suffix-substitutie ten grondslag liggen. Laten we vervolgens nagaan hoe de vorming en de betekenis van het jonge werkwoord alfabetiseren beoordeeld moeten worden, evenals van het (eenmaal aangetroffen) adjectief alfabetisch ‘kunnende lezen en schrijven’.
Als we afzien van verbalisering d.m.v. -isēren van een niet aangetroffen adjectief alfabeet, met de betekenis ‘(iem.) ADI maken’ volgens (23):
ligt het voor de hand het nieuwe ww. alfabetiseren als een overeenkomstige afleiding van het súbstantief alfabeet te beschouwen, volgens (24):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het aantal geregistreerde woorden dat aan (24) voldoet is niet groot (een kleine twintig); met de beperking van N tot [+mens.] zijn het er slechts drie:
Hiervan komt idoliseren pas sinds 1970 (Suppl.) in Van Dale voor.Ga naar voetnoot31. In een recent kranteartikel trof ik verder aan: (een tegenstander) demoniseren = ‘tot een demon maken’.Ga naar voetnoot32. De betekenisomschrijving - aan het artikel zelf ontleend - wijst op rechtstreekse afleiding van het substantief, de vorming als zodanig op een actief procédé, ondanks het kleine aantal woorden van (25). Conclusie: het ww. alfabetiseren zou op basis van het substantief alfabeet gevormd kunnen zijn. Zijn betekenis is dan te omschrijven als: ‘tot alfabeet maken’. Toch verdient nog een andere mogelijkheid overweging, die ook bij het zojuíst genoemde ww. demoniseren in aanmerking komt: verbalisering van het correlerende adjectief op -isch. Het ww. demoniseren zou dan ‘demonisch doen zijn, als demonisch voorstellen’ betekenen en dienovereenkomstig zou het nieuwe werkwoord alfabetiseren ‘alfabetisch maken’ betekenen. Een dergelijke formatie zou namelijk geheel in overeenstemming zijn met een gangbaar, produktief procédé in het Nederlands. In Van Dale staan de volgende werkwoorden op -iseren die uitsluitend als verbaliseringen van corresponderende adjectieven op -isch kunnen worden opgevat:Ga naar voetnoot33.
Dat we hier inderdaad met een produktief procédé te maken hebben blijkt uit recentelijk aangetroffen, nog niet geregistreerde werkwoordsvormingen als:Ga naar voetnoot34.
Ook intuïtief is het aannemelijk dat het ww. alfabetiseren gerelateerd is aan een geïmpliceerd of ‘bestaand’ (immers één maal aangetroffen) adjectief alfabetisch, dat zelf een correlaat vindt in alfabetisme (vgl. 19) of ook volgens (21) afgeleid kan zijn; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anders gezegd: het werkwoord alfabetiseren en het adjectief alfabetisch zijn co-existent:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Schematisch overzichtIn onderstaand overzicht zijn de tot dusver besproken relaties tussen de gesigneerde woorden schematisch aangegeven. Er komt in tot uitdrukking dat die relaties wederzijds en multilateraal kunnen zijn, m.a.w. een soort van netwerk vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 Substitutie of additie?Als we ervan uitgaan dat het ww. alfabetiseren overeenkomstig de woorden van (26) en (27) gevormd is, is vervolgens de vraag hoe deze vorming beschreven moet worden. Stellen we ons op het, in de morfologie veelal ingenomen standpunt dat een afgeleid woord bestaat uit een affix (dat eventueel nul kan zijn) en een één graad minder geleed of ongeleed basiswoord dan ligt het voor de hand werkwoorden als erotiseren, alfabetiseren e.d. te beschouwen als de-adjectivische verba met het suffix -eren, te vergelijken met:
gevormd volgens de regel:
Een dergelijke beschrijving vinden we voor het Afrikaans bij Kempen (1962:3, 310). In het WNT (Suppl. le deel, 1482) wordt arabiseren door middel van het suffix -eren van Arabisch afgeleid. Hoe zeer, speciaal ook semantisch, regel (31) voor de hand ligt, toch is het de vraag of werkwoorden als erotiseren, alfabetiseren e.d. erdoor worden (zijn) gevormd, en wel om de volgende reden. In het Nederlands (van veel Nederlanders) moeten formeel twee soorten adjectieven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die fonetisch beide eindigen op het segment [s] van elkaar onderscheiden worden:
De a-adjectieven hebben een verbogen vorm met -z-, de b-adjectieven daarentegen met -s-: vieze, vunze, etc. t.o. kiese, Franse, etc. Worden (zijn) er nu van deze adjectieven werkwoordenGa naar voetnoot35. afgeleid door middel van een suffix dat met een vocaal begint dan gaat aan dit suffix resp. een [z]Ga naar voetnoot36. (de a-werkwoorden) dan wel een [s] (de b-werkwoorden) vooraf:
Adjectieven op -isch [is] behoren tot de b-adjectieven: erotische [e:ro.tisə], academische, indische, enz. Een werkwoord als verindischen heeft -s- overeenkomstig de bwerkwoorden van (33). Zouden nu ook de werkwoorden van het type erotiseren rechtstreeks van het corresponderende adjectief op -isch zijn (worden) afgeleid, dan verwachten we dat ze met -s- worden uitgesproken [e:ro.tise:rən]. Ze worden echter alle, zonder uitzondering, (door de eerder bedoelde Nederlanders) met -z- gesproken: [e:ro.tize:rən]. Dit wijst erop dat deze de-adjectivische werkwoorden niet een combinatie van het suffix -isch [is] en het suffix -eren [e:rən], maar het suffix -iseren [ize:rən] bevatten, overeenkomstig de werkwoorden van (23). Met andere woorden: we hebben ook hier met suffix-substitutie te maken: ingeval van verbalisering van adjectieven op -isch wordt -isch vervangen door -iseren. Een tweede argument voor een dergelijke beschrijving leveren werkwoorden als van (34):
die gevormd zijn op basis van corresponderende adjectieven op -s: Amerikaans, Ger- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maans, Helleens, protestants (a) of op -iek: katholiek, authentiek (b).Ga naar voetnoot37. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 ‘Truncation’Een substitutierelatie mag niet altijd even goed in termen van basis en afleiding formuleerbaar zijn (vgl. (18)), voor werkwoorden van het type erotiseren geldt dit niet: ze worden zonder twijfel op basis van een correlerend adjectief op-isch gevormd. Daarmee schept intussen speciaal dit soort substitutiegevallen een tegenstrijdigheid: een woord wordt afgeleid van een ander woord maar dit laatste is in de afleiding niet aanwijsbaar aanwezig. Dit valt niet te rijmen met een woordvormingstheorie die behelst dat ‘WF-rules only add affixes to words’.Ga naar voetnoot38. Hoe deze tegenstrijdigheid op te lossen? Een uitweg biedt Aronoff's ‘truncation rule’ (1976:40, 88):Ga naar voetnoot39.Deze regel maakt de beschrijving mogelijk van ‘regularly derived words, semantically transparant, formed with affixes which we know to be alive and regular in their operation, which on the surface do not appear to have been derived from words’. Toegepast op het onderhavige Nederlandse geval: aan alfabetiseren ligt alfabetisch ten grondslag, maar het afleidingsmorfeem -isch van het adjectief verschijnt in het afgeleide werkwoord niet aan de oppervlakte. Hetzelfde constateren we in verwante gevallen:
Het b-woord heeft betrekking op de (wetenschappelijke) beoefenaar van de taal die door het a-nomen wordt genoemd en is op basis daarvan gevormd,Ga naar voetnoot40. zoals in (37) de [+mens.] nomina (b) van de taalnamen onder (a) afgeleid zijn:
Een soortgelijke relatie als de woorden van (36) vertonen ook die van (38): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De b-woorden zijn en wordenGa naar voetnoot41. op basis van de a-woorden met het suffix -iciteit gevormd, hun betekenis is ‘(het) ADI zijn’, ondanks het feit dat de morfemen -isch resp. -iek er vormelijk niet in aanwezig zijn.Ga naar voetnoot42. In de genoemde gevallen beschrijft de kapregel van AronoffGa naar voetnoot43. het procédé dat we hiervoor als suffix-substitutie hebben aangeduid: bij de vorming van arabist bv. wordt -isch vervangen door -ist. Maar niet in alle gevallen van affix-substitutie levert Aronoff's kapregel een bevredigende beschrijving. Zo is het bv. niet aantrekkelijk aan het ww. ontzuilen, dat stellig naast (en na) verzuilen gevormd is en niet, los van dit werkwoord, rechtstreeks van zuil is afgeleid,Ga naar voetnoot44. een onderliggend ontverzuilen ten grondslag te leggen. Daar staat tegenover dat er aanwijzingen zijn dat vrouwelijke formaties op -ster niet altijd rechtstreeks van een basiswoord, bv. een werkwoord, afgeleid zijn - hoezeer dat voor een formatie als zoogster voor de hand ligt - maar via de mannelijke (neutrale) pendant op -er (vgl. Koelmans (1978:65)). Door de taalgebruiker wordt ‘truncatie’ bevestigd als hij niet alleen mét een deverbatieve afleiding op -ing tevens het corresponderende werkwoord gebruikt acht, bv. verloederen met verloedering, alfabetiseren met alfabetisering etc., maar bv. ook een corresponderend adjectief op -isch mét de werkwoorden erotiseren, alfabetiseren enz. en met de substantieven egocentrisme, (an)alfabetisme etc., arabist, slavist etc.,Ga naar voetnoot45. historiciteit, ambisyllabiciteit etc. Een duidelijk voorbeeld van een dergelijke bevestiging treffen we aan in een recente, niet-taalkundige studie over het gebruik van het woord ideologie bij Engels en Marx: daarin is tot het desbetreffende gebruik ook gerekend het gebruik van ideologie ‘in de adjectivische vorm’ ideologisch.Ga naar voetnoot46.
Intussen is niet steeds met zekerheid uit te maken in welke gevallen de affigale relatie tussen vormelijk en semantisch samenhangende gelede woorden wel of niet in termen van ‘gegeven met, verondersteld door, geïmpliceerd in,Ga naar voetnoot47. coëxistent met’ e.d., d.i. als gevallen van ‘truncatie’ beschreven dienen te worden. Wel staat m.i. vast dat de morfologie van het Nederlands het zonder substitutieregels niet stellen kan.Ga naar voetnoot48. Hetzelfde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geldt met betrekking tot de hierboven ingevoerde extractieregel. Met de aanvaarding van vervangingsregels is ook het principe van de ‘word-based morphology’ in het geding, evenals het begrip analogie, dat naar. mijn mening in de morfologie als verklaringsgrond niet gemist kan worden.Ga naar voetnoot49. Voorts komt de morfologie (van het Nederlands) niet uit alleen met optel- of ook aftrekprocédés die gelede woorde paarsgewijze aan elkaar relateren, maar moet zij, bv. bij woorden op de suffixen -iseren, -isch, -ist, -isme, -iek, -ie, rekening houden met veelzijdige onderlinge betrekkingen, met een netwerk van relaties tussen afgeleide gelede woorden die co-existeren, ook wanneer ze niet alle tegelijk ‘in gebruik’ zijn of worden genomen. Er zijn nog wel enkele woordvormingsprincipes méér die voor nadere overweging in aanmerking komen. Het is bv. niet aan twijfel onderhevig dat woordvormingsregels behalve structuur-bouwend ook structuurveranderend, d.w.z. transformationeel van aard zijn,Ga naar voetnoot50. niet alleen op het - wat het Nederlands betreft: verwaarloosde - gebied van samenstelling, maar ook van afleiding. Dit hangt samen met een andere opvatting van de taalkundige begrippen woord en zin dan die tot uitdrukking komt in uitspraken als ‘worcls are very different from sentences’ (Aronoff 1976:7). Niet alleen woorden en woorden of zinnen en zinnen, maar ook zinnen en woorden kunnen in onderlinge vormingsrelaties tot elkaar staan, zoals in het vorenstaande hier en daar ook is gesuggereerd. Om dat nog wat te concretiseren: in het gebruik van het woord vertogen in het citaat van (8) is kennelijk meer aan de hand dan alleen de vorming, via prefixextractie, van een nieuw woord. Het bedoelde gebruik heeft plaats in syntagmatische verbinding met het woord minder, dat blijkbaar tot on- in een paradigmatische verhouding staat, anders gezegd: het woord minder ‘vervangt’ het prefix on-, in een graduering van ‘onvertogen’ tot ‘vertogen’, en het is deze syntactische formatie die de wòordvorming mogelijk maakt. Er valt in dit verband op te wijzen dat ook niet en on- in verschillende contexten als paradigmagenoten optreden. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat de vorming van de woorden alfabeet en alfabetisch op z'n minst begunstigd is door een (graduerende) syntactische omgeving: niet analfabeet = alfabeet, alfabetisch = niet analfabetisch (vgl. (2e)) en iemand die half of semi-analfabeet is daarmee tevens half of semi-alfabeet (vgl. § 1 hiervoor).Ga naar voetnoot51. En als men ‘doen ophouden analfabe(e)t(isch) te zijn’ wil onderbrengen in een, volgens geldende regels gevormd wóórd, zou dat dan in plaats van zoiets als de- of ontanalfabetiseren iets anders kunnen opleveren dan alfabetiseren, waarin de beide negaties elkaar hebben opgeheven? Dat woord- en zinvorming op allerlei manieren interfereren blijkt uit diverse gevallen van taalgebruik. Hoe zou men - om nog één voorbeeld te noemen - de formatie van
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
willen verklaren anders dan door deze hoe dan ook aan (het) al of niet juist zijn te relateren? De onderscheiding van Halle (1973), door Aronoff en Booij overgenomen, van possible word en actual word is een discutabel theoretisch beginsel. Is alfabetiseren ‘leren lezen en schrijven’ een bestaand woord of een mogelijk woord? En hoe was dat zeg tien jaar geleden? Uit het vorenstaande is hopelijk duidelijk geworden dat deze vragen niet bijster zinvol zijn. Niet zinvoller dan de vraag of de morfologie van het hedendaagse Nederlands als 't puntje bij 't paaltje komt een vorm van synchronische dan wel van diachronische taalkunde is!Ga naar voetnoot53
Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde Rijksuniversiteit Groningen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|