Forum der Letteren. Jaargang 1981
(1981)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de dynamiek van morfologische categorieën J. van Marle1. InleidingGa naar voetnoot*Eén van de typerende kenmerken van het produktiviteitsbegrip zoals dit in Schultink (1961) is ontwikkeld is, dat het gerelateerd is aan de in Uhlenbeck (1953) geïntroduceerde notie ‘morfologische categorie’. Immers in de in Schultink (1961:113) vermelde definitie van dit begrip wordt gesproken over ‘de voor taalgebruikers bestaande mogelijkheid door middel van het morfologisch procédé dat aan de vorm-betekeniscorrespondentie van sommige hun bekende woorden ten grondslag ligt, onopzettelijk een in principe niet telbaar aantal nieuwe formaties te vormen’, terwijl wij uit Schultink (1962:15) weten dat het definiërende kenmerk van een morfologische categorie nu juist deze vaste vorm-betekenissystematiek betreft. Vergelijk: ‘[e]en reeks woorden (...) die alle gekenmerkt worden door een gelijk vormmoment (...) corresponderend met een identiek (...) betekenismoment, noemen we een morfologische categorie’ (ibid.: 15). Met betrekking tot de vraag of produktiviteit een gradueel verschijnsel is, neemt Schultink het volgende standpunt in:
Dit standpunt impliceert dat iedere beperking in de uitbreidbaarheid van een produktieve categorie direct in verband moet kunnen worden gebracht met het bestaan van belemmerende factoren van formele aard zoals vermeld in Schultink (1961:120-122), of met ‘het reeds aanwezig zijn van gelijkbetekenende formaties’ (ibid.: 120). Vanuit deze visie kan een improduktieve categorie nu als volgt worden gekenschetst:
Wanneer ik dit goed zie, dan leidt het produktiviteitsbegrip zoals dit door Schultink is uitgewerkt tot het volgende beeld van ‘beperkte produktiviteit’:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is intussen duidelijk, dat het hierbovenstaande neerkomt op een benadering waarin ‘beperkte produktiviteit’ als het gevolg wordt beschouwd van de werking van een groot aantal belemmerende factoren zoals bedoeld door Schultink (1961) (zie hierboven). Immers ook de morfologische categorieën met een slechts beperkte produktiviteit worden door ‘dezelfde mate van dynamiek’ (cf. la) gekenmerkt als alle overige categorieën met een produktief karakter. In de hiervolgende bijdrage hoop ik aan de hand van een categorie met een qua produktiviteit vrij sterk beknot karakter aannemelijk te maken, dat de hierboven geschetste benadering van produktiviteit ten minste voor een bepaald type gevallen niet inzichtelijk is. Kernpunt van mijn scepsis ten aanzien van de correctheid van dit produktiviteitsbegrip, is de eraan ten grondslag liggende idee dat aan alle produktieve categorieën in principe dezelfde ‘sstatus’ wordt toegekend wat betreft de positie die zij in het synchronische systeem innemen, en dat bijgevolg voor iedere categorie van ‘dezelfde mate van dynamiek’ wordt uitgegaan.Ga naar voetnoot1.
De opbouw van dit artikel is nu als volgt. In paragraaf 2 bespreek ik enkele - bij mijn weten grotendeels onopgemerkte - aspecten van een morfologische categorie, voor welke de hierboven uiteengezette benadering van produktiviteit naar mijn smaak ontoereikend is, te weten de categorie van de-adjectivische diminutieven in modern Nederlands. In paragraaf 3 zal ik aan de hand van deze gegevens enkele aspecten van morfologische produktiviteit nader aan de orde stellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De-adjectivische diminutiefformatiesGa naar voetnoot2.‘Where the written language would use an adjective substantively, the spoken language regularly employs a noun in the form of a diminutive. This usage has few limits and appears if anything to be gaining in currency.’ (Shetter, 1959:87; mijn cursivering, JvM) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 Morfologische aspectenDe produktiviteit van de categorie van diminutiva waaraan een nomen ten grondslag ligt, komt mede tot uiting in het in morfologisch opzicht rijk geschakeerde aantal bases dat aan een diminutiefformatie ten grondslag kan liggen. Niet alleen kan het diminutiefsuffix in combinatie met een groot aantal inheemse suffixen optreden, maar het kan eveneens achter tal van de zogenaamde ‘uitheemse’ achtervoegsels worden aangetroffen. Zonder enige compleetheid na te willen streven, geven de nu volgende formaties hier naar mijn mening een duidelijk beeld van. Vergelijk (4a) voor enige gevallen waarin het diminutiefsuffix na een inheems suffix optreedt en (4b) voor gevallen waar het op een uitheems achtervoegsel volgt:
In schril contrast met deze zo rijk gevarieerde groep complexe substantieven die aan een diminutiefformatie ten grondslag kan liggen, staat het feit dat - voor zover ik dit heb kunnen nagaan - diminutiva die geformeerd zijn op basis van een geleed adjectief in onopzettelijk taalgebruik in de regel uitgesloten lijken te zijn.Ga naar voetnoot3. nbsp; Naast geleden adjectieven op -ig, -erig en -achtig - waarvan de morfologische valentie zo nauw aansluit bij die der ongelede adjectieven (Schultink, 1962; 90, 97, 101) - treffen we geen méér gelede formaties op -tje, etc.Ga naar voetnoot4. aan, getuige de onwelgevormdheid van +groenigje, +groenerigje en +groenachtigje. Naast groener en +groenst zijn +groenertjeGa naar voetnoot5. en +groenstje onbestaanbaar, en naast formaties van het type stilletjes (cf. Schultink, 1962:129 e.v.) komen evenmin méér gelede vormingen als +stilletjesje voor. Ook formaties als valselijk (cf. Schultink, 1962:143 e.v.) kunnen niet aan een diminutiefformatie ten grondslag liggen, getuige +valselijkje. Gelede adjectieven die níet op basis van een adjectief geformeerd zijn, leveren eenzelfde beeld op. Naast wendbaar treffen we geen +wendbaartje aan, naast tandeloos geen +tandeloosje, naast Arabisch geen +Arabischje, naast spaarzaam geen +spaarzaampje, naast koninklijk geen +koninklijkje, etc. ⇏bp; Hierboven gingen we van de hypothese uit dat in onopzettelijk taalgebruik alleen onge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lede adjectieven als basis konden dienen voor diminuering en het is duidelijk dat we deze stelling alleen adstrueerden aan de hand van met suffixen geformeerde formaties. Ook met prefixen opgebouwde adjectieven lijken zich niet of uiterst moeilijk voor diminuering te lenen, al geef ik direct toe dat we hier een terrein betreden - te weten, de mogelijke samenhang tussen pre- en suffigering - waarover wel zeer weinig bekend is (cf. Schultink, 1979:112).
In onopzettelijk taalgebruik lijken mij echter formaties als +onfijntje, +onfraaitje, +onmooitje, +onzwaartje, etc. - als afleidingen van de door Schultink (1962:117 e.v.) genoteerde vormen onfijn, onfraai, onmooi en onzwaar - weer vrijwel steeds uitgesloten, terwijl fijntje, fraaitje, mooitje en zwaartje wél deel uitmaken van de klasse van welgevormde complexe woorden in het Nederlands (zie beneden).Ga naar voetnoot6. Met andere woorden. de onwelgevormdheid van +onfijntje, +onfraaitje, etc. moet wel samenhangen met de geleedheid van de bases in kwestie, te weten onfijn en onfraai.
De conclusie van het bovenstaande is intussen duidelijk. Kan het diminutiefsuffix in combinatie met tal van affixen optreden waar het een nominale basis betreft, wanneer aan een diminutiefformatie een adjectief ten grondslag ligt, dan lijkt afleiding slechts mogelijk wanneer er sprake is van een ongelede basis.Ga naar voetnoot7. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 AllomorfieHet is een welbekend feit dat de vorm van het diminutiefsuffix variabel is en in de regel wordt er voor het standaard Nederlands van de volgende vormen uitgegaan: -tje, -je, -etje, -pje en -kje.Ga naar voetnoot8. Wat ik in dit verband wil benadrukken is, dat deze allomorfie in de eerste plaats typerend is voor de op basis van een substantief geformeerde diminutiva, en dat deze vijfvoudige vormvariatie zich niet zonder meer in de de-adjectivische diminutiefformaties manifesteert.Ga naar voetnoot9.
Een eerste aanwijzing voor de hierboven geformuleerde stelling dat de vijfvoudige allomorfie van het diminutiefsuffix zoals die optreedt in de de-nominale diminutiefformaties niet zonder meer identiek is aan die in de de-adjectivische pendanten, vinden we in het materiaal dat in Schultink (1962:212-217) bijeen is gebracht. Opvallend namelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is dat in deze verzameling geen enkele de-adjectivische diminutiefformatie op -kjevoorkomt, terwijl van zowel -pje als-etje (zie beneden) slechts een enkel voorbeeld is opgetekend. Voor zover het het niet voorkomen van formaties op -kje betreft, ligt het voor de hand om aan een toevalligheid te denken, daar -kje in de de-nominale afleiding beperkt is tot bepaalde groepen van woorden op -ing (bijvoorbeeld: woning- woninkje) en qua vorm vergelijkbare adjectiva - voor zover ik dit heb kunnen nagaan - niet voorkomen. In het geval van -pje ligt dit echter anders. In de de-nominale afleiding treffen we -pje vooral aan wanneer het grondwoord uitgaat op een m en wanneer deze slotconsonant wordt voorafgegaan door een lange vocaal (type: raam-raampje), een schwa (type: bodem-bodempje) of één der liquidae (type: halm-halmpje). Dit in aanmerking nemend, constateren we dat het enige voorbeeld van een de-adjectivische formatie op -pje dat Schultink vermeldt, te weten vreempje, niet zonder meer bij deze gevallen aansluit.Ga naar voetnoot10. Interessanter intussen dan het voorkomen van een vorm als vreempje - een vorm overigens die ons alleen uit de woordenboeken bekend is, en die wij op zijn minst als afwijkend ervaren - is het feit, dat in onopzettelijk taalgebruik nieuwvorming op -pje in de voor de de-nominale afleiding regelmatige contexten voor ons als taalgebruiker steeds uitgesloten is, wanneer een adjectief als basis fungeert. Vergelijk:
Met andere woorden. in de contexten waar in de nominale afleiding -pje optreedt zijn niet alleen geen parallelle de-adjectivistische formaties voor handen, maar in onopzettelijk taalgebruik zijn deze formaties zelfs uitgesloten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-etjeHierboven is reeds aangestipt dat in het door Schultink bijeengegaarde materiaal de-adjectivische formaties op -etje al evenmin dik gezaaid zijn. Afgaand op de de-nominale afleiding verwachten we -etje vooral wanneer het grondwoord uitgaat op een sonorante consonant die door een korte vocaal wordt voorafgegaan (zie noot 13). Vergelijk: tol-tolletje, tor-torretje, ton-tonnetje, tong-tongetje, kom-kommetje. In het materiaal uit Schultink (1962) troffen we de volgende de-adjectivische formaties aan: dunnetje, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stilletje en stommetje. Het niet door Schultink vermelde langetje als benaming voor een bepaald soort koekje sluit zich hierbij aan. Wat deze woorden met elkaar gemeen hebben is, dat het steeds om gevestigde woorden van het Nederlands gaat die vaak een in hoge mate idiosyncratisch karakter vertonen. Zo lijkt stommetje in het modern Nederlands alleen in vaste uitdrukkingen voor te komen (zoals stomrnetje spelen) (cf. Koenen-Drewes, 1974:1325; Kruyskamp, 1976:2379), het niet in de woordenboeken vermelde langetje lijkt voorbehouden aan de koekjes van deze naam van de firma Verkade, terwijl in het geval van stilletje ‘privaat’ een synchronische relatie met het adjectief stil zelfs aan twijfel onderhevig is (cf. Schultink, 1962:216). Kortom, wanneer we er vanuit gaan dat het slechts de nieuwvormingen in een taal zijn, die een ondubbelzinnige aanduiding inhouden ten aanzien van de synchronische systematiek (cf. Schultink, 1964:151), dan dient niet het voorkomen van het hierboven vermelde viertal formaties te worden benadrukt, maar juist het feit dat nieuwvorming van de-adjectivische diminutiva op -etje weer vrijwel uitgesloten lijkt. Vergelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De conclusie van het bovenstaande is duidelijk. In onopzettelijk taalgebruik is de vorming van de de-adjectivische diminutieven op -etje weer uitgesloten.Ga naar voetnoot13. Deze conclusie wordt in de eerste plaats ondersteund door het simpele feit dat in Schultink (1962) vrijwel geen voorbeelden van dit type formaties worden vermeld. Een mogelijkerwijs verdere aanwijzing voor de impopulariteit van de de-adjectivische formaties op -etje treffen we aan in het voorkomen van een vorm als duntje (Schultink, 1962:213), waar het veel gebruikelijker -tje in een positie optreedt die het in de de-nominale afleiding - in de regel - niet kent.Ga naar voetnoot14. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- -tje en -jeIn het voorafgaande hebben we getracht aannemelijk te maken dat -etje, -pje en -kje geen rol van enige betekenis spelen in het synchronische systeem van het modern Nederlands, voor zover het de onopzettelijke vorming van de de-adjectivische diminutiefformaties betreft. In het slotstuk van deze paragraaf zal het standpunt worden verdedigd dat -tje en -je weliswaar een integraal deel van dit synchronische systeem uitmaken, maar dat de de-adjectivische diminuering op -tje en -je verre van identiek is aan de parallelle de-nominale afleiding. Waar we namelijk zowel bij -tje als bij -je op stuiten is, dat in de de-adjectivische afleiding allerlei fonologische restricties een rol spelen die niet van kracht zijn in de vorming van de-nominale diminutiva. Zonder compleetheid na te streven, zal dit hieronder aan de hand van enkele voorbeelden nader worden toegelicht. Bezien we de in Schultink genoteerde de-adjectivische formaties op -tje - en waaronder zich dus een aantal gevestigde woorden van het Nederlands bevinden -, dan valt in de eerste plaats op dat we hier geen enkele formatie aantreffen die gebaseerd is op een adjectief dat uitgaat op een vocaal of diftong. Ook nieuwvormingen geformeerd volgens dit stramien zijn uitgesloten, getuige het toch op zijn minst geforceerde karakter van vormen als +bleutje, +blijtje, +gedweetje, +sneutje, +vrijtje, +weetje, etc, (op basis van bleu, blij, gedwee, sneu, vrij en wee). In de door Schultink aan de handwoordenboeken ontleende formaties bevinden zich twee diminutiefformaties die zijn afgeleid van adjectiva waarvan de laatste syllabe eindigt op een schwa gevolgd door l of γ, te weten: enkeltje en lekkertje (ibid.: 212). In overeenstemming mei het feit dat Schultink geen nieuwvormingen op -tje op basis van dit type adjectieven heeft aangetroffen, is het feit dat in onopzettelijk taalgebruik nieuwvorming als hier bedoeld weer vrijwel uitgesloten lijkt. Voorbeelden als +dappertje, +sobertje, +tengertje, +wakkertje, etc. of +ijdeltje, +jofeltje, +kregeltje, +sjofeltje, etc. illustreren dit. Getuige het weer op zijn minst afwijkende karakter van +effentje, +eigentje, +opentje, etc, sluiten adjectiva op schwa ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgd door n zich bij de genoemde vormen aan. Het behoeft nauwelijks betoog dat de zojuist vermelde restricties op de-adjectivische diminuering op -tje niet van kracht zijn, wanneer het de de-nominale afleiding betreft. Van substantieven als bij, keu, mu (de Griekse letter) en wee (de letter) kunnen zonder problemen diminutiva worden afgeleid en hetzelfde geldt voor substantieven eindigend op el, en of er, getuige, de welgevormdheid van gaffeltje, vlegeltje, zadeltje, etc., dekentje, haventje, molentje, etc. en kostertje, mokertje, stuitertje, etc.
Bij de de-adjectivische diminuering op -je doen zich soortgelijke verschijnselen voor. In Schultinks materiaal komen bijvoorbeeld slechts twee gevallen voor waarin het grondwoord eindigt op een onbeklemtoonde syllabe, te weten lelijkje en zuinigje (van lelijk en zuinig). De laatstgenoemde formatie is ontleend aan de handwoordenboeken en blijkens zowel Koenen-Drewes (1974:1667) en Kruyskamp (1976:3029) komt deze vorm in modern Nederlands alleen voor in de vaste combinatie op een zuinigje iets doen, terwijl lelijkje door Schultink is aangetroffen in het proza van Flaneur (alias Hendrik Hagenaar), hetgeen geen aanleiding vormt om de opzettelijkheid van de formatie te betwijfelen. Onopzettelijke nieuwvormingen volgens dit stramien lijken weer vrijwel onbestaanbaar, getuige +akeligje, +deftigje, +bezigje, etc. en +billijkje, +kwalijkje, +olijkje, etc. Ook hier geldt, dat qua vorm min of meer vergelijkbare nomina wél als uitgangspunt van een diminutiefformatie kunnen dienen, vergelijk vaandrigje, en havikje, monnikje, perzikje, etc. (van vaandrig; havik, monnik en perzik). Ook andere restricties met betrekking tot de segmentele structuur van het grondwoord zijn van kracht. Adjectieven die eindigen op een consonantcluster dat enkel uit niet-sonorante consonanten bestaat, lijken niet voor diminuering in aanmerking te komen. In Schultinks materiaal komen diminutiva van het onderhavige type niet voor, en vormen als +bitsje, +laksje, +lich(t)je, +stiptje, +zach(t)je, etc. illustreren het op zijn minst ongewone karakter ervan. De vraag of er nog andere beperkingen op de klankvorm van het grondwoord van kracht zijn laten we hier verder onbesproken, daar wij momenteel niet over materiaal beschikken dat ondubbelzinnig in een bepaalde richting wijst. Niet wil ik echter onvermeld laten, dat ik me niet aan de indruk kan onttrekken dat de-adjectivische diminuering op -je veelal wat ‘stroever’ verloopt dan die op -tje. Vooral woorden met een korte vocaal die niet door [t] of [s] wordt gevolgd, diminueren veelal moeilijk. Vergelijk: +dikje, +drukje, +klefje, +lafje, +logje, +slapje, +stugje, +vlugje, etc. (van dik, druk, klef, laf, log, slap, stug en vlug).
Ter afsluiting van het tweede deel van deze paragraaf concluderen we het volgende: (i) in de de-adjectivische diminuering in modern Nederlands wordt slechts gebruik gemaakt van -tje en -je, voor zover dit onopzettelijke nieuwvorming betreftGa naar voetnoot15., (ii) de deadjectivische diminuering op -tje en -je is aan allerlei beperkingen van fonologische aard onderworpen die niet van kracht zijn in de de-nominale afleiding. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Over de produktivïteit van de de-adjectivische diminutiva in modern Nederlands3.1 Een algemene karakteristiekIn paragraaf 2 is vrij uitvoerig stilgestaan bij de vraag aan welke beperkingen de deadjectivische diminuering in modern Nederlands onderhevig is en de vraag rijst, welke adjectieven nu eigenlijk wél als uitgangspunt van een diminutiefformatie kunnen dienen. Naar het mij voorkomt gaat het hier weliswaar om een vrij beperkte groep adjectieven, maar deze blijkt van homogenere aard te zijn dan men op het eerste gezicht zou verwachten. In onopzettelijk taalgebruik treedt namelijk diminuering op van de volgende twee groepen adjectiva, die steeds een ‘echt-Nederlands’ en ongeleed karakter vertonen:Ga naar voetnoot16. Ga naar voetnoot17. Regel (7a) regardeert dus de adjectiva die een lange vocaal of diftong bevatten die gevolgd wordt door een l, r, j en w, of n, cf. geel (geeltje), zuur (zuurtje), mooi (mooitje) blauw (blauwtje) en bruin (bruintje). Adjectieven die uitgaan op een niet-sonorante consonant vallen onder regel (7b), die aan de hand van gevallen als de volgende geïllustreerd kan worden: lief (liefje), zoet (zoetje), hoog (hoogje) met lange vocaal, en glad (gladje), vers (versje), wit (witje) met een korte.
Mede als gevolg van de twee niet-fonologische kenmerken van de adjectiva in kwestie - te weten hun ‘inheems’ karakter en hun ongeleedheid -, is er nog een ander in het oog springend punt van overecnkomst: de adjectiva die zich in onopzettelijk taalgebruik voor diminuering lenen, zijn vrijwel steeds monosyllabisch. Eigenlijk ken ik slechts twee bisyllabische woorden met een inheems karakter die voor diminuering in aanmerking komen, namelijk het door Schultink vermelde gemeentje (ibid.: 212-213) en het door mijzelf uit mondeling taalgebruik opgetekende gewoontje (ter aanduiding van een kledingstuk; voorjaar 1979). Beide vormen zijn verder echter volkomen in overeenstemming met (7a).Ga naar voetnoot18. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Categorieën met inherente beperkingenIn de inleiding is uiteengezet dat Schultinks benadering van produktiviteit zich kenmerkt door de idee dat iedere produktieve morfologische categorie wordt gekenmerkt door ‘dezelfde mate van dynamiek’ en dat de onderlinge verschillen t.a.v. deze dynamiek slechts het gevolg zijn van verschillen in belemmeringen die iedere categorie ondervindt. Typerend voor deze zienswijze is dus, dat iedere produktieve categorie in principe als ‘even produktief’ wordt beschouwd. Dit laatstgenoemde feit bracht me er in liet voorafgaande toe om deze benadering van produktiviteit te kenschetsen als een theorie waarin aan alle produktieve morfologische categorieën in feite dezelfde ‘status’ wordt toegekend wat betreft de positie die zij in het synchronische systeem innemen. Dit laatste nu betreft een opvatting, waarvan de juistheid naar onze mening bepaald niet boven alle twijfel verheven is. Dat morfologische categorieën een verschillende positie in het synchronische systeem kunnen innemen en dat dit directe repercussies heeft voor de produktiviteit die zij ten toon spreiden, zal ik proberen aan te tonen aan de hand van de zogenaamde nevencategorieën, waar de categorie van de de-adjectivische diminutiva een goed voorbeeld van is. Hoe weinig precies, schetsmatig of zelfs aanvechtbaar de min of meer traditionele beschrijvingen van de Nederlandse diminutiefformaties ook mogen zijn, er is tenminste één gegeven dat - al dan niet opzettelijk - vrijwel zonder mankeren tot uitdrukking wordt gebracht, en wel het feit dat ‘normaliter’ diminutiva op basis van een nomen geformeerd zijn. Al naar gelang de compleetheid van de studie in kwestie wordt dan ook nog opgemerkt dat ‘daarnaast’ eveneens enkele diminutiefformaties kunnen worden aangetroffen die een woord als uitgangspunt hebben dat niet tot de klasse der nomina behoort. Het verschijnsel dat hier aan de orde is, betreft natuurlijk een voor allerlei talen veelvuldig geobserveerd fenomeen, hetgeen echter geenszins wil zeggen dat dit goed begrepen en/of diepgaand bestudeerd zou zijn. Eén van de wel zeer weinige algemene typeringen die ik van dit verschijnsel heb aangetroffen, is te vinden in Hoff's studie van het Caraïbisch, waar de volgende opmerking wordt gemaakt: ‘[i]t will frequently be found (...) that categories which are productive in one word class also occur in another word class, but then only in a few isolated cases’ (Hoff, 1968:110). Het valt niet moeilijk in te zien dat de de-adjectivische diminutiva waar dit artikel over handelt weliswaar binnen het door Hoff geschetste algemene beeld vallen, maar dat zij tegelijkertijd hiervan in die zin afwijken dat het hier niet om een paar ‘isolated cases’ gaat. Immers, de categorie van op basis van een adjectief geformeerde diminutieven is zelf ook weer produktief (Van Haeringen, 1937:175; Schultink, 1962:216). Waar het me nu in dit verband om te doen is, is dat de produktiviteit van deze categorie echter slechts een flauwe afspiegeling vormt van die van de categorie der ‘gewone’ diminutiva die op basis van een nomen zijn geformeerd. In deze bijdrage zal het standpunt worden ingenomen dat de sterke beperkingen waaraan de categorie van de deadjectivische diminutiva onderworpen is, rechtstreeks voortvloeien uit de positie die deze categorie in het systeem van het modern Nederlands inneemt. Als gevolg van dit laatste beschouw ik de categorie als inherent-beperkt, d.i. ‘beperkt door factoren die rechtstreeks met de status van een categorie in het morfologisch systeem samenhangen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eén van de typen morfologische categorieën dat een inherent beperkt karakter ten toon spreidt, is de nevencategorie. Hierboven is reeds uiteengezet dat deze notie - in samenhang met de hierdoor geïmpliceerde notie van hoofdcategorie - dient om een onderscheid te maken tussen de systematisch gevormde formaties van een bepaald type en de zich hierbij aansluitende vormingen die op basis van woorden uit andere woordklassen zijn geformeerd. Nevencategorieën kunnen het best worden gezien als de uitwaaiering van een hoofdcategorie over díe woordklassen op basis waarvan deze zelf niet geformeerd is. Dat deze uitwaaiering in veel gevallen een marginaal karakter draagt, blijkt uit het feit dat veel nevencategorieën improduktief zijn of zelfs slechts uit enkele ‘geïsoleerde gevallen’ bestaan (cf. Hoff, 1968:110). De de-adjectivische diminutiva tonen echter aan dat improduktiviteit geen definiërend kenmerk van nevencategorieën is. Wél laten zij duidelijk zien, dat de uitwaaiering van diminuering naar de klasse der adjectiva slechts een beperkt deel van de mogelijkheden omvat waardoor de diminuering op basis van nomina wordt gekenmerkt.Ga naar voetnoot19. Het gereduceerde karakter van de nevencategorie van de-adjectivische diminutiva blijkt op tenminste de volgende twee manieren:
In de door Schultink (1961) voorgestane benadering van produktiviteit zou voor beide diminutiefcategorieën van dezelfde mate van dynamiek worden uitgegaan, en zou het verschil tussen beide categorieën enkel en alleen hierin gelegen zijn dat in het geval van de de-adjectivische formaties er sprake is van méér beperkingen dan in het geval van de op basis van een nomen geformeerde diminutieven. Binnen deze benadering wordt de ‘perifere’ status van de categorie van diminutiva waarvoor een adjectief als uitgangspunt heeft gediend dus als het resultaat gezien van de belemmerende factoren die van kracht zijn. Het in dit artikel ingenomen standpunt houdt precies het tegenovergestelde in. In onze visie is de dubbele reductie die de nevencategorie in kwestie kenmerkt (8a-b), een rechtstreeks gevolg van de ‘perifere’ status die deze categorie in het systeem van het modern Nederlands inneemt, en die misschien nog het beste kan worden gezien als de afspiegeling van de ‘kern’ van de hoofdcategorie (cf. reductie (8a))Ga naar voetnoot20. op wat als het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prototype van het Nederlandse adjectief kan worden beschouwd (cf. reductie (8b)).Ga naar voetnoot21 Het is dus de relatie tot de hoofdcategorie die de nevencategorie zijn ‘perifere’ karakter verleent, terwijl dit ‘perifere’ karakter op zijn beurt weer ten grondslag ligt aan de beperkingen waardoor de nevencategorie gekenmerkt wordt (en die deze beperkingen dus systeem-inherent doet zijn). Intussen zal duidelijk zijn geworden, dat het vanuit dit gezichtspunt bezien onjuist is, om voor de categorie der ‘echte’ diminutieven en die van de op basis van een adjectief geformeerde tegenhangers van ‘dezelfde mate van dynamiek’ uit te gaan. Immers, als gevolg van het verschil in ‘status’ in termen van het synchronische systeem, is er alleen in het laatste geval sprake van een inherent-beperkte categorie. Wat, tenslotte, naar onze mening voor het in dit artikel ingenomen standpunt pleit is, dat het type beperkingen waaraan nevencategorieën onderworpen zijn een directe verklaring vindt in de speciale status in het synchronische systeem die aan dit type morfologische categorieën wordt toegekend, te weten die van projectie van een hoofdcategorie. Ook al zijn veel eigenschappen van deze projecties nog onduidelijk, de veronderstelling dat zij een veelal sterk gereduceerd karakter vertonen lijkt, gezien het voorafgaande, niet al te gewaagd. In het geval er sprake is van een nevencategorie die produktief is, valt er dus in zekere zin een gereduceerde variant van de produktiviteit van de hoofdcategorie te verwachten. Het komt me voor dat de hierboven gesignaleerde gereduceerde produktiviteit die het proces van de-adjectivische diminuering kenmerkt, ruimschoots aan deze verwachting beantwoordt, daar - zoals we hierboven al stelden - de nevencategorie in kwestie het beste kan worden getypeerd als de projectie van de ‘kern’ van het proces van diminuering op wat als het meest centrale deel van de woordklasse der adjectieven kan worden gezien, namelijk op het prototype.
In het voorafgaande is expliciet gesteld dat de nevencategorieën slechts één voorbeeld vormen van een morfologische categorie met een inherent-beperkt karakter. De mogelijkheid werd dus open gelaten dat er ook in andere gevallen sprake kan zijn van belemmerende factoren die direct samenhangen met de positie die de categorie in kwestie in het synchronische systeem inneemt, met als gevolg dat het ook dan niet inzichtelijk zou zijn om voor iedere categorie van ‘dezelfde mate van dynamiek’ uit te gaan. Over het antwoord op de vraag naar welke categorieën dit zijn, en naar welke vormen deze beperkingen aan kunnen nemen, kunnen we op dit moment slechts speculeren. Dat dit onderzoek ons inzicht in de fundamentele eigenschappen van morfologische systemen zal vergroten, lijdt naar onze mening echter geen twijfel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|