Forum der Letteren. Jaargang 1981
(1981)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de behandeling van niet-produktieve regelmatigheden Simon C. Dik0. InleidingProduktiviteit van grammatikale procédés beschouw ik als een centraal begrip waaraan in een taalbeschrijving recht moet worden gedaan. Bij het uitwerken van deze stelling blijkt al gauw dat de problemen die eruit voortvloeien vooral betrekking hebben op de behandeling van regelmatigheden in de niet-produktieve sektor van de taalsystematiek. In dit stuk bespreek ik deze problemen tegen de achtergrond van de theorie der Funktionele Grammatika (FG), zoals ontwikkeld in Dik (1978, 1979a, 1979b, 1980). Par. 1 preciseert het begrip ‘produktiviteit’; par. 2 gaat in op de eis van psychologische adekwaatheid, die volgens FG aan taalbeschrijvingen moet worden gesteld; par. 3 illustreert wat verstaan wordt onder ‘niet-produktieve regelmatigheden’; par. 4 laat zien welke bezwaren verbonden zijn aan een behandeling van dergelijke regelmatigheden in termen van generatieve regels; par. 5 bespreekt als alternatief het ‘opsommen’ van de niet-produktieve vormen in het lexikon, en de voor- en nadelen die daaraan verbonden zijn; in par. 6 wordt een aanpak geschetst die de voordelen van de opsommende beschrijving optimaliseert en de nadelen tracht te minimaliseren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Wat is produktiviteit?Voor de interpretatie van het begrip produktiviteit sluit ik aan bij de volgende formuleringen: ‘In all languages people regularly make new words according to certain recipes, such words being unquestionably accepted and understood without any special effort and without their novelty being even noticed... The recipes... are productive procédés.’
‘Onder produktiviteit als morfologisch fenomeen verstaan we dan de voor taalgebruikers bestaande mogelijkheid door middel van het morfologisch procédé dat aan de vorm-betekeniscorrespondentie van sommige hun bekende woorden ten grondslag ligt, onopzettelijk een in principe niet telbaar aantal nieuwe formaties te vormen.’
Beide formuleringen omschrijven produktiviteit als morfologisch verschijnsel, maar deze beperking is niet wezenlijk: we kunnen op soortgelijke wijze spreken van produktiviteit van syntaktische, fonologische, en zelfs semantische principes. Wezenlijk in de geciteerde onschrijvingen zijn de volgende elementen:
(i) toepasbaarheid van een procédé op een in principe onbepaald aantal nieuwe gevallen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(ii) zonder dat van ‘opzettelijke’ nieuwvorming gesproken kan worden.
Volgens deze omschrijving is het voor produktiviteit niet voldoende dat een gegeven procédé zijn domein over nieuwe gevallen uitbreidt: een dergelijke uitbreiding moet bovendien een regelmatig, onbedoeld, en onopgemerkt karakter hebben. Enkele voorbeelden ter verduidelijking: het was mij tot voor kort niet bekend dat in het Nederlands de werkwoorden sappéren ‘sappen (= soort loopgraven) maken’ en sáskeren ‘hard lopen, zuipen’ voorkwamen. Maar zodra iemand (in dit geval Van Dale's Groot woordenboek, p. 1737) dit mij vertelt, ben ik in staat alle voor regelmatige zwakke werkwoorden geldende flexieregels op deze werkwoorden toe te passen, zonder dat daarbij enige ‘opzettelijkheid’ in het spel is. Ik kan nu ook een zin vormen als:
waarbij het enige dat een hoorder zal opvallen is, dat ik een eigenaardig en hem waarschijnlijk ook onbekend werkwoord gebruik: op de morfologische en syntaktische struktuur van de zin is verder niets aan te merken. De flexieregels voor regelmatige werkwoorden, en ook de regels die ten grondslag liggen aan de vorming van zinnen zoals (1), zijn dus produktief. Vergelijk hiermee Schultink's (1961:114) voorbeeld naar aanleiding van vormingen als botterik, dommerik, flauwerik, slimmerik, stommerik, viezerik. Het is niet moeilijk in deze reeks een patroon van vorm-betekeniskorrespondenties te ontdekken, dat zelfs in een regel geformuleerd kan worden:
En inderdaad geeft Schultink een vrij groot aantal gevallen waarin deze regel lijkt te zijn toegepast: bozerik, groterik, netterik, zoeterik, dieperik, leukerik, etc. Toch hebben al deze gevallen een incidenteel, ‘gewild’ en opzettelijk karakter. Op grond hiervan voldoet regel (2) niet aan het kriterium van de on opzettelijkheid. Deze regel kan, in het licht van dit kriterium, niet produktief genoemd worden.
We zien dus dat er procédés zijn die op een aantal gevallen betrekking hebben, in een algemene regel geformuleerd kunnen worden, en incidenteel hun domein met nieuwe gevallen kunnen uitbreiden, terwijl ze toch niet produktief genoemd kunnen worden. En hiermee is het centrale probleem duidelijk aangegeven: niemand zal er moeite mee hebben dat procédés die produktiviteit (in de hier omschreven zin) vertonen d.m.v. algemene regels in de taalbeschrijving verantwoord moeten worden. Veel minder duidelijk is wat men, gegeven dit uitgangspunt, met niet-produktieve regelmatigheden moet aanvangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De eis van psychologische adekwaatheidEén van de adekwaatheidseisen die volgens de principes van FG aan een taalbeschrijving worden gesteld is de eis van psychologische adekwaatheid. Dit houdt in dat het niet voldoende is wanneer een grammatika alle mogelijke regelmatigheden die in het taalmateriaal kunnen worden ontdekt, door middel van regels weergeeft: dit moet bo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vendien gebeuren op een wijze die waar mogelijk aansluit bij de wijze waarop de taalkennis van de taalgebruiker (zijn ‘communicative competence’) is georganiseerd. In dit opzicht sluit ik aan bij Skousen (1975:20) wanneer hij stelt: ‘Within data itself, there will be internal evidence for a multitude of regularities. Speakers will account for some of these regularities, but not all. The central problem... then is to determine which regularities speakers are accounting for...’.
Volgens dit standpunt moet op basis van externe of ‘substantiële’ evidentie bepaald worden welke van de mogelijke in het taalmateriaal aangetroffen regelmatigheden ook werkelijk thuishoren in een psychologisch adekwate grammatika. De vraag is dan natuurlijk: welke evidentie wordt in dit opzicht als beslissend geaccepteerd. Volgens Skousen is het belangrijkste kriterium om te bepalen of een gegeven regelmatigheid als psychologisch reëel kan worden beschouwd de vraag of het betreffende procédé wordt toegepast op nieuwe gevallen, niet alleen in normaal taalgebruik, maar ook in het taalgebruik van taalverwervers, in incidentele versprekingen, en/of in de historische ontwikkeling van de taal. Zo beschouwt hij het patroon sing - sang - sung als psychologisch reëel (en dus als een patroon dat d.m.v. een regel in de grammatika moet worden opgenomen), omdat dit patroon zich in de geschiedenis van het Engels heeft uitgebreid tot werkwoorden zoals ring - rang - rung, waarop het aanvankelijk niet van toepassing was, en omdat taalverwervers en andere sprekers soms patronen produceren van het type bring - brang - brung, en over het algemeen begrepen worden als ze dat doen. Het is echter duidelijk dat hiermee geen recht wordt gedaan aan het in par. 1 gemaakte verschil tussen algemene, onopzettelijke en onopvallende uitbreiding van een patroon aan de ene kant, en incidentele, opzettelijke en opvallende (eventueel zelfs foutieve) uitbreiding van een patroon aan de andere kant. Dit verschil lijkt mij zo essentiëel, dat ik de term ‘regel’ zou willen beperken tot de werkelijk produktieve formaties, en in alle andere gevallen slechts van ‘regelmatigheden’ zou willen spreken (vgl. Dik (1979b)). Dit leidt dan tot het volgende beeld:
Volgens deze benadering vertegenwoordigen I, II en III drie soorten patronen die in taalgegevens kunnen worden ontdekt. I vertegenwoordigt patronen die door de taalkundige in de gegevens kunnen worden ontdekt, zonder dat aangetoond kan worden dat ze enigerlei psychologische realiteit bezitten voor de taalgebruiker. II betreft regelmatigheden die, hoewel niet-produktief, soms incidenteel of met bijzonder stilistische bedoelingen op nieuwe gevallen kunnen worden toegepast en waarvan we, op grond daarvan, moeten aannemen dat de taalgebruiker ze op de een of andere manier uit de gegevens heeft geabstraheerd. In III gaat het om produktieve regels die vrijelijk op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe gevallen kunnen worden toegepast zonder dat dit tot enigerlei opvallend resultaat leidt.
Het ligt voor de hand dat de verdeling van taalverschijnselen in de kategorieën I, II en III tot grensproblemen zal leiden. Wat betreft de grens tussen I en II kan men zich bv. afvragen of met élke in de taalverschijnselen optredende regelmatigheid door een voldoende vindingrijke taalgebruiker bij wijze van woordspeling op nieuwe gevallen zou kunnen worden toegepast. De grens tussen de kategorieën II en III is mede afhankelijk van de preciese invulling van zulke omschrijvingen als ‘toepasbaar op een onbepaald aantal nieuwe gevallen’ en ‘opzettelijk’ tegenover ‘onopzettelijk’. Bovendien weten we uit de historische ontwikkeling van talen dat een procédé dat in een bepaalde periode produktief is, in een latere periode improduktief kan worden, en zelfs het omgekeerde kan zich incidenteel voordoen. Ook om deze reden mag men dus overgangsgevallen tussen de kategorieën II en III verwachten. Toch lijkt (3) een goed uitgangspunt te bieden om recht te doen aan een aantal wezenlijke verschillen met betrekking tot de psychologische status van grammatikale procédés. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Niet-produktieve regelmatighedenWanneer we de taalgegevens als zodanig bekijken, kunnen we allerlei soorten regelmatigheden opmerken. Laten we dat met een voorbeeld illustreren. Neem de oppositie tussen de foneemsegmenten /e/ en /I/, en laten we ons afvragen: hoe wordt deze oppositie ‘gebruikt’ in het niet-produktieve gedeelte van de Nederlandse morfologie? Het volgende overzichtje geeft op deze vraag een (voor zover ik heb kunnen nagaan, volledig) antwoord:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In termen van dit overzicht kunnen allerlei potentiëel interessante generaliseringen worden geformuleerd, zoals:
Dit zijn (alweer, voorzover ik heb kunnen nagaan) allemaal ware uitspraken. De vraag is natuurlijk, of ze ook relevant en signifikant zijn ten opzichte van enig kriterium. Als we niet over zo'n kriterium beschikken is het onmogelijk verschil te maken tussen generaliseringen die ons iets wezenlijks vertellen over de opbouw van de taalsystematiek, en generaliseringen die betrekking hebben op volkomen onbelangrijke toevalligheden. Uit par. 2 blijkt dat m.i. het beoordelingskriterium gezocht moet worden in de vraag, of de betreffende generalisering al dan niet konstitutief is voor het kommunikatief vermogen van de taalgebruiker. Als dit zo is, moet de generalisering bepaalde aanwijsbare gevolgen hebben in het gedrag van de taalgebruiker. Zijn dergelijke gevolgen niet aan te tonen, dan moet gekonkludeerd worden dat dergelijke generaliseringen eerder een beeld geven van het analytisch vermogen van de taaibeschouwer, dan van het kommunikatief vermogen van de taalgebruiker. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Methode I: behandeling d.m.v. generatieve regelsLaten we nu eens zien hoe onregelmatige meervoudsvormen zoals smeden en schepen in een Funktionele Grammatika behandeld zouden kunnen worden. Nomina worden in FG opgevat als predikaten, die in het lexikon zijn opgenomen in de vorm van predikaatschema's zoals:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin wordt uitgedrukt dat kip een eenplaatsig nominaal predikaat is dat een eigenschap aanduidt. Met behulp van dergelijke predikaatschema's kunnen termstrukturen gevormd worden zoals:
waarin aspekten als ‘definiet’ (d), ‘indefiniet’ (i), ‘enkelvoud’ (l) en ‘meervoud’ (m) door middel van term-operatoren worden aangegeven. Hiermee wordt uitgedrukt dat deze aspekten betrekking hebben op de gehele verzameling van entiteiten die door de term in kwestie wordt aangeduid. Uitdrukkingsregels zorgen er uiteindelijk voor dat termstrukturen van dit type op de desbetreffende taalbouwsels worden afgebeeld. Zo zal de volgende produktieve uitdrukkingsregel voor de vorming van het meervoud voor (6 b) tot het juiste resultaat leiden:Ga naar voetnoot1.
Het is duidelijk dat, wanneer we aannemen dat het predikaat schip in de vorm /sxIp/ in het lexikon is opgenomen, ten onrechte de vorm schippen i.p.v. schepen zal worden geproduceerd. Er moet dus iets gebeuren om dit resultaat te vermijden. Eén manier om dit te bereiken is het formuleren van een regel die van /sxIp/ de vorm /sxep/ maakt in de kontekst van de meervoudsvorm. Zo'n regel is geformuleerd door Trommelen & Zonneveld (1979:86), die bovendien een zuiver fonologische (d.w.z. niet morfologisch gekonditioneerde) formulering geven onder de benaming REKKING IN OPEN LETTERGREPEN:
Merk op dat deze regel ook paren met /o/ - /o/ alternantie (lot - loten) en /α/ - /a/ alternantie (dak - daken) kan verantwoorden, en tevens van toepassing is op paren met /e/ - /e/ alternantie (spel - spelen), waarbij tevens korrekt tot uitdrukking komt dat zowel /I/ als /e/ worden omgezet in /e/.
Tegen een dergelijke oplossing zijn de volgende bezwaren in te brengen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Methode II: opsomming van alternantenOverwegingen zoals de bovenstaande hebben velen op de gedachte gebracht dat het niet juist is improduktieve vormingen d.m.v. generatieve regels te doen produceren, maar dat men er beter aan doet deze vormingen naast elkaar in het lexikon op te nemen.Ga naar voetnoot3. Binnen het kader van FG zou dit kunnen door de onregelmatige meervoudsvormen te laten deel uitmaken van het desbetreffende predikaatschema. Als eerste benadering zou dit het volgende beeld kunnen opleveren:
Gegeven dit soort predikaatschema's moet aan uitdrukkingsregels van het type (7) de konventie worden verbonden, dat vóór toepassing van zo'n regel eerst het input predikaatschema wordt afgezocht om te bepalen of daarin de desbetreffende vorm soms kant en klaar gegeven is. In dat geval wordt deze vorm geselekteerd, en wordt de regel niet toegepast. Wordt de betreffende vorm niet gevonden, dan wordt de produktieve regel toegepast.
Deze methode moet onmiddellijk verfijnd worden in het licht van de volgende overweging: veel woorden zijn slechts gedeeltelijk onregelmatig en volgen voor het overige het produktieve patroon. Dit geldt ook voor schepen: de onregelmatigheid zit in de stamvokaal, maar als we die eenmaal hebben kunnen we de meervoudsvorm afleiden volgens de produktieve regel (7). Wanneer nu de hele vorm schepen in het lexikon wordt opgenomen, wordt ten onrechte geen verschil gemaakt tussen deze vorm en een meervoudsvorm als gelederen, die zowel in de stamvokaal als in de uitgang onregelmatig is. Dit houdt in dat het adekwater is predikaatschema's van de volgende vorm in het lexikon op te nemen:Ga naar voetnoot4.
Nu zal de eerder genoemde konventie als volgt moeten worden bijgesteld: vóór toepassing van een produktieve regel als (7) wordt eerst het predikaatschema afgezocht naar relevante vormen. Vindt men een woord (zoals gelederen), dan wordt dat gekozen; vindt men een stam (zoals scheep-), dan wordt deze gekozen en wordt dáárop de regel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toegepast; vindt men geen uitdrukkelijk met ‘m’ aangegeven vorm, dan wordt de enkelvoudige vorm (bv. kip) gekozen en als input gebruikt voor de regel.Ga naar voetnoot5.
Nu enkele voor- en nadelen van deze methode. Voordelen zijn:
De belangrijkste nadelen van deze methode zijn de volgende: A. punt d., hierboven als voordeel aangevoerd, kan ook als nadeel worden uitgelegd. Doordat geen enkele relatie wordt gelegd tussen /sxIp/ en /sxep/, behalve dat ze van hetzelfde predikaatschema deel uitmaken, wordt niet expliciet tot uitdrukking gebracht dat deze twee vormen voor het grootste deel samenvallen, en slechts van elkaar verschillen in enkele vokaalkenmerken. Doordat dit niet tot uitdrukking wordt gebracht, wordt de indruk gewekt alsof het niets uitmaakt dat de meervoudige stam van /sxIp/ er uitziet als /sxep/, en niet als bv. /bot/ (zodat het meervoud van schip zou zijn: boten). Met andere woorden: de methode maakt geen systematisch verschil tussen alternantie en suppletie van morfologische elementen.
B. het tweede bezwaar is, dat deze methode omtrent de naast elkaar in het lexikon opgenomen vormen geen enkele generalisatie uitdrukt. Generatieve regels zoals (8) zijn nu juist bedoeld om expliciet vast te leggen dat tal van woordparen binnen de niet-produktieve sektor van de Nederlandse morfologie zich op niet-toevallige wijze van elkaar onderscheiden in termen van vokaalverschillen die met behulp van de kenmerken [± lang] en [± hoog] in een algemene, zij het niet-produktieve regel gevangen kunnen worden.Ga naar voetnoot6. Bij het naast elkaar opnemen van de desbetreffende vormen wordt een dergelijke generalisering niet tot uitdrukking gebracht.
In de nu volgende paragraaf wil ik daarom, binnen het kader van FG, deze methode | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zodanig trachten te verfijnen dat aan deze beide bezwaren, voorzover relevant, zoveel mogelijk tegemoet gekomen wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Spaarzame opsomming en abstraktie van patronenBezwaar A was, dat bij opsomming van de improduktieve vormingen geen verschil gemaakt kan worden tussen alternantie en suppletie. Dit bezwaar kan ondervangen worden door te streven naar de meest spaarzame representatie van de verschillende vormen. Hiermee bedoel ik een weergave waarin uitsluitend de verschillen tussen de alternerende vormen expliciet worden vermeld, als onderscheiden van die klankaspekten waarin deze vormen met elkaar overeenkomen. Als eerste benadering hiervan kan de volgende weergave dienen:
Hier wordt in de eerste rij de enkelvoudige vorm gegeven. In de tweede rij wordt aangeduid dat de stam van de meervoudige (m) vorm slechts in de klinkerwaarde verschilt van de enkelevoudige vorm. De open gelaten hokjes kunnen dus worden ingevuld met de segmenten die op de eerste rij gegeven zijn. Deze weergave is echter nog niet maximaal spaarzaam, omdat het verschil tussen /sxlp/ en /sxep/ in feite kleiner is dan in (14) is aangegeven. De /I/ en de /e/ hebben immers een groot aantal fonologische kenmerken met elkaar gemeen, en verschillen slechts van elkaar in de waarden voor de kenmerken [hoog] en [lang]. Dus is de meest spaarzame weergave er een van de volgende vorm:
waarin E staat voor die kenmerken die /I/ en /e/ gemeenschappelijk hebben. Hiermee is nu duidelijk aangegeven wat de minimale oppositie is die het verschil tussen de enkelvoudige en de meervoudige vorm bepaalt. Hiermee is nu ook een mogelijkheid gegeven om het tweede bezwaar (B in par. 5), nl. dat opsomming van alternanten geen enkele generalisatie oplevert, te ondervangen. Door velen is al opgemerkt, dat generaliseringen niet noodzakelijkerwijs generatieve regels behoeven, maar ook kunnen worden uitgedrukt in redundantie-regels, die regelmatigheden vastleggen van vormen die als zodanig in het lexikon zijn opgenomen.Ga naar voetnoot7. Ik zou hier niet willen spreken van regels, om te vermijden dat het verschil tussen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
produktieve en improduktieve vormingen wordt verdoezeld. Produktieve regels hebben prediktieve waarde. Binnen de improduktieve sektor van de taalsystematiek kunnen echter slechts induktieve generaliseringen worden geformuleerd, zonder enige voorspellende kracht. Men kan zich echter voorstellen dat door vergelijking van predikaatschema's die de struktuur hebben van (15), terugkerende overeenkomsten kunnen worden gekonstateerd, die kunnen worden vastgelegd in een patroon van de vorm:Ga naar voetnoot8.
Soms zal een dergelijk patroon slechts in enkele gevallen worden aangetroffen; soms zal het betrekking hebben op een groter aantal predikaatschema's; maar dit aantal zal altijd eindig zijn. Naar mate het aantal gevallen waarvoor een dergelijk patroon geldt groter is, mag men verwachten dat de kans dat het patroon als zodanig geabstraheerd wordt en bv. incidenteel op nieuwe gevallen wordt toegepast, groter wordt. Dit kan ook psychologisch geïnterpreteerd worden. Immers, wanneer een taalgebruiker een improduktief patroon op nieuwe gevallen toepast, dan moet hij dat patroon op de een of andere manier geabstraheerd hebben. Het verschil tussen produktieve regels en improduktieve patronen is echter, dat de taalgebruiker de produktieve regels moet beheersen wil hij zijn taal goed kunnen gebruiken. Kennis van de improduktieve patronen daarentegen is niet vereist voor een korrekt gebruik van de taal, en zal in de meeste gevallen bij de taalgebruiker ook niet aanwezig zijn. Zulke patronen kunnen dus in een potentiëel psychologisch aktiveerbaar gedeelte van de taalbeschrijving, dat niet noodzakelijk relevant is voor het kommunikatief vermogen van de taalgebruiker, worden opgenomen.Ga naar voetnoot9.
Instituut voor Algemene Taalwetenschap Universiteit van Amsterdam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|