Forum der Letteren. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dialectologie van het Quechua W.F.H. AdelaarSamenvatting Aan de verscheidenheid die binnen de dialecten van het Quechua bestaat is gedurende lange tijd maar weinig aandacht besteed. Pas in het midden van de jaren '60 verschenen de twee artikelen die de grondslag zouden gaan vormen voor een systematische bestudering van deze dialecten: ‘La clasificación genética de los dialectos quechuas’ van G.J. Parker (1963) en ‘Los dialectos Quechuas’ van A. Torero (1964). Hier staat tegenover dat de dialecten die van oudsher een zeker prestige genieten, in het verleden wél in redelijke mate bekend zijn geworden. In het bijzonder geldt dit voor het dialect van Cuzco, dat in een deel van Zuidoost-Peru wordt gesproken. De stad Cuzco was immers het politieke centrum van het Inca-rijk, dat in de periode die aan de verovering door de Spanjaarden voorafging vrijwel het gehele Midden-Andesgebied omvatte. Dit komt overeen met de huidige republieken Peru, Bolivia en Ecuador (waarbij het tropische laagland in het oosten van die landen niet moet worden meegerekend) en delen van Noord-Chili, Noordwest-Argentinië en Zuid-Colombia. Tijdens de daarop volgende periode van koloniaal bestuur (1534-1822) nam Cuzco een monopoliepositie in met betrekking tot het handhaven van de zuiverheid van de traditionele cultuur en de inheemse taal. In dit opzicht vormde Cuzco een tegenpool voor Lima, dat als toegangspoort fungeerde voor alle invloeden uit het moederland, Spanje. Het is in Peru nog steeds gebruikelijk om het Quechua van Cuzco als een voorbeeld van taalzuiverheid te stellen tegenover alle andere Quechua-dialecten, die in het land gesproken worden. Een gangbare term hiervoor is ‘Quechua legitimo’ (‘rechtmatig Quechua’). De andere dialecten worden beschouwd als ‘gedegenereerd’ of ‘vermengd met Spaans’. Deze opvatting staat in nauw verband met de tot voor kort gangbare visie op de wijze waarop het Quechua zich over het huidige taalgebied zou hebben verspreid. Het Quechua zou oorspronkelijk slechts de taal zijn geweest van de bewoners van Cuzco en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de onmiddellijke omgeving van deze stad en zou later, als gevolg van de militaire veroveringen van de Inca's, door een groot aantal andere bevolkingsgroepen zijn overgenomen. Gegeven het feit dat die veroveringen voor het merendeel hebben plaatsgevonden in de 15e eeuw zou de expansie van het Quechua dus van zeer late datum hebben moeten zijn. We vinden deze visie nog vertegenwoordigd in C. Loukotka's ‘The Classification of South American Indian languages’ (posthuum uitgegeven in 1968), waarin de bevindingen van vroegere auteurs zijn samengebracht. Geheel onjuist is zij overigens niet, omdat de expansie en consolidatie van het Quechua buiten Peru wel degelijk voor een groot deel moet worden toegeschreven aan de veroveringen van de Inca's en zelfs aan de activiteiten van het koloniale bestuur daarna. Sommige van de dialecten die het product zijn van deze late expansiefase staan inderdaad heel dicht bij het Cuzco-dialect (Bolivia, Argentinië). Andere daarentegen vertonen slechts een geringe mate van beïnvloeding vanuit Cuzco (de dialecten van Ecuador). Binnen Peru zijn de verschillen tussen de Quechua-dialecten echter zó fundamenteel, dat men ze alleen kan verklaren als het resultaat van een langdurig differentiëringsproces. Het lijkt nu dat het Proto-Quechua, de te reconstrueren voorouder van alle moderne Quechua-dialecten, 1500 à 2000 jaar geleden gesproken werd in Centraal-Peru, mogelijk in de omgeving van Lima. De streek van Cuzco zou dan pas in een later stadium gequechuaïzeerd zijn. Torero's beschrijving van de dialectensituatie in het Quechua-gebied (1964), het resultaat van jarenlang veldonderzoek, is op detailpunten na van kracht gebleven. Enkele kleine herzieningen zijn te vinden in zijn latere publicaties (1968, 1970, 1974). Het hieronder geschetste beeld is voornamelijk uit Torero's werk afkomstig. In Peru omvat het taalgebied van het Quechua een lange, aaneengesloten strook, die min of meer samenvalt met het Andes-gebergte. Deze strook wordt aan de zuidelijke kant begrensd door het taalgebied van het Aymará, de tweede belangrijke inheemse taal van het Midden-Andesgebied, en aan de noordelijke kant door de Spaanstalige provincie Pallasca (departement Ancash) en door het departement La Libertad. De kust en het achterland van de grote steden Lima en Arequipa zijn eveneens Spaanstalig evenals het noorden van Peru, waar we slechts kleine Quechua-taaleilandjes vinden in de departementen Cajamarca (omgeving van Cajamarca en Bambamarca), Lambayeque (in de districten Cañaris en Incahuasi) en Amazonas (in de provincies Chachapoyas en Luya). Ook in de oerwouddepartementen San Martin (Lamas) en Loreto zijn er sprekers van het Quechua. Een tweede belangrijk aaneengesloten Quechua-talig gebied is te vinden in het hoogland van Ecuador en in de tropische valleien ten oosten daarvan. Het Colombiaanse Quechua, dat bekend is als Inga of Ingano, is beperkt tot enkele valleien op de oostelijke helling van de Andes (Putumayo, Caquetá, Nariño). In Bolivia en Noordwest-Argentinië (provincie Jujuy) vinden we een derde groot aaneengesloten gebied waar Quechua gesproken wordt. Het omvat vrijwel de gehele Boliviaanse Andes met uitzondering van het Aymará-talige gebied rond La Paz en Oruro. Tenslotte is er nog een groep sprekers van het Quechua in de provincie Santiago del Estero, midden in de Argentijnse pampa. Torero deelt de dialecten van het Quechua in in twee groepen. Een daarvan, Quechua I,Ga naar voetnoot2 is beperkt tot de departementen Ancash, Huánuco, Pasco, Junín en Lima, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het centrale hoogland van Peru, alsmede enkele kleine taaleilandjes in Ica en Huancavelica. Ofschoon onderling vaak zeer verschillend, hebben deze dialecten enkele fundamentele kenmerken gemeen: Zij maken onderscheid tussen lange en korte klinkers en maken gebruik van klinkerverlenging voor het aanduiden van de le persoon (als subject bij werkwoorden en als bezitter bij zelfstandige naamwoorden). De overige dialecten worden door Torero samengebracht in een groep Quechua II, welke hij vervolgens splitst in drie subgroepen, Quechua IIA, IIB en IIC, waarvan de eerste het minst en de laatste het meest ver af staat van de Quechua I-dialecten. Quechua IIA omvat de dialecten van Cajamarca en Lambayeque in het noorden van Peru en die van Lincha, Laraos en Pacaraos in het departement Lima in Centraal-Peru. Quechua IIB omvatte naar alle waarschijnlijkheid het dialect dat in de 16e eeuw gesproken werd aan de kust in en rond Lima en dat ons bekend is uit de beschrijving van Fray Domingo de Santo Tomás (1560). Verder omvat het alle dialecten van Ecuador en Colombia en van de Peruaanse departementen Amazonas, San Martín en Loreto. Quechua IIC, tenslotte, de groep met de meeste sprekers en veruit de best bekende, omvat alle dialecten ten zuiden van het Quechua I-gebied met inbegrip van die van Bolivia en Argentinië. Van deze drie subgroepen is Quechua IIA de minst bekende en ook de meest wankele. Het bijna uitgestorven dialect van Pacaraos aan de bovenloop van de Chancay-rivier in de provincie Huaral (departement Lima) werd door Torero in 1964 tot Quechua IIA gerekend, maar later (1974) trok hij deze conclusie in twijfel. Het is niet uitgesloten dat Pacaraos een geheel aparte tak van de Quechua-dialecten zal blijken te vormen, of zelfs een vroege afsplitsing van de Quechua I-dialecten. Het meest opvallende kenmerk van Pacaraos is het bestaan van een fonemisch woordaccent, dat een belangrijke rol speelt bij de aanduiding van de le persoon. Voorts heeft dit dialect een nogal afwijkende woordenschat. Ook de status van de andere Quechua IIA-dialecten, met name dat van Lambayeque, is niet geheel duidelijk.
Zonder een voorafgaande gerichte studie van de dialectfeiten zal men gauw geneigd zijn het Quechua een bepaalde uniformiteit toe te kennen. Dit is een gevolg van het weinig spectaculaire karakter van de veranderingen, die het klanksysteem en de woordstructuur van het Proto-Quechua hebben ondergaan tijdens de ontwikkelingen die hebben geleid tot het ontstaan van de moderne dialecten. Het klanksysteem van het Proto-Quechua was uiterst eenvoudig. Volgens de reconstructie van Parker (1969) omvatte het zes stemloze occlusieven en affricaten, /p/, /t/, /č/, /č̣/, /k/, /q/; drie stemloze fricatieven, /s/, /š/, /h/; een stemhebbende retroflexe fricatief /ř/; drie nasalen, /m/, /n/, /ñ/; drie liquida, /l/, //, /r/; twee halfvocalen, /w/, /y/; en drie klinkers /a/, /i/, /u/.Ga naar voetnoot3In Torero's reconstructie (1964) worden /l/ en /ř/ niet als aparte fonemen opgeno- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men, maar wel neemt hij aan dat er naast de drie (korte) klinkers, die in Parker's reconstructie voorkomen, ook nog drie lange klinkers werden onderscheiden, /a:/, /i:/, /u:/. De vraag of het Proto-Quechua een fonemisch klinkerlengteonderscheid kende is nog steeds niet goed te beantwoorden. Waarschijnlijk had dit onderscheid een marginale functie, die in een deel van de moderne dialecten aan belang gewonnen heeft (Quechua I, IIA) en in een ander deel geheel verdwenen is (Quechua IIB, IIC). Van de veranderingen die zich later in het consonantsysteem hebben voorgedaan is het de moeite waard er een aantal te vermelden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ginposities in bepaalde Quechua I-dialecten. Deze veranderingen zijn klaarblijkelijk selectief opgetreden en hebben niet geleid tot de verdwijning van een foneemonderscheid. De hypothese van onderlinge beïnvloeding van dialecten biedt hier geen bevredigende oplossing. Mogelijk hebben semantische factoren een rol gespeeld. Tot nu toe bleef de meest ingrijpende verandering die in het klanksysteem van enig Quechua-dialect is opgetreden nog onvermeld. In de Quechua IIC-dialecten van Cuzco en Bolivia is, waarschijnlijk onder invloed van het naburige Aymará, de rij occlusieven en affricaten vervangen door drie rijen: een geaspireerde ph th, čh, kh, qh, een geglottalizeerde p̓, t̓, č̓, k̓, q̓, en een ‘gewone’ p, t, č, k, q.Ga naar voetnoot4 Van de gehele verzameling geglottalizeerde en geaspireerde medeklinkers kan er per stam maximaal één voorkomen; in suffixen komen zij in het geheel niet voor. Het Aymará kent dergelijke beperkingen niet, maar het is opmerkelijk dat geglottalizeerde en geaspireerde medeklinkers ook voorkomen in stammen die aantoonbaar niet aan het Aymará ontleend zijn. Hoe een dergelijk beïnvloedingsproces in zijn werk heeft kunnen gaan is verre van duidelijk, maar de theorie dat er sprake zou zijn van handhaving van een ‘oud’ onderscheid, eerder dan van ontlening, heeft weinig aanhangers. Ook in bepaalde Ecuatoriaanse dialecten komt aspiratie voor. Dit wordt toegeschreven aan contact met sprekers van het Cuzco-dialect.
Het Quechua heeft een betrekkelijk eenvoudige woordstructuur. Opeenvolgingen van medeklinkers (ten hoogste twee) komen alleen voor in het midden van een woordvorm.Ga naar voetnoot5 Er zijn beperkingen op het voorkomen van medeklinkers in bepaalde posities, in het bijzonder de eindpositie binnen een woordvorm, maar deze beperkingen verschillen vaak van dialect tot dialect. Opeenvolgingen van klinkers komen niet voor, maar dit hangt samen met de in de literatuur over Quechua gebruikelijke analyse van diftongen als een opeenvolging van een klinker en een medeklinker (ay, aw, uy, etc.). Lange klinkers - indien die voorkomen - kunnen niet gevolgd worden door een eindconsonant of door twee opeenvolgende medeklinkers; hun distributie is te vergelijken met die van een klinker gevolgd door een medeklinker.
Interessanter is de problematiek rond het woordaccent in het Quechua. Een aantal dialecten, waaronder de Quechua IIC-dialecten, hebben een woordaccent dat valt op de voorlaatste klinker. Een uitzondering hierop vormen marginale gevallen als uitroepen en interjecties, waarbij het accent vaak op de laatste klinker valt. Dialecten waarin lange klinkers in eindpositie kunnen voorkomen (Quechua I) vertonen veelal een variatie op de zojuist genoemde algemene regel: Lange klinkers in eindpositie zijn ook steeds geaccentueerd. (Daarbij moet echter wel worden opgemerkt dat lange klinkers in eindpositie vrijwel uitsluitend worden gehandhaafd, wanneer zij tot functie hebben de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste persoon aan te geven.) In het dialect van Pacaraos heeft de accentplaatsing wél een distinctieve functie, ofschoon de keuze nog steeds beperkt blijft tot accentuering van de laatste of de voorlaatste (korte) klinker. Ter illustratie van de hierboven beschreven accentuatietypen geven we hier de 1e persoon tegenwoordige tijd en de 2e persoon gebiedende wijs van het werkwoord wata- ‘binden’ in drie dialecten:
In een aantal Noordperuaanse dialecten (Ancash, Lambayeque, Amazonas) heeft zich een geheel ander accentuatietype ontwikkeld, waarbij het accent in vele gevallen aan het begin van een woord komt te liggen; zie o.a. Parker (1976), Escribens (1978), Taylor (1975). In het dialect van Amazonas heeft dit geleid tot drastische reducties van postaccentuele klinkers, waardoor soms gecompliceerde opeenvolgingen van medeklinkers ontstaan, die voor een Quechua-dialect erg ongebruikelijk zijn; bv. kargixknaGa naar voetnoot6 ‘de gekozen autoriteiten van een dorp’ (van kargo ‘functie’, -yux ‘hebbend’, -kuna meervoud); vistšnin ‘zich aankledend’ (van visti- ‘zich aankleden’, -šnin onderschikkend suffix).
Veruit het meest interessante aspect van de Quechua-dialecten is zonder enige twijfel de morfologie en de vaak zeer subtiele verschillen en overeenkomsten, die zij op dit gebied onderling vertonen. Formeel zijn de mogelijkheden beperkt. Het Quechua maakt in zeer grote mate gebruik van suffigering, slechts in enkele gevallen van klinkerwisseling (de klinkerverlengingen die in Quechua I voorkomen) en een heel enkele keer de plaatsing van het accent (in Pacaraos). Reduplicatie komt voor in alle dialecten, maar blijft beperkt tot emotief-expressief taalgebruik; bij het weergeven van de essentiële grammaticale onderscheidingen speelt reduplicatie nauwelijks enige rol. Onregelmatigheden bij de toepassing van morfologische bewerkingen doen zich niet of nauwelijks voor. Alleen de Quechua I-dialecten en Pacaraos kennen enige niet-voor-spelbare typen van klinkerwisseling, die optreden wanneer suffixen aan bepaalde werkwoordstammen worden toegevoegd. Ook kan de verplichte aanwezigheid van een suffix bij een bepaalde stam tot enigszins afwijkende vormen leiden. Het algehele beeld is er echter een van grote complexiteit, naast grote regelmatigheid. Behalve in de dialecten van Ecuador en Colombia, waar zij voor een groot deel verloren is gegaan, vinden we deze morfologische complexiteit in alle moderne Quechua-dialecten terug. Van de vele suffigeringsprocédés is het niet voldoende alleen de formele en semantische kenmerken te beschrijven. Ook de talrijke combinatiemogelijkheden, de daarbij optredende volgorderegels, de redenen waarom bepaalde combinaties wél en andere niet zijn toegelaten moeten worden onderzocht. Dit deel van de grammatica is in het Quechua tamelijk onstabiel. Er treden voortdurend verschuivingen op in de functie, de volgorde en de combineerbaarheid van de suffixen. Voor elk dialect moeten deze aspecten apart bestudeerd worden. De semantische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderscheidingen die men aantreft zijn vaak dezelfde, maar de wijze waarop zij worden weergegeven kan verschillen van dialect tot dialect. Omgekeerd treft men in de meeste dialecten wel (formeel) dezelfde suffixen aan, maar soms met zeer uiteenlopende functies.
Een beschrijving van de morfologie van een Quechua-dialect valt uiteen in tenminste drie delen: de werkwoordmorfologie, de morfologie van de nomina (in dit verband een verzamelterm voor substantieven, adjectieven, pronomina, telwoorden en genominalizeerde werkwoorden) en de behandeling van de ‘onafhankelijke suffixen’ of ‘enclitica’, die niet aan een bepaalde woordklasse gebonden zijn en meestal betrekking hebben op grotere eenheden, dan het woord waarvan zij strict formeel genomen deel uitmaken. Van deze drie delen is de werkwoordmorfologie veruit het meest complex. Elke werkwoordvorm wordt gekenmerkt door het feit dat zij tenminste één morfologische bewerking heeft ondergaan die tot doel heeft een aanduiding te geven van (a) tijd en/of wijze, (b) onderschikking aan een andere werkwoordvorm, of (c) nominalizatie. Dit kan geïllustreerd worden met voorbeelden uit het Quechua I-dialect van San Pedro de Cajas (Adelaar, 1977).
Afhankelijk van de keuze die men maakt met betrekking tot tijd, wijze, etc. kan het mogelijk (of noodzakelijk) zijn persoonsaanduidingen aan de werkwoordvorm toe te voegen. (In de voorbeelden hierboven geeft ‘X’ aan dat dit niet gebeurd is.) De meeste Quechua-dialecten onderscheiden vier ‘personen’ op grond van het wel of niet inbegrepen zijn van de spreker ‘ik’ en/of de toegesprokene ‘jij’.Ga naar voetnoot7 Wanneer een werkwoordvorm persoonsaanduidingen bevat, wordt er ook informatie gegeven betreffende de functie van deze personen. Men heeft de keuze uit twee functies, waarvan er één overeenkomt met die van het subject van de zin of bijzin waarvan het werkwoord deel uitmaakt. De andere functie komt overeen met die van een lijdend of meewerkend voorwerp, een begunstigde, etc. Om combinaties van personen met verschillende functies aan te duiden gebruikt het Quechua hetzij één enkel suffix dat beide betekenismomenten in zich verenigt, hetzij een combinatie van twee suffixen waarvan elk een duidelijk herkenbaar betekenismoment draagt, hetzij een combinatie van twee suffixen waarbij dit niet het geval is. Vgl. de onderstaande voorbeelden uit San Pedro de Cajas:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het suffix -nki geeft 2e persoon subject ‘jij’ aan; vgl. qaya-nki ‘jij roept’. Het suffix -ma-geeft 1e persoon object ‘mij’ aan.
Het suffix -nči geeft 4e persoon subject ‘jij en ik’ aan; vgl. qaya-nči ‘wij (jij en ik) roepen’. Het combineren van de suffixen -ma- en -nči levert hier een ander resultaat op dan men op grond van hun ‘normale’ betekenismomenten zou verwachten. Men heeft hier dus een semantisch ‘onmogelijke’ combinatie van suffixen gekozen *‘wij... mij’ om een persoon-functie-combinatie aan te geven waarvoor geen passende suffixen beschikbaar waren: ‘hij... ons’. Dat we hier te doen hebben met combinaties van suffixen kan gemakkelijk worden aangetoond, wanneer we de bovenstaande vormen, alle in de tegenwoordige tijd, vergelijken met de vormen van de verleden tijd.
Het verleden tijdssuffix -ra- wordt ingevoegd tussen beide persoonssuffixen en de eindsuffixen worden, waar nodig gewijzigd (nki → yki). Het ligt voor de hand dat een dergelijk ingewikkeld systeem van persoonsaanduidingen niet in alle dialecten bewaard gebleven is. In Ecuador is de 4e persoon (‘jij en ik’) niet meer te onderscheiden van het meervoud van de 1e persoon en worden de personen, op de 1e persoon na, alleen nog maar in de subjectsfunctie aangeduid (Muysken, 1977). Het dialect van Cajamarca heeft enkele gevallen van de relatie ‘hij... jou’, in andere dialecten meestal aangeduid met een onregelmatige suffixencombinatie, geregularizeerd (Quesada, 1976):
Vergelijk San Pedro de Cajas:
Het dialect van Pacaraos drukt de relatie ‘ik... jou’, die elders met één enkel suffix wordt aangeduid, uit d.m.v. een regelmatige suffixencombinatie:
Uit het voorgaande valt af te leiden dat in de persoonsaanduidingen getalsonderscheidingen geen rol spelen. Hiervoor hebben de meeste Quechua-dialecten afzonderlijke suffixen, die vooral betrekking hebben op het getal van de persoon in de subjectsfunctie. Quechua I en Pacaraos gebruiken hiervoor suffixen die geplaatst worden tussen de werkwoordstam en de personale en temporele uitgangen. In Pacaraos is het meervoudssuffix -ri-: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De meeste Quechua IIA en IIB-dialecten gebruiken een suffix dat aan het einde van de werkwoordvorm achter de persoonsuitgangen wordt geplaatst, zoals blijkt uit het volgende voorbeeld van Cajamarca (Quesada, 1973):
De interessantste ontwikkelingen vinden we echter in de Quechua IIC-dialecten, waar het meervoud volgens hetzelfde principe wordt aangeduid als in Quechua IIA en IIB, met dien verstande dat er twee suffixen beschikbaar zijn, waarvan er één aangeeft dat de meervoudsaanduiding betrekking heeft op de toegesprokene en de andere aangeeft dat de meervoudsaanduiding betrekking heeft op de spreker of op een derde. Hiervan getuige het volgende voorbeeld uit het dialect van Ayacucho (Parker, 1969):
In een geval als het bovenstaande is het dus mogelijk om aan te geven op welke van de bij de handeling betrokken personen de meervoudsaanduiding betrekking heeft, maar de spreker moet wel kiezen: het is niet mogelijk om de meervoudigheid van beide personen in de werkwoordvorm tot uiting te brengen, omdat de suffixen -ku en -čik niet met elkaar gecombineerd kunnen worden.
De grootste rijkdom van de werkwoordmorfologie van het Quechua is gelegen in het bestaan van suffixen, die tussen de werkwoordstam en de personale, temporele en andere vergelijkbare uitgangen kunnen worden gevoegd. Deze suffixen, die in de literatuur meestal ‘modale’ of ‘derivationele’ suffixen worden genoemd, zijn voor het merendeel onderling combineerbaar en vormen voor wat hun semantische en grammaticale eigenschappen betreft een uiterst heterogene groep. In het onderstaande voorbeeld uit het Ayacucho-dialect vinden we drie modale suffixen (Parker, 1969):
De drie modale suffixen die in dit voorbeeld optreden zijn -ra-Ga naar voetnoot10 ‘de handeling geschiedt uit noodzaak, onder dwang der omstandigheden’, -ysi- ‘de handeling geschiedt in de vorm van hulp aan een ander’, -mu- ‘de handeling geschiedt in een van te voren aangeduide richting’. Het verschil in functie van deze drie suffixen is duidelijk: -ra- zorgt slechts voor een kleine betekenisnuance, -mu- zegt iets over de richting of plaats | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de handeling gezien vanuit het punt waar de spreker zich bevindt, maar de aanwezigheid van -ysi- heeft belangrijke syntactische consequenties. Het veronderstelt gerichtheid van de handeling op een tweede object ‘de persoon die geholpen wordt’ en maakt het op zichzelf reeds transitieve werkwoord apa- ‘dragen’ dubbel transitief: ‘(iemand) helpen (iets) te dragen’. Het Quechua heeft meer modale suffixen die het syntactische gedrag van het werkwoord kunnen beïnvloeden: suffixen die aanduiden dat men de handeling door een ander laat uitvoeren (causatief), dat de handeling gericht is op een bepaald object waar zij normaal niet op gericht is (vgl. ‘lachen’ en ‘iemand toelachen’, ‘iets eten’ en ‘iets voor iemands neus opeten’), dat de handeling terugslaat op degene die ze verricht (reflexief), dat de handeling verricht wordt door meerdere personen die elkaar tot object van de handeling kiezen (wederzijds), of dat de handeling vanzelf geschiedt zonder dat degene van wie zij uitgaat daar macht over heeft. Als gevolg van de syntactische functie van dergelijke suffixen, kunnen betekenisverschillen optreden, wanneer men ze in verschillende volgordes combineert (zie ook Muysken, 1977). Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van het volgende voorbeeld uit San Pedro de Cajas:
In dit voorbeeld geeft -či- aan dat men de handeling door een ander laat uitvoeren, -naku- (-naka-) dat de handeling wederzijds (op elkaar gericht) is, -rka- dat het subject meervoudig is, -ya- (-ya:-) dat de handeling bezig is plaats te vinden en -n dat het subject 3e persoon is. Door de volgorde van -či- en -naku- te laten variëren verkrijgt men geheel verschillende resultaten. In scherp contrast hiermee staat het gedrag van de suffixen -ya- en -rka-, waarvan de plaatsing ten opzichte van elkaar en ten opzichte van -či- geen variabiliteit vertoont. Beide hebben betrekking op het subject of op de handeling die door het subject zélf wordt uitgevoerd. Er is geen (morfologische) manier om aan te geven dat degene, die door het subject verplicht wordt een bepaalde handeling te verrichten, meervoudig is of om de nadruk te leggen op de duur van een dergelijke handeling.
De bovenstaande voorbeelden geven een indruk van de complexiteit van de modale suffixen, maar nog niet van de verschuivingen die op dit gebied tussen verschillende dialecten kunnen optreden. Dit kunnen we illustreren aan de hand van de gedragingen van de suffixen -r(q)u- en -ku-. -rqu-, in een aantal dialecten optredend als -ru- of afwisselend in beide vormen, is waarschijnlijk ooit een richtingssuffix geweest met een betekenismoment ‘naar buiten’. Dit blijkt uit het bestaan in de Quechua I-dialecten van werkwoordstammen als yarqu- ‘naar buiten gaan’, qarqu- ‘verdrijven’, etc. Deze functie heeft het in geen van de moderne dialecten behouden. In het dialect van San Pedro de Cajas heeft -ru- een aspectfunctie. -ru- benadrukt het momentane, eenmalige karakter van een gebeurtenis in tegenstelling tot -ya- dat juist de duur van de handeling benadrukt. Deze suffixen kunnen niet met elkaar gecombineerd worden, omdat zij semantisch elkaars tegengestelde zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het dialect van Ayacucho geeft -r(q)u- aan dat een handeling onder dwang der omstandigheden wordt uitgevoerd, onvermijdelijk is of een decisieve wending in de situatie met zich meebrengt. Dit suffix is echter zeer wel combineerbaar met het suffix -čka-, dat in dit dialect gebruikt wordt om de duur van een handeling te benadrukken. Dit blijkt uit het volgende voorbeeld, dat afkomstig is uit Parker en Solá (1963):
In het dialect van Ancash (Parker, 1976) heeft het suffix -rqu- een zuiver temporele functie. Het geeft een ‘recente’ verleden tijd aan en staat tegenover het normale verleden tijdssuffix -rqa-, dat ook in de andere dialecten voorkomt:
Het andere suffix dat we hier ter illustratie aanvoeren, -ku-, heeft in de meeste Quechua-dialecten twee functies: Het kan aangeven dat de handeling terugslaat op de handelende persoon zelf of dat deze de handeling voor eigen voordeel verricht (reflexief), of het kan aangeven dat de handeling behoort tot het karakteristieke gedrag van deze persoon:
Deze functies worden meestal niet van elkaar gescheiden. In de dialecten van Tarma en San Pedro de Cajas (Adelaar, 1977) is het echter noodzakelijk dit wel te doen, omdat daar ook een formeel onderscheid is ontstaan:
In het tweede geval laat het suffix -ku- de verlenging van de voorafgaande klinker toe, in het eerste geval niet. Deze verlenging heeft te maken met het feit dat yanapa- een drielettergrepige stam is; in een geval als rima-ku-n is er dus formeel geen onderscheid mogelijk. Daar blijft het echter niet bij. De zojuistgenoemde dialecten kennen een aparte subklasse van adjectiefachtige werkwoorden, die alle naar een zintuiglijke waarneming verwijzen; bv. miški- ‘zoet zijn’. Door toevoeging van het suffix -ku- kan men blijk geven van een buitengewoon sterke, enigszins overdreven zintuiglijke sensatie. In dit geval is echter de verlenging van de voorafgaande klinker onder alle omstandigheden verplicht: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast deze drie formeel en semantisch verschillende gebruiksvormen van -ku- kan men nog een vierde geval onderscheiden, waarbij -ku- verplicht voorafgaat aan een richtings-suffix en een definitieve wending in het verloop van een gebeurtenis aangeeft. Formeel is hier geen verschil met het reflexieve -ku-, maar op distributionele en semantische gronden kan het apart worden gezet. Overigens is er geen reden om aan te nemen dat deze ontwikkelingen van vroege oorsprong zijn. Met name het verschil tussen het ‘reflexieve’ en het ‘karakteristieke’ -ku- is een onderdeel van een veel algemenere tendens, waarbij men ‘lexicalizerende’ (woordvormende) suffixen formeel is gaan onderscheiden van niet-‘lexicalizerende’ suffixen. In het tweede geval treedt verlenging op, in het eerste geval echter niet, omdat men de betrokken suffixen in zekere zin is gaan beschouwen als een (potentiëel) deel van de werkwoordstam.
De morfologie van de nomina is beslist eenvoudiger dan die van het werkwoord. Van de nomina hebben de zelfstandige naamwoorden de meest uitgebreide mogelijkheden. Naamvalsrelaties, de persoon van de bezitter, getal (meervoud of ongespecificeerd) en, in de Quechua IIC-dialecten, het getal van de persoon van de bezitter worden eveneens door middel van suffixen aangegeven. De volgende voorbeelden komen uit het Quechua IIC-dialect van Cuzco:
Hier geeft het suffix -pi de locatieve naamval aan, -(y)ki dat de bezitter gelijk is aan de toegesprokene, -kuna dat er sprake is van meer dan één huis en -čis dat er sprake is van meer dan één bezitter. (Het suffix -čis wordt ook bij werkwoorden gebruikt en heeft dezelfde functie als -čik in het Ayacucho-dialect; zie eerder.) Het is niet mogelijk in één enkele vorm aan te geven dat zowel de bezitter als datgene wat hij bezit uit meer dan één bestaan. De spreker moet dan kiezen welke informatie hij het belangrijkst vindt of het getal van de bezitter door gebruik van een apart woord verduidelijken (zie Lefebvre en Dubuisson, 1978):
Ook in dit geval blijft het gebruik van het suffix -(y)ki verplicht, ongeacht het feit dat qan-kuna-q reeds aangeeft dat de bezitter 2e persoon is.Ga naar voetnoot15 Een dergelijke verplichting geldt niet voor -čis en -kuna, want de meervoudsaanduiding is in het Quechua faculta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tief en wordt meestal vermeden, wanneer het meervoudige karakter reeds voldoende uit de context blijkt. Het systeem van persoonsaanduidingen is hetzelfde als bij het werkwoord, met dien verstande dat er maar één functie is, die van bezitter. In de Ecuatoriaanse dialecten zijn de persoonsaanduidingen bij zelfstandige naamwoorden door middel van suffixen verloren gegaan (Muysken, 1977). Een interessante innovatie in de morfologie van de zelfstandige naamwoorden vinden we in de Wanka-dialecten (Quechua I), waar zich een ‘bepaald lidwoord’ heeft ontwikkeld, dat aangeduid wordt door middel van een suffix:
Dit suffix gaat terug op een genominalizeerde vorm van het werkwoord ‘zijn’: *kaq ‘dat wat is’ (Proto-Wanka *ka?).
Het Quechua beschikt niet over voegwoorden, betrekkelijke voornaamwoorden of andere losse elementen om de relatie tussen een bijzin en een hoofdzin te verduidelijken. Dit geschiedt door bepaalde werkwoordvormen te kiezen, die deel uitmaken van de bijzin. Hiertoe behoren in de eerste plaats de onderschikkende werkwoordvormen, die uitsluitend voor dit doel gebruikt worden, met name wanneer er sprake is van een tijdsaanduiding (‘wanneer’, ‘toen’, ‘nadat’, ‘voordat’), een concessie (‘alhoewel’), een voorwaarde (‘als’, ‘indien’) of een reden (‘omdat’). Het gebruik van een onderschikkende vorm wordt geïllustreerd door middel van de volgende voorbeeldzin uit Tapo (Quechua I, omgeving Tarma), die een belangrijke gebeurtenis uit de geschiedenis van het dorp betreft.
In het bovenstaande voorbeeld is aspi-pti-n het werkwoord van de bijzin. Het suffix -pti- duidt aan dat er sprake is van onderschikking en dat het onderwerp van de bijzin niet gelijk is aan dat van de hoofdzin; het suffix -n duidt aan dat het onderwerp van de bijzin derde persoon is; het onafhankelijke suffix -qa benadrukt in dit geval het hypothetische karakter van de bijzin. Quechua-dialecten hebben altijd tenminste twee onderschikkende werkwoordvormen: één die aangeeft dat de onderwerpen van hoofdzin en bijzin verschillend zijn en één die aangeeft dat ze gelijk zijn. In het laatste geval wordt ook nog wel onderscheid gemaakt tussen gelijktijdige en niet-gelijktijdige handelingen. Naast de onderschikkende werkwoordvormen spelen echter de genominalizeerde (naar de naamwoordklasse getransponeerde) werkwoordvormen een belangrijke rol in dit verband. Zij bieden het voordeel dat zij de rijkdom aan morfologische mogelijkhe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den van het werkwoord (o.a. de complexe persoonsaanduidingen, getal, aspect...) voor een groot deel bewaren en dat zij tevens beschikken over een groot aantal mogelijkheden van het nomen, in het bijzonder het gebruik van naamvalsuitgangen. De onderscheidingen van tijd en wijze, die kenmerkend zijn voor het werkwoord in de hoofdzin, zijn niet van toepassing op genominalizeerde werkwoordvormen, maar dit wordt ruimschoots gecompenseerd door de vele combinaties die ontstaan door naamvalsuitgangen toe te voegen aan deze vormen. Bovendien speelt het onderscheid natijdig-niet natijdig (en in beperkte mate het onderscheid voltooid-niet voltooid) een rol bij de semantiek van de genominalizeerde werkwoordvormen. Dit alles maakt het mogelijk om noties als doel (‘opdat’), gevolg (‘zodat’), gelijktijdigheid (‘terwijl’), tijdsbereik (‘zolang als’, ‘totdat’) en oorzaak (‘doordat’) weer te geven. In het volgende voorbeeld uit Tarma wordt een bijzin gebruikt om het doel van een handeling aan te geven.
In de vorm mika-na-mpax is -na een nominalizerend suffix, dat aangeeft dat er sprake is van een natijdige handeling (d.w.z. een handeling die plaatsvindt ná de handeling uitgedrukt door het hoofdwerkwoord); het suffix -pax is een naamvalsuitgang ‘voor’, ‘ten behoeve van’; -m (← -n) geeft aan dat degene die de doelhandeling uitvoert derde persoon is.
De gelijktijdigheid (‘terwijl’) kunnen we illustreren met een ander voorbeeld uit Tarma.
In dit geval bestaat de bijzin uit een genominalizeerde vorm van tuka- ‘bespelen’, ‘spelen op een instrument’. Het nominalizerende suffix is -nxa-, dat een niet-natijdige handeling aanduidt; -ya- (duratief aspect) geeft hier aan dat de handeling bezig is plaats te vinden op het moment dat de handeling uitgedrukt door het hoofdwerkwoord, het breken, geschiedt; -n geeft aan dat het onderwerp van de bijzin derde persoon is - dat dit onderwerp tevens gelijk is aan het onderwerp van de hoofdzin heeft op de vorm van een genominalizeerd werkwoord geen invloed, zoals bij de onderschikkende werkwoorden wel het geval was -; -č̣u is de locatieve naamvalsuitgang en geeft een plaats of tijdstip aan wanneer er geen sprake is van een verplaatsing of van een tijdsverloop. Een letterlijke vertaling van tuka-ya-nxa-n-č̣u zou kunnen luiden: ‘in zijn bezig zijn met spelen.’ Onderwerpszinnen en lijdend voorwerpszinnen worden op vergelijkbare wijze, met gebruikmaking van genominalizeerde werkwoordvormen, gevormd. Lijdend voorwerpszinnen moeten door middel van een naamvalsuitgang als lijdend voorwerp worden gemarkeerd, zoals blijkt uit het onderstaande voorbeeld uit het Ayacucho-dialect (Solá en Parker, 1963). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vorm čaya-mu-sqa-n-ta is een genominalizeerde werkwoordvorm in -sqa, die verwijst naar een niet-natijdige handeling of gebeurtenis; -mu- geeft aan dat er sprake is van een beweging in de richting van de plaats waar het verhaal zich afspeelt en -n dat het subject van de lijdend voorwerpszin derde persoon is; -ta is de naamvalsuitgang die het lijdend voorwerp aanduidt. Het bovenstaande voorbeeld bevat ook een geval van een betrekkelijke bijzin, ripu-q ‘die wegging’. Betrekkelijke bijzinnen worden eveneens gevormd door gebruikmaking van genominalizeerde werkwoordvormen, die als bepaling optreden bij een zelfstandig naamwoord. De vorm op -q geeft hier een betrekkelijke bijzin aan waarvan het onderwerp gelijk is aan het antecedent (warmi ‘vrouw’). Bij de q-nominalizatie (in de literatuur over Quechua ook wel ‘agentief’ genoemd) kan het onderscheid tussen natijdig en niet-natijdig niet worden uitgedrukt, ripu-q warmi kan betekenen ‘de vrouw die weggaat’, maar ook ‘de vrouw die weggegaan was’, ‘de vrouw die zal (zou) weggaan’, etc. Wanneer onderwerp en antecedent niet gelijk zijn gebruikt men andere nominalizatievormen, waarbij het onderscheid natijdig-niet-natijdig wel wordt gemaakt. In de meeste gevallen geeft men dan ook de persoon van het subject (en eventueel van het object) aan. Het volgende voorbeeld uit Tarma bevat een niet-natijdige betrekkelijke bijzin.
In de vorm xu-nxa-x ‘die ik je gegeven heb’ is -nxa- het niet-natijdige nominalizatiesuffix: -x geeft de relatie ‘ik... (aan) jou’ aan.
Deze korte kennismaking met de morfologie van de Quechua-dialecten zou al te onvolledig blijven indien we niet enige aandacht besteedden aan de voor deze taal zeer karakteristieke ‘onafhankelijke suffixen’. De semantische bijdrage van deze suffixen kan betrekking hebben op grotere eenheden dan een woord, zoals een hiërarchisch gestructureerde naamwoordgroep, een bijwoordelijke bijzin, een koppelwerkwoord met gezegde of een gehele zin. Behoudens enkele uitzonderingen worden onafhankelijke suffixen aangehecht aan het laatste woord van dergelijke eenheden. Het volgende voorbeeld uit San Pedro de Cajas bevat drie onafhankelijke suffixen.
De aanwezigheid van het onafhankelijke suffix -ta (voluit -taq) geeft hier aan dat de spreker wijst op iets wat hij eigenlijk reeds bekend veronderstelt. Het drukt verwonde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring uit over de (voorgewende) onwetendheid van de toegesprokene. Vgl. Nederlands ‘toch’, ‘immers’. Het onafhankelijke suffix -ču geeft aan dat er sprake is van een ontkenning. Naast -ču is ook de aanwezigheid van een ontkennend partikel vereist zoals mana ‘niet’ (man- in het voorbeeld). -ču wordt geaffigeerd aan het einde van het zinsdeel waarop de ontkenning in het bijzonder betrekking heeft. In vele gevallen, zoals ook in het voorbeeld, is dat het werkwoord: qaya-ra-q ‘ik heb U geroepen’.Ga naar voetnoot17 Het ontkennende partikel moet aan dit zinsdeel voorafgaan. Wanneer -ču niet vergezeld gaat van een ontkennend partikel geeft het in de regel een vraag aan, zodat het partikel moeilijk weggelaten kan worden. In een aantal Quechua I-dialecten is men er echter toe over gegaan de vraag aan te geven door middel van een ander suffix, -ku in het dialect van Ancash (Parker, 1976) en -čun in de Wanka-dialecten (Cerrón, 1976). In deze dialecten is de eis dat een ontkennend partikel aanwezig moet zijn naast het suffix dan ook minder stringent. Het onafhankelijke suffix -qa (in het voorbeeld afgekort tot -q') wordt o.a. gebruikt om nadruk te geven aan delen van de zin die niet de voornaamste informatie bevatten. Om deze reden wordt dit suffix in de literatuur vaak geïnterpreteerd als een ‘topic marker’. De meeste Quechua-dialecten hebben onafhankelijke suffixen die vertaalbaar zijn als ‘ook’ of ‘zelfs’, ‘toch’ of ‘immers’, ‘nog’, ‘al’ en ‘(niet) meer’, ‘wat betreft’, of die een vraag of ontkenning aanduiden. Wanneer zij worden gebruikt in combinatie met een vragend voornaamwoord, wijkt hun semantische bijdrage vaak sterk af van die in andere gebruiksgevallen. De volgende voorbeeld is uit het dialect van Tarma.
Het suffix -rax dat normaal vertaald wordt als ‘nog’, ‘eerst nog’ of ‘pas’ wordt hier gebruikt in combinatie met de uitdrukking imay o:ra ‘hoe laat?’ en krijgt daardoor een enigszins afwijkende functie. Het geeft aan dat de spreker weinig of geen hoop heeft een antwoord op zijn vraag te krijgen.
Verreweg de interessanste onder de onafhankelijke suffixen zijn de zgn. ‘validatiesuffixen’. Deze suffixen geven een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie. De spreker laat op die manier weten dat hij zeker is van wat hij zegt, dat hij het van horen zeggen heeft, of dat hij het alleen maar vermoedt. Het volgende voorbeeld uit Tarma bevat twee validatiesuffixen.
Hier geeft het validatiesuffix -č̣(i) aan dat de spreker vermoedt dat het zijn broer, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wawxi-:Ga naar voetnoot18, geweest is en -m(i) dat hij zeker weet dat hij het niet zelf (nuxa ‘ik’) was. Validatiesuffixen kunnen een nevenfunctie hebben, die kenbaar wordt gemaakt door hun plaatsing in de zin. Men kan benadrukken dat een bepaald deel van de zin de voornaamste informatie (‘comment’) bevat, door het validatiesuffix aan dat deel toe te voegen. Het volgende zinnetje uit Tarma kan daarvan als voorbeeld dienen.
In dit geval wordt het suffix -m(i) toegevoegd aan het werkwoord ga-n ‘hij is er’, ‘hij bestaat’, om aan te duiden dat dit werkwoord de voornaamste informatie bevat. In zulke gevallen is de aanhechtingsplaats van het validatiesuffix vrijwel steeds gelijk aan die van het suffix -ču, wanneer het een vragende of ontkennende zin zou betreffen met een overigens identieke inhoud. De hierboven beschreven praktijk is vooral gebruikelijk in dialogen, waarbij voortdurend informatie wordt gevraagd en verstrekt. In een neutrale verteltrant, waar minder behoefte bestaat om te benadrukken welke informatie het meest relevant is, komen de validatiesuffixen zo veel mogelijk aan het begin van de zin te staan. Dit blijkt uit een voorbeeld als (Tarma):
Hier wordt -m(i) aangehecht aan een insignificant woordje als čay ‘dat’, ‘daarom’, ‘zo’, dat als enige bijzonderheid heeft dat het de zin inleidt. De uitzonderlijke rijkdom van de Quechua-morfologie maakt dat er voor woordvolgorde en intonatie slechts een uiterst beperkte rol overblijft. Vraag, nadruk, topic-comment-organizatie en aanverwante noties worden immers met morfologische middelen uitgedrukt. Voor de meer conservatieve Quechua-dialecten geldt dat alleen binnen hiërarchisch gestructureerde naamwoordgroepen en in bijzinnen de woordvolgorde geheel resp. gedeeltelijk vastligt. Het overheersende principe binnen naamwoordgroepen is dat bepalingen aan het bepaalde voorafgaan. In bijzinnen is de norm dat het werkwoord op het einde staat en het subject zo veel mogelijk vooraan komt (SOV). In de zin als geheel bestaat in de meeste dialecten eveneens een zekere voorkeur voor de SOV-volgorde. In de praktijk wordt hier echter weinig rekening mee gehouden - vooral in dialogen - en een onderzoek naar de factoren, die de talrijke afwijkingen van de voorkeursvolgorde bepalen, zou zeker wenselijk zijn.
In het voorafgaande is geput uit de ondertussen vrij omvangrijk geworden literatuur over Quechua-dialecten. Het zou te ver voeren om hier een volledig overzicht van te geven, omdat het voor een groot deel om artikelen over specifieke detailproblemen gaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De meeste dialectbeschrijvingen die voorhanden zijn hebben betrekking op Peruaanse dialecten. We vermelden vooral de serie grammatica's en woordenboeken van zes dialecten (Cuzco, Ayacucho, Huancayo, Ancash, Cajamarca en San Martin), die in 1976 werd uitgegeven door het Peruaanse Ministerie van Onderwijs en het Instituut voor Peruaanse Studies (I.E.P.). Dit geschiedde naar aanleiding van het wetsdecreet van 27 mei 1975, waarbij het Quechua tot tweede officiële landstaal van Peru werd verheven. Daarnaast zijn er beschrijvingen (grammatica en woordenboek) van het dialect van Ayacucho (Parker, 1969) en van de dialecten van Tarma en San Pedro de Cajas (Adelaar, 1977). Vermeld zij ook Solá's grammatica van het Quechua van Llata, Huánuco (1958), de studie van Taylor over het Quechua van Olto, Amazonas (1975), en een aantal publicaties over het Quechua van Ancash (Parker, 1973, 1975; Snow en Stark, 1971; Swisshelm, 1971, 1972). Van het Quechua van Cuzco bestaat al sinds vorige eeuw een degelijke grammaticale beschrijving van E.W. Middendorf (1890) en van meer recente datum een overzichtelijke schets van G. Dumézil (1956). Een aanzienlijke hoeveelheid gegevens over de dialecten van Ecuador zijn te vinden in P.C. Muysken's ‘Syntactic Developments in the Verb Phrase of Ecuadorian Quechua’ (1977) en in een woordenboek samengesteld door L. Stark en P.C. Muysken (1977). Van het Ingano bestaat een beschrijving van Levinsohn (1976). Van het Quechua van Bolivia is er een zeer uitgebreide cursus van Bills, Vallejo en Troike voorhanden en een grammaticale beschrijving van Y. Lastra (1968). Voor de Argentijnse dialecten beschikken we over materiaal van R.L.J. Nardi (1962).
Leiden, Vakgroep Vergelijkende Taalwetenschappen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|