Forum der Letteren. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interpretatie en ‘Underspecification’ Q.I.M. MokHet vraagstuk van de status van de gesproken taal en van de geschreven taal en van de verhouding tussen beide aspecten van taalgebruik heeft in de taalbeschouwing steeds een belangrijke rol gespeeld. Dit vraagstuk kan worden opgesplitst in een drietal deelvragen, die nauw met elkaar samenhangen:
Het antwoord op de eerste vraag heeft in de loop der tijden belangrijke verschuivingen ondergaan. Eeuwenlang is de geschreven taal beschouwd als de ideale vorm van de taal en daarom als de enige die waard was om voorwerp van studie te zijn. De gesproken taal was slechts ‘une approximation négligée, ou une image abâtardie de la forme écrite’ (Mounin 1975, 127). Deze opvatting leeft bij vele niet-linguïsten nog steeds voort. In de linguïstiek vindt er een omwenteling plaats in de tweede helft van de 19e eeuw. De opkomst van het fonetisch onderzoek en de daaruit voortvloeiende constatering dat de gangbare spelling in vele gevallen zeer onvolmaakt correspondeert met de wetenschappelijk geachte fonetische transcriptie ([vè:r] is de transcriptie van de geschreven vormen ver, vers, vert, verre, vair) leiden, met nog andere argumenten, tot de conclusie dat niet de geschreven taal, maar juist de gesproken taal verdient om door linguïsten te worden bestudeerd. De geschreven taal, beter nog het schrift, is alleen een middel om taal visueel weer te geven. Deze opvatting, die men blijkens citaten van Vachek (1973, 10-11) vindt bij Saussure (1916), Sapir (1921), Bloomfield (1933), Hockett (1958) en ook bij andere gerenommeerde linguïsten, is toch niet zonder bezwaren.Ga naar voetnoot1 Het is ongetwijfeld waar dat het schrift op het moment waarop een taalgemeenschap op schrijven overgaat niet meer is dan een benaderend weergeven van oorspronkelijk gesproken, dikwijls gespecialiseerde, teksten.Ga naar voetnoot2 Maar evenzeer is het zeker, en dit betekent tevens een ontkennend antwoord op de tweede vraag, dat na verloop van tijd het schrift kan ophouden niet meer dan een visuele weergave van het gesprokene te zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en werkelijk geschreven taal wordt (Vachek 1973, 37; Mounin 1975, 131). Ziehier twee eenvoudige, aan het huidige Frans ontleende, voorbeelden. Geen trouw lezer van Simenon zal geschokt zijn door een zin van het type: Il n'avait ni amis ni amieszelfs als hij voorkomt in een dialoog; hij is voor iedere lezer zonder veel moeite te begrijpen. Iets heel anders zou het zijn, als men zou beweren dat hier sprake zou zijn van een visuele weergave van een zin uit een gesproken dialoog. Hoe zou die zin dan geklonken hebben? [il navè ni ami ni ami] ? Men zou het lachwekkende kunnen wegnemen door te stellen dat het laatste woord uitgesproken moet worden [ami'ǝ], maar dan zou de onnatuurlijke uitspraak een benaderende weergave zijn van het geschrevene, in plaats van het omgekeerde. Het tweede voorbeeld is ontleend aan André Gide, Les faux-monnayeurs, (Livre de Poche, p. 374).Ga naar voetnoot3 - Vous trouvez que j'ai tort de fréquenter ces gens-là? Uit de laatste zin valt duidelijk af te leiden dat de voorafgaande zinnen alleen maar een rechtstreeks geschreven dialoog kunnen zijn. Immers, ce pluriel met betrekking tot certains is slechts zinvol in een vorm van taalgebruik waarin, in deze positie, naast certains ook certain had kunnen voorkomen, maar niet in een vorm van taalgebruik waarin, althans in deze positie, alleen [sèrtẽ] kan voorkomen. De conclusie die uit deze twee voorbeelden, die met talloze andere, uit vele talen en op diverse gebieden van het taalgebruik, zouden kunnen worden aangevuld, moet worden getrokken, is enerzijds de erkenning van een sterke autonomie van de geschreven taal tegenover de gesproken taal (Vachek 1973, 17), noodzaakt anderzijds tot een antwoord op de hierboven gestelde derde vraag. De beantwoording van deze vraag wordt bemoeilijkt door een, historisch gezien begrijpelijke, maar niettemin te betreuren spraakverwarring. Er is namelijk een duidelijke tendens om het materiële verschil: fonisch (auditief) - grafisch (visueel), als gevolg van de oorspronkelijk aan de geschreven taal toegekende superioriteit, te koppelen aan een verschil in taalregisters. Hiervan getuigen uitdrukkingen als: zij spreekt als een boek; ça se dit, mais ça ne s 'écrit pas. ‘Spreektaal’ betekent niet noodzakelijk gesproken taal, evenmin als ‘schrijftaal’ noodzakelijk geschreven taal betekent.Ga naar voetnoot4 Dezelfde verwarring vindt men ook in vele Franse studies met betrekking tot het onderscheid tussen langue parlée en langue écrite.Ga naar voetnoot5 ‘La confusion à dissiper naît surtout de ce que très souvent on pose | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langue parlée/ langue écrite comme deux “niveaux de langue”, alors que ce sont deux réalisations, dans deux systèmes différents, de la langue. Langue parlée: synonyme de langue populaire ou familière; langue écrite, synonyme de langue châtiée, choisie, cultivée, littéraire’ (Peytard 1970, 35). Naast de tegenstelling parlé/écrit (verschil van register), stelt Peytard dan ook in hetzelfde artikel (p. 37) een onderscheid voor tussen ordre oral/ ordre scriptural (verschil van materie):
Of dit voorstel tot een terminologisch onderscheid met een daaraan verbonden duidelijk gedefiniëerd inhoudelijk verschil ooit gemeengoed van de Franse linguïstiek zal worden valt te betwijfelen. Lectuur van enige bladzijden van Mounin is voldoende om te constateren dat hij parlé en oral als synoniemen behandelt (Mounin 1975, 140-146). Ook het feit dat R. Queneau reeds vóór 1970 aan de term oral een andere gebruiksmogelijkheid had toebedacht tegenover die van parlé dan Peytard voorstelt zou wel eens van invloed kunnen zijn: ‘Il faut établir une différence non seulement entre l'écrit et le parlé, mais aussi entre le parlé et ce qu'on peut appeler l'oral (bien qu'utilisant d'autres moyens encore que la voix), le langage oral remplaçant les formes syntactiques de l'écrit et même du parlé par des gestes, des inarticulations, des mimiques, une présence.’Ga naar voetnoot6 Wel wordt in de zojuist aangegeven bladzijden van Mounin het meest belangrijke verschil tussen gesproken en geschreven taal uiteengezet. Het gaat niet om een verschil in registers; die komen zowel in gesproken als in geschreven taal voor, maar om het verschil in wat Mounin de ‘structure du message’ noemt (Mounin 1975, 140). Er zijn diverse factoren aan te wijzen die dit verschil verklaren. Allereerst zijn er de taalmiddelen die de spreker resp. de schrijver ter beschikking staan om communicatie met de hoorder(s) resp. de lezer(s) tot stand te brengen. Klanken, eenmaal uitgesproken, bestaan (afgezien van bandopnamen etc.) materiëel niet meer; letters, eenmaal neergeschreven of gedrukt, zijn, althans voor een zekere tijd, vastgelegd, en de lezer aan wie het juiste begrip van de geschreven tekst dreigt te ontgaan, kan de woorden, woordgroepen, zinnen die met behulp van de letters zijn neergeschreven, herlezen om alsnog het door de schrijver beoogde resultaat te bereiken. Deze mogelijkheid van herlezen van een geschreven tekst reikt veel verder dan het in de gesproken taal geldende principe van de ‘sustained memory’ (Uhlenbeck 1963, 13). Zij verklaart waarom geschreven zinnen zonder bezwaar voor het begrip van de lezer een ingewikkelder bouw kunnen vertonen dan voor een hoorder van gesproken zinnen aanvaardbaar zou zijn.Ga naar voetnoot7 In navolging van Reichling heeft Uhlenbeck steeds met nadruk gewezen op het feit dat in een gesproken zin twee componenten naast en met elkaar functioneren. Ik citeer uit een zeer recente studie: ‘... the sentence is in all languages characterized by the présence of two differently structured components, each serving different functions: the intonational or melodie component and a so-called phatic component...’ (Uhlenbeck 1978, 190). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De intonationele component vervult de volgende functies. Hij laat weten waar een zin begint en waar deze ophoudt; hij draagt bij tot het bepalen van de inhoud van de zin door aan te geven of het gaat om een bewering, vraag, bevel, etc., door te laten weten, daar waar de woordvolgorde verstek laat gaan, hoe de zin gestructureerd is, en welk element in de zin het meest belangrijk wordt geacht. Bovendien kan de intonationele component de hoorder inlichten over de emotionele houding van de spreker tegenover de hoorder en tegenover het gesprokene (verwijt, sarcasme, ironie, etc.). In de geschreven taal vormt de interpunctie (samen met o.a. het gebruik van hoofdletters om het begin van een zin aan te geven) geenszins een volwaardig equivalent van de intonationele component in de gesproken taal. Waar deze middelen tekort schieten zijn er verschillende mogelijkheden: ofwel het falen van de interpunctie wordt gecompenseerd door een uitvoeriger gebruik van fatische middelen; ofwel bepaalde linguïstische informatie wordt niet verstrekt, maar de schrijver vertrouwt op andere bronnen van informatie; ofwel bepaalde informatie blijft geheel achterwege. Bij Teun van Dijk vond ik het volgende voorbeeld van een dialoog: A: Ga je mee naar de film? In de zin van A geeft het vraagteken aan het einde, in combinatie met de inversie, wel aan dat het om een vraag gaat, maar het is niet duidelijk, zoals dat in gesproken taal wel het geval zou zijn, of bedoeld is: Ga je mée naar de film? of: Ga je mee naar de film? Dat het antwoord van B een verwijt inhoudt wordt in de geschreven tekst voornamelijk weergegeven door de fatische elementen maar en toch. Deze compenseren het gebrek aan intonationele gegevens, die in de gesproken zin: Je weet dat ik morgen een tentamen hebde nodige informatie hadden kunnen verschaffen. Naast de taalmiddelen die de spreker resp. de schrijver ter beschikking staan, zijn er ook de omstandigheden waarin het taalgebeuren plaats vindt, die het verschil in de ‘structure du message’ beïnvloeden. Het is misschien mogelijk, hoewel niet erg waarschijnlijk, dat er zinnen zijn die juist worden geïnterpreteerd uitsluitend op basis van de in die zinnen voorkomende taalelementen (morfemen, woorden, volgorde, intonatie, etc): Victoria, reine d'Angleterre, est née à Londres en 1819 (Mounin 1966, 1070). Toch valt niet te ontkennen dat er in de meeste gevallen linguaal sprake is van ‘underspecification’. Ik ontleen deze term aan Uhlenbeck, die de volgende uitleg geeft: ‘This is another way of saying that the semantic organization of language reckons with the presence of supplementary information coming from extra-lingual sources’ (Uhlenbeck 1978, 194). Compensatie voor de ‘underspecification’ teneinde door middel van extra-linguale gegevens te geraken tot de bedoelde interpretatie, is bij het gebruik van gesproken taal makkelijker te realiseren dan bij het gebruik van geschreven taal. In de meest voorkomende gevallen van gebruik van gesproken taal is niet alleen de spreker, maar ook de hoorder aanwezig. En het is juist de aanwezigheid van de hoorder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die het de spreker mogelijk maakt zijn toevlucht te nemen tot extra-linguale middelen, zoals gebaren, mimiek, houding etc., zodat ondanks een gebrekkige, niet voldoende gespecificeerde, linguale informatie de door hem gewenste interpretatie tot stand komt. Een enkel gebaar kan voldoende zijn om de zin: Donnez-moi çaop dezelfde wijze te doen interpreteren als de zin: Donnez-moi le petit livre vert qui est sur le guéridon à côté de vous,ofschoon er tussen de beide zinnen toch een heel duidelijk semantisch verschil bestaat. Bij het produceren van geschreven taal is de lezer niet aanwezig en de ‘underspecification’, die in vergelijkbare gevallen van gebruik van gesproken taal extra-linguaal zou zijn gecompenseerd, zal op een andere wijze moeten worden ondervangen. Deze andere wijze van ondervangen zal meestal moeten plaats vinden met behulp van fatische middelen in de contekst, dus in de geschreven tekst zelf. Allereerst een voorbeeld uit de novelle La pierre qui pousse van Albert Camus: D'Arrast cherchait Socrate au milieu de la foule quand il le reçut dans son dos. In deze passage vinden we enerzijds een duidelijk geval van (de noodzaak van) fatisch weergeven: s'étonna Socrate, in de geschreven taal van een emotionele houding die in de gesproken taal door intonatie zou zijn uitgedrukt. Anderzijds illustreert een groot gedeelte van de laatste zin hoe de schrijver zich moet bedienen van woorden, daar waar een spreker had kunnen volstaan met een gebaar, om te laten weten dat hij vooral de aandacht wilde vestigen op de mensen, en zo de ‘underspecification’ van tous viennent à la grotte... althans op dit punt op te heffen. Het volgende citaat, ontleend aan André Gide, laat zien hoe de ironie, die in de gesproken taal, dank zij een combinatie van intonatie en mimiek duidelijk bij een aanwezige hoorder zou zijn overgekomen, in geschreven taal slechts via de fatische component kan worden weergegeven. ‘- Non, non. Je suis trés bien, je vous assure. Ook in die gevallen waarbij de ‘underspecification’ zover gaat dat ambiguïteit ontstaat zolang men alleen de taalgegevens in beschouwing neemt, worden de hoorder meestal extra-linguale middelen aangereikt met behulp waarvan hij via desambiguïsatie tot een juiste interpretatie komt. Ik geef een willekeurig voorbeeld. In Victimes du devoir | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Eugène Ionesco komt bijna aan het einde van het stuk, na de moord op de politieman, wiens lijk op een divan is neergelegd, het volgende fragment voor: Madeleine. - Vous agissez sans réfléchir, et après on le regrette!... Ik moet toegeven dat de wijze waarop het fragment is weergegeven iets onbevredigends en tweeslachtigs heeft, maar dit is gedaan om de zaak niet nog meer te compliceren. De vermelding van diegenen die geacht worden een zin of een opeenvolging van zinnen te zeggen (Madeleine, Nicolas, Choubert) is in een gedrukte tekst zoals de mijne, die een weergave wil zijn van wat de toeschouwer in het theater te horen krijgt, al een ver‘taling’ van wat bij een life-voorstelling on‘vertaald’ kan blijven, omdat de toeschouwer, een hoorder, hoewel een zeer speciale, aanwezig is. Er blijven echter nog verschillende taalelementen, voornamelijk (door mij gecursiveerde) pronominale elementen over die, zonder dat aanvullende informatie wordt verschaft, kunnen leiden tot een foutieve interpretatie of tenminste tot onzekerheid. Naar wie verwijst son? Naar de even tevoren genoemde Mallot of naar iemand anders? Richt Nicolas zich met ton en tu, gebruikt in twee opeenvolgende zinnen, tot dezelfde persoon? Wie is de lui die door Madeleine wordt bedoeld? Voor diegene die de opvoering bijwoont zal het antwoord duidelijk zijn dank zij het gebruik dat de acteurs kunnen maken van extra-linguale middelen. In de officiële gedrukte tekst zullen deze extra-linguale middelen echter linguaal moeten worden weergegeven. Terwijl tijdens een opvoering een extra-linguaal gebaar voldoende is om aan te geven dat met son en lui de vermoorde politieman wordt bedoeld, vinden we in de gedrukte tekst in beide gevallen de ter vermijding van ambiguïteit noodzakelijke fatischlinguale toevoeging: elle montre le Policier. Evenzo zijn de fatisch-linguale aanvullingen: au corps du Policier en à Choubert in de gedrukte tekst noodzakelijk om te laten weten dat met ton en tu niet dezelfde persoon werd aangesproken, terwijl de acteur die Nicolas speelt, kan volstaan met een extra-linguale verandering in houding.Ga naar voetnoot9 Onder de omstandigheden van taalgebruik die het verschil tussen gesproken en geschreven taal verklaren, speelt niet alleen het al of niet aanwezig zijn van degene tot wie men zich richt, maar ook de situatie of de afwezigheid hiervan een rol. Op het belang van de situatie (ook wel, minder gelukkig, situationele contekst of, nog fraaier, contekst in absentia (Guépin 1977, 41) genoemd) als bron van aanvullende informatie voor het tot stand brengen van de gewenste uiteindelijke interpretatie in de gesproken taal, en de noodzaak om de afwezigheid (althans meestal) van een concrete situatie in de geschreven taal door linguale middelen te compenseren, hebben vele linguïsten gewezen. Zo schrijft Günter Holtus: ‘Un autre signe distinctif essentiel du code parlé consiste en ce que, dans le code parlé, la situation représente un facteur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
essentiel de compréhension de l'acte de communication, c'est-à-dire que le code écrit, de son côté, est tenu à faire part indirectement, par des moyens linguistiques, de la situation au récepteur du message écrit, généralement éloigné dans l'espace et dans le temps’ (Holtus 1977, 26-27). Het is het als bekend suggereren van een concrete situatie, die in werkelijkheid volkomen onbekend is, waardoor de eerste zin van de roman van Louis Céline, Voyage au bout de la nuit Ça a débuté comme çahoewel er grammaticaal noch semantisch iets tegen in te brengen is, volkomen oninterpreteerbaar wordt. Terecht merkt Martinet op dat voor menig schrijver ‘an appreciable part of his activity is devoted to descriptions and presentations...’ (Martinet 1962, 124).
Samenvattend zou ik willen stellen dat men er vanuit moet gaan dat zowel degene die zich van de gesproken vorm als degene die zich van de geschreven vorm van de taal bedient, ernaar streeft om zich linguaal zo relevant uit te drukken dat bij degene(n) tot wle hij zich richt de uiteindelijk gewenste interpretatle tot stand komt. Het mogelijke gebruik van de twee soorten beschikbare linguaal relevante middelen: de fatische en de intonationele, zal echter door spreker en schrijver niet in dezelfde verhouding kunnen en moeten geschieden. De spreker beschikt namelijk over een veel ruimer scala van intonationele onderscheidingen dan de schrijver door middel van een ver tekort schietende interpunctle kan uitdrukken. Hij kan zich derhalve veroorloven om op het fatisch vlak minder te specificeren; de schrijver zal daarentegen juist meer tot fatische middelen zijn toevlucht moeten nemen. Hier komt nog bij dat de spreker veel makkelijker op extra-linguale gegevens kan terugvallen, die door de schrijver slechts met linguale, en dan nog uitsluitend fatische, middelen kunnen worden ingevuld.Ga naar voetnoot10 Zelfs als wij afzien van het verschil in materiële middelen: klanken - letters, en alle gevolgen daarvan, is het niet uitgesloten dat een spreker aan een hoorder, en een schrijver aan een lezer dezelfde informatie willen verschaffen en dat in beide gevallen de enig juist geachte interpretatie tot stand komt. Dit zal echter geschieden langs niet geheel parallel lopende wegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|