Forum der Letteren. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.Twee gezichtspunten worden in de taalwetenschap algemeen aanvaard met betrekking tot het onderscheid tussen mondeling en schriftelijk taalgebruik: het mondelinge taalgebruik is genetisch èn historisch primair, en er is parallellie zowel tussen de produktieve als tussen de receptieve vormen van beide: wat spreken is in het mondelinge gebruik is schrijven in het schriftelijke, en in het receptieve taalgebruik is lezen parallel aan horen. Impliciet speelt de parallelliegedachte een rol in de recente taalwetenschappelijke vakliteratuur. Veelvuldig wordt daarin ter illustratie of ondersteuning van het betoog gebruik gemaakt van bepaald taalmateriaal dat als reeksen woorden inde voor de betrokken taal geldende spelling wordt gepresenteerd, waarvan het zinskarakter al of niet uitdrukkelijk wordt gesteld en in ieder geval typografisch wordt gesuggereerd. Dit materiaal, vaak behorend tot dezelfde taal als degene waarin het artikel in zijn geheel is gesteld, wordt geacht begrepen te worden door de lezer, als regel zonder dat expliciet wordt aangegeven of de betrokken woordenreeksen als vormen van schriftelijk dan wel van mondeling taalgebruik moeten worden opgevat. Dit schijnt niet een zaak van belang te zijn, en naar mate men dieper overtuigd is van de volkomenheid van de parallellie tussen beide vormen, zal men dit ook een punt van meer ondergeschikte betekenis vinden. Het is bekend, dat binnen de taalwetenschap de parallelliegedachte een extreme vorm gekregen heeft in een kort artikel van Uldall (Uldall 1944: 11-16), die uitgaande van de Saussureaanse uitspraak dat taal is een forme en geen substance (De Saussure 1916: 163), tot de conclusie meent te kunnen komen dat de forme dezelfde blijft ook al verandert de substance: ‘when we write a phonemic transcription, we substitute ink for air, but the form remains the same, because the functions of each component form have not been changed’ (Uldall 1944: 12). Bij vele andere linguïsten wordt de parallelliegedachte gecombineerd met de overtuiging dat de enige functie van de geschreven vormen is: de gesprokene weer te geven. Er is eenvoudig transpositie van het fonische naar het grafische, van het acoustische naar het visuele: ‘langue et écriture sont deux systèmes de signes distincts: l'unique raison d'être du second est de représenter le premier’ (De Saussure 1916: 46). En Bloomfield drukt zich in gelijke zin, maar nog sterker uit als hij schrijft: ‘writing is not language, but merely a way of recording language by way of visible marks’ (Bloomfield 1933: 21). Het is de verdienste van Vachek geweest, dat hij reeds in 1939, in het voetspoor van de Russische linguïst Artimovyč, erop gewezen heeft dat deze opvatting, zoals die o.a. bij De Saussure en Bloomfield tot uitdrukking komt, herziening behoeft (Vachek 1939: 94-104). Terecht legt hij ook in latere publikaties (Vachek 1959, 1973) nadruk op het eigen karakter van de geschreven taal en haar relatieve onafhankelijkheid van de gesproken taal. De geschreven taal vertoont | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigenschappen die niet vanuit de weergave-opvatting zijn te begrijpen. Vachek is er vooral op uit aannemelijk te maken dat de gesproken en de geschreven taalvorm het best beschouwd kunnen worden als deel uitmakend van een hiërarchie van linguïstische normen; de gesproken norm is daarin het ongemarkeerde lid van de oppositie, tegenover de schriftelijke, gemarkeerde norm. Hoewel men bij Vachek derhalve een duidelijke doorbreking van de (enge) parallelliegedachte vindt, gaat hij er merkwaardig genoeg niet toe over om het mondelinge met het schriftelijke taalgebruik te vergelijken. Hij beperkt zich tot de gesproken en geschreven taal en hun eventuele wederzijdse beïnvloeding. Voor een analyse van de eigen aard van het schriftelijk taalgebruik moet men, naar het schijnt, niet bij taalkundigen terecht, ook niet bij diegenen van hen die zich met de studie van literaire teksten bezighouden. In een werk als dat van Lodge (1977), dat duidelijk kennis van de linguïstiek verraadt, en waarvan men op grond van de titel alleen al zou verwachten: aandacht voor het eigene van schriftelijk taalgebruik, is hieromtrent niets te vinden, terwijl men evenmin in het ook overigens teleurstellende, want steriele boek Current Trends in Textlinguistics (Dressler 1978) beschouwingen aantreft over het schriftelijk taalgebruik in de zin die ons hier voor ogen staat. Bij de beoefenaars van de literatuurwetenschap vindt men wel hier en daar relevante opmerkingen, maar ook bij hen is er - voor zover mij bekend - geen systematische behandeling, doordat het mondelinge gebruik niet als vergelijkingsmoment in de beschouwing wordt betrokken. Men zou uit deze situatie mogen afleiden, dat er sprake is van een lacune. Een linguïstische karakterisering van het schriftelijke taalgebruik zou wellicht kunnen bijdragen tot het scheppen van een soort algemeen kader waarbinnen de gevarieerde literaire strategieën die het schriftelijk taalgebruik toelaat, mogelijk systematisch zouden kunnen worden geordend. Ook zouden misschien de onderlinge verschillen tussen orale literatuur, geschreven literatuur bestemd om te worden gelezen en geschreven literatuur bestemd om te worden voorgedragen, daardoor beter kunnen worden bepaald. Als deze ambitieuze gedachte geen ijdele illusie is, dan zou de hieronder volgende korte - en ongetwijfeld te korte - verkenning van het eigene van het schriftelijk gebruik een weliswaar bescheiden, maar toch passende bijdrage kunnen leveren aan deze bundel, die immers bestemd is voor een even verwoede als toegewijde en scherpzinnige lezer. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.Spreken is een handeling die als regel het door de spreker beoogde communicatieve resultaat heeft. Dit blijkt uit de handelingen van de hoorder die door het spreken in gang worden gezet, uit een eventueel antwoord van de hoorder, en bovenal uit het feit dat een ieder erop blijft vertrouwen dat hij het doel dat hij zich met spreken stelt, ook inderdaad zal bereiken. Occasionele mislukkingen blijken dit vertrouwen niet te schokken. De hoorder van zijn kant vertrouwt er evenzeer op dat hij erin slagen zal, te attrapperen wat de spreker met zijn spreken wilde. Dit communicatieve succes, dat ons zo vanzelfsprekend aandoet, is niet toe te schrijven aan de werking van het linguale alleen. Het mondelinge taalverstaan is het resultaat van een subtiel samenspel van linguale en extralinguale kennisgegevens, van auditieve, visuele en cognitieve informatie. De achtergrondkennis die beide gesprekspartners hebben, en die welke zij bij elkaar veronderstellen, vormen tezamen met de situatie van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waaruit wordt gesproken, en de situatie van waaruit wordt geïnterpreteerd, het kader - de term is te passief - waarbinnen het spreken, respectievelijk de interpretatie van het gesprokene zich voltrekt. Er is een principieel verschil tussen de betekenis van het linguale en het eindresultaat van de interpretatie. Er is altijd een proces van inference (Garcia 1975: 42), d.w.z. dat de hoorder heeft na te gaan hoe in het betrokken geval van taalgebruik de linguale, semantische inhoud inherent aan de zin, door hem moet worden opgevat. Oor en oog zijn daarbij beide als instrument van het linguale denken in actie. Een veelheid van niet altijd gemakkelijk te analyseren paralinguale gegevens zijn mede in het spel. Kenmerkend voor het mondelinge taalgebruik is voorts dat de spreker vrijwel direct, soms ook langs visuele weg, kan vaststellen of zijn spreken de juiste, d.w.z. de door hem beoogde impact heeft, of wat hij wilde inderdaad wel ‘over is gekomen’. Hoe anders is het schriftelijk taalgebruik, of liever: hoe anders kan het schriftelijk taalgebruik zijn! De schrijver - de professionele zowel als de niet-professionele - bedient zich van een medium dat rijker zowel als armer is dan dat waarover de spreker beschikt. Hij heeft tegelijk meer en minder mogelijkheden, en hij schrijft onder omstandigheden die wezenlijk verschillen van die waaronder de spreker spreekt. En ook de lezer staat voor andere interpretatieve mogelijkheden dan de hoorder. Ook hier is er verlies en winst. Laten wij de meest essentiële verschilpunten langs gaan. Beginnen wij met het linguale zelf. Wie het schriftelijke taalgebruik met het mondelinge vergelijkt, wordt direct gefrappeerd door het feit dat de musische middelen die kenmerkend zijn voor de gesproken zin, nauwelijks een tegenhanger hebben in het geschrevene. De enkele leestekens en de overige grafische middelen (zoals cursivering, onderstreping, en gedachtenstreepjes) wegen niet op tegen de rijk genuanceerde, deels discrete, deels niet discrete musische gegevens die in ieder geval aan taalgebruik een belangrijke informatieve bijdrage leveren. Ook de para-grafemische mogelijkheden - om een term van Hamp te gebruiken (Hamp 1959) - zijn gering, om niet te zeggen armzalig in vergelijking tot de zeer uiteenlopende paralinguale middelen (gebaren, lichaamshouding, afstand tot de hoorder, oogbewegingen, vocaliseringen) die het linguale als regel vergezellen niet alleen, maar ook in vele gevallen tot op grote hoogte de inhoud ervan bepalen. Wel zal in het schriftelijk taalgebruik getracht worden met fatische middelen, de enige die voorhanden zijn, het ontbreken van de musische en paralinguale informatie te compenseren, maar het is duidelijk dat daartoe de mogelijkheden beperkt zijn, nog geheel afgezien van het feit, dat tussen hetgeen fatisch en hetgeen musisch wordt weergegeven, nooit equivalentie bestaat. Nog op een ander punt van verschil moet worden gewezen. Bij de interpretatie van het geschrevene behoeft de lezer evenals bij het mondelinge gebruik de hoorder, extralinguale informatie. Dit vloeit voort uit de aard van de woordbetekenis. De schrijver zal noodgedwongen ertoe overgaan om door de linguale middelen zelf de extralinguale kennisgegevens geleidelijk aan te brengen die voor de interpretatie van het linguale geheel door hem noodzakelijk worden geacht. De strategieën die voor dit doel aanwezig zijn, zullen ongetwijfeld beperkt zijn naar aantal en mogelijkheden, en verdienen een systematische studie. Lijkt hier het schriftelijk gebruik duidelijk in het nadeel, doordat het om zo te zeggen in vergelijking tot het mondelinge gebruik een auditieve en een visuele dimensie geheel of bijna geheel mist, en zijn linguale dimensie gedeeltelijk voor extralinguale doeleinden moet benutten, dit mag ons niet doen vergeten dat het schriftelijk gebruik daar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenover beschikt over eigen mogelijkheden, die aan het mondelinge taalgebruik vreemd zijn. Deze liggen echter op een geheel ander plan. Zij hebben allereerst betrekking op het tijdsmoment van de interpretatie. Als kenmerkend voor het mondelinge taalverstaan is reeds aangewezen dat het onmiddellijk plaats vindt. De interpretatieve activiteit zet in vrijwel direct nadat het spreken begonnen is. Hoewel hier niet de vraag aan de orde kan komen hoe dit interpretatieve proces precies verloopt, kan men in ieder geval zeggen dat het behalve direct, ook als regel eenmalig is. Als regel, omdat de mogelijkheid bestaat dat de hoorder, nadat het gesprokene reeds verklonken is, zijn aanvankelijke interpretatie toch meent te moeten herzien. Een spreker kan bijv. heel goed A gezegd en B bedoeld hebben, zoals Ducrot zo duidelijk in het licht heeft gesteld (Ducrot 1972), en het kost de hoorder soms tijd om zich de implicaties van het gezegde te realiseren. Maar: verba volant, en de hoorder heeft in wezen toch zelden meer dan één interpretatieve kans. Niet aldus de lezer. Zijn interpretatie kan, maar behoeft allerminst, direct op het schrijven te volgen. Daarin schuilt nu juist de enorme betekenis van het schrift dat in staat stelt de beperktheid in tijd en ruimte aan het mondelinge taalgebruik eigen, te overwinnen. De interpretatie kan echter niet alleen op een veel later tijdstip dan het schrijven plaatsvinden, zij kan ook worden herhaald, d.w.z. herhaald telkens onder geheel andere omstandigheden en dus ook tegen de achtergrond van inmiddels gewijzigde extralinguale gegevens. De lezer kan interpreteren vanuit een sterk wisselende kennis en visie op de schrijver. En doordat situationele en paralinguale gegevens vrijwel afwezig zijn, heeft de interpretatie principieel een grotere speelruimte dan in mondeling taalgebruik. De professionele schrijver zal zich dat ook realiseren, en kan dit bewust gaan benutten. Te meer speelruimte heeft de interpretatie omdat schriftelijk taalgebruik niet meer nodig maakt dat beide participanten in één situatie ruimtelijk bijeen zijn, waarin zij elkaar kunnen zien en ‘in het oog’ houden. De schrijver van zijn kant kent soms wel - bijv. in particuliere brieven - maar in verreweg de meeste gevallen niet, de lezer(s) tot wie hij zich richt. Hij kan zich een ideale lezer voorstellen, of de aanwezigheid daarvan in zijn tekst veronderstellen, hij kan ook rekenen op de aanwezigheid van verschillend geaarde, of verschillende categorieën van lezers; hij zal zich bijv. tot kinderen richten, maar in werkelijkheid via hen ‘eigenlijk’ tot volwassenen, maar hij kan ook pretenderen dat hij zich in het geheel niet op lezers richt (dagboeken). Kortom, er is om zo te zeggen in het schriftelijk gebruik een ‘lezer-vrijheid’, die scherp afsteekt tegen de bepaaldheid van de hoorder in het mondelinge taalgebruik. Nog in een ander opzicht is de interpretatie in het schriftelijk gebruik vrijer: zij is minder gebonden aan het lineaire principe: in de zin volgen de woorden elkaar op in de tijd, en hetzelfde geldt voor de zinnen zelf in de tekst. Het schriftelijk taalgebruik dat als regel uit heel wat meer dan één zin bestaat, laat interpretatie toe zowel van achteren naar voren, als van voren naar achteren, en in het algemeen kan zij van ieder punt uit, opnieuw worden ondernomen. Men kan als lezer gedwongen worden om een eind weegs gevorderd in een roman terug te bladeren waardoor bepaalde gegevens een nieuw reliëf krijgen dat men bij eerste lezing niet had ontdekt of misschien zelfs niet op dat moment had kunnen ontdekken. Er is derhalve op drie punten een belangrijke winst voor het schriftelijk gebruik aan het licht gekomen: de herhaalbaarheid van de interpretatie, de vrijheidsgraden die uit de onbepaaldheid van de lezer voorkomen, en de diversiteit in de interpretatiewegen. Het schriftelijk taalgebruik heeft hier kansen, die, zoals Dresden beter weet dan wie ook, in het literaire taalgebruik ook inderdaad regelmatig worden benut. Een vierde bron van nieuwe mogelijkheden voor het schriftelijk taalgebruik is de om- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standigheid dat het linguale nu langs visuele in plaats van langs auditieve weg wordt geïnterpreteerd. Men hoeft zich maar schrijvers als Caesar, Livius en Von Humboldt voor de geest te halen om te weten, hoe hier door schriftelijk taalgebruik een zinsbouw mogelijk wordt gemaakt van een complexiteit die in gesproken taal eenvoudig niet optreden kan. Een bladzijlange zin van Thucydides in vertaling aangehaald bij Bühler (Bühler 1934: 400), waarbij de stam van de hoofdzin een veelheid van bijzinvertakkingen draagt, kan men uitsluitend lezend begrijpen. Hoe dit komt is duidelijk. De geschreven tekst blijft voor de lezer gedurende het interpretatieve proces present en toegankelijk. Terwijl de lezer zonder bijzondere inspanning de tekst kan blijven overzien, verklinkt het gesprokene en kan slechts in zeer beperkte hoeveelheid en voor korte tijd in het geheugen worden vastgehouden. Een ieder die een vooraf geschreven, en daardoor in eerste instantie voor lezers bestemde tekst mondeling voordraagt, kan door zeer zorgvuldig en nadrukkelijk gebruik van musische middelen nog wel syntactisch ingewikkelde bouwsels zo'n reliëf geven, dat zij voor zijn gehoor nog te begrijpen zijn, maar voor alle bij zo'n enigszins artificiële speech event betrokkenen, zijn dergelijke hybridische vormen vermoeiend en moeizaam, zowel om te produceren als om te volgen. De schrijver van literaire werken bestemd om mondeling te worden voorgedragen, is zich dit verschil tussen beide vormen van taalgebruik meestal bewust, en opereert daarom over het algemeen liever met een additieve en appositionele stijl. Zo is zowel het Homerische taalgebruik als dat van de Oud-Javaanse kakawin-literatuur sterk paratactisch van aard (H. en A. Thornton 1962, Teeuw-Uhlenbeck 1958). Daarom is er ook in grotere werken (redevoeringen, lezingen) die mondeling dienen te worden gepresenteerd, een veel grotere behoefte om de tekst te structureren, om te herhalen en te resumeren dan in geschreven teksten die aan lezers worden aangeboden. Ook is het in die omstandigheden voor het verstaan gemakkelijker als de schrijver-spreker zich van progressieve woordgroeperingen bedient; zij zullen gemakkelijker worden begrepen dan regressieve die het geheugen belasten doordat elementen in het geheugen worden vastgehouden voordat tot hun integrering en verwerking kan worden overgegaan. Men mag hieruit concluderen, dat het schriftelijk taalgebruik dat op lezers is gericht en niet op hoorders, syntactisch ruimer armslag heeft dan het mondelinge. Het schriftelijk taalgebruik heeft in dit opzicht alle syntactische mogelijkheden die het mondelinge gebruik heeft, maar daarnaast nog een aantal andere, die in mondeling taalgebruik niet of slechts met bijzonder veel extra inspanning zijn te realiseren. Ook kan het de syntactische mogelijkheden van het mondeling taalgebruik verder uitbouwen. Nog een ander belangrijk verschilpunt laat zich vaststellen: de mogelijkheid van reproduceerbaarheid. Kenmerkend voor mondeling taalgebruik van enige omvang, is dat exacte herhaling niet kan plaatsvinden; alleen door een proces van moeizame inprenting al of niet met gebruik van bepaalde geheugensteuntjes, kan men volkomen herhaling benaderen. Dat dit laatste inderdaad met betrekking tot religieus-cultureel belangrijke teksten gebeurd is en geleid heeft tot eeuwen lange nauwkeurige mondelinge overlevering, is bekend. Afgezien van deze bijzondere gevallen waarin exacte reproductie ook van de klankvormen gebiedende eis is, gaat het bij herhaling niet primair om de vorm, maar om de inhoud. Bij mondelinge voordracht van verhalen is variatie onvermijdelijk: ‘(all traditional tales) will be varied in some degree on virtually every occasion of telling, and the variations will be determined by the whim, the ambition or the particular thematic repertoire of the teller, as well as by the receptivity and special requirements of the particular audience’ (Kirk 1970: 74). In het schriftelijk gebruik ligt de tekst vast, of beter: ligt de tekst vaster, immers ook teksten zijn in de loop des tijds, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar bekend is, onderhevig aan soms ingrijpende veranderingen. Toch is er hier een wezenlijk onderscheid. Bij de mondelinge herhaling is er veel meer sprake van een herschepping, van een recreatie op basis van een onthouden inhoud; bij de schriftelijke herhaling is er primair de gerichtheid om het schriftelijk gegevene, d.w.z. dat, wat in een bepaalde visuele vorm is vastgelegd, weer te geven. Het linguaal vastgelegde blijft in meerdere of mindere mate dwingend richtsnoer voor wie reproduceert. In het tot dusverre besprokene zijn wel op een enkel punt hybridische vormen van taalgebruik aan de orde gekomen (geschreven werk bestemd voor mondelinge voordracht), maar het is duidelijk dat er daarnaast andere, evenzeer hybridische vormen van taalgebruik zijn, waarvoor karakteristiek is dat het interpretatieproces zowel horen als lezen vereist. Daarbij ligt het voor de hand allereerst te denken aan geschreven gedichten, waarvan het soms moeilijk te bepalen is of zij bedoeld zijn om uitsluitend te worden gelezen, of ook tegelijk gehoord moeten worden, en dus zowel visueel als auditief moeten worden geïnterpreteerd en beleefd. Het is niet mogelijk binnen het bestek van deze korte bijdrage op de vragen die hier rijzen, in te gaan. Wel ben ik overtuigd, dat ook hier linguïstische bezinning op de eigen kenmerken van het mondelinge en van het schriftelijke taalgebruik, en de mogelijkheden van hun wederzijdse doordringing, vruchtbaar zal zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.Hoewel in de bovenstaande regels niet meer dan enige aanduidingen zijn gegeven omtrent de specifieke dimensies van het schriftelijk taalgebruik die aan alle kanten om uitwerking en precisering vragen, kan toch wel de conclusie getrokken worden, niet alleen dat het schriftelijk taalgebruik van linguïstische zijde ten onrechte ongeanalyseerd wordt gelaten, maar ook dat dit gebruik ontplooiingsmogelijkheden van de taal biedt die het mondelinge taalgebruik, krachtens de daaraan inherente beperkingen mist. Dit mag echter niet verleiden tot taalkritiek. Het mondelinge natuurlijke taalgebruik kan niet anders dan beschouwd worden als een wonder van efficiëntie. Dit komt door het in geen kunsttaal geëvenaarde en te evenaren samengaan van het obligate in de taalstructurering, d.w.z. van datgene waaraan iedere spreker gebonden is, met het vrije en creatieve dat morfologie, syntaxis, maar bovenal de woordbetekenis toelaat. Het is hierdoor dat iedere taal opgewassen blijft tegen alle veranderingen in het maatschappelijke en culturele leven en tegen de daardoor geschapen nieuwe referentiële en communicatieve behoeften, zonder dat de mogelijkheid tot het onderlinge verstaan wordt aangetast. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|