Forum der Letteren. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| |
Alexander de Grote: tema con variazioni Elizabeth VisserDe stroom van boeken over Alexander de Grote, die in de afgelopen decennia op gang gekomen is, is nog geenszins opgedroogd. E. BadianGa naar voetnoot1 schatte enkele jaren geleden de productie alleen al in het Engels op ongeveer een per jaar, en ik geloof niet dat er sindsdien veel veranderd is. Bovendien maakt niet alleen ‘leven en werken’ van de historische koning Alexander van Macedonië het thema uit van het ene boek na het andere, maar krijgt ook het onderzoek naar de romantische traditie over Alexander, zoals die in latere eeuwen op vele plaatsen is opgebloeid, steeds meer de belangstelling van het wetenschappelijk onderzoek.Ga naar voetnoot2 Het zijn verder niet alleen de wetenschappelijke onderzoekers pur sang, die zich met Alexander bezighouden, maar ook de ‘docti poetae’ als men de romanciers zo mag noemen, romanciers, die gewoonlijk een respectabele hoeveelheid wetenschappelijke literatuur over hun onderwerp hebben gelezen, en met de vrijheid, die nu eenmaal hun privilege is, hebben verwerkt. Heeft die ‘wildgroei’ van Alexanderboeken iets te maken met het ontsluiten van nieuwe bronnen? Het is vaak genoeg voorgekomen, dat wetenschappelijke ontdekkingen zo'n impuls gegeven hebben aan diverse genres van literatuur; men behoeft maar te denken aan de ontcijfering van de hieroglyphen en de sensationele opgravingen in El Amarna en in het Dal van de Koningen. Met betrekking tot Alexander kan men echter van een dergelijke impuls niet spreken. Natuurlijk heeft de wetenschap in de laatste decennia op bepaalde terreinen, die voor de ‘Alexanderforschung’ van belang zijn, vorderingen gemaakt: op geografisch, archeologisch, methodologisch gebied bijvoorbeeld. Maar de ‘harde kern’ van de Alexandertraditie wordt nog altijd gevormd door een quintet van auteurs, dat J.G. Droysen al ter beschikking had, toen hij anderhalve eeuw geleden zijn beroemde werk over Alexander schreef. Behalve deze vijf: Diodorus, Curtius Rufus, Plutarchus, Arrianus en Justinus, zijn er de verspreide documenten, maar ook die zijn voor het allergrootste deel al lang bekend.Ga naar voetnoot3 Opzienbarende toename van het bronnenmateriaal is er dus niet. Maar Alexander blijft boeien. Opvallend veel boeken over Alexander hebben óf een programmatische titel, of een ondertitel. Als voorbeelden kan men noemenGa naar voetnoot4 F. Schachermeyr, Alexander der Grosse, Ingenium und Macht, P. Green, Alexander, Mensch oder Mythos (overigens heet het Engelse origineel van dat werk gewoon Alexander of Macedon), C.A. Robinson, Alexander the Great, Conqueror and Creator of a New World, K. Kraft, Der rationale Alexander, P. Bamm, Alexander oder die Verwandlung der Welt, en van dezelfde auteur later: Alexander der Grosse, ein königliches Leben, Mary Renault The Nature of | |
[pagina 390]
| |
Alexander. Louis Couperus, zoals men weetGa naar voetnoot5 was eerst van plan zijn roman over Alexander de titel te geven ‘Alexander en de vrouwen’. Toen hij begrepen had dat vrouwen in het leven van Alexander geen hoofdrol gespeeld hadden, kwam hij tot de Orientaalse titel Iskander, die ook tot op vrij grote hoogte een interpretatie inhoudt. Er zouden meer voorbeelden van zulke gerichte titels of ondertitels te geven zijn. Zij vormen het bewijs, wat trouwens sinds WilckenGa naar voetnoot6 al een gemeenplaats is geworden dat iedere auteur zijn eigen Alexander heeft. En omdat al die auteurs zich op vrijwel dezelfde gegevens baseren, kunnen we hier uit de aard van de zaak spreken over het probleem van lezen en interpreteren. Badian heeft in de al eerder genoemde publicatie de voornaamste wetenschappelijke werken over Alexander sinds Droysen de revue laten passeren en duidelijk uitgesproken dat de meeste geleerden in hun visie op Alexander in hoge mate beïnvloed zijn door contemporaine staatkundige werkelijkheden en idealen, door gedachten over Oost en West, over charismatisch leiderschap, over gezond verstand etc. Zijn uiteenzetting is helder en overtuigend en illustreert, trouwens niet voor de eerste maal, hoezeer ook de geschiedschrijver in zijn eigen wereld gevangen zit. Wetenschappelijk gezien heeft hij volkomen gelijk als hij zegt dat men de hobby van het schrijven van persoonlijk getinte Alexanderbiografieën nu maar moet opgeven, en eerst eens serieus bronnenonderzoek en onderzoek naar détailproblemen moet gaan doen, in de hoop dat op de duur daaruit een nieuwe, en minder subjectief getinte synthese zal kunnen resulteren. Tot zover graag accoord, maar wat is nu Badians eigen programma voor verder onderzoek? Hij verklaart dat hij bepaalde ‘strands’, of ‘strains’ heeft nagegaan. Ten eerste ‘a strand of insecurity and suspicion, not unjustified in the climate of the court at which Alexander grew up and which he took with him; and I found that power as such never provided a cure for it, but by the isolation with which power surrounded its holder, tended to aggravate it into something close to paranoia’, en ten tweede ‘a strain of pragmatism in Alexander's practice, military, administrative, political and (if you will) propagandist: at least one of the secrets of his success was surely that he took full advantage of situations as he found them, autoschediazoon tà déonta.Ga naar voetnoot7 Degenen die zich ooit hebben beziggehouden met de literatuur uit de Oudheid over monarchen en veldheren, zullen niet erg verwonderd zijn dat Badian deze ‘strands’ kon vinden. De eerste was eigenlijk al een locus communis sinds Xenophons Hiero, en zo men wil, sinds Damokles en wat de tweede betreft, is het wel interessant te zien dat Badian zijn karakteristiek van Alexander illustreert met een qualificatie die voor een veel vroegere politieke en militaire leider is gegeven. En afgezien nog van het feit dat deze strands niet zo veel opzienbarends bevatten, moet men toch ook constateren dat zowel hun keuze als het resultaat van het verdere speurwerk naar hun aanwezigheid een niet onbelangrijk element van subjectiviteit bevat. Wie zoekt, die vindt, en ook de meest consciëntieuze wetenschappelijke onderzoeker ontkomt niet aan zijn eigen ‘idées préconçues’.Ga naar voetnoot8 Daarom lijkt het mij de moeite waard ook eens stil te staan bij enkele van de auteurs over Alexander, die niet voortdurend gewikkeld zijn in de ongelijke strijd om de objectiviteit, maar die, al zijn zij gewapend met een behoorlijke kennis van de feiten, | |
[pagina 391]
| |
hun onderwerp vooral en bewust benaderen met hun eigen beeldend vermogen. Hebben zij een kans langs hun eigen weg essentialia te bereiken, die voor de analytische onderzoeker niet zo licht te vinden zijn? In dit verband kunnen wij Nederlanders niet voorbijgaan aan Louis Couperus’ magistrale roman Iskander. Ik heb dat boek eldersGa naar voetnoot9 uitvoerig behandeld en kan er nu kort over zijn. Couperus was zeker een ‘doctus poeta’ en voor zijn kennis van de Oudheid kan men alleen maar respect hebben. Even groot als zijn kennis was echter zijn eigenwillige interpretatie van de bronnen, en vaak is er bij hem niet eens meer sprake van interpretatie: hij wijkt bewust van zijn bronnen af als dat hem in zijn artistieke conceptie beter uitkomt. Zo heeft hij de verhouding van Alexander tot zijn moeder volledig vertekend, het huwelijk met Stateira ver geantidateerd, Roxane naar de achtergrond geschoven en Bagoas een hoofdrol gegeven. Over Alexanders betekenis voor de wereldgeschiedenis horen wij bij hem niet: Iskander is de roman van de mens Alexander die onder de bekoring van het Oosten geraakt en daaraan te gronde gaat. Een nieuwe dimensie aan ons inzicht in het wezen van Alexander heeft Iskander niet gegeven. Moderne historische romans, of halfromantische Alexanderbiografieën kunnen zich deze vrijheid in het gebruik van de bronnen niet meer veroorloven. Dat zal grotendeels wel daaraan liggen dat men de secundaire wetenschappelijke literatuur zoveel gemakkelijker kan raadplegen dan zestig jaar geleden. Toen was Droysen eigenlijk de enige autoriteit over Alexander, en ik denk niet dat Couperus zijn werk gelezen heeft. Nu zijn voor de romancier wetenschappelijke en populair-wetenschappelijke werken over Alexander heel wat toegankelijker. Met name heeft, naast Droysen, TarnGa naar voetnoot10 grote invloed gehad. In de beide boeken, die naar mijn mening interessante specimina van de Alexanderromantiek zijn, is deze invloed duidelijk te bespeuren. De auteurs, P. Bamm en Mary RenaultGa naar voetnoot11, gaan met de feiten van Alexanders leven heel wat minder vrijmoedig om dan Couperus heeft gedaan. Bovendien begeven zij zich, impliciet of expliciet, in de discussie of vergelijking met professionele historici, iets waaraan Couperus waarschijnlijk nooit gedacht zou hebben. P. Bamm windt er in zijn eerste boek over Alexander geen doekjes om dat hij zijn eigen aanpak gelijkwaardig acht aan die van de ‘Gelehrte von Rang’. ‘Immer wieder unternehmen es Gelehrte von Rang, den Menschen Alexander mit wissenschaftlicher Objektivität darzustellen. Immer wieder bemächtigen sich Poeten dieses Mannes und versuchen ihn zu deuten. Hätte Shakespeare sich die Mühe gemacht, uns ein Bildnis Alexanders zu entwerfen, wir wüssten mehr über ihn, als alle Gelehrsamkeit der Welt je herausfinden wird. Denn gerade die Objektivität dieser Gelehrsamkeit ist ihr eigener Feind.’Ga naar voetnoot12 Nu is die verwijzing naar Shakespeare niet heel gelukkig, omdat deze geniale dichter in ieder geval medeverantwoordelijk moet worden geacht aan de vertekening van enige historische persoonlijkheden, bijvoorbeeld koningin Kleopatra en de Engelse koning Richard III. Toneelstukken als Antony and Cleopatra en Richard III zijn het beste bewijs dat ook de geniale literator, als hij afgaat op deficiënt overleveringsmateriaal, de waarheid maar zeer gebrekkig kan benaderen. Afgezien echter van dit ongelukkige voorbeeld zijn Bamms woorden het overwegen waard. Dat geleerd en door de bomen | |
[pagina 392]
| |
het bos niet meer gezien hebben, is een situatie die zich vaak genoeg heeft voorgedaan. Laten wij nu zien wat Bamm er zelf van maakt. Um unerhörter Ideen willen hat er unerhörte Taten vollbracht. Durch unerhörte Taten hat er unerhörte Ideeen zum geschichtlichen Leben verholfen. Er hat eine Verwandlung der Welt bewirkt.Ga naar voetnoot13 Deze ietwat hoogdravende woorden worden daardoor uitgelegd dat de schrijver - en hij is niet de eerste die dat doet - aan Alexander een soort 'spil'positie in de geschiedenis van de Westerse cultuur toedenkt. Alexander verbreidde ‘die Imago des europäischen Menschen’, die door de Grieken geschapen was, over het Oosten; zo kwam op de duur het gehelleniseerde en georiëntaliseerde Imperium Romanum tot stand, en daarmee de Pax Romana. Toen dan via het ‘durchaus hellenisierte’ Jodendom het Christendom ontstaan was, behield het Imperium nog lang genoeg zijn kracht om het Christendom zijn kans in onze wereld te geven. Deze gehele ontwikkeling draait nu, om zo te zeggen, om Alexander de Grote. Wie bewust van een zo grootschalige conceptie uitgaat, moet wel in de verleiding komen zijn bronnen wat gericht te hanteren. Of liever: hij zal aan zijn bronnen speciale criteria aanleggen. Karakteristiek daarvoor is de waarde, die Bamm hecht aan de vele anecdoten, die over Alexander in omloop zijn gekomen. ‘Die Anekdote, für die strenge Wissenschaft ein ewiges Skandalon, ist eine der grossen Entzückungen des Geistes. Der Esprit sammelt die Symptome eines Menschen wie in einer Linse, um dann in diesem gebündelten Strahl das Charakteristische festzuhalten. Kaum eine Anekdote je hat sich so ereignet, wie sie erzählt wird. Ihre endgültige Form ist immer das Ergebnis eines schöpferischen Kollektivs. Es ist eine Art von höherer Wahrheit, die in der Anekdote zum Ausdruck kommt.Ga naar voetnoot14 Als voorbeelden geeft hij wat hij de drie bekendste anecdoten over Alexander noemt: die van de ontmoeting met de wijsgeer Diogenes, die van de Gordiaanse knoop, en een uitspraak uit zijn jongensjaren: Alexander zou zich, als hij van militaire successen van zijn vader hoorde, tegenover zijn vrienden beklaagd hebben, omdat zijn vader niets voor hem overliet. Volgens Bamm is de eerste van deze drie onhistorisch, en daar zal hij wel gelijk in hebben, heeft de zaak met de Gordiaanse knoop zich anders afgespeeld dan men gewoonlijk aanneemt; dat heeft hij van Tarn, en zeker is het allerminst, en komt de derde, die op zichzelf al onwaarschijnlijk is, pas in de overlevering van de late Middeleeuwen voor; in werkelijkheid staat zij al bij PlutarchusGa naar voetnoot15 en onwaarschijnlijk is zij allerminst. Maar misschien is het voor Bamm niet van groot belang hoe hoog het gehalte aan historische waarheid van de anecdoten is; het gaat immers om de hogere waarheid? Die hogere waarheid zal dan wel zijn: in de eerste plaats dat Alexander inzag dat Diogenes een superieure wijsheid bezat, waar alle macht ter wereld onbetekenend bij was, in de tweede dat Alexander onoplosbare zaken ineens kon oplossen, en in de derde dat hij een mateloze eerzucht bezat. Het eerste moet wel een wensdroom van de filosofen zijn, en het tweede en derde wisten wij toch al, of meenden wij althans toch al te weten. De anecdote werkt in deze gevallen alleen maar rolbevestigend. Zij gaat uit van een bepaald Alexanderbeeld en voegt daar niets aan toe. Waarschijnlijk ook in dienst van de hogere waarheid kan aan de andere kant een historisch vaststaand feit verklaard worden tot onhistorische anecdote. Volgens de consensus van alle bronnen uit de Oudheid heeft Alexander, toen hij in de Punjab een | |
[pagina 393]
| |
aantal veroveringen had gemaakt, het plan gehad door te trekken naar het stroomgebied van de Ganges. Hij heeft dat plan niet kunnen verwezenlijken. Zijn leger, gedemoraliseerd door de lange duur van de veldtocht en misschien nog meer door de natte moesson, weigerde hem te volgen. De antieke geschiedschrijvers laten er geen twijfel over bestaan dat dat voor Alexander een bittere teleurstelling geweest is, en voorzover ik weet heeft ook later daar nauwelijks iemand aan getwijfeld. Bamm echter verklaart, op m.i. zeer zwakke gronden, dat het nooit in Alexanders bedoeling gelegen had zover naar het Oosten te trekken, en hij verklaart de algemeen aanvaarde, en aanvaardbare, traditie mir nichts dir nichts tot ‘moralisch-erbauliche Legende’.Ga naar voetnoot16 Dat is nu een duidelijk voorbeeld van willekeurige interpretatie op grond van een bevooroordeeld idee: Alexander, de geniale leider en veldheer, kán zich eenvoudig niet zo vergist hebben. Natuurlijk heeft een romanschrijver het volste recht zijn hoofdpersoon voor te stellen zoals hem dat artistiek verantwoord voorkomt, en ook de feiten daarbij aan te passen - Couperus zou wat dat betreft weinig remmingen gehad hebben -, maar iemand die pretendeert niet alleen maar ‘darzustellen’, maar vooral te ‘deuten’Ga naar voetnoot17 moet toch wel voorzichtig zijn met interpretaties tegen de bronnen én tegen de waarschijnlijkheid in. Daarmee is geen waarheid gediend, zelfs de hogere niet. Ook elders blijkt wel dat Bamm zijn eigen beeld van Alexander prioriteit geeft boven de bronnen. Dat Alexander ‘bei seinem Tod der Welt die Idee der Menschenrechte’ heeft nagelatenGa naar voetnoot18, dat hij bewust een politiek van grootmoedigheid heeft gevoerd en dat Darius ieder ogenblik vrede had kunnen sluiten (op Alexanders voorwaarden dan natuurlijk) als hij dat gewild had - het zijn evenzoveel subjectieve meningen die door de bronnen niet of zwak gesteund worden. Speciaal bedenkelijk komt het mij voor als de auteur zijn toevlucht neemt tot aanduidingen, die de waarheid niet bepaald ontkennen, maar versluieren. Zo in het verhaal over een afschuwelijke slachting, die door Alexanders troepen ergens in de Punjab is aangericht: ‘Alexander konnte das Massaker nicht verhindern, weil er bei einem Sturm auf eine Burg der Maller schwer verwundet worden war’Ga naar voetnoot19 - inderdaad wás Alexander bij die gelegenheid zwaar gewond, maar er is, gezien de manier waarop Alexander al eerder in het Oosten opgetreden was, geen garantie dat hij de slachting verhinderd zou hebben, als hij gekund had. Wat Bamm ook niet zegt, maar wel suggereert. Alles wat Alexanders grootmoedigheid kan illustreren, wordt vermeld, hoe onwaarschijnlijk ook. Een sterk voorbeeld daarvan is het volkomen apocriefe verhaal, dat vermeldt hoe de stervende Darius, in de steek gelaten door al de zijnen, een soort dankrede richt tot een Macedonische officier die hem nog wat water te drinken geeft, een dankrede die ook aan Alexander zelf gericht is.Ga naar voetnoot20 Als nu iets een ‘moralisch-erbauliche Legende’ is, is het wel dit verhaal, en de onwaarschijnlijkheid ligt er ook dik boven op. Bamm neemt het echter zonder enige kritiek of commentaar op: het geeft reliëf aan Alexanders edelmoedigheid, en dat is blijkbaar rechtvaardiging genoeg. Uit deze weinige voorbeelden blijkt wel hoe willekeurig de auteur met de bronnen omgaat: nu eens overkritisch, dan weer zonder enige kritiek. Of liever: niet willekeurig, maar bewust accepterend wat in zijn beeld van Alexander past, afwijzend wat daar tegenin gaat. Vooralsnog geloof ik dan ook niet dat Bamm zijn pretentie waar gemaakt | |
[pagina 394]
| |
heeft, en dat hij ook maar iets verder komt dan de wetenschappelijke onderzoekers. Als men er tenminste op uit is de historische Alexander te benaderen. Een geheel anders geaard boek is Mary Renaults ‘The Nature of Alexander’. Deze schrijfster van bestsellers over de wereld van de Oudheid had te voren al twee romans over Alexander geschrevenGa naar voetnoot21, beide uiterst boeiende boeken, die evenals haar andere werken, een gedetailleerde kennis verraden. In deze beide romans had zij al een persoonlijke visie op Alexander gegeven, waarvoor zij toen wel geen aanspraak zal hebben gemaakt op historiciteit. Later heeft zij blijkbaar toch de behoefte aan een andere benadering gevoeld. Het zou niet erg Engels zijn te pretenderen dat men, in een roman of in een min of meer wetenschappelijk aangelegd boek, de ‘hogere waarheid’ omtrent enig onderwerp zou kunnen benaderen, en Mary Renault uit een dergelijke pretentie dan ook niet, maar het lijkt mij evident dat zij The Nature of Alexander schreef met de bedoeling een eigen legitieme interpretatie van de historische Alexander te geven. Niet minder evident is dat zij bij het schrijven van dat laatste boek onder invloed stond van haar eigen romans. In The Nature of Alexander staat de psychologische interpretatie van Alexander in het centrum van de belangstelling. Menselijke verhoudingen worden telkens weer uitdrukkelijk naar voren geschoven. Dat begint al bij de familieverhoudingen in Pella. Nu was het huwelijk van Philippus en Olympias notoir onharmonisch, en dat moet wel invloed op hun zoon gehad hebben. Verder weten wij natuurlijk dat hij later geloofde of wilde geloven aan zijn speciale verhouding met, c.q. afstamming van de Grieks-Libys-Egyptische god Zeus Ammon. De laat-antieke en Middeleeuws romantische traditie heeft dat op haar manier uitgewerkt: Alexander geldt daar veelal als zoon van de uit Egypte verdreven farao en tovenaar Nektanebo. Mary Renault echter meent, dat Olympias Alexander wel reeds op jeugdige leeftijd zal hebben bijgebracht dat Philippus zijn vader niet was, dat Alexander ‘hidden agonies’ over zijn afkomst gehad heeft, die misschien wel uit zijn bewustzijn verdrongen heeft, en ‘that he did not emerge a psychopath like Nero is one of history's miracles’.Ga naar voetnoot22 In dezelfde lijn ligt de uitspraak over Alexander ‘never highly sexed, though with a deep need of affection, he had had his psychical response to women frozen in childhood by his parents' mutual hate; it would be long in thawing’.Ga naar voetnoot23 M.i. is het altijd wat gevaarlijk, hoe verleidelijk soms ook, om moderne psychologie toe te passen op personen van meer dan twintig eeuwen geleden. Nog minder verantwoord, en naar mijn gevoelen dicht bij het absurde, is haar opvatting over Alexanders verhouding met zijn beide echtgenoten, gezien in verband met zijn (betrekkelijk) kleine gestalte: ‘Even less is known of his relationship with Barsine-Stateira than with Roxane. The one established fact is that in the following year, when Alexander died at Babylon, Roxane was there, but Stateira was at Susa. Remembering his lack of height, it is worth noting that Darius, a very tall man, had married his half-sister; so this family trait is likely to have been passed on. Roxane's name means ‘Little Star’.Ga naar voetnoot24 Ik kan hieruit niets anders lezen dan dat Alexanders echtelijke verhouding met Roxane emotioneel gesproken betere kansen had dan die met Stateira, omdat Stateira groot van stuk was en Roxane niet. (Blijkbaar had Roxane ook haar naam pas gekregen toen men zag dat ze klein zou blijven!). Dit is nu een vorm van psychologie bedrijven, waarmee men mijns inziens in de geschiedenis niet veel verder komt. De traditionele | |
[pagina 395]
| |
onderstelling dat beide huwelijken van Alexander voornamelijk door de politieke situatie bepaald waren, steekt daarbij, eenzijdig als zij is, nog gunstig af. Zulke losse hypothesen op basis van moderne psychologie zijn trouwens in The Nature of Alexander frequent. Om nog een paar voorbeelden te noemen: ‘Unlike many men whose childhood has been mother dominated, Alexander was never drawn sexually to older womenGa naar voetnoot25, en over de verhouding met zijn strijdmakker Kleitos, die hij tijdens een dronken ruzie vermoordde: ‘Probably Alexander had known Cleitus since his infancy and through much of his stormy childhood, with associations of which he himself was unaware’.Ga naar voetnoot26 Een overblijfsel uit ‘Fire from Heaven’ moet wel de anti-Atheense toon van het werk zijn. De Atheners kunnen geen goed doen; dat geldt in het bijzonder voor Demosthenes, maar ook voor Aristoteles, en ook wel voor Athene in het algemeen. Demosthenes geldt als omkoopbaar: eerst is de Perzische koning zijn ‘paymaster’, later Alexanders ontrouwe vriend Harpalos, en naar alle waarschijnlijkheid was hij volgens de schrijfster medeplichtig aan de moord op Philippus. Nergens wordt aan hem, zoals aan Alexander, de ‘benefit of the doubt’ gegeven; zijn motieven zijn op zijn best dubieus en getuigen veelal van onbegrip. Hij is ijdel en lichtgeraakt ook, maar dat is weer psychologisch te verklaren: ‘he had had a hard youth, orphaned early and defrauded by his trustees, and he shouldered the chip for life’.Ga naar voetnoot27 Aristoteles geldt als degene, die Alexanders hofhistoricus Kallisthenes opstookte om zich te verzetten tegen de invoering van Perzisch hofceremonieel: ‘he (i.e. Kallisthenes) was a product of the Lyceum, keeping in touch with Aristotle who must have heard with mounting disgust of honours and offices conferred to Persians, the assumption of “barbarian” royal dress, and the scandalous Bagoas. After the long delays involved in getting private mail from Attica to the Oxus (i.e. de Amoe Darja, die ontspringt in de Hindu Kush en uitstroomt in het Aralmeer) Callisthenes may have been urged to make a stand’.Ga naar voetnoot28 Ik ken maar weinig zinnen in het boek, die zo vol zitten van onbewezen hypothesen. Wat Athene aangaat: zonder enige reden wordt een gruwelverhaal over de inname van Gaza afgedaan als ‘a typical piece of Athenian propaganda’. Uit The Persian Boy is de belangrijke rol van de eunuch Bagoas overgenomen. Uit de aard van de zaak staat hij in The Nature of Alexander niet zo in het middelpunt, maar zijn invloed is voor Mary Renault dan toch ‘one of history's imponderables’, en zij weet zelfs te vertellen dat hij ‘sensitivity, self-respect, charm without sycophancy’ bezat, en dat zijn invloed niet minder werd toen hij volwassen geworden was.Ga naar voetnoot29 Wat wij werkelijk van Bagoas weten, is niet veel, en dat weinige is nog afkomstig uit bronnen van de tweede garnituur.Ga naar voetnoot30 Hij was een eunuch, die na Darius' dood aan Alexander cadeau gegeven werd. Alexander zou hem eens, toen hij een danswedstrijd gewonnen had, ten aanschouwe van het hele publiek omhelsd en gekust hebben, en hij zou, waarschijnlijk in 324, een bedenkelijke rol gespeeld hebben bij een proces tegen een van de Perzische magnaten, die hem beledigd had. Op deze smalle basis berust alles wat in de latere literatuur over Bagoas verteld wordt, waarbij heel duidelijk wordt dat | |
[pagina 396]
| |
veranderende en veranderde opvattingen over homofilie hun weerslag vinden in vermeldingen van deze Persian boy. Droysen noemt hem niet. Door Berve wordt hij aangeduid als ‘der schmeichlerische und einflussreiche Günstling des Königs (se. Alexander), en zijn ‘kriecherische Dienstbeflissenheit’ wordt vermeld.Ga naar voetnoot31 Tarn ontkent categorisch dat Alexander ooit een mignon van die naam of van een andere naam gehad heeftGa naar voetnoot32; Bamm is niet in hem geïnteresseerd. In Couperus' Iskander is hij een figuur van het grootste belang. Het homofiele karakter van zijn verhouding met Alexander wordt aangeduid - men kon zestig jaar geleden nog niet alles hardop zeggen -, maar behalve de geliefde van Alexander is hij ook diens boze geest, de stille wreker van het overwonnen Oosten, en verstrikt in een haat - liefde relatie met de koning. Mary Renault heeft in het geheel niet meer de opvatting, dat het aan Alexanders reputatie afbreuk zou doen, dat hij een verhouding met een eunuch had, wat ongetwijfeld voor Tarn wel meegespeeld heeft; zijn moeizame en niet erg overtuigende bewijsvoering is duidelijk emotioneel bepaald. Zij is overigens niet de enige, die Bagoas weer naar voren schuift. Ook in het werk van Robin Lane Fox, een boek dat ongetwijfeld aanspraak maakt op wetenschappelijkheid, wordt naar aanleiding van Bagoas' komst aan het hof van Alexander gezegd ‘with Bagoas the Persian, Alexander began an affair which lasted for life’.Ga naar voetnoot33 Het verwondert mij dan ook niet dat Mary Renault en Lane Fox beiden ook de verhouding van Alexander met zijn vriend Hephaestion als een homofiele relatie opvatten, terwijl Tarn dat - en zelfs de speciale vriendschap tussen beide mannen - weer energiek ontkent. Ik merkte al op dat Alexanders daden, ook de meer aanvechtbare, door Mary Renault in een soms onwaarschijnlijk gunstig daglicht gesteld worden. Dat geldt bijvoorbeeld van de verwoesting van Thebe, van de slachting na de inname van Tyrus, van de terechtstelling van Philotas en zijn vader Parmenion, en van de moord op Kleitos (‘Today, with equivalent evidence of drink and provocation, it would receive a sentence of two or three years, with remission for good conduct’.)Ga naar voetnoot34 Op de moordpartijen in de stad van de Indische Malli wordt in het geheel geen commentaar gegeven, en in het algemeen wordt de indruk gewekt dat Alexanders vijanden hun ongeluk grotendeels aan zichzelf te danken hebben. The Nature of Alexander, om kort te gaan, is ook een partijdig boek. In het verhaal over Alexanders dood, tenslotte, komt ook een aantal losse onderstellingen voor, soms aantrekkelijk, maar nogal zwak gefundeerd. Twee voorbeelden. Plutarchus vermeldtGa naar voetnoot35, dat het vergif dat aan Alexander zou zijn toegediend, ijskoud water was, afkomstig uit een bron in Arkadië, en zo scherp dat het in een ezelshoef vervoerd moest worden. Mary Renaults commentaar: ‘Most likely it was only the water of down stream Euphrates, laden with the untreated excreta of a dozen diseases’. EldersGa naar voetnoot36 vertelt Plutarchus uit goede bron vernomen te hebben dat Alexander, toen hij razende koorts had, en dorst kreeg, wijn heeft gedronken; daarna zou hij aan het ijlen geraakt zijn en gestorven. Mary Renault: ‘This certainly suggests that he had not been regularly drinking it; people with fever usually lose all craving for alcohol and reject | |
[pagina 397]
| |
it in favour of something more refreshing; a wise provision of nature. If it was offered him when his mind was wandering, no matter by whom, there is a strong suspicion of malice. For a man in his condition it was little short of poison and may have had a critical effect.’ Dit laatste citaat is wel kenmerkend voor de vormen, die de vrije interpretatie kan aannemen: rationalisaties, op grond van moderne hygienische, biologische en medische opvattingen (waarvan ik de juistheid niet wil beoordelen), die weinig rekening houden met levensgewoonten uit de Oudheid. Waarbij men dan nog moet bedenken dat de mededeling van Plutarchus' bron over Alexanders wijnverbruik ook al een rationalisatie is, om de nagedachtenis van de grote koning te bevrijden van de smet van drankzucht. De conclusie naar aanleiding van het boek van Mary Renault moet zijn dat haar eigen visie op Alexander haar boven de bronnen gaat, en dat haar werk, hoe stimulerend het hier en daar ook is, toch aan ons begrip voor Alexander niet zo heel veel toevoegt. Alles bij elkaar lopen deze overwegingen dus uit op een tamelijk negatief resultaat. Een laatste vraag kan daarbij gesteld worden: waarom zouden de beoefenaren van de wetenschap der Oude Geschiedenis zich dan eigenlijk bezighouden met de romans over Alexander, en in het algemeen over onderwerpen uit de Oudheid? Velen van hen doen dat ook inderdaad niet. Mijns inziens ten onrechte. Want indien, zoals ik meen, de evocatie van het verleden tot de taak van de historicus behoort, mag hij niet voorbijgaan aan wat serieuze kunstenaars in dat verleden terugvinden. Meer dan de geleerde onderzoeker hebben zij zicht op het geheel en veelal is hun vormgeving beter. Ook als men hun resultaten uiteindelijk niet of maar zeer ten dele aanvaardt, zijn zij nog een gezonde prikkel voor de onderzoeker, wiens methoden ook niet onfeilbaar zijn. |
|