Forum der Letteren. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 380]
| |||||
3 De rol van de interpretatie in andere wetenschappen | |||||
[pagina 381]
| |||||
Isocrates en de triomf van de rhetorica W. den Boer1.Wie geschiedenis beoefent kan niet zonder de taal. Van oudsher is daarom de historie nauw verbonden met de filologie. De geschiedenisstudie heeft kennis van de taal van volken die zij bestudeerde, reeds in een ver verleden, onmisbaar gevonden. Soms heeft zij met informanten, die de desbetreffende taal kenden en zich tevens in de taal van de historicus konden uitdrukken, volstaan; zo Herodotus voor Egypte en Perzië. Soms heeft de historicus zelf de taal van zijn objecten bestudeerd en de resultaten daarvan aan zijn onderzoek dienstbaar gemaakt; zo keizer Claudius voor het Etruskisch. In moderne historische studiën is de taalstudie een complement (ja vaak basis) van de wetenschap der geschiedenis. Ook op een geheel andere wijze zijn taal en geschiedenis voor de historicus verbonden. Soms moest de historicus, die het verleden, zelfs zijn eigen verleden, bestudeerde, de eigen taal omsmeden tot een instrument voor deze werkzaamheid; zo Thucydides. Hoe verleidelijk het ook is deze vormen van samengaan te bestuderen, deze bijdrage zal zich tot een ander, doch verwant aspect van interdisciplinair contact, beperken: de taal als voertuig van het historisch onderzoek in het historisch verhaal. De man voor wie ik aandacht vraag, Isocrates, drukte zich als Griek in de Griekse taal uit, hij gaf beelden van de geschiedenis van zijn volk in een bepaalde periode van zijn bestaan, steeds wisselende beelden. Geen ‘resultaat van onderzoek,’ zoals Herodotus zijn werk aandiende; geen ‘bezit voor altijd’, zoals Thucydides zijn verslag van de Peloponnesische oorlog noemde, maar een hulpmiddel om een indruk te wekken, een streven naar een telkens wisselend beeld, dat in één bepaalde situatie de hoorder overtuiger. kon. Met andere woorden, geschiedenis als verhaal, maar als kind der rhetorica. Dat betekende een breuk met het verleden, waarin ‘onderzoek’, ‘informanten’, getuigen (histores) van het gebeuren, nodig waren om één beeld van het verleden te ontwerpen, dat ‘waar’ was. Isocrates kon echter vele beelden gebruiken. Zijn kunst of techniek was juist nu eens het zwarte wit, dan weer het witte zwart te noemen. Zijn middelen waren bepaald door de eisen van het ogenblik. Dat betekende, dat hij een publiek moest overtuigen, moest winnen voor een bepaald standpunt. Rhetorische geschiedschrijving deed haar intrede in het Griekse culturele en maatschappelijke leven. Isocrates' werk is afgestemd op een luisterend publiek dat moest worden overtuigd. Niet voor lange tijd behoefde die overtuiging beslag te leggen op de hoorder. Want naar gelang de behoefte van de spreker of schrijver konden dezelfde historische verbanden nu eens zus dan zo worden verklaard. De kunst van de redenaar was juist,dat hij het ene èn het tegenovergestelde kon verdedigen en aannemelijk maken. Het publiek bewerken was het voornaamste, dit onderwees Isocrates dan ook als hoofd van een succesvolle school. Geschiedschrijven is overreden. En overreden is een kunst, die men leren kan. Isocrates hoort thuis in de rij der Griekse sofisten. Het kan de bedoeling niet zijn, hier een verschil te verzachten door een gebruikelijke tegenwerping, dat Isocrates blijkbaar subjectief is, dat alle historici subjectief blijken, | |||||
[pagina 382]
| |||||
dat verschillen tussen hem enerzijds en voorgangers als Herodotus en Thucydides anderzijds alleen van graduele aard zijn. Deze bijdrage gaat uit van de praemisse, dat het wetenschappelijk (en moreel) een essentiële vraag is, of men bij het zoeken naar de ‘waarheid’ omtrent het verleden, met alle middelen zoekt naar het juiste beeld (en dat is historie), of dat men van te voren alle beelden van het verleden aanvaardt als mogelijke - op een bepaald moment zelfs nuttige of wenselijke - voorstellingen van hoe het geweest is. De kwetsbaarheid van de wetenschap der geschiedenis bestaat hierin, dat zij dit verschil poneert en alleen schragen kan op morele gronden. Let wel, in laatste instantie is dat het geval. Want zij kan en moet in evaluatie van bronnenmateriaal schiften en sorteren volgens ambachtelijke regels, die iedere historicus leert of leren moet. Maar deze vakkennis en haar toepassing nemen niet weg dat de opportunist die Isocrates was, en de gewetensvolle vrager naar hoe het verleden geweest is, door velen op één hoop geworpen worden. Als men, met de schrijver van een beschouwing, over ‘Rhetorica en tekstwetenschap’Ga naar voetnoot1, de algemene stelling verdedigt, dat elke tekst een persuasief karakter heeft, moet de historicus die tegenstander is van Isocrates, erkennen dat ook hij overtuigen wil. Maar de historicus kan, voor de studie van zijn schriftelijke bronnen, met deze algemene stelling niet volstaan. Ten eerste heeft hij de regels van zijn wetenschappelijke discipline toe te passenGa naar voetnoot2 - reden waarom de historicus bijvoorbeeld van de romanschrijver verschiltGa naar voetnoot3 - en vervolgens heeft hij te handelen volgens zijn geweten, dat hem niet toelaat uit opportunisme zichzelf telkens tegensprekend, de geschiedenis dienstbaar te maken aan eigen, ephemere doeleinden. Een zelfde kwetsbaarheid treedt aan de dag bij de veroordeling van de rhetorica. Alsof een historicus niet altijd rhetorische middelen heeft gehanteerd! De redevoering als essentieel gegeven in de antieke geschiedschrijving kan alleen reeds tonen, dat de geschiedenis in haar bedrijf de rhetorica gebruikt.Ga naar voetnoot4 Maar een zelfde, voor de a-historische geest zwakke, verdediging van de geschiedenis is hier op haar plaats. Tendenz-Schriftstellerei en pogen de waarheid te dienen kunnen en moeten van elkaar onderscheiden worden. En bovendien, rhetorica is een soort van menselijk reageren, dat met het zoeken naar waarheid niet in strijd behoeft te zijn. Abusus non tollit usum. | |||||
2.Het schoolhoofd Isocrates had geen last van scrupules en boekte grote successen met leerlingen, die zijn kijk op het verleden in praktijk brachten. Hij leefde bijna honderd jaar (436-338) en heeft zelf ruim vijftig jaren gewijd aan het onderwijzen van rhetorica aan zijn stadgenoten in Athene. Zijn succes maakt hem telkens opnieuw voorwerp van | |||||
[pagina 383]
| |||||
modern onderzoek. Voor de laatste kwarteeuw kan op de volgende publicaties worden gewezen. De grote verdediger op het ogenblik van Isocrates als een ernstig te nemen bron en tevens een verdediger van Isocrates als een politieke en wijsgerige denker, die lange tij d miskend is, heeft zich twintig jaar geleden uitgesproken: E. Mikkola, Isokrates, Helsinki, 1954.Ga naar voetnoot5 Daartegenover zijn de ‘neutralen’ vertegenwoordigd door de Franse uitgever van zijn werken G. Mathieu, Les idées politiques d'Isocrate, die hierin onder meer de steun verkrijgt van een kritische geleerde, Norman H. Baynes, in zijn studie Isocrates, opgenomen in Byzantine Studies and Other Essays, London 1955, 146-167. Zeer onlangs is Isocrates in het middelpunt van de belangstelling der historici gebracht door M.I. Finley in een rede getiteld The Heritage of Isocrates.Ga naar voetnoot6 In het breed kader van de Griekse moraal is, eveneens uit Engeland, kort geleden een goede studie gepubliceerd, namelijk van K.J. Dover, Greek Popular Morality in the Time of Plato and Aristotle, Oxford 1974; in de behandeling van vele Griekse begrippen, en van de praktijk, waarin zij werden gehanteerd, heeft Dover verschillende plaatsen van Isocrates voor het eerst of opnieuw helder in het licht gesteld.Ga naar voetnoot7 De lezer zij vooral gewaarschuwd, dat het de bedoeling is van dit exposé te wijzen op de moeilijkheden, die ook voor de beste verklaarder van de tekst bijna onoverkomelijk zijn, het rhetorische van het historische te scheiden. Een andere taak is uit te maken wat historisch relevant is en wat alleen maar als een gelegenheidsargument, een overdrijving, of een opzettelijke verkleining van betekenis moet worden beschouwd. Ik moet bekennen, dat Isocrates mij hier nog steeds voor raadsels stelt. Maar het gaat meerderen zoals mij, hetgeen kan blijken uit de stimulerende rede van M.I. Finley, die hem een pleitbezorger heeft gemaakt van een bepaald begrip van educatie voor een elitaire jeugd, zoals hij dat in onze tijd zag in de figuur van Ernst Robert Curtius. Het is er dus wel verre van, dat de problematiek rond de figuur van Isocrates er een is van een stoffig verleden; de discussie is opnieuw aangevat en springlevend, hetgeen er op kan wijzen dat ook de figuur van Isocrates nog genoeg levenskracht heeft om de aandacht van historicus en filoloog gespannen te houden. Bij alle bronnen-onderzoek geldt als een der eerste voorwaarden, dat men de aard van de bron vaststelt, opdat men de waarde van de bron kan beoordelen. In de redevoeringen van Isocrates is het uiterst moeilijk de ware aard van wat medegedeeld wordt vast te stellen, en dientengevolge is de waarde van de bron uitermate problematisch. Als gezegd, wit kan zwart worden en zwart wit. Het is gevaarlijk hem te gebruiken ter staving van een historisch betoog, evenals dat in de vaderlandse geschiedenis het geval is met de figuur van J.H. van der Palm, die zich in het begin van de vorige eeuw naar alle kanten wist te wenden en zijn rhetoriek in dienst wist te stellen van vele heersers. Toch ware het onjuist Van der Palm alleen maar af te doen met een misprijzende kwalificatie als ‘een redenaar met holle frasen’. Tenslotte waren zijn lange oraties in zijn tijd hogelijk gewaardeerd en was hij een van de meest gezochte kanselredenaars.Ga naar voetnoot8 Een vergelij- | |||||
[pagina 384]
| |||||
king van Van der Palm en Isocrates zou tot opvallende resultaten kunnen leiden wanneer men de figuur van de rhetor in de loop der tijden tot voorwerp van onderzoek zou maken. Men heeft het met de demagoog gedaan, men heeft het met de rebel gedaan, men heeft het met begrippen als imperium gedaan, waarom nu bij dit uitgesproken Nederlandse ambt van redenaar, kanselredenaar wel te verstaan, hetzelfde ook niet eens geprobeerd? | |||||
3.Een van de eerste zaken die ons opvalt in de vierde eeuw voor onze jaartelling is, dat een Pan-Hellenisme het veld wint. Het oude motief, de eenheid tegen ‘de barbaren’, de Perzen, lijkt aan kracht te winnen door het directe ingrijpen van Perzië in Griekse verhoudingen. Want er is in de vierde eeuw een grote tegenstelling tussen Grieken en barbaren in het praktische politieke leven naar voren gekomen, zoals de Koningsvrede van 386 v.Chr. bewijst. Maar daar is evenwel ook, en dat is het bijzondere in de vierde eeuw, een ander eenheidsverlangen in intellectuele kringen groeiende en dit is ogenschijnlijk met dit Pan-Hellenisme in strijd, namelijk de gedachte van de eenheid der mensheid: het veel verder reikend streven dus, dat het Pan-Hellenisme oplost, en alle ruzies van vroeger beu, zelfs het historisch verleden vergeten wil om barbaren en Grieken te verenigen. Eerst kondigt zich een bepaalde vorm van Attisch Hellenisme aan (Isocr. IV, 50). Dit Hellenisme heeft weliswaar nog nauwe verbindingen met Athene, maar draagt de kiem in zich voor een veel wijdere ontwikkeling, al zal Isocrates in de praktijk later het Pan-Hellenisme eerder aanhangen dan een eenheid van alle mensen. Men zij ook gewaarschuwd in deze eenheid niet een ideaal te zien van wijdstrekkende ethische vernieuwing, zoals door W.W. Tarn voor Alexander de Grote naar voren is gebracht. Hier is veeleer sprake niet van een algemeen humanisme, maar van een uiterst praktisch politiek standpunt.Ga naar voetnoot9
Isocrates is aarzelend in het innemen van het Pan-Hellenistisch standpunt. De gedachte van eenheid is bij hem wel veel sterker dan bij bijvoorbeeld zijn tijdgenoot Demosthenes die nog Athene als centrum blijft zien; het Pan-Hellenisme is boven de schuchtere gedachte van eenheid der mensen vooral een politiek ideaal van de Grieken onderling.Ga naar voetnoot10
Vóór alles moet men Isocrates plaatsen in het spanningsveld waarin hij leefde. Dan komt men direct in aanraking met de praktische pogingen van Dionysius van Syracuse en Jason van Pherae, die een éénvoudig bestuur wilden vestigen over de Griekse wereld. Dit kon geïnterpreteerd worden als machtsstreven, maar ook als een natuurlijk leiderschap van vertegenwoordigers van de Pan-Helleense idee. Dit laatste is de houding van Isocrates, die zeker niet het Führer-principe aanhangt, maar vindt dat de leiding in | |||||
[pagina 385]
| |||||
Griekenland, nadat zoveel verbrokkeling in het verleden plaatsgevonden heeft, in de handen van één persoon moet komen. Wie daarin de leiding neemt, is hem om het even. De machten van Griekenland worden successievelijk naar gelang hun hegemonie hiertoe door hem aangezocht, met één veelzeggende uitzondering: Thebe.Ga naar voetnoot11 De traditionele betrekkingen tussen Perzië en Thebe zullen hem zeker hebben tegengehouden, want voor Isocrates is de geschiedenis van het begin van de vijfde eeuw, zijn de Perzische oorlogen, nog steeds levend. De aartsvijand van Hellas ligt in Klein-Azië en verder naar het oosten. Hier hebben we een voorbeeld van het rhetorisch bezien van de geschiedenis. In Nederland kennen we hetzelfde naar aanleiding van de Tachtigjarige Oorlog, vooral bij figuren uit het protestant-christelijke kamp. De eerste-minister tijdens de tweede wereldoorlog Gerbrandy zag het verzet tegen Duitsland steeds in dit perspectief. Ook Athene en Sparta hadden in het jongste verleden met Perzië samengewerkt. Deze monsterverbonden leven echter niet in de belangstelling van Isocrates. Hij let slechts op de traditie van de Perzische oorlogen, en zijn verzwijgen van Thebe is waarschijnlijk mede te wijten aan de zeer wrede behandeling welke de Thebanen aan Grieken deden ondergaan. Niet geheel ten onrechte heeft men, ook in de moderne tijdGa naar voetnoot12, deze uitzonderlijke, ongriekse houding van Thebe en de Boeotische bond onderstreept. Dat het ideaal niet in de werkelijkheid wortelde, maar rhetorisch was, hoe nobel ook blijkt uit twee punten:
Uit deze laatste gedachte van Isocrates heeft men wel de gevolgtrekking gemaakt dat de stadstaat krachtig was, ‘want Isocrates was niet gek’. Men zou echter veeleer kunnen zeggen dat uit dit handhaven blijkt, dat Isocrates een rhetor was. De stadstaat was niet sterk meer. Met de intelligentie van Isocrates heeft dit niets te maken.Ga naar voetnoot13 Men kan het veeleer eens zijn met G. Murray die zegt: ‘He was a great publicist in a time when statesmanship in general showed more ingenuity than wisdom.’Ga naar voetnoot14 Het Pan-Hellenisme van Isocrates berust op dezelfde particularistische voor-onderstellingen als alle andere eenheidspogingen, of zij nu het leiderschap zochten bij één persoon, of dat zij de Polis nieuw leven wilden inblazen, of dat zij het tenslotte met Perzië wilden wagen. Hierbij zou men het kunnen laten en men zou hem niet een uitgebreidere behandeling behoeven waardig te keuren voor zijn streven, misschien edel, maar in elk geval vruchteloos, om een nieuw begin en een nieuwe eenheid tot stand te brengen.Ga naar voetnoot15 | |||||
[pagina 386]
| |||||
Er komt nog een belangrijke gedachte bij dit ideaal van autonomie der afzonderlijke staten. Isocrates verwacht de eenheid der Grieken weliswaar door behoud van autonomie, maar dan bewerkt door de persoonlijke invloed van één bijzondere man of bijzondere staat (V, 16). Slechts de barbaren moeten gedwongen worden, maar de sterke man moet Hellas verenigen. Het leidersbeginsel dat in de vierde eeuw opkomt, is bij hem sterk en de politieke consequenties hiervan heeft hij niet overzien, want als hij zich in 346 of 345 wendt tot Philippus van Macedonië als leidsman, op wie hij hoopt, is er waarlijk genoeg gebeurd. Men denke aan Olynthus dat in 347 door Philippus veroverd was. Blind voor lessen der praktijk heeft deze rhetor evenwel de mythische voorbeelden voor ogen: Heracles, Theseus, Agamemnon. Hij noemt Heracles de weldoener van heel Hellas (V, 76, 111 e.v.). Waarom is Heracles met deze erenaam gesierd? Omdat hij als de stamvader gold van het Macedonisch vorstenhuis en de Grieken verenigd had in de strijd tegen de barbaren. Deze gedachte, modern geïnterpreteerd als bevrijding van Ionië en Griekse zelfstandigheid tegenover de Perzen tot en met de Klein-Aziatische steden, is de prijs, waarvoor Isocrates de tol van monarchie of hegemonie wil aanvaarden.Ga naar voetnoot16 Niet alleen de mythische overlevering, ook ‘de geschiedenis’ zelf van de stadstaten laat deze eenheid zien bij de Spartaanse koningen, de Heracliden, die tot de Perzische oorlogen toe de gezamenlijke Grieken zijn voorgegaan. Een onderscheiding tussen mythische overleving en geschiedenis is trouwens modern; de Grieken bekommerden zich om deze onderscheiding niet of nauwelijks en zagen het verleden, ook het mythische verleden, als één geheel. De vraag dient gesteld, of Isocrates zich bewust geweest is van de gevaren die het leiderschap met zich meebracht voor een democratische ontwikkeling. Er zijn sommige geleerden, Mme. de Romilly is één van hen, die aannemen dat Isocrates dit gevaar zich zeer wel bewust was. Ongetwijfeld zijn er plaatsen die er op wijzen, dat een dergelijke overweging bij Isocrates wel eens is opgekomen, maar veeleer om te zwelgen in het verleden, toen iedere staat op eigen houtje handelen kon, dan met een reëel besef van de gevaren die het éénhoofdig leiderschap met zich meebracht. Dat is althans mijn persoonlijke mening. Het is zeer wel mogelijk uit zijn rede Over de Vrede op te maken dat hij ziet dat Athene en Sparta hun deugden gaan verliezen als zij macht bezitten en uitoefenen, en dat zij aldus zich de haat op de hals halen van alle goedwillende Grieken. Ik heb meer het idee dat dit een cliché is, dan een sterke overtuiging en ben daarin gestrkt door het werk dat mijns inziens het belangrijkste is dat aan Isocrates en de democratie is gewijd, namelijk dat van Von Pöhlmann.Ga naar voetnoot17 De argumentatie van Isocrates lijkt mij meer de volgende te zijn, en zij is vooral te vinden in zijn Panegyricus. Hij stond de gedachte voor, dat er een Pan-Helleense liga moest zijn tegen Perzië, want het zou een schande zijn voor de Grieken om bevelen te ontvangen van de grote koning. Om dit te voorkomen moest men zijn eigen onbelangrijke twisten maar laten varen en zich verenigen onder leiding van één grote leider. De twisten tussen Athene en Sparta vroegen ook om één persoon als leider, op straffe van te vallen in de handen van demagogen. Daarom is hij vol aandacht voor de groten van zijn tijd, voor een Jason, voor een Dionysius, en voor anderen. De diepe gevaren van het leiderschap zijn, dacht ik, door hem òf onderschat òf geheel niet onderkend. De figuur, die zich aan de lezer van zijn rede- | |||||
[pagina 387]
| |||||
voeringen opdringt, is goed getekend door G. GlotzGa naar voetnoot18: ‘La fortune voulut que son rêve fût en partie réalisé, mais non pas comme il le croyait. Il c'est trouvé cependant des historiens modernes pour voir dans ce bel esprit féru de sa grandeur, dans ce beau parleur ravi de s'écouter, un homme d'Etat aux conceptions profondes, et à la vision prophétique. S'il a pu exercer à la longue une certaine influence sur l'opinion publique, il n'a imprimé sa marque sur aucun des événements contemporains.’ Glotz zegt in dezelfde geciteerde passage terecht: ‘Pour l'apprécier à sa juste valeur, il faut ramener cette homme de lettres dans son cabinet de travail.’ En dat is juist. Men moet nooit vergeten, dat deze Isocrates die 98 jaar oud werd, zich sinds zijn veertigste jaar aan het onderwijzen van de rhetorica aan zijn stadgenoten in Athene gewijd had. Zijn pogen is niet vergeefs geweest. Hij had bij zijn tijdgenoten een geweldig succes. Ten onrechte zag en ziet men in Isocrates een politieke figuur of een schouwende profeet. Zijn betekenis ligt vooral in de rhetorische beschouwing van de geschiedenis en de daarin aan de persoonlijkheid toebedeelde rol. Als ik hier het woord rhetorisch gebruik, is dit niet in de zin van het Engelse ‘rhetoric’, wat gelijk is aan ‘pompeus’, maar ik bedoel met een rhetorische beschouwing van de geschiedenis een geschiedbeoefening volgens de leuze van een redenaar. Isocrates schreef allesbehalve bombastisch, en onderscheidde zich daarin van vele rhetoren van vroegere en latere tijd, ook van ons 19e-eeuwse voorbeeld Van der Palm. Door deze geschiedbeoefening heeft hij invloed uitgeoefend tot in latere tijd, speciaal op de historici van Philippus' en Alexander's daden, die voor een goed deel onder zijn invloed staan.Ga naar voetnoot19 De historische relevantie van zijn betogen is vooral bepaald door de indruk, die hij in zijn eigen tijd maakte. Want als men enkele brandende contemporaine kwesties de revue laat passeren, moet men wel tot de conclusie komen dat hij hierlangs heen leefde. Hij is geen uitgesproken pionier van een unie van Griekse staten onder Atheense heerschappij. In de Panegyricus zijn nergens garanties gegeven voor de leden van de Statenbond om in harmonie te kunnen samengaan. Dit pleit niet voor de houding van een praktisch politicus. Hetzelfde geldt voor de aansporing tot eensgezindheid (homonoia) van alle Grieken onderling.Ga naar voetnoot20 Evenmin heeft Isocrates zich rekenschap gegeven van het verschil tussen de hegemonie over Griekenland als geheel, en een heerschappij over de zee, zoals W. Jaeger heeft trachten aannemelijk te maken.Ga naar voetnoot21 Er bestaat nog een andere weg om hem te leren begrijpen en naar mijn mening is deze gewezen door Baynes wanneer hij namelijk spreekt over Isocrates en Logoi.Ga naar voetnoot22 Hier toch benaderen we de sofist geheel. Wat Isocrates onder Logoi verstond, heeft hij in het begin van de Panegyricus: ‘Mijn redevoeringen (Logoi) hebben het doel grote dingen klein te maken en om kleine dingen te omgeven met grootheid, oude politieke idealen als nieuw voor te stellen en vernieuwingen oud te noemen.’ De rechtschapen Longinus zal over deze passage ironisch opmerken: ‘Wel Isocrates, zal iemand zeggen, is dat wat je je voorstelt te doen? Het gedrag van de Lacedaemoniërs en de Atheners ma- | |||||
[pagina 388]
| |||||
ken tot het omgekeerde van wat het in werkelijkheid was?’Ga naar voetnoot23 Met die vraag zou Isocrates genoegen moeten hebben nemen. En daarmee zou men hem ook als afgehandeld kunnen beschouwen. Hij heeft echter vele andere kanten, die hem tot een boeiende figuur maken en zijn plaats in de Griekse pedagogiek als schoolleider is onaangevochten. Hierin zie ik zijn boven-particularistische werking in het geheel van Hellas en ook zijn invloed voor de moderne tijd aangegeven. |
|