Forum der Letteren. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 280]
| |
Strategieën voor een lezer Charles GrivelGa naar voetnoot*et par rapport à QUI, une fois qu 'il y a du discours dans l'air? (François Perrier) | |
1. Inklusief lezenEen tekst raakt zijn lezer. Treft hem, of hij dat nu als plezierig of als onaangenaam ervaart. Een boek ter hand nemen, is dat ‘getroffen worden’ begeren, is zich iets in het vooruitzicht stellen: samensmelting van meningen of normovertreding. Alleen, in het laatste geval blijkt de begeerte minder duidelijk, dat spreekt vanzelf. Men wordt dus gegrepen door een werk. Ook zich aan een kennisname ervan onttrekken, na er over gehoord te hebben, betekent erdoor gegrepen zijn. Het is hiermee net als met liefhebbers van blijspelen die door een droevig schouwspel gechoqueerd worden: het drama leeft in hen, staat trouwens op hun gezicht te lezen. Er is namelijk geen enkele reden om ook maar even te veronderstellen dat we ons in het mytische tijdperk van de natuurlijke situatie bevinden waarin een ieder op de manier die hem aanstaat de naar zijn smaak ideale boeken zou lezen: lezen is onderhevig aan dwang, de relaties tot het boek zijn vastomlijnd, een tekst komt voort uit een leerproces, de school heeft de literatuur in haar greep.Ga naar voetnoot1
Welnu, de relatie tot de tekst behelst in feite hèt fundamentele feit: wat de lezer aangaat, deze realiseert zich als subjekt (en sociaal subjekt) in zijn, vroegtijdige, konfrontatatie met het woord van de ander, wat betreft de auteur, zijn tekst komt tot stand onder het toeziend oog van anderen, hij moet immers gepubliceerd worden, wat betreft de kritikus, tenslotte, ligt het niet anders, hij is namelijk zelf lezer - allereerst lezer - en aan die rol kan hij zich onmogelijk geheel en al onttrekken. Zijn taak is immers rekenschap te geven van verschijnselen - teksten - waarvan hij de effekten in zichzelf gewaar wordt, waarvan hij de algemene werking vaststelt, waarvan de autonomie t.o.v. de gebruikers ondenkbaar is.
Jammer genoeg is die funderende vergroeidheid van de gebruikers met het te ontcijferen objekt, die doordringing van de ontvangers door het boek, hoe wezenlijk ook van aard, een probleem voor de literaire kritiek zowel als voor de literatuurwetenschap. De lezer is de ander, degene naar wie men van buiten af verwijst om zijn mening, plezier of verveling weer te geven. De lezer, een projektie van de analytische meta-taal, wiens vermogen om na te denken over zijn eigen lektuur hoe dan ook in gebreke blijft, dient er slechts toe de aannemelijkheid van de analyse te garanderen: de kennis - het beetje kennis - van de interpretator komt gesterkt uit die schijnkonfrontatie te voorschijn. Eén ding hierin intrigeert me: waarom neemt de analyse afstand van de lekturen die ze bewerkstelligt? Zou er buiten de strikt uit de analyse voortkomende betrok- | |
[pagina 281]
| |
kenheid een ander soort betrokkenheid zijn waarover maar beter gezwegen kan worden? Het is mij bekend dat, om deze zaak eens vanuit een andere hoek te bezien, de lezer in het middelpunt van belangstelling staat van een niet te verwaarlozen onderzoeksrichting (literatuursociologie en receptie-esthetiek), maar deze probeert, als ik me niet vergis, eerder greep te krijgen op het systeem dat ten grondslag ligt aan de verbreiding van ideeën, thema's en motieven, dan op de tijdens de receptie op gang gebrachte aktiviteit. Eenvoudige psychologische kategorieën (participatie, sympathie, inzicht) worden steeds weer gebruikt zonder, in mijn ogen, de werkelijk erbij betrokken mechanismen afdoende weer te geven. Wat houdt lezen in, waarop en door middel waarvan oefent een tekst invloed uit? Dat zijn de vragen die dienen te worden opgelost. Geen ‘ideeëngeschiedenis’, ‘literatuurgeschiedenis’, ‘semantiek’ of ‘semiotiek’ mag deze vragen links laten liggen. De nu volgende notities trachten enig licht te werpen op de respektievelijke posities van de bij het leesproces betrokken akteurs - of anders gezegd op de tekst met inachtneming van zijn werking op de tekstgebruiker: ‘Toute théorie du texte est une théorie de la lecture. Pas du “lecteur”, sujet redondant de l'interprétation. Pas davantage des “phénomènes” avoisinant la lecture et la constituant comme acte existentiel et non comme instance’.Ga naar voetnoot2 Natuurlijk gaat het om de wederzijdse implikatie van een drietal bij het gebeuren betrokken instanties: schrijver, lezer, tekst, funktionerend in het grote geheel dat wordt gevormd door het kollektieve geheugen. Maar ik ben er niet zeker van dat die relatie niet verloopt via de omstandigheden, de zeer momentgebonden omstandigheden. Lees ik immers niet om in mijn biografie getroffen te worden? | |
2. Anderszijn van de tekst, anderszijn van de lektuurHet gaat dus om de tekst zoals die gelezen wordt. Om een uniek ogenblik, een bijzondere samenloop van omstandigheden, een gebeurtenis. De moeilijkheid die dan rijst is: waarmee kunnen we een operatie waaraan we, wat onvoorzichtig, een uniek karakter toekennen, benaderen? Welnu, er mag dan geen twijfel over bestaan dat geen tekst - hoe triviaal ook - gelijk is aan een andere, er mag duidelijk zijn gebleken dat geen enkele lezer - hoe middelmatig ook - gelijkwaardig is aan een andere, en dat bijgevolg de betrekkingen die zij onderling aangaan - al nemen we de meest banale die men zich kan indenken - niet op een lijn zijn te stellen met welke andere ook, desalniettemin zullen we ook moeten toegeven dat specificiteit slechts één aspekt van de besproken operatie is: wij worden door boeken overstroomd, de bibliotheken puilen uit, teksten passen in reeksen (genres, stromingen, kulturen), nemen al dan niet in versterkte vorm voorafgaande teksten in zich op. Het werk dat de lezer openslaat is tegelijkertijd een uniek exemplaar en een analogon van vele andere. Dat neemt niet weg dat een tekst bestaat bij de gratie van zijn anders-zijn: twee teksten van eenzelfde genre zijn niet gelijkwaardig, zelfs niet als hun betekenis samenvalt. (Kranteberichten over beroofde bejaarden: het is altijd dezelfde bejaarde die het slachtoffer van een overval wordt, maar nooit hetzelfde verhaal dat het vertelt.Ga naar voetnoot3) Een tekst vertegenwoordigt noodzakelijkerwijs | |
[pagina 282]
| |
de inmenging van een kode, een doxa, een universeel systeem; hij is daarvan ook de niet eerder vertoonde toepassing.
Anderszijn van de tekst, maar een anders-zijn dat in verhouding staat tot de basisdiskurs waaraan gerefereerd wordt - tot het gemeenschappelijke reservoir van het kollektieve geheugen. Hetgeen men moet vermijden te vertalen met behulp van termen als ‘originaliteit’ en ‘nieuwheid’, die ondermijnde valoriserende kategorieën zijn. Datgene wat zich inderdaad van de op dat ogenblik gangbare produkties onderscheidt, zonder terug te brengen te zijn tot de toepassing van voorgaande modellen, wordt verondersteld ‘nieuw’ te zijn (zoals een onaangepast, ‘extravagant’ individu). Welnu, de vernieuwing representeert om te beginnen een merkteken, een affiche, een bedekte uitnodiging tot konsumptie - zelfs als bepaalde groepen gebruikers erdoor afgeschrikt worden. Wij hebben te maken met een variabel objekt - de tekst - naar een model vervaardigd en tegelijkertijd voorbeeldsloos. Deze voert zijn kontekst met zich mee - zijn ontleningsgraad is hoog - hij verwerpt of manipuleert zijn kontekst - zijn ontleningsgraad is er niet minder om. Laten we de zaken nu eens van de kant van de lezer bekijken. Van de lezer naar de tekst komt een sleutelrelatie tot stand: de eerste wenst op de hoogte gebracht te worden van de boodschap die de tweede (naar verondersteld wordt) overdraagt. Gelezen hebben wil zeggen, beschikken over een kennis - zelfs als de termen ervan absoluut niet duidelijk geaccepteerd zijn. Weten, of liever, willen weten spoort aan tot lezen: we nemen slechts datgene ter hand wat ons - ten onrechte zo U wilt - belooft iets te leren. Welnu, van wat deze tekst om mij tot lezen te verlokken pretendeert mij te bieden, moet ik niet op andere wijze reeds kennis kunnen hebben. In mijn hoedanigheid als lezer heb ik een bijzondere verhouding tot de tekst: slechts déze tekst kan me voldoening schenken. Iets in die tekst heeft die bijzonderheid bewerkstelligd en zichtbaar gemaakt. Alleen de eigenaardigheid bekoort me, zij alleen verzoekt me. ‘Nieuws’ trekt me aan, informatie waar ik niet over beschik en die ik nodig heb. Dat deze komplexe relatie handig wordt uitgebuit, spreekt vanzelf, dat de door b.v. het verhaal getoonde vernieuwing bedolven wordt onder een menigte van reeds geregistreerde analoge omstandigheden, is een feit. Maar dat neemt niet weg dat ik juist daardoor naar het geheime, het onvertoonde, het andere word gedreven.
Wat te observeren, vanaf dan, in die verwarde relatie, wat valt er bij de ander voor mij, analist en lezer, verzot op specificiteit waar te nemen. De waarneming die ik er misschien van zal kunnen doen hangt af van de belichaamde theorie die ik als subjekt vertegenwoordig: alle interpretatiewerelden die ik daarin projekteer, alle gerecipieerde interpretaties die ik daarop opnieuw toepas, in feite zie ik het netwerk van mijn oog (de door mij geïnkarneerde kode) aan het werk alsof deze kode ongeveer de objektieve strukturen van het objekt waarmee ik me bezighoud vormt. Twee vermoedens bekruipen me dan, allereerst dat wat ik waarneem me te machtig is, mijn begripskader te buiten gaat, nooit zal ik de kategorieën ervan meester zijn; vervolgens, dat ik baat heb bij mijn waarneming: wat ik zie staat me ten dienste, heeft iets weg van mijn spectrumGa naar voetnoot4, | |
[pagina 283]
| |
is op perverse wijze op mijzelf van toepassing. ONUITWISBAAR SCHOUWSPEL IN DE GEBRUIKER: DAT IS JUIST DE WERKING VAN DE LITERATUUR.
Doordringbaarheid van de relatievoerenden: in tekst gezet subjekt, tekst gesubjektiveerd door hem die luistert. Plaatsverwisseling. Doorleefde en gespeelde voorstellingen. Zonder dat van uitwendigheid of neutraliteit sprake kan zijn. Want tekst en lezer verwezenlijken samen, als men dat zo mag uitdrukken, een ideologisch-biografisch komplex. Overal merkbare inwerking van de een op de ander, van de een door de ander: een in principe eindeloos toegankelijk zijn voor waarneming van een meervoudig, aktief, reaktief opnieuw in funktie gesteld objekt. Lezer met de neus gedrukt op het anderszijn van die ander die hem zijn hoedanigheid verleent. | |
3. Literatuur als gedragsobjektLiteratuur, hetgeen met die term wordt aangeduid, is een vorm van gedrag, van indirekt, zijdelings handelen. Een inzicht wordt toegevoegd aan een reeds bestaand inzicht, een supplement aan kennis wordt geënt op reeds ontwikkelde kennis, een vorm wordt op een andere gestapeld, een inhoud geprojekteerd op een andere, bestendigt deze aldus of domineert hem juist? Wij noemen ‘literatuur’ een valoriserende of devaloriserende, dat staat nog te bezien, verdubbelingsoperatie van reeds door de lezer begrepen, en in het geheugen met het oog op elke mogelijke handeling opgeslagen informatie. Op instandhouding of ontluistering gericht, de literatuur is in die zin allereerst een reaktie van betekenissen die in een bepaald veld worden voorgesteld, uitgespeeld: de innerlijke bagage, uitgangspunt van alles wat ik als subjekt onderneem. Ik handel, reageer, begrijp vanuit mijn vorming - kode, universeel doxasysteem; ik schrijf; ik lees binnen het mij ter beschikking gestelde kader, voor of tegen die vorming of in plaats daarvan. In de literatuur handel ik afstandelijk maar in funktie van mijn effektieve gedragingen (van iedere orde, dat spreekt vanzelf, praktisch, spekulatief, of denkbeeldig). De ‘literatuur’ van een geschrift, of liever zijn ‘literariteit’ zoals dat heet, kan in die optiek niet beschouwd worden als een van zijn apriorische samenstellende intrinsieke eigenschappen; de ‘literariteit’ van een tekst is een spookbeeld; iets dat men achtervolgt, maar nooit te pakken krijgt. Evenals een spook niets anders is dan een verschijnen op een ogenblik en een wijze die zich daar het meest toe lenen, met kettingen en om een zorgvuldig gekonditioneerde waarnemer angst aan te jagen, zo is de ‘literatuur’ een spel van schijn met de gekonditioneerdheid van de lezer. In feite zijn er geen literaire objekten maar alleen objekten die vervaardigd zijn om de literaire operatie gegeven een specifiek lezershoofd mogelijk te maken of te vergemakkelijken. Dit heeft o.a. tot gevolg dat het begrip literatuur noch permanent en stabiel is, noch dit kan zijn. Men heeft zelfs, niet zonder enige schijnbare tegenspraak weliswaar, kunnen beweren dat voor de theorie, voor de ‘semiologie’, de literatuur niet bestaat, dat deze slechts een bijzondere semiotische praxis is, dat gezien als praxis de literaire tekst niet op één lijn te stellen is met het historisch bepaalde koncept ‘literatuur’.Ga naar voetnoot5 Dat wil enerzijds zeggen dat een theorie van de zingevende praxis - dat een semiotiek van de | |
[pagina 284]
| |
expressieprocessen naar ik meen - niet op zoek is naar een specifieke definitie van die praxis als literatuurGa naar voetnoot6; dat wil anderzijds zeggen dat de literaire operatie op teksten door de kulturele Institutie wordt toegeschreven aan subjekten, dat hij derhalve gedateerd en gedefinieerd is op grond van specifieke doelstellingen, dat hij uiteindelijk één van de meerdere mogelijke behandelingen van die teksten is met doelstellingen die zich tot nog toe aan ons inzicht onttrekken. Literatuur is een bewerking van de door het subjekt ontvangen teksten; via ideologische manipulaties krijgen die teksten de kwalifikatie literatuur toebedeeld als zijnde hun specifieke dimensie; de literatuur vertegenwoordigt dus een werking van het subjekt op de teksten, maar een verborgen, in kode gezette werking, met schijnobjektivering van de verhoudingen.
Zo kan men dan over teksten als literatuur spreken wanneer in een bepaald kader een funktie die hoedanigheid aan de lezersbehoeften toeschrijft. Op die basis kan alles dienst doen als literatuur. Een theorie over lezers bevat ook zeker een theorie over de literatuur. | |
4. De literaire provokatieDe literatuur vormt een konstante uitdaging voor het kommentaar dat pretendeert greep op die literatuur te krijgen. Hetzij omdat het geschrevene tot in het oneindige het woord oproept, hetzij omdat de tekstverklaring een niet aflatende hang naar verklaren in zich bergt: ‘le monde et le livre se renvoient éternellement et infiniment leurs images reflétées’.Ga naar voetnoot7 Een tekst vraagt om de tussenkomst van de ontvanger, zijn voortzetting door middel van een verzameling van de lektuur afgeleide handelingen (afgeleid, omdat ze op de tekst geënt zijn) maar tevens aan de lektuur analoge handelingen (ze gaan immers op voet van gelijkheid een dialoog met de tekst aan). Anderzijds, wanneer ik schrijf, refereer ik zelf aan iets dat voorafgaat: ik bedien me van alles wat ik aan literatuur beschikbaar heb, een andere tekst is mijn model dat ik wens aan te passen of te overtreffen. Als schrijver ben ik de kommentator van de werken die in mijn geheugen samenvloeien; als lezer bekommentarieer ik een tekst die ik verwerk tegen de achtergrond die alle andere teksten samen vormen. Deze simpele opmerking maakt duidelijk dat literatuur zich verveelvoudigt in zijn kommentaar, dat de steeds weer terugkerende herneming de verschillende onderdelen van die drie instanties tellende bezigheid bezielt: schrijver, lezer, werk geven elkaar het woord - en - om het maar eens anders uit te drukken - brengen toevoegingen aan, kompileren, vermeerderen tot in het overtollige toe. Een tekst vormt dus geen eindpunt van de schrijfpraxis, maar eenvoudigweg een tussenstation van een kontinu proces, evenals de lezer trouwens, die niets van de door hem verwerkte betekenissen blokkeert, maar ze als boek, theorie of mening opnieuw gebruikt. Een nooit stilstaande kringloop van altijd herneembare taalprodukten, een waarheid die, hoe algemeen ook, niet uit het oog verloren mag worden.
Welnu, vanwaar die konstante uitdaging, hoe komt het dat literatuur op zich niet vol- | |
[pagina 285]
| |
doende is, waardoor wordt de vraag naar literatuur gevoed, welke oorzaak moet aan die vreemde tekortkoming van het boek worden toegeschreven: waarom kan één exemplaat temidden van al die boeken, de Bijbel der Bijbels, niet in onze behoeften voorzien? Ik geef er hier de voorkeur aan, me niet in de problemen van de Kultuurgeschiedenis te laten verstrikken en beperk me dan ook tot de volgende opmerking: het geschrevene is dusdanig vervaardigd dat de bevestiging nooit de overhand krijgt. De tekst graaft en dicht tegelijkertijd de kloof tussen degene die spreekt en degene die luistert: een ieder spreekt, een ieder luistert en kan zich tegelijkertijd naar aanleiding van iets niet uitspreken (kan het tenslotte niet uiten). Een zegswijze die strikt konform is aan hetgeen hij (oorspronkelijk) moest uitdrukken is onvindbaar: is onformuleerbaar, niet vastlegbaar. Opsplitsing, afwijking, afdrijving zo luidt de wet. Afwezigheid van konformiteit aan de oorspronkelijke instantie, ofwel radikaliteit, verplaatsing, komplementariteit, supplementariteit ten opzichte daarvan: ‘ll y a dans tout texte un principe de déplaçabilité (Verschiebarkeit, disait Freud) qui fait que l'écrit va produire d'autres déplacements ici et là (indifféremment chez auteur et lecteur), qui fait assurément qu'il n'est jamais qu'un instantané pris d'un mobile, mais qui fait encore que ce mobile n'est lui-même qu'une unité rapportée, secondaire, sous laquelle on trouve des courants allant en tous sens’.Ga naar voetnoot8 Dit vergroot de hierboven gesignaleerde moeilijkheid nog meer: niet alleen is hetgeen geschreven wordt niet vast te leggen op een plaats, een betekenis, niet alleen is de door de tekst vertegenwoordigde eenheid relatief en labiel, maar hetgeen ervan bij de lezer terechtkomt, evenals bij diegene die er een bepaalde kennis mee wil opbouwen - is zelf niet van een bepaalde autonomie verstoken. Een tekst wordt voortgebracht in de geschiedenis, omkranst door zijn mogelijke konkretiseringen en verveelvoudigd of van plaats veranderd door de onafzienbare rij kommentaren die in diezelfde tekst wortel hebben geschoten. De tekst vormt dus een scherm, maar ook alles dat zich er op vastzet. Dubbele afstandname van het woord zelf ook: in de zin dat ik me er in kan uitdrukken zonder tot een of andere geprogrammeerde uitdrukking te komen, in de zin dat het van de ander afkomstig is zonder dat het op mijn taal kan aansluiten. Een dubbel spel omzettingen probeert bijgevolg dat woord in te lijven: van de schrijver en van de lezer, ieder in de richting van zijn eigen koherentie: overgedragen tekst, gereduceerde tekst, zich vermenigvuldigende tekst ook! (Laten we even afzien van de chronologische en kulturele vertragingen.) Vanuit dat gezichtspunt stelt de ‘wetenschap’ omtrent de ‘literatuur’ zichzelf tot taak, om allereerst van die literatuur een rationaliseerbaar ekwivalent te leveren - en dat kan alleen slagen als die ‘wetenschap’ ook komt tot een begrijpen van zijn eigen praxis - en vervolgens, om mijn eigen woord, in zijn poging het woord van de ander weer te geven, te vervangen. Akkumulatief obstakel dus van de talen die elkaar successievelijk een voor een hebben afgelost. | |
5. Aanraking door de tekst, reflex van de lektuurEen tekst roept het woord van de ontvanger op, of deze of gene reflexhandeling, die fungeert als vervangings- of kompensatiemiddel voor het woord, die door een emotie wordt weergegeven, of die door een gebaar geaccentueerd wordt (geeuw, schouderophaal) die door een mening tentatief of met stelligheid wordt aangeduid. Een tekst | |
[pagina 286]
| |
oefent een schokeffekt uit op een lezer. Zelfs als de tekst goed bij de lezer aanslaat zal deze de voorstellingen van het boek beantwoorden met zijn eigen voorstellingen (‘berg’ zal worden vertaald in Matterhorn van de laatste vakantie of van die ansichtkaart). Het woord dat hij opneemt zal in hem kontra-scènes en supplementaire uitingen losmaken. Wat ik lees, speel ik opnieuw, breid ik uit. Ik ben het nooit zozeer met de tekst eens, nooit bewonder ik hem dermate, dat ik hem voor honderd procent mijn vertrouwen schenk: mijn verbeelding voegt altijd iets toe zelfs als ze hem recht doet, mijn overdenking past hem toe op hetzelfde moment dat hij hem probeert te begrijpen. (Overigens, bewondering maakt spraakzaam, en aan het eind van een uitingsproces konstateer ik mijn medeplichtigheid.) Wij hebben dus te maken met de volgende situatie: met de overredingsinspanning van de tekst op de lezer korrespondeert in omgekeerde richting de - alleszins onbewuste - overredingsinspanning van de lezer op de tekst; wat de lezer ervan zegt, ziet, begrijpt, beantwoordt allereerst aan een toeëigeningspoging. Het dubbele anders-zijn waarop wij hierboven de aandacht vestigden doet zich hier gelden: ik stel me op tegenover hetgeen ik lees, net zoals ik me in de hoedanigheid van schrijver uitdruk door me af te zetten tegen de teksten van anderen (invloeden en imitaties moeten we wat dit aangaat op hun juiste waarde weten te schatten). Oppositionele opstelling: gevat antwoord, iemand spreekt tot een ander die hem van repliek dient zoals een goede gesprekspartner betaamt: op het punt om toe te geven, maar het net niet doen vanwege de kommunikatiesituatie die hem die plaats toebedeelt waar hij niet KAN ZWIJGEN, toegeven, de wijk nemen voor het woord van de ander.
De gefascineerdheid door dat andere woord doet zich er niet minder om gevoelen: ik ben door het woord bezeten, het dreigt me te overspoelen en juist dankzij de hindernissen die ik opstapel op de weg die het moet afleggen om mij te bereiken, doet de bekoring die ervan uitgaat zich gelden: juist wanneer ik denk eraan te ontkomen, wanneer ik de ervan uitgaande invloed probeer te beperken. (Zou zich bij iedere lezer zo niet het prille begin van een neurose openbaren?)
In het geval van de interpretator - exegeet, die in zijn soort eveneens een oppositioneel ingestelde lezer is, liggen de zaken nauwelijks anders. Of het nu lovend of afbrekend is, zijn kommentaar is een scherm, een spiegel zelfs (een op de aanval gerichte spiegel!). Hetgeen over een boek beweerd wordt, - afgezien van de eventuele pertinentie ervan - bedekt, weegt op tegen, geeft een andere wending aan de in het bewuste boek vervatte uitspraken. Reaktie, gepresenteerd als inzicht, dat wel, van het intellekt dat zich met de tekst meet: deze is van een ander afkomstig, zijn woord is verschillend, zijn woord is een gevoelige aanraking. Hetgeen me raakt ervaar ik bijna als een agressie of tenminste als iets dat op mijn identiteit drukt. Reduktieoperatie die door de kritiek, op welk niveau deze zich ook manifesteert, wordt ondernomen. Beschermgordijn dat het kommentaar optrekt rondom degene die het voortbrengt (en rondom zijn uitgangsprincipes) alsof de tekst een gevaar, een bedreiging inhoudt. Alsof de erin vervatte uiting - via een omweg die nog nader te omschrijven is en die niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met die van de tekstintentie - drukt op een gevoelige plek van het zenuwstelsel van het lezend subjekt. Een spreken wordt door een ander spreken in evenwicht gehouden: is teveel weten misschien schadelijk (?). Zo presenteert het verschijningsobjekt - de tekst - zich aan het andere einde van de kommunikatieketen als een verdringings - objekt (zelfs wanneer dat, zoals weldra zal blijken, slechts één van de kanten van het verschijnsel is). | |
[pagina 287]
| |
Als we de dingen wat globaler bezien, konstateren we dus dat de maatschappij als omringend kader de mechanismen aanbrengt (t.b.v. vorming, overdracht, reproduktie) die geschikt zijn om de verbreiding van de kultuurprodukten te vergemakkelijken en te versnellen, en tegelijkertijd andere mechanismen voortbrengt die in tegengestelde zin werken en waaraan kontrole, kanaliseringen, censuur zijn toevertrouwd. Een tekst ondergaat allerlei remmende invloeden alvorens bij de gebruiker te belanden. Er is minder sprake van lezen dan van uitdrukken dat men de voor de tekst opgeworpen hindernis overwint of manifesteert. Tegenover het verspreidingseffekt staat het reduktieeffekt: een geschrift wordt vaak onderhevig aan deze tegenstrijdige manipulaties ten gebruike aangeboden. Overigens, iedere maatschappij of groep moet, wil hij overleven, de neiging tot proliferatie van betekenis en woord inperken. Maar hij moet er evenzeer voor waken dat het kollektieve expressiegehalte op peil blijft: verdringen aan de ene kant, ruimte geven aan de andere. Een nauwluisterend bespelen van kleppen en ventielen. Een te grote overdruk of onderdruk doet de machine exploderen: de hele handigheid van de politieke macht bestaat er dus in de spontane expressie der volken te doseren, op een gewenst peil te houden. | |
6. Ruilwaarde van een literair produktDe literaire tekst, of datgene wat verondersteld wordt de dienst te vervullen die de term aanduidt, is een konsumptiegoed, dat is voortgekomen uit een samenspel van twee soorten behoeften - de ene soort is toe te schrijven aan de auteur, de andere aan de lezer. Dat betekent dat de literaire tekst - net zoals ieder verhandelbaar produkt in de referent-maatschappij - onderhevig is aan marktwetten, dat een heel netwerk van verschillende oorzaken waaronder ekonomische, hem juist neerzetten op die plaats waar we hem tegenkomen op de manier waarop we hem aantreffen met het oog op zijn konsumptie. De vraag naar (te schrijven, te lezen) boeken is dus niet te scheiden van de manier waarop ze aangeboden worden - of het nu gaat om hun stilistische behandeling of om hun verkooppromotie. Een boek wordt door een auteur op een dergelijke wijze naar een lezer toegeschreven dat het deze bereiken kan - bij deze in goede aarde kan vallen (het kan hier om alle maar ook om bepaalde lezers gaan, iedere auteur mikt op een precies publiek temidden van zijn tijdgenoten). Welnu, het is juist de marktsituatie waaraan beide gebonden zijn die ervoor zorgt dat de ‘wet van de permanente vernieuwing’ domineert, ja zelfs al hun onderlinge uitwisselingen beregelt: wat een schrijver in een boek zet moet nieuw zijn (en om te beginnen nieuw in zijn eigen ogen), wat een lezer in een boek ontdekt moet het stempel van de verrassing dragen. Een onbekendheidsrelatie moet tussen hen beiden bestaan. Of deze nu verloopt via triviaalliteratuur, of het nu gaat om een eenvoudige wijziging van omstandigheden of van namen, of om een totale omverwerping van de kode verandert hier niets aan de zaak: er moet iets nieuws op tafel komen, de zucht naar het ongehoorde moet er op de een of andere wijze vat op kunnen krijgen. We konstateren dus dat een tekst tegemoet komt aan de door een marktwet gestipuleerde verplichting die erin bestaat anders en beter te produceren. De auteur moet zich erop toeleggen te verrassen, en ieder type produkties weet zijn eigen ‘monsters’ op de juiste wijze op te voeren. Variëteit, overbelasting van innovatiemechanismen, symboolverzwaring, aandachttrekkende signalen, versnelling van tekstproduktie, verhoging van tekstslijtage-ritme, een op hol geslagen ontwaarding | |
[pagina 288]
| |
die door middel van een tomeloze waarde-(her)investering door overbod wordt bestreden.
Het minste wat onder deze omstandigheden opgemerkt kan worden is dat een tekst een goed is met een wisselende waarde, zonder eigen stabiliteit. De vraag verandert de tekst en het aanbod richt hem bij voorbaat naar een begeerte die geen einde kent en zich evenmin op een eindterm zou kunnen vastleggen. Een tekst is onderhevig aan een steeds hernieuwde opstelling, hij bezet steeds weer een andere plaats. Heraktualisering, overdracht, en terugkaatsing zijn bijgevolg de kategorieën die met het lezen korresponderen. Volgens een slingerbeweging van aantrekking en afstoting wordt de aandacht van de liefhebbers op de tekst gevestigd en er ook weer vanaf geleid, zodat zijn kwaliteiten nu eens in het volle licht staan, dan weer door het duister worden verhuld. Het tekstbeeld zoals dit volgens de konjunktuur wordt aangeboden vormt de literaire waarde van de tekst. (We moeten ons hier niet op een dwaalspoor laten brengen: hoewel dat beeld door een veelvoud aan aspekten bepaald kan worden, kunnen wij slechts door één aspekt tegelijk worden bereikt; de andere kunnen wij ons slechts op spekulatieve wijze voor de geest halen, door veronderstelling of rekonstruktie.) Geen enkele kracht kan de beweging die de tekst is meegegeven stopzetten, geen enkele bibliotheek, hoe groot ook kan de gemaakte uitslag in zich bergen, de tot-monument-verklaring van een tekst is alleen voor een zeer lange termijn denkbaar, als hij al denkbaar is. Tot een eindeloze dienstbaarheid, aktueel en boven de aktualiteit uitstijgend, zijn de literaire geschriften gedoemd. Versleten, schoongemaakt, hersteld, van gedaante veranderd komt de tekst tot me, mij toegeworpen via de labyrinth-achtige wegen van een verkeerssysteem waarover ikzelf de kontrole heb, maar dat reeds geprogrammeerd is: zoals bij een flipperautomaat. 't Werkt, 't zal nog moeten werken, mijn begeerte verplaatst zich, een tekst die identiek is aan die ernaast roept me. Feedbackwerking bijgevolg van de marktsituatie op de grondprincipes van het proces: als auteur kom ik terug op de basisvereisten om ze aan te passen aan de waarde waaraan ik me te houden heb, als lezer geef ik me over aan hetgeen me die waarde wijst: steeds weer. Tekstmateriaal wordt gemanipuleerd, verandert, wordt ook weggelaten. | |
7. Het belang van herkenningEen tekst werkt als entiteit die permanent de mogelijkheid vat op hem te krijgen saboteert op basis van zijn anders-zijn, maar hij is ook een aangepast produkt, waarin de gelijkenis met andere teksten zijn rol speelt, dat geleid wordt door een assimilatieproces. Intern bezien blijft de totale tekstinformatie noodzakelijkerwijs geartikuleerd op de oorspronkelijke informatie, die een onderdeel is van het kollektief geheugen waarnaar verwezen wordt - daarbinnen beweegt de tekst zich, hieruit wordt voor een flink deel informatie hernomen. Extern bezien, kan de verplaatste informatiemassa slechts funktioneren wanneer deze in de geprogrammeerde geest van de lezer kan worden ingepast: daar waar zijn plaats is en ook is voorzien. Vanuit kommunikatieoogpunt bezien is schrijven het richten van een blok kennis op een levend netwerk dat dit blok in negatieve zin, als holle vorm dus, voorstelt; het hele blok hoeft niet onvermijdelijk in de matrijs te passen, wel een minimumhoeveelheid van zijn onderdelen, zo niet, dan hapert de begripsvorming. | |
[pagina 289]
| |
Iedere tekst bewaart aldus een evenwicht tussen het gebruik van konformiteit en van onderscheid bewerkstelligende strategieën: hij mag noch volstrekt origineel noch volstrekt redundant zijn; hij ontwikkelt zich van gelijkvormigheid zonder zich erbij te houden, naar onderscheid zonder daarbij te blijven. Dit mechanisme geeft een verklaring voor het dubbelzinnige plezier dat tijdens het lezen beleefd wordt: dat wat me verrast bevalt me, maar alleen als het me verrast op grond van mijn eigen basisprincipes: ik geniet in de meer gematigde regionen, daar waar er onderscheid is zonder dat er sprake is van buitensporigheid, zolang ik zelf het principe en de norm blijf van hetgeen ik zich zie afspelen. We noemen ‘tekstplezier’ het gevoel dat de lezer ondergaat als gevolg van de leesoperatie die hij naar aanleiding van zichzelf uitvoert op een tekst GEGEVEN HETGEEN HIJ ERIN HERKENT, ermee rekening houdend dat het objekt dat hij manipuleert van te voren aan een differentiëringsbehandeling onderworpen is waardoor het zich van hem onderscheidt. Het tekstplezier is aldus een direkte funktie van konformerings- en differentiëringsstrategieën die gelijktijdig in het geschrift werkzaam zijn. Hetzelfde geldt voor ‘ongenoegen’, ‘onverschilligheid’ en andere termen waarmee we intuïtief de negatieve wendingen van de lezer - tekst verhouding kunnen aanduiden. Onze definitie zegt dat de tekst aanleiding geeft tot een gemengd herkenningseffekt en dat dit effekt voortspruit uit de (reële of denkbeeldige) overeenkomst die de lezer opmerkt tussen hetgeen hij tijdens het lezen waarneemt en hetgeen figureert in het reservoir van zijn persoonlijke informaties - in zijn geest dus. Hieruit komt dan het gevoel van welbevinden voort, of liever de door het subjekt als zodanig geïnterpreteerde toestand, of dat nu terecht is of niet.
Een orde wordt geïntegreerd in of gesteld boven een andere reeds eerder tot stand gekomen orde. Lezen bestaat in dat opzicht in het opsommen van informatiesupplementen die konform zijn aan of aansluiten bij de (al dan niet geaccepteerde) informaties waar de gebruiker over beschikt. De versterkende werking die op de primaire informaties waarover het geheugen beschikt - die op de kode die dat geheugen organiseert zo men wil - wordt uitgeoefend, wordt tijdens het lezen ervaren als een gevoel van gelukzaligheid. Het identifikatieprincipe - waarvan de grondslagen vanzelfsprekend het bewustzijn te buiten gaan - vormt aldus de basis van de literaire operatie. De ontvanger van een tekst is natuurlijk niet per definitie in staat om hetgeen hij herkent te accepteren of te verwerpen: de herkenning kan geblokkeerd zijn en hetgeen men onder het diktaat van het eigenbelang ontvangt kan zijdelings zijn afgebeeld of op een andere plaats dan aangeduid in een getraves teerde gedaante verschijnen enz.: verloochening en kwade trouw beheersen het leesproces; een lezer is allereerst iemand die weerstand biedt bij het accepteren van datgene wat hij toch op de daarvoor bestemde plaats in zijn geest ontvangt. wij houden ons hier niet bezig met dit soort manoeuvres: de interesse van de lezer berust op het gehalte van waargenomen - dan wel van aangenomen - relatieve gelijkenis tussen de eigen innerlijke ideeënformaties en de formaties die hij aan het werk ziet in hetgeen de auteur hem vertelt. De tekst maakt dat zijn herinnering opnieuw aktueel wordt (en er is alleen maar herinnering aan de kode zoals die mij ter kennis is gekomen), warmt zijn geheugen op. Eens temeer ontziet de verrassing de herkenning: mijn herinnering moet worden bedrogen - verstoord - in andere banen geleid, vastgehouden, stukgemaakt, mijn projektie hoezeer ook gekodeerd moet worden omgezet. Rechtlijnigheid bederft de aantrekkingskracht die de herkenning op mij uitoefent; dat wat we reeds lang weten moet met omzichtigheid behandeld worden: ‘de waarheden waarin we geloven’ verdragen het - net als ikzelf - slecht om in hun | |
[pagina 290]
| |
aard onderzocht te worden. Kleuring, opwindende kleuring ongetwijfeld van een (‘geloofs’)basis die ik desalniettemin met de tekst deel...
Een tekst is te zien als de ontmoetingsplaats van twee, of zelfs drie entiteiten: een individueel geheugen projekteert zich erin (zowel bij het schrijven als het lezen) en doet alles wat geleerd en opgeslagen is herleven tegen de achtergrond van de aangeboden herkenningselementen; dan wordt op de tekst tevens een dominant algemeen geheugen toegepast (een universeel systeem van voorgevormde betekeniselementen komt onder invloed van de door de letterlijke tekst uitgeoefende provokatie tevoorschijn); een vergelijkbare tekst, tenslotte (een zojuist gelezen verhaal, het vorige boek, de nabije horizon van de boekenverzameling waaruit geput is) waartegen de lektuur van het huidige werk zich kan afzetten - want voor het lezen zijn er twee teksten nodig, zoals er ook twee nodig zijn - zo merkte Pleynet op - om te schrijven: in de konstante tegenoverelkaarstelling van het materiaal dat ik ontcijfer kan de herkenning zich ontplooien. Datgene wat wij ‘literaire operatie’ genoemd hebben, vormt aldus de plaats van samenkomst op een tekst van twee relatieve analoge gehelen. Een blok betekeniselementen wordt ter selektie aangeboden, maar die selektie is slechts mogelijk in zoverre zones van waarneembare gelijkheid bestaan tussen de beide geheugens die elkaar ontmoeten. Stel, uitgaande van dit model, dat twee teksten successievelijk ter lezing worden aangeboden. We kunnen dan schematisch een onderscheid maken tussen een ‘bevredigende’ lektuur, tijdens welke de selektie tot een hoog konvergentiegehalte komt, en een ‘onbevredigende’ lektuur, waarbij slechts een laag konvergentiegehalte bewerkstelligd wordt:Het eerste geval (a) stelt de lektuur-integratie van twee elkaar gedeeltelijk overlappende teksten voor. De herkenning is frekwent, de vernieuwing beperkt en strak in de hand gehouden. De herneming (van materiaal uit de kode) is duidelijk waarneembaar en veroorzaakt genot(in zoverre natuurlijk de regel die het anders-zijn van de tekst normeert niet overtreden wordt). Het gevolg: toenemende expansie van het algemeen geheugen dat konformgemaakte, naar konformiteit neigende of door een konformeringsproces bewerkte elementen in zich opneemt. Dit proces zet zich dan door totdat mogelijke rem- en opeenhopingseffekten zich doen gelden - totdat een toestand van volledig verstard konformisme is bereikt. In het tweede geval (b) hebben we te maken met de lektuur van twee niet konform te maken en/of niet tot elkaar te herleiden teksten. De herkenning is hier zeldzaam, de vernieuwing ver doorgevoerd. Het genot - zo daar al sprake van is wordt veroorzaakt | |
[pagina 291]
| |
door breuken inzoverre deze zich voordoen ten opzichte van in de tekst geprojekteerde en als vreemd ervaren gehelen: een of ander algemeen geheugen of een deel daaruit. Snelle expansie van uiteenlopende subgehelen, vereigenaardiging, wanorde. De zones in het lezershoofd (de cirkel in het schema) waarin delen van verschillende gehelen samenvallen beslaan meer plaats maar versterken elkaar niet. De gearceerde zones in de rechts afgebeelde schema's laten duidelijk zien dat in het eerste geval (a) een meermalen herhaalde lektuur de dichtheid van het basisgeheugen doet toenemen, terwijl de dichtheid in het tweede geval konstant, gelijk aan zichzelf, minimaal blijft; operaties op teksten werken hier niet kumulatief. In (b) is de informatie rijker, in (a) vertoont deze een aanlokkelijke homogeniteit. Een goede lezer bestrijdt een gebrek aan mentale organisatie en zijn lekturen neigen er, tekst na tekst, toe een maximum aan samenhang te bewerkstelligen. Twee mogelijkheden doen zich dan voor, ofwel de teksten zijn van dien aard dat een reduktiestrategie met succes kan worden toegepast, ofwel zij verzetten zich radikaal hiertegen. In (b) is het laatste het geval. Wel moeten we toegeven dat een geoefende lezer in staat is de noodzakelijke konformiteit te produceren op het niveau dat precies ligt boven het niveau - dat van de breuken - waarop de auteur hem geplaatst zou willen zien. Maar lezen is samenhang bewerkstellingen. En hierbij geldt het tot vertwijfeling brengende adagium: DE LAATST VOORBIJKOMENDE SCHEPT ORDE! | |
8. Algemeen geheugen en ingesloten derdeWij hebben niet te maken met de twee-eenheid (tegenstelling, alternatief) tekst/lezer, maar met de drie-eenheid tekst/lezer/algemeen geheugen (AG). Het ‘algemeen geheugen’ - verzameling van de door de maatschappij opgeslagen betekenissen - funktioneert als de gelijktijdige kontekst van alle mogelijke gepubliceerde of herlezen teksten uit een tijdperk; in dit geheugen fixeren de geselekteerde (‘herkende’) elementen van verwerkte teksten zich, door herhaling; hierbinnen veroveren teksten hun waarschijnlijkheidskarakter. Het ‘exemplaar’ waarmee de lezer te maken heeft wordt op zijn waarde geschat, en bijgevolg al dan niet met plezier gerecipieerd binnen dat geheel, als een deel daarvan, zelfs als het niet volledig in het geheel is in te passen. Het algemeen geheugen kan worden beschouwd als de opslagplaats van de ‘waarheden’ van een gemeenschap; het bevat wat ik genoemd heb de maatschappelijke ‘universalia’ of ‘geloofseenheden’ en verschaft de lezer de normen die hij bij de ontcijfering, de interpretatie van het tekstmateriaal kan aanwenden. Het algemene geheugen bevat de kode voor iedere lektuur. Het representeert voor de gebruiker de opperste instantie waaruit de in de tekst tentoongestelde en herkenbare waarheden voortkomen en waarin deze zich ook fixeren: het algemene geheugen wordt gelezen in het exemplaar, het exemplaar konkretiseert het AG voor mij, en juist het AG is het gezochte objekt van mijn lektuur. Tijdens de lektuur presenteert het AG zich altijd als opnieuw begrepen, opnieuw herinnerd, of preciezer, onderworpen aan de hernieuwde herinnering. De leesoperatie dwingt de tekst in feite zijn innerlijke verleden prijs te geven. Men kan dus bij het schrijven spreken van een dubbele impuls: naar het subjekt toe door het AG dat zich daarbij ontvouwt naar het AG toe vanwege het subjekt dat daarbij opgenomen wordt. Afgezien van het mogelijke afval, mogelijke oneffenheden en aansluitingsfouten. Zo bezien is de oorsprong van een tekst niet vast te stellen. Er dient eigenlijk niet over de tekst in zijn relatie met | |
[pagina 292]
| |
de lezer gesproken te worden in termen van ‘ouder zijn dan’, en ‘als autoriteit funktioneren ten opzichte van’, noch in omgekeerde richting van de absolute macht van de lezer. De lezer draagt immers het stempel van een veelheid van werken, hij is in het bezit van de in het AG opgenomen ‘geloofseenheden’, zijn verwerking van een tekst is allereerst het produkt van alle daaraan voorafgegane bewerkingen, een uitvoering op miniatuurformaat van hun totaliteit gezien als een statisch geheel; de lezer zelf is niets anders als het effekt van een akkumulatie. Met dit alles is het AG van iedere uiterlijkheid verstoken, zowel met betrekking tot de werken als met betrekking tot de gebruikers: ‘innerlijk’ en ‘uiterlijk’ van een tekst kunnen we ons niet indenken, een onderscheid tussen ‘intrinsieke’ en ‘extrinsieke’ tekstelementen is niet te maken: zijn teken van anders-zijn verwijst, er is een instroming van betekenis, in onze ogen levert dat een geheel op zonder buiten of binnen, doordringbaar in alle richtingen. Fundamenteel is dat er een algemene cirkulatie van inhouden, vormen, uitingen plaatsvindt in het kader van het AG, tussen het AG en alle exemplaren, en tussen de exemplaren onderling. Hetgeen zich voordoet, is noodzakelijkerwijs de keerzijde of het gevolg van wat elders gebeurt, of anders de herneming of de verbastering daarvan. Het mag dan onzinnig zijn het bestaan van gesloten en relatief autonome entiteiten - van teksten - te ontkennen, het is nauwelijks minder verwerpelijk om, met name vanuit het standpunt van de lezer, de uitzonderlijke verspreiding van de elementen waaruit teksten zijn samengesteld te miskennen: de tekst is geen vaas, de ‘tekstwanden’ zijn poreus en wat de tekst in zich bergt cirkuleert ongehinderd door al zijn zinnen ‘naar buiten’. Tekstualiteit is een principe van interkommunikatie. De lezer vormt het draaipunt waarin dit ten volle bewaarheid wordt: van het AG en van hemzelf is hij de onverwachte archeoloog.Ga naar voetnoot9 | |
9. Input en output van het proces: het subjektWij hebben niet te maken met de twee-eenheid (tegenstelling, alternatief) auteur/lezer, die twee termen dienen er immers alleen maar toe om de veronderstelde oorsprongs- en doelinstanties van de operatie in twee afzonderlijke posten voor te stellen. Die instanties zijn, inzoverre ze als zelfstandige grootheden worden voorgesteld, fiktief. De individuatie van bron en eindpunt is een zorgvuldig instandgehouden waanbeeld van het gangbare ideologische systeem (punktualisering van de operatie door middel van agentes staat gelijk aan het verplaatsen van de oorzaken, aan het verhelen van de gevolgen, aan het vermommen van de denkbeeldige objekten van de waarneming). Wij ontkennen niet het bestaan van individualiteiten, maar wel dat deze zich spontaan op eigen kracht vanuit zichzelf ontplooien, dat deze dus komplete, zichzelf in beweging zettende oorzaken zijn: of er nu geschreven of gelezen wordt, niemand beheerst in hun totaliteit de uitingen die hij doet of registreert: ‘ll n'y a pas de sujet d'énonciation, il n'y a que des agencements producteurs d'énoncés’.Ga naar voetnoot10 ‘Les signes travaillent les choses en deçà de la représentation. Les signes et les choses s'agencent les uns aux autres indé- | |
[pagina 293]
| |
pendamment des ‘prises’ subjectives des agents d'énonciation individués’.Ga naar voetnoot11 ‘Il n'y a pas un sujet et un objet. Le texte périme les attitude grammaticales’.Ga naar voetnoot12
Het individu handelt onder invloed van op hem geprojekteerde regels, onderworpen aan de diskursieve massa die zich bevindt in hem: het geheugen dat hij langzamerhand gevormd heeft, de oneindige opslagplaats van al zijn lekturen, maar ook buiten hem: de persuasieve stroom die hem ieder ogenblik belaagt, doet wankelen, afstompt, de eindeloze penetratie door dat wat een stem heeft en meegedeeld wordt. Of hij nu zichzelf uitdrukt of een ander zich hoort uitdrukken doet er weinig toe, het gaat altijd weer om hetzelfde (zo weinig afwijkende) kruisvuur van betrekkingen. Nauwelijks persoonlijke stem (hoewel niet imiteerbaar), waarvan de boodschap zich richt naar algemeen geworden, andere, open motieven die in hem uitmonden. | |
10. BoodschappendienstWij hebben niet te maken met de twee-eenheid (tegenstelling, alternatief) ‘door de tekst gedragen informatie’ versus ‘door de lezer geregistreerde informatie’. In een tekst wordt er niets zomaar ter ontcijfering aangeboden, wordt er niets opgenomen om zonder enige wijziging te worden overgedragen. De lektuur is op zijn beurt natuurlijk niet grotendeels een ‘ontcijferingshandeling’: ik lees zonder te inventariseren. Ik lees op een verlaat tijdstip ongetwijfeld, want de tekst is voor mij een gegeven, maar toch niet in die zin dat ik erdoor beperkt word tot de passiviteit van een pure rekonstitutiebehandeling. De in-tekstzetting van de betekenis en het opnieuw tot funktioneren brengen ervan door de gebruiker zijn onderling verbonden via een heimelijke verstandhouding, de een voltooit wat de ander begonnen is. Ik lees zonder dezelfde (door de auteur opgezette) weg te volgen, ik schrijf ook zonder alles tot in de puntjes af te werken en te beregelen: ik kan de betekenis van geen enkele van mijn uitingen definitief blokkeren; als lezer daarentegen geef ik onophoudelijk vorm aan een materie die geen enkele matrijs kan bevatten. Een boek vormt een geartikuleerd stelsel van onvoltooide beperkingen en van middelmatig grote openingen; door die steeds weer onverdraaglijke en fascinerende openingen dringt de lezer naar binnen om dan vervolgens te stoten op de geruststellende beperkingen. In beide gevallen maakt hij gemene zaak met het plaatsgrijpende proces: hij maakt vast wat te los zit, hij geeft speling aan hetgeen te strak zit, is altijd op zoek naar een passende ordening, volledig georienteerd op de hem aangeboden samenhang. Een lezer ordentGa naar voetnoot13 zijn boeken. Het is wel duidelijk waarom: de materie die hij te rangschikken krijgt was vanaf het eerste begin, in weerwil van hemzelf misschien, al een deel van hemzelf. | |
[pagina 294]
| |
11. RepresentatiebandPrimaat van de tekst of machtsoverdracht van de lezer? Wie heeft de ander in zijn greep - degene die spreekt of degene die zwijgt, de representerende of de gerepresenteerde? Welke kracht reguleert de tussen hen bestaande uitwisseling, de daarin optredende fixering, de onontkoombare behoefte aan een dergelijke operatie? Inderdaad geeft een lezer zich over aan hetgeen hij leest, maar wat hij leest wordt ontrukt aan hetgeen buiten zijn machtsveld ligt: woorden verleiden hem op slinkse wijze, een heel mechanisme staat reeds klaar om hem te ontvangen, hij zoekt zijn weg in een listig gekonstrueerde ruimte waarin alles op zijn maat is gesneden: welk principe regelt welke overheersing, wat ondergaat de lezer en wat heeft hij te verduren? Iets roept, biedt zich aan en lokt tegelijkertijd, scènes zijn opengelaten, de lezer wil die aangevuld zien, gezichtspunten, waarheden stapelen zich op, maar altijd in zijn perspektief, uitgaand van hem, alsof alles aan zijn begeerte tegemoet dient te komen, alsof iemand op hem wacht: ik lees, ik begrijp, ik begrijp mezelf, de opheldering voltrekt zich, ik verschaf mezelf duidelijkheid, alles vindt een verklaring in het wachten op zijn verschijning (Drakula is er nog steeds niet, dat is het principe, en zijn gasten maken het zich voor een ogenblik gemakkelijk). Uit de ene betekenis na de andere komt samenhang voort, als uit de verhalen die mij worden verteld, als vervoegd (gevarieerd) door de auteur, in weerwil van mijzelf, maar in mijn plaats. Representerend? Gerepresenteerde? Ik weet niet of het beeld dat de wereld ons biedt samenhang vertoont of dat ik me dat zelf, een tijdlang, zo voorstel.
Lezen: onaflaatbaar organiseren, ordenen, richten, monteren, merktekens uitzetten. Een lezer onderwerpt zich aan de begripsnormen die hijzelf opstelt: een tekst haspelt betekenissen dooreen opdat de lezer er een orde in aanbrengt. De plaats waar ik me bevind wordt me door de tekst opgedrongen: het teksttekort hindert me, hoewel ik zijn anders-zijn wel apprecieer, ik intervenieer jegens hem (zijn voorzijde), jegens mezelf (mijn voorzijde), jegens onze denkbeeldige positie, om er de kennis die ik nodig heb te laten heersen. Want het gebrek daaraan (de gastheer komt alsmaar niet!) - mijn geheugen levert me voor deze konstatering de maatstaf - beproeft me. Lezer met een zuinige geest, waar de voorstellingen van de tekst op stoten - geest DIE NOG VOORZIEN MOET WORDEN om bevredigd te worden, waarschijnlijk ja. Tekst waarvan aldus gezegd kan worden dat hij afkomstig is aan zijn lezer. Een mechanisme zorgt ervoor dat hij steeds voor de lezer uit schuift, als een bedrukte spiegel, die diens projekties? afval? overblijfsels? als afbeelding voert. Tegenover en diep in het oog van de toeschouwer drijft een samengestelde ruimte, op die uitwisbare ondergrond trillen beelden en het figuur dat door een beweging tot leven wordt gebracht verbergt en toont tegelijkertijd X: aan de bron van de begeerte van degene die zich ervan bedient - zoals Narcissus.
Iemand steunt op zijn lekturen: hij krijgt daarbij een duidelijker beeld van zichzelf, hij kan zich er beter door behelpen, er komen daarbij tenslotte zeker ook konstateringen vrij die hem niet liggen - van een opgelegde, tot vervelens toe herhaalde, konstante sociale rol. Een tekst wordt dan door diegene beetgepakt als een open deur, waarvan hij het bestaan raadt, die hij zelfs vreest, maar die hij niet zou ontdekken, waar hij niet door zou kunnen, zonder de waarschuwingen die de ander, de auteur hem kwistig verstrekt, onafhankelijk trouwens van wat hij de lezer nu eigenlijk wenst mee te delen. Een tekst is een schouwspel: hij slorpt me op evenzeer als ik hem: in de voortzetting | |
[pagina 295]
| |
van zijn verhalen kies ik mijn plaats, verplaats ik me, voer ik mezelf ten tonele, tot in het oneindige van wat mij mogelijk is. Representaties trekken mij naar zich toe, ik bevind me in hun ruimte, besta zoals zij, nietig, fragiel, een gelegenheidswezen, dat men zo wegvaagt, aanbrengt - net zoals hetgeen hij ziet, zoals het denkenGa naar voetnoot14 over wat hij ziet: nachtelijk naar believen, dat men geen twee keer ontmoet. |
|