Forum der Letteren. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |||||||
Interpretaties van metafoor en werkelijkheid C.F.P. StutterheimDe woorden ‘interpreteren’ en ‘interpretatie’ worden met betrekking tot verscheidene objecten gebruikt: een woord, een zin, een taalkunstwerk; een muziekstuk; een schilderij; een toneelrol; een wetsartikel; een droom; mimiek en gesticulatie; dierlijk gedrag; een begrip; een werkelijkheid, ‘de’ werkelijkheid. Dit heeft consequenties in het semantische vlak. Vaak is vervanging door ‘verklaren, uitleggen’ mogelijk, soms niet. Soms valt het met ‘vertolken’ samen, vaak niet. Op het ene gebied kan het in meer gevallen worden toegepast dan op het andere. ‘Hij interpreteert dat vioolconcert niet romantisch genoeg’ is geheel aanvaardbaar, maar ‘Hij interpreteert deze noot (deze toon) als een flageolet’ klinkt zonderling. Daarentegen kan men wel zeggen: ‘Hij interpreteert dit woord (sc. in een bepaald gedicht) als een metafoor’, - al zou men aan een minder zwaarwichtige formulering met behulp van ‘begrijpen (als)’, ‘opvatten (als)’ de voorkeur kunnen geven. Voorts heeft interpretatie iets, zo niet veel, met ‘beleving’ te maken, maar dit geldt niet, als een jurist dezin van een wetsartikel met het oog op de toepassing vaststelt. En wie als regisseur of essayist een toneelstuk interpreteert, is op een andere wijze bezig dan hij die een aantal mogelijke interpretaties opsomt van een met taaltheoretische bedoelingen buiten verband en situatie geplaatste zin. Een volledige beschouwing over dergelijke overeenkomsten en verschillen zou niets anders zijn dan een bijdrage tot de Nederlandse lexicografie, maar de problematiek van de interpretatie van poëzie, muziek, dromen, wetsartikelen of wat dan ook zou daarin niet ter sprake kunnen komen. Beperken we ons tot taal en taalgebruik, dan is er al problematiek genoeg. De titel van deze bundel dwingt de medewerkers hun aandacht uitsluitend op schriftelijk gegeven taaluitingen te richten. Deze behoeven echter niet speciaal tot de literatuur te behoren, zodat ze ook b.v. aan wetenschappelijke publikaties ontleend kunnen worden. Daar voor mijn onderwerp het verschil tussen lezen en luisteren niet relevant is, ben ik zo vrij, ook een aantal gesproken en gehoorde zinnen in mijn materiaal op te nemen. Aan dit (heterogene) materiaal zal ik de moeilijkheden trachten te demonstreren, die de vraag naar het al dan niet metaforische karakter van taaluitingen met zich mee kan brengen. Mijn onderwerp geeft me de mogelijkheid, enkele (in dit korte bestek vluchtige) relaties te leggen tussen op het eerste gezicht ver van elkaar verwijderde zaken. Van alles wat in verband met de beeldspraak overhoopgehaald zou kunnen worden, stel ik slechts de psychologische beschouwingswijze aan de orde.
De genoemde vraag, gesteld naar aanleiding van bepaalde woorden in een bepaald gedicht, kan tot verschillende interpretaties voeren. Een opvallend voorbeeld - opvallend, omdat er niet twee maar drie interpretaties bij betrokken zijn - is Petrarca's ‘L'oro e le perle, e i fior vermigli e i bianchi’ (Canzoniere, XLVI, vs 1). Volgens Tassoni zijn er sieraden en bloemen mee bedoeld. (I) ‘Io tutti questi cose le intendo per quelle che sono, e per ornamenti femminile (...)’. Hij stelt zijn mening tegenover die van sommige anderen: (II) ‘In questo sonetto alcuni espositori intendono oro per capelli, | |||||||
[pagina 258]
| |||||||
perle per denti, e fior vermigli e i bianchi per guance’.Ga naar voetnoot1 Mattalia echter betoogt: (III) ‘In realtà il dopio significatio è sincronizzato nel vocabolo, e percio, a mio parere, si deve intendere: oro: i biondi capelli-gioielli; perle, i denti e le perle, pietre preziose; fior vermigli e i bianchi: il volto bianco latteo e le rosee guance, e i fiori di cui Laura amava ornarsi la chioma’.Ga naar voetnoot2 Dikwijls is de metafoor een woord met een dubbele betekenis genoemd. Hier wordt met ‘doppio significatio’ iets anders bedoeld. De gedrukte woorden zijn tegelijkertijd metaforisch en niet-metaforisch, dus (III) = (I) + (II). Mattalìa heeft blijkens de bijzin niet aan bloemen in het algemeen, maar speciaal aan de bloemen van Laura gedacht. Hiermee krijgen ook de sieraden een bepaaldheid, die ze in (II) niet hebben, dezelfde bepaaldheid als in (I). De zowel in (II) als in (III) veronderstelde beeldspraak is slechts voor één interpretatie vatbaar. Het samengaan van metaforische en niet-metaforische interpretatie is typerend voor een bekende vorm van bijbelexegese. Kort gezegd is de taak van de exegeet in dit geval: ‘exponere metaphoras’. Dit houdt niet in, dat de tekst niet tevens betekent ‘wat er letterlijk staat’. Wel wordt over het algemeen aan de zg. ‘sensus spiritualis’ de hoogste waarde toegekend; op het ‘oneigenlijke’ komt het ‘eigenlijk’ aan. (De door Mattalìa gekozen volgorde, (II) - (I), berust m.i. op soortgelijke overwegingen.) Meermalen wordt de verklaring, met behulp van zoiets als ‘ik vind’, als een subjectieve mening geformuleerd. Een middeleeuwse exegeet, wiens geschriften door Zieleman zijn onderzocht, vermeldt eerst vier door anderen gegeven interpretaties van ‘Ysaias seyt: die sonne sal verwanderen in donckerheden, die maen in bloet ende die sterren sullen vallen’.Ga naar voetnoot3 Hierop volgt: ‘Mer my dunct, dat deze teykenen alrede geschiet sijn, want die sonne is verdonckert ende daer bij versta ic den paeus, want gelijc als die sonne alle die werelt verlicht, soe soude die paeus mitten gelove alle die werelt oec verlichten, mer nu is hij verdonckert mit ghiericheit’, enz. Volkomen overtuigd van eigen gelijk daarentegen was de man, die ik over ‘En Simson vatte de twee middelste pilaren, op dewelke het huis was gevestigd, en waarop het steunde, den eenen met zijne rechterhand, en den anderen met zijne linkerhand’Ga naar voetnoot4 vrij kort geleden heb horen verkondigen: ‘De linkerpilaar is natuurlijk de Sovjetunie en de rechterpilaar is natuurlijk Amerika’. De anonieme middeleeuwer en onze, door mij naamloos gelaten tijdgenoot hebben, wat hun verschillen ook mogen zijn, iets essentieels gemeen. Hun mening contrasteert met die van sommige koran-exegeten, welke neerkomt op: ‘In het heilige boek kan geen beeldspraak voorkomen, omdat elke beeldspraak in wezen een leugen is’.Ga naar voetnoot5 Met betrekking tot de bijbel als geheel is zoiets nooit beweerd. Wel is er een strijd der meningen over bepaalde tekstgedeelten: het heilige avondmaal, de al dan niet ‘in werkelijkheid’ sprekende slang (en de al dan niet terecht van ketterij beschuldigde dominee Geelkerken). De vraag ‘beeldspraak of geen beeldspraak?’ is in dergelijke gevallen niet te beantwoorden met gebruikmaking van filologische hulpmiddelen. Ze reikt hier veel dieper. Iemands leven kan ermee gemoeid zijn. De ‘espositori’ van Petrarca hebben het rustiger. Tot de genoemde vraag kan ook kindertaal aanleiding geven. Dat daarin de beeld- | |||||||
[pagina 259]
| |||||||
spraak pas betrekkelijk laat verschijnt, heeft het onderzoek wel uitgewezen, - maar toch overtuigender voor het passieve dan voor het actieve taalgebruik. Dat kinderen ‘verschoven’ uitdrukkingswijzen nogal eens verkeerd opvatten, is bekend genoeg. Enkele voorbeelden:
Dat doek, dat omkijken, die tas: ze schijnen voor het kind als hoorder (eventueel lezer) hetzelfde te bewijzen. Toch doen we goed, in eerste instantie niet verder te gaan dan: ‘In deze gevallen blijkt een kind een bepaalde gebruikswijze van een woord, c.q. een bepaalde zegswijze, niet te kennen’. Of ze alle drie iets met het metaforische te maken hebben, staat nog te bezien.Voor (3) is dit minder duidelijk dan voor (1) en (2). Onduidelijk is dit ook voor ‘fortfahren’ in de zin ‘der Erzähler fuhr nunmehr fort’, dat (zoals Kainz ons meedeelt) door een 15-jarige doofgeboren meisje, dat liplezen had geleerd, niet in zijn ‘overdrachtelijke betekenis’ werd begrepen. Het kind vroeg, waarom de verteller, zojuist aangekomen, alweer wegging.Ga naar voetnoot8 Ervaart hij die het wèl begrijpt inderdaad iets overdrachtelijks? Hoe is het in het bedoelde opzicht gesteld met de taaluitingen van de kinderen zelf? Ik denk hier aan het verhaal, tevens betoog, van Reichling over Jantje en zijn woord ‘pap’.Ga naar voetnoot9 Eerst past Jantje dit woord niet alleen op pap, maar ook op stroop toe. ‘Hij vergist zich volstrekt niet, hij gebruikt ook geen geniale metaphoor en hij is helemaal niet “leuk”.’ Maar als de behanger met dat woord op stijfsel doelt, komt hij in verzet, daar het voor hem uitsluitend op iets eetbaars kan doelen. Wanneer hij later met zijn oom langs een doorweekte modderweg stapt, zegt hij opeens lachend: ‘Ome, pap!’ ‘Jantje heeft een metaphoor gebruikt.’ Hier wordt de metafoor psychologisch geïnterpreteerd, hier wordt het zijn of niet-zijn van beeldspraak principieel afhankelijk gesteld van de psyche van de spreker. Alleen als in die psyche de eigenaardige betekenis-ervaring plaats heeft, die nog steeds op een door allen aanvaarde beschrijving wacht, kan zijn uiting als beeldspraak worden opgevat. Bühler vestigt de aandacht op ‘die ungezählten merkwürdigen Benennungen (sc. in de kindertaal), welche niemand aufschreibt; es sei denn, dass zufällig etwas Besonderes für die Ohren bewundernder Eltern herauskommt’.Ga naar voetnoot10 Dat veel van dit merkwaardige | |||||||
[pagina 260]
| |||||||
niets met beeldspraak te maken heeft, is wel duidelijk. Maar over het metaforische karakter van de twee door Bühler genoemde zinnen schijnt geen verschil van mening mogelijk: ‘“Die Suppe hat den Schnupfen” und “Der Schmetterling stricht Strümpfe”. Dort war eine Blase auf der Suppenoberfläche im Teller entstanden und hier kreuzte ein sitzender Schmetterling seine langen Fühler wechselnd rechts über-, links übereinander, genau wie es die Grossmutter macht mit langen Strichnadeln.’ Hieraan is veel meer te bewonderen dan aan ‘Ome, pap’ van Jantje. ‘Jantje is een gannef, die nog wel 'ns 'n goed opstel zal schrijven’, zegt Reichling. Als de hier uitgesproken verwachting een of andere empirische basis heeft, mogen we van de twee door Bühler ten tonele gevoerde kinderen op het gebied van taalcreativiteit en het scheppen van metaforen nog veel meer verwachten. Die basis ontbreekt echter geheel. Nog nooit zijn wat dit betreft ook maar aan één individu op wetenschappelijke wijze waarnemingen verricht, zodat we zelfs niet in staat zijn tot het plegen van een ongeoorloofde generalisatie. Daarom moeten we rekening houden met de mogelijkheid, dat hetgeen eruit ziet als een aangeboren begaafdheid, in later jaren spoorloos verdwijnt. Identificeren we misschien die kinderlijke taaluitingen, zoals ze in de geest van de sprekertjes zijn, niet ten onrechte met de indruk, die ze op ons maken? Jantje lachte. Op dit gegeven berust in niet geringe mate de conclusie: ‘Hij is zich ervan bewust, dat hij met “pap” iets aan het uithalen is’. Iets dergelijks vermeldt Bühler niet en hij heeft het zeker ook niet geconstateerd. Die kinderen waren helemaal niet ‘leuk’, maar spraken in volledige ernst. Kinderen interpreteren, ervaren, beleven de werkelijkheid nu eenmaal anders dan volwassenen. Waarom zou in hun werkelijkheid, in hun wereld, soep niet verkouden kunnen zijn? Wie deze redenering niet aanvaardt, zal de opvallende discrepantie moeten verklaren tussen hetgeen kinderen als hoorders niet en hetgeen ze als sprekers wèl kunnen. En als de verkouden soep in hun geest beeldspraak is, dan kan het dit op een andere wijze zijn dan voor ons. Over meer psychologische informatie beschikken we in het volgende geval. Een jongetje van een jaar of vijf wilde mij zijn autoped laten bewonderen. Ik: ‘Wat een mooie autoped heb je.’ Hij: ‘Het is geen autoped, het is een motorfiets.’ Ik: ‘Wat een mooie motorfiets heb je.’ Hij: ‘Het is toch ook wel een beetje een autoped.’ Sprekers en schrijvers geven meermalen met behulp van ‘letterlijk’, ‘figuurlijk’ en ook wel ‘letterlijk en figuurlijk’ te kennen, hoe ze hun woorden opgevat willen zien. Een aantal gevallen heb ik op een andere plaats behandeld.Ga naar voetnoot11 Ik noem er hier twee, een triviaal en een uitzonderlijk: ‘De demonstratie is letterlijk en figuurlijk in het water gevallen’ en ‘De Belgen kunnen naar de pomp lopen (letterlijk)’. Korte verklaring (geen volledige analyse) van de laatste zin: in België was door stakingen gebrek aan benzine ontstaan; de Belgische regering had daarom koop en verkoop van deze vloeistof verboden. Dus: ‘pomp’ = ‘benzinepomp’ en ‘lopen’ opponeert hier impliciet met ‘rijden’. Ook in wetenschappelijke geschriften treffen we dergelijke informatie aan. ‘Indeed, in scientific and semi-scientific prose one often meets with additions like “so to speak” in combination with metaphorical expressions’, zegt Mooij.Ga naar voetnoot12 Hij noemt nog ‘as it were’ en ‘metaphorical speaking’. Behalve dergelijke woordgroepen kunnen ook aanhalingstekens als de lach van Jantje fungeren: ‘Wanneer het nivo uitstijgt boven de | |||||||
[pagina 261]
| |||||||
drempel “vuurt” het logogen, en komt het als responsie beschikbaar’.Ga naar voetnoot13 Als die entiteit bij een volgende gelegenheid dezelfde handeling moet verrichten, zijn de hooggeplaatste komma's verdwenen: ‘Als een logogen eenmaal gevuurd heeft wordt zijn drempel geruime tijd verlaagd’. Soms legt de schrijver uit, hoe hij tot zijn formulering is gekomen en past hij het ‘exponere metaphoras’ op zijn eigen proza toe. Dan weet de lezer niet alleen dàt hij, maar ook nog hóé hij het geschrevene als beeldspraak moet interpreteren. Mooij geeft als voorbeeld een paar zinnen van Wittgenstein. Moeilijker te beoordelen is de verklaring, die Pongs geeft van de door hem gebruikte term ‘Morphologie’ in de woordgroep ‘Morphologie der metaphorischen Formen’. ‘Es ist der Name für die Wissenschaft von der organischen Form in der Natur, hier übertragen gebraucht unter die Voraussetzung, dass auch die in der dichterischen Sprache hervortretende Form eine lebendig organische ist, mit den Merkzeichen des Organischen: der wesensmässigen Richtung zu ihrer μορφή, der Freiheit des Erzeugungsvorganges, der Abhängigkeit von einem Gesetz des Lebensablaufs im Bedingtsein durch Altersstufen, wobei das Altem im Leben der Sprache Wandelung bedeutet zu andern Formen.’Ga naar voetnoot14 Dit doet sterk denken aan het kereltje met zijn autoped/motorfiets: ‘overdrachtelijk en toch ook wel helemaal niet zo'n klein beetje onoverdrachtelijk’. Wat Pongs met de ene hand geeft, neemt hij met de andere terug. ‘Morfologie’ is hier tegelijkertijd wel en niet beeldspraak. Maar als we zo formuleren, houden we toch niet voldoende rekening met de taalgebruiker. Deze is zich immers van geen wrong bewust geweest. En als we die passage willen lezen zoals ze is bedoeld, moeten we er evenmin over tobben als hij. Tobben moeten we ook niet, als we voor de zoveelste keer te horen krijgen: ‘De tijd is letterlijk omgevlogen’. Tegenover verhelderende en troebele of misleidende informatie staat: géén informatie. Dan ontbreken toevoegingen als ‘letterlijk’ en ‘figuurlijk’ en ontbreken ook de aanhalingstekens. Dit kan een strijd der meningen ten gevolge hebben (Petrarca's oro enz., de sprekende slang enz.) of eventueel een opschorting des oordeels (de verkouden soep). In de door mij aan de orde gestelde problematiek nemen bepaalde formuleringen in wijsgerige en vakwetenschappelijke geschriften een bijzondere plaats in. Ze zijn bestreden door taalcritici, omdat ze metaforisch zijn en metaforen in wetenschappelijke uitspraken niet mogen voorkomen. Een vergelijking met de mening van sommige koranexegeten ligt voor de hand. Er zijn belangrijke overeenkomsten, er zijn ook belangrijke verschillen. De volgende redenering is naar aanleiding van het onvoorwaardelijke geloof in de ‘sensus litteralis’ van een heilige tekst niet mogelijk. Jean Paul heeft elke taal ‘ein Wörterbuch zerblasster Metaphern’ genoemd.Ga naar voetnoot15 In een vroegere taalfase waren de woorden metaforen, nu zijn ze dit niet meer. Het eerste wordt vastgesteld op het bewustzijnsniveau van een etymologiserende taalbeschouwing, voor het laatste wordt rekening gehouden met de psyche van de hedendaagse taalgebruiker. Een omvangrijke taalcritische literatuur leert ons, dat zich in het woordenboek der wijsgerige en vakwetenschappelijke taal niet langzamerhand een afslijtingsproces heeft voltrokken. Er is daar integendeel een plotselinge verandering in omgekeerde | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
richting: het niet-metaforische wordt plotseling door iemand als een metafoor geïnterpreteerd. Voorzichtiger uitgedrukt: er wordt verondersteld, dat een bij anderen gevonden woordgebruik psychologisch gezien geen beeldspraak is. Maar is deze veronderstelling juist? Wat is er omgegaan in de geest van Empedocles, toen hij - Aristoteles zal het hem later min of meer verwijten - de zee ‘het zweet der aarde’ noemde?Ga naar voetnoot16 Wat is er omgegaan in de geest van hen die woordgroepen hebben gevormd en/of gebruikt als ‘horror vacui’, ‘naar omlaag strevende voorwerpen’, ‘middelpuntvliedende krachten’ e.t.q.? Hoe ervaren de velen die talen en culturen als levende organismen beschouwen, hun eigen woorden? Wat bedoelen beoefenaars van de erfelijkheidsleer precies, wanneer ze molekulen als passieve taalgebruikers voorstellen, die feilloos reageren op een code van vier letters?Ga naar voetnoot17 Hoe moeten we, rekening houdende met de psyche der schrijvers, in de TGG vigerende zinnen beoordelen, zoals ‘De symbolen PREP, DET en SUBST duiden abstracte dieptestructuurelementen aan die zich optioneel kunnen ontwikkelen tot morfologisch gerealiseerde vormen’?Ga naar voetnoot18 Begrijpen al die taalgebruikers de zaken ‘per quelle che sono’? Dit alles zullen we moeten weten om juist te kunnen lezen of juist te kunnen interpreteren, d.i. in overeenstemming met de bedoeling. Op de gestelde vragen is in principe meer dan één antwoord mogelijk. Soms hebben we aantoonbaar met een ‘sensus litteralis’ te maken. Augustinus heeft het op de redeloze dieren toegepaste woord ‘schuldig’ de status van metafoor toegekend.Ga naar voetnoot19 Hoe zou hij hebben gereageerd, indien hij zoals ik had horen spreken over wetende molekulen? Een jaar of vijftien geleden heb ik geluisterd naar een lezing, gehouden door een eminent beoefenaar van een der als exact bekend staande wetenschappen. Het onderwerp was boeiend, het betoog was helder. Maar meermalen werd mijn aandacht teveel getrokken van wat hij zei tot de wijze waarop hij dat zei. Een van de door hem geproduceerde zinnen luidde: ‘Die molekulen weten precies, waar ze moeten gaan zitten’. Er kwamen nog vele andere opmerkingen van dezelfde orde uit zijn mond, maar die kan ik me niet meer nauwkeurig herinneren. Ik meende de bedoeling ervan wel te begrijpen. De spreker wilde voor de leken, de inexacten onder zijn gehoor, de zaak wat smeuiger maken. Ik had aan die smeuigheid, aan al die beeldspraak en al die antropomorfismen geen enkele behoefte. Tijdens de discussie vroeg ik de spreker naar de bedoeling van dergelijke formuleringen en ik citeerde de zin over de precies wetende kleine deeltjes. ‘Ja,’ zei hij, ‘ik heb me verkeerd uitgedrukt.’ Daarna zweeg hij vrij lang. En toen barstte hij los: ‘Maar ze wéten het toch!’ Nooit heb ik op dat werkwoord zo'n nadruk horen leggen. Op dat ogenblik zakte ik ver beneden het mentale niveau der molekulen. Ik wist niets meer precies, ik wist niets meer, en zweeg. Met deze ervaring kan ik maar niet in het reine komen. Een coryfee op een der vakgebieden, die ‘exact’ en in sommige talen zelfs uitsluitend ‘wetenschap’ worden genoemd, blijkt tot uitspraken in staat, die m.i. alle exactheid ontberen. Dat ‘moleculaire weten’ is voor hem niet slechts een wijze van spreken (‘als het ware’). Het doelt voor hem exact en adekwaat op een werkelijkheid, op ‘de’ werkelijkheid. Psychologisch be- | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
schouwd is het geen beeldspraak en daarom kan de chemicus niet met Deutschbein hebben gedacht: ‘Try to be precise, and you are bound to be metaphorical’.Ga naar voetnoot20 Dat hier een afstand gaapt tussen de deskundige - die na jaren van zorgvuldig en scherpzinnig onderzoek een nieuwe eigenschap van de materie heeft ontdekt - en de niet tot oordelen bevoegde leek, kan ik niet geloven. Moeten we de verklaring dan in het wereldbeschouwelijke zoeken? Wie aan molekulen een bewustzijn en een weten toekent, moet anders tegen de wereld aankijken, moet de werkelijkheid anders interpreteren (ervaren, beleven) dan hij voor wie dit onmogelijk is. Is de werkelijkheid van de wetende molekulen dezelfde als die van de zwetende aarde en die van de verkouden soep? Het is me onbekend. Empedocles en die kindertjes heb ik niets kunnen vragen. Alleen voor de zin van de chemicus beschik ik over voldoende informatie. Het vreemde is echter: ik wéét hoe ik die zin moet interpreteren, maar met behulp van dit weten kan ik toch niet tot de vereiste, met die van de chemicus overeenstemmende, taalervaring komen. Eerst had ik last van de beeldspraak, daarna van de blijkbaar toch niet metaforische bedoeling. Dit is onaangenaam. Maar onaangenamer, en wel voor drie personen tegelijkertijd, is hetgeen Daan Zonderland ons in een van zijn gedichtenGa naar voetnoot21 wil doen geloven: ‘Geachte Heer, ik moet u danken
Voor het postpakket dat ik ontving,
Maar u vergeeft mij ongetwijfeld
Een zekere teleurstelling.
Toen ik de hand vroeg van uw dochter,
Die ik hartstochtelijk bemin,
Deed ik zulks niet in letterlijke,
Doch overdrachtelijke zin.’
Gelukkig kan zoiets alleen maar gebeuren in een werkelijkheid van een zeer speciale structuur, ‘de literaire werkelijkheid’ (Dresden).Ga naar voetnoot22 |
|