Forum der Letteren. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |||||||||||||
Nederlandse literaire almanakken 1830-1840 Peter van ZonneveldSamenvatting | |||||||||||||
1. InleidingAlmanakken vormen in Nederland een vrijwel onontgonnen gebied.Ga naar voetnoot1 Het verschijnsel als zodanig is zeker niet onbekend, maar systematisch onderzoek naar almanakken werd nog niet verricht. En dat terwijl ze - in elk geval voor de negentiende eeuw, maar waarschijnlijk ook voor andere perioden - nuttige informatie kunnen verschaffen over een samenleving, waarin ze een belangrijke functie hebben vervuld. Almanakken verschenen van jaar tot jaar, bij tientallen tegelijk; alleen al in het vierde decennium van de 19e eeuw werden meer dan tweehonderd reeksen geteld.Ga naar voetnoot2 De inhoud kan variëren van louter zakelijke gegevens (kalender met markt- en heiligendagen en kermissen, adreslijsten, vertrektijden der diligences, posttarieven etc.) tot strikt literaire bijdragen (hieronder wordt verstaan: poëzie, drama of fictioneel proza), via allerhande tussenvormen. De diversiteit komt ook tot uitdrukking in de uitvoering, in nauwe relatie met de prijs. Almanakken zijn in te delen naar het publiek waarvoor ze bestemd zijn; dat is te diffe- | |||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||
rentiëren naar geslacht, leeftijd, beroep, woonplaats, provincie, sociale klasse, levensbeschouwing of interesse (of een combinatie van meerdere factoren). Deze veelvormigheid maakt slechts een zeer algemene definitie van het begrip almanak mogelijk. Om bepaalde publicaties uit te sluiten (jaarverslagen van verenigingen, annales van universiteiten e.d.) en tegelijk zo volledig mogelijk te zijn, is een tweeledige definitie noodzakelijk. Een almanak is een jaarlijks verschijnend periodiek met kalender, óf een jaarlijks verschijnend periodiek met literaire bijdragen. | |||||||||||||
2. MateriaalBinnen het onderzoeksproject 1830-1880 van de vakgroep Nederlands in Leiden krijgt het decennium 1830-1840 bijzondere aandacht. Ook al vanwege de overstelpende hoeveelheid materiaal leek het verstandig om ons tot die tijdsspanne te beperken. Daar het hier een oriënterend onderzoek door neerlandici betrof, werd besloten alleen de belangrijkste literaire almanakken te bestuderen. De ‘belangrijkheid’ werd vastgesteld aan de hand van recensies in tijdschriften uit die periode. Bovendien moest van elke almanak de complete reeks op de Leidse universiteitsbibliotheek aanwezig zijn. Op grond van deze criteria werden zes reeksen almanakken geselecteerd:
Alle reeksen verschenen in elk van de tien onderzochte jaren (vanaf 1831), behalve T, die slechts in 1838, 1839 en 1840 verscheen, en de NVA, die in 1838 niet verscheen. Dit leverde een totaal van 52 almanakken op (hierna wordt voor de jaren 1831-1840 de code 1-10 gehanteerd). | |||||||||||||
3. WerkwijzeAllereerst vond een inventarisatie van het materiaal plaats. Voor elke almanak werd een korte beschrijving van de inhoud gemaakt, op grond van de daarin voorkomende bijdragen. Per bijdrage werd vermeld: de naam van de auteur (of initialen), de titel, de paginaaanduiding, de omvang in aantal pagina's, de omvang in aantal woorden. Daarnaast werd van elke bijdrage een korte samenvatting gegeven, terwijl tevens het genre werd vastgesteld. Door deze inventarisatie was het materiaal toegankelijk gemaakt, zodat verder onderzoek sneller kon worden uitgevoerd.Ga naar voetnoot3 De nadruk kwam daarbij op een analyse van de inhoud te liggen. Op basis van de ervaringen, die bij de inventarisatie wa- | |||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||
ren opgedaan, werd besloten, een aantal aspecten aan een nadere beschouwing te onderwerpen: het resultaat wordt hier in beknopte vorm weergegeven (paragraaf 4). Bovendien werd van elke almanak een bibliografische beschrijving gemaakt, waarna verder onderzoek naar een aantal bibliografische aspecten plaatsvond (paragraaf 5). Ook werd een inventarisatie en een analyse uitgevoerd van de recensies op onze almanakken in de contemporaine tijdschriften (paragraaf 6). Tenslotte is geprobeerd, de verschillende delen van het onderzoek te integreren en wegen voor verder onderzoek aan te geven (paragraaf 7). | |||||||||||||
4. Inhoudelijke aspectenWat de inhoud betreft, hebben wij ons - uiteraard - vooral met het mengelwerk bezig gehouden; het kalender-gedeelte blijft dus verder buiten beschouwing. Elke almanak bevat meestal tientallen bijdragen, zowel in proza als in poëzie (op de verhouding tussen beide genres wordt in de nog te publiceren analyse van kwantitatieve gevens naderfig. 1 Titelpagina door J.W. Kaiser en ‘Anna’ door J. de Mare naar N. Pieneman (Tesselschade 1840).
ingegaan). Alleen de NMA bevat louter poëzie. Het materiaal is zó omvangrijk, dat slechts aan enkele inhoudelijke aspecten aandacht kon worden besteed, waarvan de resultaten hier dan nog summier worden weergegeven. We zijn niet uitgegaan van de auteurs, maar van de almanakken waarin de bijdragen verschenen. De gegevens kunnen niet steeds in een literair-historisch kader worden geplaatst; een bescheiden poging daartoe wordt ondernomen in het Besluit. | |||||||||||||
4.1 HistorischOpvallend is het aantal historisch gerichte bijdragen in onze almanakken. Toevallig is dat natuurlijk niet; het heeft te maken met de historische belangstelling van de Romantiek, die - juist in deze periode - ook door de opkomst van de historische roman tot uitdrukking wordt gebracht. Op grond van de chronologie kan men deze bijdragen in vijf groepen verdelen: Romeinse tijd, Middeleeuwen, Tachtigjarige Oorlog, Pruikentijd | |||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||
(1648-1795) en Franse tijd (1795-1813). Binnen dit kader springen twee tendensen in het oog: een nationale en - zij het in mindere mate - een antikatholieke. Het nationale, opgevat in de zin van vaderlandslievend of chauvinistisch, treedt vooral aan de dag in bijdragen over een periode, waarin het vaderland bedreigd wordt door vreemde mogendheden. Dat begint al in de Romeinse tijd, bereikt een hoogtepunt tijdens de Tachtigjarige Oorlog, en leeft in de Franse tijd weer op. Wat de Middeleeuwen betreft blijft dit nationale vaak voorbehouden aan het graafschap Holland, wanneer dit door Friezen, Utrechtenaren of Geldersen wordt lastiggevallen. In de Pruikentijd is fig. 2 Gravure van P. Velijn naar I.J. Hansen; illustratie bij ‘Het geslacht Sjaerdama’ door Mr. A. van Halmael, Jr. (Almanak voor het Schoone en Goede 1834, t.o. p. 14).
fig. 3 Gravure van P. Velijn; illustratie bij ‘Tante en nicht’ door Robidé van der Aa (Almanak voor het Schoone en Goede 1834, t.o. p. 140).
vooral het rampjaar 1672 favoriet, terwijl de oorlogen met Engeland ook niet onvermeld blijven. Vanaf de Tachtigjarige Oorlog wordt de vaderlandsliefde nauw verbonden met het huis van Oranje: ‘De Spanjaard beefde op het hooren van Nassau's naam’ (T 8, 249). Dapperheid en slimheid der Hollanders worden tegenover lafheid en domheid bij de Spanjaarden gesteld. Zeehelden mogen zich in een grote belangstelling verheugen; zo laat men Michiel de Ruyter zeggen: ‘En, hoe'k voor glorie ook ontbrand’,/ Ik strijd slechts voor mijn vaderland!’ (NMA 9, 71) De antikatholieke tendens wordt vooral zichtbaar in bijdragen over de Middeleeuwen. Zo heet het over de bisschop van Utrecht: ‘Zijne levendige zwarte oogen [...] rustten met meerder wellust, dan aan een geestelijke voegde, op de bloeijende gestalte zijner schoonzuster, wier lichtbruine lokken langs de ontbloote schouders golfden.’ (T 8, 183) Naast wellust en ontucht wordt aan de middeleeuwse geestelijken ook onbetrouwbaarheid, drank- en hebzucht toegeschreven. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog | |||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||
waren de vijanden van ons volk katholiek; een typering als ‘oude papistische huichelares’ (ASG 8, 64) is geen uitzondering. Antikatholieke uitspraken zijn vooral te vinden in de ASG en T, in mindere mate in de NVA en AHB; ze ontbreken geheel in de NMA en LSA. | |||||||||||||
4.2 Actueel-politiekWat de actuele politiek betreft, wordt dit tijdvak gedomineerd door de Belgische Opstand (1830-1839). Ook binnen dit kader geeft men lucht aan nationale en antikatholieke gevoelens. Bovendien is er een sterke anti-Belgische tendens te bespeuren.
Het zijn allereerst de Nederlandse strijdkrachten, die in alle toonaarden worden bezongen: ‘Het Neêrlandsch bloed verheft zich fier./ De moed ontvlamt de harten,/ Om onder Hollands krijgsbanier/ Het muitersrot te tarten.’ (AHB 1, 202) De vloot wordt daarbij niet vergeten: ‘Gegroet, gegroet, o kostbre vloot!/ Gegroet op Neêrlands stroomen!/ Den boei, die schendig u omsloot,/ Zijt gij met eere ontkomen./ Wees welkom aan ons veilig strand!/ Het dierbaarst is steeds Nederland.’ (NVA 4, 109) Heel het volk levert zijn bijdrage aan de strijd; terwijl de mannen vechten, juichen de vrouwen thuis hen toe: ‘En dorstend naar den strijd, van duizend zegewenschen/ Van Moeder, Gade en Bruid verzeld, staat op zijn grenzen/ Heel 't strijdbaar Neêrland als één Man!’ (NMA 8, 90) Ook hier wordt het lot van Nederland nauw verbonden met dat van Oranje, in dit geval vertegenwoordigd door koning Willem I: ‘Wij [...] willen bloed en leven wagen,/ Om uw' Vadertroon te schragen’ (LSA 2, 198). De grootste helden zijn echter Chassé en Van Speyk: ‘Dat Hollands eer gehandhaafd zij!/ Of, held van Speijk! wij doen als gij!’ (LSA 2, 221) Voor de Belgen heeft men in deze periode uiteraard geen goed woord over. Ze worden bestempeld als ondankbare oproerkraaiers, die bovendien laf en gemeen zijn. Ook hier worden de verschillende vorstenhuizen in de beschouwing betrokken: ‘De Held van Waterloo, streed, wat hij strijden kon;/ En kwam; - en zag; - en overwon. -/ Der dappre Belgen Vorst was ook ten strijd verschenen,/ Kwam ook; - zag ook; - maar ... maakte beenen.’ (AHB 3, 165) De kwalificaties die men gebruikt om de Belgen te karakteriseren, laten niets aan duidelijkheid te wensen over: ‘vuig gebroedsel’ (NVA 2, 26), ‘twistziek rot’ (NVA 3, 58), ‘het bastaardkroost der Belgen’ (LSA 1, 118). Eigenaardig is, dat de Belgen soms met de Fransen op één hoop worden gegooid; een aanduiding als ‘een wuft en ligtzinnig volk’ (AHB 2, 28) wijst daarop. In een enkel geval wordt de Belgische Opstand in een historisch perspectief geplaatst, samen met andere vijanden van ons volk: ‘Dat zelfde onzalig ras, dat ons op nieuw komt plagen./ Dat heilloos nageslacht van Spanjaards, maar verfranscht,/ En uit een mengelmoes van vreemden zaamgeflanst,/ Meende ook, als nu de teelt der Belgen te verbastren’ (NMA 1, 197).
Het anti-Belgische gaat vaak samen met een antikatholieke tendens. Zo worden de Belgen aldus toegesproken: ‘Zoekt men [...] door monnik-onderrigt uw rede te verduistren (NMA 1, 200). In 1839, wanneer de eigenlijke opstand voorbij is, heet het: ‘het luidruchtige bij- en ongeloovige Luik,/ vroeger de stad van priesters en oproer’ (NVA 9, 132). | |||||||||||||
4.3 De vrouwHet beeld van de vrouw, zoals dat uit talloze bijdragen in de almanakken tot ons komt, | |||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||
is nogal stereotiep. We hebben geprobeerd die regelmatig terugkerende vrouwelijke eigenschappen te inventariseren, en op grond van de kwalificaties ‘positief’ en ‘negatief’ nader in te delen. Daarnaast wordt dieper ingegaan op twee aspecten waarbij de vrouw een belangrijke rol speelt: ‘de jonge vrouw en de dood’ en ‘huwelijk en standsverschil’. Allereerst de cliché's wat het ideale uiterlijk van jonge vrouwen betreft: blonde lokken, blauwe ogen, blozende wangen, roze lippen, witte tanden, een hoog voorhoofd, een welgevormde boezem, een slanke leest (met als variaties: bruine lokken, gitzwarte ogen, etc.). In een vrouw van middelbare leeftijd waardeert men ‘nog eene uitdrukking [...] van onbeschrijfelijke bevalligheid, van frischheid zelfs, die zich ook wedervond in hare geheele houding, in haren fraai gevormden boezem, in haren gevulden hals, in den ronden arm, waarvan de eene onbedekte hand de blankheid en de satijnachtig fijne huid gissen liet.’ (ASG 9, 117-118) Het jonge meisje moet vooral onschuldig, rein, deugdzaam en vroom zijn, terwijl vrolijkheid en levendigheid haar niet misstaan. In relatie tot de man past vooral zelfverloochening en volgzaamheid: ‘Zóó voegt het ook der lieve vrouw,/ Zich aan het hart des Mans bestendig aan te sluiten.’ (NVA 4, 119) Over erotiek wordt nauwelijks gesproken; een formulering als: ‘Uw boezem is een tuin van leliebladen,/ Een gaard, waar twee gazellen zich verzaden,/ Twee hinden, juist gelijkend tweelingtal’ (NMA 8, 70-71) is - hoe onschuldig ook - een uitzondering. Sterke nadruk wordt gelegd op trouw en op het moederschap, en bijgevolg op huiselijkheid en huishoudelijkheid, veel meer dan op kunde en smaak. Andere algemene eigenschappen die positief gewaardeerd worden: beheerst en ingetogen zijn, over een medelijdend hart beschikken.
Het ligt voor de hand dat de negatieve eigenschappen in vele gevallen de keerzijde vormen van de positieve. Zo mag de vrouw niet te véél aandacht aan het uiterlijk besteden: het ál te modieuze, wuftheid en pronkzucht zijn uit den boze. De vrouw wordt steeds vanuit de man gezien: coquetterie en behaagzucht worden niet gewaardeerd; arrogantie, zich op de voorgrond dringen en eerzucht evenmin. Ontrouw is uiteraard verderfelijk, net als afkeer van het moederschap, en afkeer van het huishoudelijke. Te veel kennis maakt een vrouw tot ongeschikt object om te beminnen. Ook hartstochtelijkheid wordt afgekeurd, net als jaloezie. Danslust en Frans spreken zijn niet zonder gevaar. De vrouw hoedde zich niet alleen voor praatzucht: ‘Ik voor mij bemin die haspelradde tongetjes niet, die zoo maar alles wat voor den mond komt wegpraten’ (NVA 10, 11), ze moet ook zorgen zélf geen voorwerp van roddel te worden: ‘Een meisje, dat bij de jonge heeren veel over de tong gaat, is reeds een half ontwijd heiligdom’ (NVA 4, 182). In onze almanakken sterven veel vrouwen jong; hun dood staat vaak met de liefde in verband. De oorzaak is meestal zowel van fysieke als psychische aard: liefdesverdriet kan ‘kwijning’ (veelal tering) tot gevolg hebben. Zo was een jong meisje ‘door smart, in eene kwijnende ziekte gestort’ (ASG 5, 123). Onbeantwoorde liefde leidt soms tot zelfmoord; ook wel drijft tegenstand van derden twee gelieven samen de dood in. Liefde op zich wordt in enkele gevallen als een ziekte beschouwd, die iemand waanzinnig kan maken en doen sterven. Jong sterven kan ook een straf zijn voor iets wat de vrouw heeft misdaan: iemand verleiden, zichzelf laten verleiden, iemand in het verderf storten, hebzuchtig zijn, God vergeten. Sommige vrouwen sterven in dienst van een ideaal, een geloofsovertuiging, zoals bijvoorbeeld voor het protestantisme in de Spaanse tijd - ook hierin vaak een antikatholieke tendens. In enkele gevallen wordt de dood als een bevrijding ervaren, ook wanneer er sprake is van straf: de schone Minone heeft door haar danslust de dood van haar echtgenoot - door een duel - veroorzaakt, en wordt | |||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||
verscheurd door verdriet: ‘Zoo heb ik haar gekend. Zy heeft niet lang geleden./ Haar vrienden hebben om haar vroege dood gebeden,/ En niet vergeefs; zy slaapt - en zy haar ruste zacht!/ - Maar 't was een droef gezicht, en wreed om aan te staren:/ Een vrouw zoo lief, zoo schoon, en nog zoo jong van jaren,/ Door smart en wroeging omgebracht!’ (T 8, 9) Nabestaanden kunnen in vele gevallen troost putten uit het idee, dat in de hemel een hereniging van twee gelieven kan plaatsvinden, en dat de ziel van een jonggestorven vrouw deel heeft aan de onsterfelijkheid. Dit laatste aspect is vooral te vinden in de NMA - waar dramatische liefdesgeschiedenissen-zonder-meer juist wat minder voorkomen. fig. 4a Titelpagina door J.C. Bendorp (Nederlandsche Muzen-Almanak 1836).
fig. 4b Titelpagina door P. Velijn (Almanak voor het Schoone en Goede 1834).
Wanneer er sprake is van standsverschil, dat een huwelijk in de weg staat, wordt de man vaker als ‘superieur’ aan de vrouw voorgesteld dan andersom (17 tegen 11 maal), zowel wat afkomst (11 tegen 8) als wat rijkdom betreft (6 tegen 3). Wanner de man ‘superieur’ is, wordt steeds de nadruk gelegd op de deugdzaamheid van de vrouw in kwestie (een eigenschap die de ‘superieure’ man zelf lang niet altijd bezit). Door deze kwaliteit kan het dan alsnog tot een huwelijk komen. Ook blijkt het meisje soms tóch van adel te zijn; mogelijk stelt zij een daad waaruit dan tenminste haar ‘innerlijke adeldom’ blijkt. | |||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||
Wanneer de vrouw ‘superieur’ is, moet de man meestal een daad stellen: op kruistocht gaan, een gevecht winnen, de vader van het meisje redden, etc. Het gezag van de ouders speelt alleen bij ‘superieure’ vrouwen een rol; slechts éénmaal bemoeit de moeder van een ‘superieure’ man zich met het voorgenomen huwelijk: ‘Wel meester! meester! waar zijn je zinnen! - Onzen eeniggeborene, de stamhouder van het geslacht der VAN BAALDENS en TIETEMA'S te verbinden aan eene vondeling, die niemand weet van waar zij gekomen is, hoe kom je er bij?’ (ASG 1, 55) | |||||||||||||
4.4 VergankelijkheidHet idee van de vergankelijkheid is in de almanakken ruim vertegenwoordigd; er is een onderscheid aan te brengen tussen voorbijgaan en vergaan. Voorbijgaan heeft uiteraard met het verstrijken van de tijd te maken. Vaak wordt het leven van een mens gespiegeld aan de natuur: ‘Gij Alpenreuzen, die de wereld zaagt verouderen,/ Maar niet ver-fig. 5 Muziekblad, fragment (Nederlandsche Muzen-Almanak 1836, t.o. p. 150).
ouderd zijt, schoon ge op uw breede schouderen/ Der eeuwen wentling hebt getorscht’ (T 10, 236). Vergaan heeft, in de ruimste zin van het woord, betrekking op de dood, die veelal in een religieus-christelijk perspectief wordt geplaatst: ‘Bestendigheid is slechts hier boven:/ Al wat tot de aard' behoort, vergaat.’ (NMA 3, 105) Opvallend is de hoeveelheid gedichten over het sterven van pasgeborenen of jonge kinderen in de NMA, ASG en T; almanakken waarin vergankelijkheid in algemene zin ook veel voorkomt. | |||||||||||||
5. Bibliografische aspectenHieronder wordt getracht, enige vragen te beantwoorden die betrekking hebben op de almanak als product. Niet alle problemen zijn opgelost; productie en verspreiding van het 19e eeuwse boek vormen nog vrijwel onbekend terrein.Ga naar voetnoot4
Wie was verantwoordelijk voor de inhoud van een almanak? Soms was er sprake van | |||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||
een jaarlijks wisselende redactie (LSA), soms bestond de redactie uit één man, de redacteur (ASG, T). De redacteur verzocht de letterkundige medewerkers jaarlijks een bijdrage te leveren, al dan niet per circulaire, zoals in het geval van de ASG.Ga naar voetnoot5 Daarnaast ontving hij natuurlijk ook ongevraagde bijdragen. Bij de NMA en NVA traden de uitgevers tegelijk als redacteuren op, respectievelijk J. Immerzeel (1776-1841) en Hendrik Frijlink (1800-1886). Over het tot stand komen van de AHB is geen informatie gevonden; deze wisselt in dit decennium trouwens drie keer van uitgever.Ga naar voetnoot6 De vorm waarin de almanak verscheen werd - uiteraard - bepaald door de uitgever, in overleg met anderen. G.J.A. Beyerinck was vermaard om de zorg, die hij aan zijn AGS besteedde; Frijlink deed wat T betreft niet voor hem onder.Ga naar voetnoot7 Beiden onderhielden een goede relatie met de meest gevraagde drukker van die dagen, C.A. Spin. Deze was beroemd om zijn moderne, vooral op Franse leest geschoeide typografie en lay-out, en nam op dat terrein een monopoliepositie in.Ga naar voetnoot8
Het karakter van de almanak werd voor een belangrijk deel bepaald door de illustraties: gegraveerde titelpagina's, facsimiles van handschriften, andere gravures (koper of staal), litho's en muziek van liederen. Er is allereerst een kwantitatief verschil; dit blijkt uit het gemiddeld aantal illustraties per almanak. NMA, T en ASG zijn het rijkst geïllustreerd (resp. 9,5, 7 en 6), terwijl voor de almanakken NVA, AHB en LSA dit getal beduidend lager ligt resp. 3,7, 2,3en 1,6). Ook kwalitatief is er veel variatie. De eerste drie reeksen kunnen ook over de beste graveurs beschikken. Zo nam de zeergewaardeerde Philippus Velijn (1787-1836) tot aan zijn dood vele illustraties in de NMA en ASG voor zijn rekening. Daarnaast kunnen nog genoemd worden: Velijns schoonzoon J.P. Lange (1810-1849), Christiaan Bendorp (1766-1849) en vooral J.W. Kaiser (1813-1900), die een grote reputatie genoot en meewerkte aan de ASG en T. In totaal droegen 65 illustratoren aan onze almanakken bij; de meeste reeksen hebben hun vaste medewerkers.
Een almanak was soms in verschillende uitvoeringen te krijgen, variërend van papieren omslag tot leren band. Het meest populair was het kartonnen omslag, dat vaak in verschillende kleuren op de markt werd gebracht. De aantrekkelijkheid van een almanak kon nog worden verhoogd door vignetten met zanggodinnen, lieren en lauwerkransen op voor- en achterzijde, of door een uitvoering in goud op snee. Ook hier een grote diversiteit, waarbij de NMA, ASG en T wederom het rijkst blijken uitgevoerd. Hoe kwamen de almanakken van uitgever naar koper? Meestal via de boekhandel, waar men op de verschillende reeksen kon intekenen. Boekhandelaren konden ook in commissie bestellen; onverkochte exemplaren werden dan naar de uitgever teruggestuurd. Vaak werd daarmee de hand gelicht; Immerzeel klaagt eens over de geschonden staat van de teruggezonden boekjes: hij vermoed dat ze in een leesgezelschap gecirculeerd hebben.Ga naar voetnoot9 Nederland telde in 1839 precies 599 boekhandelaren, verspreid over 89 gemeenten.Ga naar voetnoot10 Het is aannemelijk dat de uitgever buiten die plaatsen rechtstreeks aan | |||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||
particulieren verkocht, hetzij door bestelling, hetzij door colportage, maar zekerheid hierover hebben we nog niet.
Hoeveel moest de koper voor een almanak betalen? Ook wanneer men uitgaat van de eenvoudigste uitvoering, blijft de differentiatie nog aanzienlijk: van f 0,50 tot f 4,50. Sommige reeksen worden in de loop van het decennium duurder, andere blijven constant. Het goedkoopst zijn de AHB (f 0,60) en de NVA (f 0,50 - 0,75), gevolgd door de LSA (f 1,30 - 1,50). Van de drie duurdere series is de ASG weer het goedkoopst (f 1,80); dan de NMA (f 3,50) en tenslotte T (f 3,75 - 4,50). De duurste almanak is de meest luxe uitvoering van de NMA, in satijn in koker: f 7,50! Naast illustraties, papier en druk, uitvoering der banden en dergelijke is voor de bepaling van de prijs natuurlijk de oplaag van groot belang geweest. Alleen van de NVA zijn gegevens teruggevonden, zij het dan uitsluitend van verkochte exemplaren: 2200 in 1832, 3700 in 1836, 2500 in 1837. Het is niet waarschijnlijk dat met de andere almanakken een grotere omzet gehaald werd; van de duurdere zal de oplaag kleiner zijn geweest, en de LSA had natuurlijk maar een klein publiek. | |||||||||||||
6. ReceptiegeschiedenisHoe werden de almanakken door de tijdgenoot beoordeeld? Aangezien onze kennis van oplagecijfers en lezersreacties vooralsnog minimaal is, zijn we bij het beantwoorden van die vraag in eerste instantie op de kritieken in tijdschriften aangewezen. Een bibliografie van alle in het decennium 1830-1840 verschenen tijdschriften is nog niet voorhanden; vermoedelijk zijn het er enige honderden geweest.Ga naar voetnoot11 We hebben ons beperkt tot de tien ‘belangrijkste’ tijdschriften, waarin kritieken op de onderzochte almanakken werden opgenomen.Ga naar voetnoot12 Dadelijk doet zich de vraag voor, of er wat de uitgevers van almanakken en tijdschriften betreft, personele relaties hebben bestaan (dit in verband met de ‘objectiviteit’ van de recensies). Dat blijkt erg mee te vallen: G.J.A. Beijerinck gaf zowel de ASG als De Gids uit; kritieken in dit tijdschrift op deze almanak wijzen niet in de richting van self-promoting - de toon van de recensies is daarvoor kritisch genoeg, en onderscheidt zich daarin niet van recensies in andere tijdschriften.
Op grond van welke criteria werden de almanakken beoordeeld? Allereerst dient er volgens de recensenten een juiste verhouding te bestaan tussen uitvoering en prijs: dure almanakken moeten ‘keurig’ uitgevoerd zijn; aan goedkopere mag men minder eisen stellen. Bovendien moet de inhoud van de almanak in overeenstemming zijn met de | |||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||
titel. De AHB wordt geacht ‘blijgeestige’ bijdragen te bevatten; de ASG roept overeenkomstige overwegingen op: ‘Gij ziet het, lezer! het boekje blijft zijnen naam getrouw: het is schoon en goed. -’Ga naar voetnoot13 Ook aan de illustraties wordt zelden voorbijgegaan; hierdoor krijgt men ook informatie over hoe de verschillende kunstenaars gewaardeerd werden. Er vindt een discussie plaats over de vraag of gravures naar schilderijen moeten worden opgenomen. Wat de portretten betreft - vaak tegenover de titelpagina te vinden - geldt de gelijkenis als het belangrijkste criterium. In meerdere recensies vindt men kritische geluiden ten aanzien van het zonderling hoofddeksel van Vrouwe K.W. Bilderdijk (ASG 5). Ook het voorkomen van ‘beroemde namen’ bij de opgenomen auteurs is een punt van overweging; van sommige ontbrekende schrijvers had men
fig. 6 Anna Paulowna, door P. Velijn; met gedicht van Robidé van der Aa (Almanak voor het Schoone en Goede 1834).
graag een bijdrage gezien. Vaste adjectieven bij de beoordeling van proza en poëzie zijn: ‘luimig’, ‘lief’, ‘bevallig’, ‘sierlijk’, ‘naief’, ‘oorspronkelijk’ (dit laatste kan dan zowel ‘nieuw’ en ‘fris’ als ‘niet vertaald’ betekenen). In alle tijdschriften wordt een voorkeur voor niet vertaald werk uitgesproken. Ook vaderlandslievendheid wordt zeer gewaardeerd. Steeds opnieuw duikt de vergelijking met buitenlandse almanakken op, die de producten van eigen bodem kennelijk concurrentie aandoen. Een ander aspect waar op gelet wordt, is of proza en poëzie wel aangenaam worden afgewisseld. In de loop van | |||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||
het decennium lijkt de belangstelling voor dichtstukjes af te nemen, ten gunste van verhalen. Gelegenheidspoëzie, gedichten bij plaatjes en albumversjes worden voor almanakken in het algemeen minder geschikt geacht. De besprekingen zijn doorgaans zeer beknopt. Omdat de almanakken allemaal in dezelfde tijd verschijnen - het najaar - is de concurrentie groot. Bovendien is, gezien de naderende feestdagen, een snelle recensie in het belang van zowel uitgever als koper. Daarbij is het, gelet op de veelheid van bijdragen, niet mogelijk om diep op afzonderlijke verhalen en gedichten in te gaan. Het doel van de bespreking wordt als volgt omschreven: Gelijk de komst van sommige trekvogels den terugkeer van het schoone jaargetijde verkondigt, zoo gaan de jaarboekjes, aan de Muzen en Gratiën gewijd, de verschijning van een’ nieuwen tijdkring vooraf. [...] Gelukkig onze vaderlandsche kunst, zoo de offers die zij aanbiedt, waardig zijn den gezelligen kring, de kaptafel onzer schoonen, of den huischelijken disch te versieren en te veraangenamen. Hieromtrent onzen lezers eenig verslag te geven, is het doel van het tegenwoordig geschrijf.’Ga naar voetnoot14 fig. 7 Gravure van J.C. Bendorp; illustratie bij ‘Graaf Adolf van Kleef’ door J. van Walré (Nederlandsche Muzen-Almanak 1836, t.o. p. 38).
Na de aankondiging, bestaande uit titel en prijs, volgen meestal opmerkingen over uitvoering en illustraties, waarna de verschillende medewerkers opgesomd worden, en het ontbreken van anderen wordt vastgesteld. Dan worden een aantal bijdragen genoemd, al dan niet met korte karakteristiek. De recensie wordt besloten met een woord van aanmoediging voor de uitgever, en een eventuele aanmoediging van het adres van de potentiële koper. Slechts zelden wordt een bespreking in meer ‘experimentele’ vorm aangetroffen (bijvoorbeeld een dialoog, of een verslag van een voorlezing uit de betreffende almanak in een groter gezelschap).Ga naar voetnoot15
Wat vond men van de verschillende reeksen? De NMA en ASG werden doorgaans het meest gunstig beoordeeld; ze werden ook vaak besproken. Wat de NMA betreft ziet men rond het midden van het decennium een terugval in kwaliteit, dat toegeschreven wordt aan het weglopen van vooraanstaande medewerkers. Het is opvallend dat temidden van overwegend positieve geluiden juist tijdschriften als De Gids en zijn voorloper De Muzen, een negatief oordeel laten horen. Dat geldt ook voor de ASG, die door de overige tijdschriften vooral geprezen wordt om de prachtige uitvoering, in relatie tot de prijs. Aan de | |||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||
NVA wordt minder aandacht besteed; aanvankelijk levert de hoeveelheid vertaalde bijdragen nogal wat kritiek op, maar wanneer die afneemt, groeit de waardering weer: ‘wat goed en goedkoop is vindt koopers.’Ga naar voetnoot16 Dat wordt ook wel van de AHB gezegd, al is het oordeel over die reeks toch weer iets ongunstiger: soms worden er, in plaats van blijgeestige, treurige of zelfs onkiese stukjes in aangetroffen. Over de LSA is in dit verband weinig te zeggen, omdat hij niet zo vaak besproken wordt - echt negatieve kritiek wordt niet gegeven. Wanneer dan in 1838 T verschijnt, is het vooral De Gids die enthousiast reageert - het is niet zonder belang dat Potgieter van allebei redacteur is: toch een personele relatie dus.
Wie lazen de almanakken? Ze werden vaak aan de dames ten geschenke gegeven, ter gelegenheid van de feestdagen in december: St. Nicolaas, Kerstmis en Nieuwjaar. Waar lette de koper op? Zou het bij velen zo gegaan zijn als in een recensie wordt geschetst? bij dergelijke Boekjes, als het onderhavige, zal men eerst en voornamelijk zien, of de prenten, letterdruk, papier, cartonnering, enz. schoon en goed zijn, want dit bestemt den kooplust; is dan de inhoud insgelijks aesthetisch en zedelijk schoon en goed, des te beter; dit rekent men dan eene bijkomende, ofschoon het de hoofdzaak behoorde te zijn.Ga naar voetnoot17 Vooral de NMA, ASG en T blijken bij uitstek voor vrouwen bestemd, al wordt er in de recensies toch ook over een publiek als ‘de letterkundige wereld’, of ‘de huiselijke kring’ gesproken. Maar opmerkingen die in de richting van de dames wijzen zijn legio. Zo heet het in positieve recensies over ASG 2: ‘zoodat onze schoonen dezelven ziende, zich wel zullen wachten van het neusje op te halen, als vader of minnaar in het Sint Nikolaas korfje een exemplaar derzelve nederlegt’Ga naar voetnoot18, of: ‘Dezelve kome in veler handen, en versiere, [...] de werkmandjes onzer vaderlandsche schoonen!’Ga naar voetnoot19 Van bepaalde bijdragen wordt gezegd: ‘dit [...] scheen ons minder op zijne plaats in dit Jaarboekje voor het schoone geslacht.’Ga naar voetnoot20 - het betreft dan veelal bloederige of minder kiese verzen of verhalen. De NVA en AHB waren meer op een groter publiek gericht, hoewel ook deze almanakken soms als een ideaal geschenk voor de ‘schoonen’ worden beschouwd. De LSA neemt in dit verband natuurlijk een eigen positie in. In hoeverre ook leesgezelschappen en leesbibliotheken almanakken aangeschaft hebben, verdient nader onderzoek. | |||||||||||||
7. BesluitAlmanakken zijn de literaire tijdschriften van de negentiende eeuw. Iedere zichzelf respecterende auteur voelt zich verplicht, jaarlijks een bijdrage te leveren; steeds opnieuw is er een al dan niet veelbelovend debutant. Zo geven de literaire almanakken voor een bepaald jaar een dwarsdoorsnede van het letterkundig leven van die dagen. De tijdschriften zelf hebben vaak een veel algemener karakter: van de besproken boe- | |||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||
ken kan slechts een klein deel tot de literatuur gerekend worden, en het mengelwerk bevat doorgaans meer verhandelingen dan verzen of verhalen. Recensies op almanakken geven in confrontatie met de besproken almanakken zelf, niet alleen informatie over de waardering door de literaire kritiek, maar ook, indirect, over de smaak van het lezend publiek dat zelf geen lezersreacties heeft achtergelaten. Bovendien maken de besprekingen duidelijk dat de vormgeving van de almanak (verzorgd uiterlijk, mooie plaatjes, verfijnde druk, etc.) door de tijdgenoot van groot belang werd geacht, en dat een onderzoek naar het verschijnsel ‘almanak’ aan deze aspecten niet voorbij mag gaan. Ook op dit terrein is het mogelijk, dwarsdoorsneden te maken - zij het niet zonder hulp van het instrumentarium dat de kunsthistoricus of de bibliograaf ten dienste staat. Tevens zou een reconstructie van de relaties tussen auteurs enerzijds en redacteuren of uitgevers anderzijds interessante gegevens voor het tot stand komen van een almanak kunnen opleveren. Literaire ontwikkelingen zijn aan de hand van de almanakken goed te volgen, al is een decennium daarvoor wat beperkt. Een nader onderzoek zou naar alle waarschijnlijkheid uitwijzen dat de term ‘Biedermeier’ voor de meeste bijdragen een meer adequate omschrijving is dan de term ‘Romantiek’, al komt juist in dit decennium de historische Romantiek tot bloei, ook in de almanakken. De belangstelling voor het eigen verleden neemt toe - een ontwikkeling die zich tegelijkertijd in de schilderkunst voordoet.Ga naar voetnoot21 Men kiest bij voorkeur die perioden uit de geschiedenis waarin het vaderland door vreemde mogendheden werd bedreigd. De heldenmoed der Hollanders uit de Tachtigjarige oorlog blijkt een inspiratiebron in de strijd tegen de opstandige Belgen - een relatie die wederom niet alleen in de literatuur, maar ook in de schilderkunst wordt gelegd.Ga naar voetnoot22 Parallel daarmee loopt een antikatholieke tendens, zowel in historische als actueel-politieke bijdragen; het is geen toeval dat de katholieke emancipatie in ons land pas op gang is gekomen toen de Belgische Opstand voorbij was. Het onderzoek naar het beeld van de vrouw vindt een extra rechtvaardiging in de vaststelling dat de meeste almanakken voor vrouwen bestemd waren. Vrouwelijke auteurs ontbreken, op enkele uitzonderingen na, vrijwel geheel; almanakken werden volgeschreven, uitgegeven, verspreid, gerecenseerd en gekocht door mannen. Met het geschenk dat de vrouw tenslotte werd aangeboden, hield men haar een spiegel voor, waaraan zij haar handelen kon toetsen. Dit vrouwbeeld lijkt in hoge mate traditioneel - het zou wenselijk zijn om deze gegevens in een ruimer historisch perspectief te plaatsen. Datzelfde geldt voor het jong sterven van vrouwen en de belemmering van een huwelijk door standsverschil.
Er blijkt binnen het genre van de almanak een duidelijke hiërachie te bestaan, zowel wat inhoud als vormgeving betreft. Er is een groot verschil tussen de NMA, ASG en T enerzijds en de NVA en AHB anderzijds - de LSA neemt een eigen positie in. Een almanak die f 0,50 kostte moet voor een ander publiek bestemd zijn geweest dan de luxe uitvoering van de NMA van f 7,50 - men bedenke dat volwassen werklieden in die jaren gemiddeld f 1,- per dag verdienden!Ga naar voetnoot23 Bovendien voltrekt zich binnen dit genre de overgang van literatuur naar lectuur; wij zijn bij dit onderzoek van de ‘bovenlaag’ | |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
uitgegaan - het zou interessant zijn om te weten of de thematiek van veel goedkopere almanakken waarin ook verhalen en gedichten voorkomen, in belangrijke mate van de hier onderzochte afwijkt. Waar recensies ontbreken, zullen vooral uitleenregisters van leesbibliotheken en inventarislijsten van leesgezelschappen informatie moeten verschaffen over de functie die almanakken in de 19e-eeuwse samenleving hebben vervuld.
Amsterdam |
|