Forum der Letteren. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Passief en het lexiconGa naar voetnoot* Teun Hoekstra & Michael MoortgatSamenvatting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. InleidingBinnen het kader van de Uitgebreide Standaard Theorie (EST) wordt momenteel als belangrijkste taak gezien de kracht van de door de theorie toegelaten descriptieve apparatuur in te perken. Het werk in de lijn van Chomsky (1973) richt zich met dit doel op de transformationele component door restricties op te leggen aan vorm en functie van de transformaties. In Chomsky (1970) is naast het mechanisme van de transformationele operatie de mogelijkheid gecreëerd om verwantschappen uit te drukken door middel van lexicale operaties. Wanneer beslisbaar is welke processen door lexicale en welke door transformationele (i.e. structurele) operaties dienen te worden behandeld, biedt dit het voordeel dat de transformationele component wordt ontlast voor de behandeling van lexicale relaties, hetgeen een strakkere definitie van het begrip grammaticale transformatie mogelijk maakt. Dit betekent een inperking van de kracht van de transformationele component. In navolging van Wasow (1977) en Bresnan (1978) wordt in dit artikel de stelling verdedigd dat verwantschappen die in termen van functies worden geformuleerd behandeld moeten worden door lexicale operaties. Thematisch uitgangspunt voor dit artikel is de ‘realistische grammatica’ van Bresnan, waarin wordt gesteld dat computatie een zwaardere belasting vormt dan inferentie. ‘The syntactic and semantic components of the grammar should correspond psychologically to an active automatous processing system that makes use of a very limited short term memory. (...). The extreme rapidity of language comprehension then suggests that we should minimize the information that requires grammatical processing [i.e. transformationele computatie. H/M] and maximize the information that permits inferential interpretation [i.e. lexicale informatie. H/M]. Finally, I assume that it is easier for us to look something up than it is to compute it. It does in fact appear that our lexical capacity - the long-term capability to remember lexical information - is very large' Bresnan (1978: 14). In dit artikel wordt een lexicaal interpretatieve analyse van de actief-passief relatie gegeven. Essentieel in deze analyse is dat het logisch subject niet wordt uitgedrukt als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
syntactisch subject. Dit wordt beschouwd als het gevolg van een operatie op de logische argumentsstructuur. Na een analyse van de gewone passieven in par. 1 wordt aangetoond dat voor de beschrijving van het Nederlands een aantal wijzigingen in Bresnans aanpak van passief noodzakelijk zijn, omdat het Nederlands op een aantal belangrijke punten van het Engels verschilt. De kenmerken die we aanwijzen als de essentie van passief zijn ook aanwezig bij de zgn. pseudo-passieven, de modale passieven (par. 2.1) en in de passieve complementen van werkwoorden als horen, zien en laten (par. 2.2). Een aantal theoretische aspecten komen bij de analyse aan de orde. Aangetoond zal worden dat er geen reden is om aan te nemen dat bij passief sprake is van een categorieveranderende woordformatieregel, m.a.w. dat passieve deelwoorden verba zijn, geen adjectieven; dat de verbale morfologie niet als cruciaal kenmerk van passief gezien moet worden, en dat de regel V-Raising een locale transformatie is in de zin van Emonds (1976) die ‘clause-bounded’ is. We maken gebruik van de VP-hypothese die evenwel in dit artikel niet uitgebreid wordt gemotiveerd. We komen daarop terug in Hoekstra en Moortgat (in prep.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De gewone passieven en pseudo-passieven1.1 Passief in het Nederlands is niet structureelIn de TGG is het lange tijd gebruikelijk geweest om de relatie tussen actieve en passieve zinnen in het Engels uit te drukken door middel van een verplaatsingstransformatie. In EST wordt de passiefoperatie opgesplitst in twee stappen: Agens Achteropplaatsing en NP-Vooropplaatsing. Deze laatste regel kan geformuleerd worden als in (1) (waar de term VY staat voor een ‘semantische eenheid’; np geeft een lege NP aan; de t is de oorspronkelijke positie van de verplaatste NP).
Om de kracht van transformaties in te perken worden in EST twee strategieën ontwikkeld: de ene strategie zoekt naar sterke restricties op vorm en functie van transformaties (o.a. Chomsky (1973), (1976), Emonds (1976)); in de andere worden transformationele regels geherformuleerd als operaties in het lexicon (o.a. Wasow (1977), Bresnan (1978)). In Wasow (1977: 331) wordt de vraag welke processen het best met transformaties beschreven worden, en welke met lexicale regels, beslisbaar gemaakt door onderscheidende kenmerken voor beide regeltypes op te stellen. Een van de belangrijke kenmerken van transformationele regels is blindheid: transformaties zijn geformuleerd in termen van structurele eigenschappen van boomstructuren, zonder verwijzing naar functies. NP-Preposing (1) verplaatst de eerste NP rechts van V, zonder daarbij rekening te houden met de functionele relatie van die NP t.o.v. het regerende werkwoord. Behalve directe objecten verplaatst de regel ook NP's die een andere functionele relatie t.o.v. V hebben (indirecte objecten, NP's uit complexe idiomatische verba, NP's uit PP's), of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NP's die in het geheel geen functionele relatie t.o.v. het passivizerend V hebben, maar subject zijn van een tempusloze bijzin. Zie (2). Overigens vertoont ook de Engelse passiefregel kenmerken die Wasow van toepassing acht op lexicale regels: het bestaan van idiosyncratische uitzonderingen (resemble, possess), en het structuurbehoudende karakter van de regel. Dit soort overwegingen leiden Wasow ertoe althans een gedeelte van de Engelse passiefzinnen lexicaal te beregelen. In het Nederlands is de situatie duidelijk. Het cruciale kenmerk van een transformationele regel, nl. blindheid, is niet aanwezig: de relatie actief-passief in het Nederlands is thematisch in die zin dat alleen directe objecten tot syntactisch subject worden gemaakt.Ga naar voetnoot1 Tegen een verplaatsingsanalyse pleit bovendien het feit dat we in het Nederlands passieven vinden van intransitieve werkwoorden, de zg. pseudo-passieven van (3) (cf. Koster (1978: 156)).
Op grond hiervan is het duidelijk dat passief in het Nederlands lexicaal behandeld moet worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 De lexicale behandeling van passieven
|
(4) | Ray slaapt |
(5) | James eet |
(4) en (5) zijn beide syntactisch intransitief, Zij verschillen echter wat hun logische argumentsstructuur betreft: slapen is logisch en syntactisch intransitief (x SLAAP), terwijl eten logisch transitief is: x EET y. De lexicale representatie van deze verba brengt het verschil tot uitdrukking: eten kan geïnserteerd worden in twee syntactische contexten (wat wordt aangegeven door de subcategorisatiekenmerken; de vierkante haken geven hier en later de VP-context aan).
(6) | a. | eten: V, [NP_], NP1 EET NP2 |
b. | [_], (∃y) NP1 EET y | |
(7) | slapen: V, [_], NP1 SLAAP |
Met het intransitief gebruikte eten is de lezing geassocieerd waarin door de operatie van variable-binding de objectsvariabele existentieel gebonden is. Daardoor blijft er slechts één logische argumentsfunctie, nl. x, over om in de syntactische structuur tot uitdrukking gebracht te worden. Een operatie op de logische argumentsstructuur vervangt op die manier de traditionele deletietransformatie die de syntactische objectspositie in een transitieve DS elimineert. Dezelfde operatie van variable-binding kan ook gebruikt worden voor het passief gebruik van werkwoorden; alleen is het hier de logische subjectsvariabele die door existentiële binding wordt geëlimineerd. Bij gegeten vinden we dus de lexicale representatie van (8).
(8) | gegeten: V, [_], (∃x) x EET NP1 |
Merk hierbij het volgende op. Ten gevolge van binding van een variabele in de logische argumentsstructuur wordt een logisch transitief predicaat syntactisch intransitief gerealiseerd; dat zien we bij (5) waar de logische objectsvariabele is gebonden; en bij (8), met binding van de logische subjectsvariabele. Passief (8) verschilt echter van (6b) hierin, dat in (8) het logisch object, y, gerealiseerd wordt als syntactisch subject, NP1.
De veranderingen in de syntactische subcategorisatie, die gepaard gaan met het binden van variabelen in de logische argumentsstructuur, zijn voorspelbaar. Als van een logisch intransitief predicaat (bijvoorbeeld slapen: x SLAAP) het enige argument wordt gebonden, verschijnt als grammaticaal subject de dummy er: er is immers geen logische argumentspositie over die nog door een syntactische constituent uitgedrukt moet worden, terwijl de syntactische subjectspositie door de herschrijfregels verplicht is. Dit resulteert in de Nederlandse zg. pseudo-passiefconstructie van (9).
(9) | a. er wordt geslapen |
b. geslapen: V, [_], (∃x) x SLAAP |
Een realisatie van het passieve eten vindt men in (10). Het is evenwel ook mogelijk een passieve pendant van (6b) te construeren: behalve de objectsvariabele is dan ook de subjectsvariabele gebonden. We verwachten daarom dat ook hier de dummy er optreedt, omdat nu beide argumentsposities gebonden zijn; dit is inderdaad het geval. Zie (11).
(10) | De koek wordt gegeten | |
(11) | a. | Er wordt gegeten |
(11) | b. gegeten: V, [_], (∃x)(∃y) x EET y |
In het voorgaande verwezen we niet naar de agentieve door-bepaling: deze wordt in Bresnans theorie niet als een essentieel onderdeel van de actief-passiefrelatie beschouwdGa naar voetnoot2 (i.t.t. wat bij de transformationele derivatie van passieven het geval is: de by-phrase met lege NP-positie werkt daar juist als trigger van NP-Achteropplaatsing, waardoor de subjectspositie als landingsplaats voor NP-Preposing moet worden vrijgemaakt. Cf. Chomsky (1973)). Bij Bresnan geldt de door-bepaling als een optionele PP, die aan de subcategorisatie van een passief werkwoord wordt toegevoegd, en daar functioneert als identificeerder van het logisch subject dat existentieel gebonden is.Ga naar voetnoot3 Cruciaal voor passieven is immers dat het logisch subject niet als syntactisch subject gerealiseerd wordt. Subcategorisatie en logische representatie van een passief V met door-bepaling in (12) ziet er bij Bresnan uit als (13c), waar NPdoor staat voorde NP uit de door-bepaling. De syntactische structuur van (12) ziet eruit als (13a). De onderliggende structuur van de lexicaal-interpretatieve aanpak is gelijk aan de oppervlaktestructuur van een transformationele passiefderivatie. Een stap voor stap behandeling van de functionele interpretatie vindt men in (14). In 1.2.2 bespreken we in detail de syntaxis van de passieve structuur.
(12) | Dit boek werd door Henk verslonden |
LEXICON |
b. verslinden: V, [NP_], NP1 VERSLIND NP2 |
c. verslonden: V, [(door NP) _], (∃x) (x VERSLIND NP1 & x = NPdoor) |
(14) | INTERPRETATIE | |
(i) | identificatie van de grammaticale functies, en toekenning van een index aan die functies: | |
NP1: dit boek = i | ||
NPdoor: Henk = j | ||
(ii) | substitutie van de indices in de logische structuur: | |
dit boek = i, Henk = j, (∃x) (x VERSLIND i & x = j) |
1.2.2 Details van de analyse
We willen hier enige toelichting geven bij de syntactische structuur (13). We zullen achtereenvolgens beargumenteren waarom we de passieve deelwoorden als werkwoorden beschouwen, en niet als adjectieven; en waarom we het passieve hulpwerkwoord worden een VP complement toekennen, i.p.v. een S complement.
1.2.2.1 Passieve deelwoorden zijn verba
Bij de verdediging van een lexicale passiefregel is het niet ongebruikelijk redenen aan te voeren om te bewijzen dat de passieve deelwoorden de categoriale status van adjectief hebben (cf. Freidin (1975), Wasow (1977), Koster (1978: 17)). Als dit inderdaad het geval was, zou men over een onafhankelijk argument tegen een transformationele passiefregel beschikken, steunend op de kern van de lexicalistische hypothese, nl. dat transformaties geen knooplabels kunnen veranderen, en lexicale regels wel. Bij de verdediging van de stelling dat passieve deelwoorden adjectieven zijn wijst men dan op de distributionele overeenkomsten tussen participia en adjectieven, en tracht men een verklaring te vinden voor de gevallen waar die overeenkomst ophoudt.
In het Nederlands bestaan er goede gronden om aan te nemen dat passieve deelwoorden geen A's zijn, maar V's. We geven hiervoor enkele syntactische argumenten, en verwijzen verder naar Kraak & Klooster (1968: par. 7.4.2) waar ook het semantisch onderscheid tussen passieve deelwoorden en de homofone deverbatieve adjectieven wordt behandeld.
Het eerste argument heeft betrekking op de verschillende plaatsingsmogelijkheden van participia en adjectieven, die in de bijzinsvolgorde aan het licht komen. Een zin als (15) (cf. Kraak & Klooster, 1968: 155) heeft twee lezingen: in de ene lezing vatten we de zin op als perfectisch, en beschouwen we zijn als hulpwerkwoord van de lijdende vorm bij het passieve hoofdwerkwoord geopend;Ga naar voetnoot4 de andere lezing is imperfectisch, met zijn als koppelwerkwoord en geopend als (deverbatief) adjectief.
(15) | dat het vliegveld geopend is |
Het is mogelijk de ambiguïteit weg te nemen, door (15) te veranderen in (16): Deze laatste zin heeft alleen de perfectische passieve interpretatie. Deze verschillende plaatsingsmogelijkheden kunnen verklaard worden door aan passief deelwoord en deverbatief adjectief verschillende categoriale status toe te kennen: de locale regel, die (15)
omzet in (16), wordt geformuleerd als een verplaatsing van een V term, zodat de imperfectische lezing van (15), met geopend als adjectief, niet aan de structurele descriptie van deze regel voldoet. (In par. 1.2.2.2 komen we op deze regel terug.)
(16) | dat het vliegveld is geopend |
Een tweede mogelijkheid om (15) te disambigueren is de volgende. Als er een door-bepaling aan (15) wordt toegevoegd, blijft eveneens alleen nog de passieve lezing over. Cf. (17).
(17) | dat het vliegveld door Pr. Bernhard geopend is |
Dit is in overeenstemming met onze stelling dat een optionele agentieve door-bepaling aan de subcategorisatie van passieve V's wordt toegevoegd, als een onderdeel van de actief-passief relatie. Toevoeging van een agentieve door-bepaling aan een AP leidt tot ongrammaticaliteit. Dit kunnen we als volgt demonstreren. De mogelijkheid tot prefigering met on- is voorbehouden aan A's (cf. J. Hust (1977: 33)); men vindt geen werkwoorden *onopenen, enz. Aanhechting van on- is mogelijk bij de imperfectische lezing van (15), maar niet bij de passieve (16). Vergelijk:
(15') | dat het vliegveld ongeopend is |
(16') | * dat het vliegveld is ongeopend |
Als we dus aannemen dat het optreden van een door-bepaling is voorbehouden aan passieve V's, en het optreden van on- prefigering aan A's, dan kunnen we hiermee de volgende grammaticaliteitsoordelen wat betreft de toevoegbaarheid van een door PP verantwoorden.
(18) | a. | * dat het vliegveld door Pr. Bernhard ongeopend is |
b. | dat het vliegveld door Pr. Bernhard geopend is/is geopend |
Het ontbreken van de mogelijkheid van een door-bepaling bij A's is geheel in overeenstemming met wat men verwacht op grond van de X theorie. V en N zijn van A en P onderscheiden door de aanwezigheid van het syntactisch feature [+subject] bij V en N, en [-subject] bij A en P. Binnen AP's is met andere woorden geen subjectsrelatie aanwezig.Ga naar voetnoot5 De door-bepaling, die binnen passieve VP's optreedt als identificeerder van het subject, vindt daarom in een AP geen interpretatie.
Er bestaat nog een derde mogelijkheid om de imperfectische lezing van (15), met geopend als adjectief, uit te sluiten. Hust (1977: 45) wijst erop dat passieve zinnen een ‘subject-oriented’ adverbium toelaten (ook al is hun logisch subject niet in de syntactische structuur uitgedrukt). De mogelijkheid van ‘subject-oriented’ adverbia bestaat
niet bij deverbatieve adjectieven. Ook dit wordt verantwoord door de afwezigheid van een subjectsrelatie in AP's (cf. hoger). Zie (19) a. en b.
(19) | a. | dat het vliegveld zorgvuldig geopend is/is geopend |
b. | * dat het vliegveld zorgvuldig ongeopend is |
Een laatste argument voor de verbale status van passieve deelwoorden is gebaseerd op de verschillende oriëntatie van de complementen in V′(VP) en A′(AP). In het Nederlands, een SOV-taal, gaan de complementen in V′ aan het hoofd vooraf; in een AP volgen ze op het hoofd, in elk geval voor zover het A's met vaste voorzetselcomplementen betreft (tuk op, beheptmet, etc. Zie Van der Lubbe (1958: 197)). Vergelijk:Ga naar voetnoot6
(20) | a. | dat Piet er goed in is |
b. | * dat Piet erin goed is | |
(21) | a. | * dat Piet er gerekend op heeft |
b. | dat Piet erop gerekend heeft |
Als we uitgaan van dit verschil tussen de complementsstructuur van AP's en VP's, dan kunnen we de ongrammaticaliteit van (22b) vs. de grammaticaliteit van (22a en c) verklaren, wanneer we aannemen dat passieve deelwoorden V's zijn, en met on-geprefigeerde participia deverbale adjectieven.
(22) | a. | dat hij er ongehard in is |
b. | * dat hij erin ongehard is | |
c. | dat hij erin gehard wordt door zijn leermeester |
Deze argumenten mogen volstaan om de verbale status van passieve deelwoorden aan te tonen. Dit heeft een gevolg voor onze behandeling van modificeerders van N. Zoals gezegd beschouwen we de toevoegbaarheid van een door-bepaling als een onderscheidend kenmerk voor (passieve) V-status. Op grond hiervan nemen we voor deelwoorden in prenominale positie die een door-bepaling bij zich hebben.ook de V-status aan. In een NP als (23) heeft m.a.w. relatieve zinsreductie gewerkt.
(23) | de gisteren tijdens de pauze door Jan verstandig genoeg verkochte boeken (vergelijk Koster (1978: 17), die suggereert dat verkocht hier hoofd van een AP is) |
Emonds (1976) gebruikt relatieve zinsreductie voor de vergelijkbare Engelse voorbeelden van (24), en maakt bij de modificeerders van N eveneens een onderscheid tussen VP's die het resultaat zijn van een gereduceerde relatiefzin en AP's.Ga naar voetnoot7
(24) | a. this often retold story |
b. the quietly sleeping children |
Een relatieve zinsreductie zullen we in elk geval nodig hebben voor gevallen als (25), waarop we in par. 2.2.1 terugkomen. Het postuleren van adjectief-status voor te + infinitief lijkt uitgesloten.
(25) | de door het MIT te vervaardigen papers |
1.2.2.2 Passieve hulpwerkwoorden zijn hoofdwerkwoorden met VP-complement
We nemen hier zonder verdere argumentatie aan dat de hulpwerkwoorden, in casu ook de passieve hulpwerkwoorden worden en zijn, met hoofdwerkwoorden niet van categoriale status verschillen (zie o.a. Ross (1969), Emonds (1976), Pullum & Wilson (1977), Evers (1975)). Met deze laatste zijn we het echter oneens waar hij beweert dat ‘the Dutch and German auxiliaries may enter the grammar at no cost if they are introduced as intransitive statives with a tenseless sentential subject that obligatorily triggers V-Raising’ (Evers, 1975: 60). Tegen een dergelijke analyse pleiten de volgende bezwaren.
Een eerste probleem betreft de afgeleide structuur na V-Raising. Deze regel gaat bij Evers gepaard met snoeiing van een aantal knopen (waaronder S̄, COMP, en S) nadat V uit de ingebedde S̄ verdwenen is. Het resultaat van deze snoeiingen is dat de constituenten van de complementszin in de afgeleide structuur verschijnen als constituenten van de matrixzin. De bedoeling van deze procedure is mede het postuleren van een aparte regel NP-Raising voor het Nederlands overbodig te maken: dit soort verheffing wordt immers gezien als een neveneffect van V-Raising. Subjectscomplementen en objectscomplementen vertonen hier echter een asymmetrie: terwijl bij raising uit een objectscomplement de constituenten van de complementszin zoals gewenst in de matrix-VP terecht komen, is dit in het geval van raising uit een subjectscomplement niet mogelijk. Vergelijk (26) a. en b. De constituenten door Piet en een dief eindigen als dochters van de matrix-S en geraken niet in de VP waar ze thuishoren (cf. Piet wordt een dief genoemd en Jan ook).
Een tweede bezwaar hangt samen met het verplichte karakter van de regel (cf. citaat boven). Hulpwerkwoorden verschillen hier van hoofdwerkwoorden op het volgende punt. Bij hoofdwerkwoorden is het effect van V-Raising in de afgeleide structuur afleesbaar door de plaatsverwisseling van het hogere en het ingebedde V (cf. (27)); als hulpwerkwoorden V-Raisers zijn, vinden we echter de alternerende mogelijkheden van (28), waarnaar we reeds eerder verwezen. De voor de hand liggende oplossing voor deze laatste gevallen, nl. optionele werking van de regel als de trigger een hulpwerkwoord is, kan door Evers niet gebruikt worden. Om te komen tot een afgeleid syntactisch subject dient de complements S-knoop namelijk ten gevolge van V-Raising te worden verwoest. In de plaats van optionele toepassing moeten eerst matrix- en complementswerkwoord van plaats verwisseld worden, om vervolgens opnieuw in hun uitgangspositie links van V te komen door een anders overbodige regel.
(27) | a. dat hij haar hoopte te ontmoeten |
b. * dat hij haar te ontmoeten hoopte | |
(28) | a. dat de deur is gesloten |
b. dat de deur gesloten is |
In de plaats van Evers' theorie nemen we daarom aan dat hulpwerkwoorden in de onderliggende structuur verschijnen met een VP-complement, geïntroduceerd door de herschrijfregel VP → VP - V. Een dergelijke onderliggende structuur is voor het Engels voorgesteld in Emonds (1976: 205 ff). We zullen het optreden van VP's als complementen niet beperken tot de subcategorisatie van hulpwerkwoorden: we beschouwen de argumenten die in Nieuwenhuijsen (1976) worden aangevoerd tegen de S-status van V-Raising complementen in het algemeen als onweerlegbaar, evenals zijn argumenten voor het locale karakter van de regel. V-Raising kan dan geformuleerd worden als in Van Riemsdijk (1978: 33); de regel is zowel locaal als ‘clause-bounded’.
(29) | X-V-V-Y |
1 2 3 4 ⇒ 1 -e-3+2-4 |
De herschrijfregel VP → VP-V (de zg. VP-hypothese verdedigd door Bresnan (1971), Brame (1976)) zou niet stroken met de X̄ theorie, welke onaannemelijk maakt dat naast de gewone complementen van het type Xn (de maximale projectie van X) ook complementen van het type Xn-1 zouden voorkomen, i.e. naast S-complementen ook VP-complementen. Dit bezwaar wordt aangevoerd in Koster (1978: 90). Het berust geheel op de veronderstelling dat S̄ de maximale projectie van de categorie V zou zijn. Deze veronderstelling is allerminst noodzakelijk; de vaststelling dat tempusloze complementen niet gespecificeerde PRO subjecten hebben, onderworpen aan ‘control’, wijst er wellicht op dat S moet worden geweerd uit de V-expansie (cf. Hornstein (1977), Hoekstra & Moortgat (in voorb.)).
Blijkens de illustratie die Van Riemsdijk geeft van V-Raising (1978: 33, regel 6c) neemt hij aan dat de ingebedde V over een S-grens wordt verplaatst. Hij neemt dus wel het locale, maar niet het ‘clause-bounded’ karakter van de regel van Nieuwenhuijsen over. Men is dan gedwongen een snoeiing van de S-knoop aan te nemen (vgl. Evers, 1975). Van Riemsdijk maakt de indruk te menen dat dat niet nodig is. Aan de hand van extrapositie, een regel die door Van Riemsdijk (1978: 35) wel wordt aangenomen, zullen we laten zien dat men zonder snoeiing in de problemen komt. Extrapositie is
‘upward bounded’ door subjacency. Neem een zin als:
(30) | omdat hij blijkt te hebben gezegd dat... |
Extrapositie moet worden uitgesteld tot na de beide toepassingen van V-Raising, omdat anders V-Raising niet langer locaal zou zijn, vanwege het optreden van een S̄ tussen de beide V's. Wanneer na deze toepassingen van V-Raising extrapositie wordt toegepast, overschrijdt deze twee cyclische domeinen, indien V-Raising niet met snoeiing is gepaard gegaan. Zonder snoeiing zou deze extrapositie tot ongrammaticaliteit leiden, hetgeen niet klopt. Wanneer we aannemen dat het complement van V-Raisers een VP-structuur heeft, doen deze problemen zich niet voor, en is een snoeiing overbodig.
1.2.3 Conclusie: de harde kern van passief
Uit de voorgaande behandeling van de echte passieven en pseudo-passieven blijkt dat we de relatie tussen de functionele structuur van een werkwoord en de verschillende syntactische contexten waarin het kan verschijnen, kunnen uitdrukken als operaties op de logische argumentsstructuur in het lexicon, i.p.v. door middel van transformaties. De lexicale redundantieregel die actieve met passieve V's verbindt veronderstelt de volgende operaties op de logische argumentsstructuur, en daarmee samenhangende veranderingen in de syntactische subcategorisatie:
(32) | PASSIEF |
(i) bindt de subjectsvariabele x in de logische structuur: x W ... → (∃x) x W ... | |
(ii) a. voor een logisch transitief predicaat x W y: [NP_] → [_]; y = NP1 |
(ii) b. voor een logisch intransitief predicaat x W: NP1 = er; |
Stap (i) is de essentiële operatie: het logisch subject wordt existentieel gebonden, en is daardoor niet uitgedrukt als syntactisch subject. Dit onderdeel van de actief-passief relatie is het enige wat universeel is.Ga naar voetnoot8 De verandering in de syntactische subcategorisatie is geheel voorspelbaar: een transitieve VP wordt intransitief, omdat er slechts één argument in de logisch functionele structuur open blijft om door een syntactische relatie uitgedrukt te worden. Dit is de objectsvariabele, y, die dan gerealiseerd wordt als NP1, het syntactisch subject. Wanneer we met een logisch intransitief predicaat te maken hebben, kan er met de binding van de enige logische functie geen gelijkaardige wijziging in de subcategorisatie gepaard gaan (elimineren van een syntactische functie), omdat de syntactische subjectsfunctie verplicht is. De syntactische subjectspositie wordt dan ingenomen door de dymmy er.
In (32) wordt niets gezegd over de agentieve door-bepaling (cf. noot (2)). We beschouwen deze als een optioneel onderdeel van de passieve subcategorisatie, fungerend als identificeerder van het logisch subject.Ga naar voetnoot9 De mogelijkheid van een door-bepaling beschouwen we in wat volgt als een test voor passieve VP's.
(32) verschilt van Bresnan op enkele punten. In de eerste plaats wordt er niet verwezen naar de verbale deelwoordmorfologie. Op dit punt volgen we Evers (1975: 60), die stelt dat matrix-verba een morfologisch effect hebben op de V's in hun complementen. De keuze van de ge-...-d morfologie geldt dan als een eigenschap van de passieve hulpwerkwoorden worden en zijn. De ge-...-d morfologie is niet uniek voor passieve V's. Ook de hulpwerkwoorden van tijd hebben en zijn selecteren deelwoordmorfologie voor hun complementsverba.Ga naar voetnoot10 We wijken bovendien van Bresnan af door niet expliciet naar de passieve hulpwerkwoorden worden en zijn te verwijzen in de subcategorisatie van passieve V's. De bedoeling van het volgende hoofdstuk is aan te tonen dat passieve lezingen zich ook voordoen zonder het optreden van worden/zijn, i.e. in de complementen van andere matrix-verba.
We nemen aan dat V's in passieve VP's t.o.v. hun actieve pendanten ook wijzigingen in hun semantische feature-specificatie hebben ondergaan. Zo wijst Koster (1978: 160) erop dat naast een [-stative] actief V het passieve V [+stative] is; hij vermeldt daarbij de vervoegbaarheid met temporeel hebben dan wel zijn als test. In een noot (p. 233) noemt hij andere kenmerken van passieve V's, zoals hun terminatief karakter (cf. Klooster (1972)). We zullen deze semantische aspecten van de actief-passief relatie hier niet verder onderzoeken, en gebruiken het cover-feature [+passief] om naar dergelijke feature-veranderingen te verwijzen, waar dat nodig is.
2. Uitbreiding van de analyse
2.1. Modale passieven
2.1.1 Lexicale analyse
De constructies in de voorbeelden (33) voldoen aan de kenmerken die we in de vorige paragraaf hebben aangewezen als de kern van passief. Het logisch subject van begrijpen en verwachten is niet aanwezig als syntactisch subject; in de plaats daarvan verschijnt het logisch object als syntactisch subject; het logisch subject is optioneel identificeerbaar door middel van een door-bepaling; hoewel de verba logisch transitief zijn, is de VP waarvan de te+infinitief het hoofd is, syntactisch intransitief.
(33) | a. dat het boek (door niemand) te begrijpen was |
b. dat die afloop (door de kenners) te verwachten was |
Behalve de passieve lezing van verwachten en begrijpen bevat de interpretatie van deze zinnen ook een modale operator: daarom spreken we hier van modale passieven. De modale lezing varieert tussen KUNNEN en MOETEN. De distributie van deze lezingen heeft boeiende eigenschappen, waar we in dit artikel niet op ingaan. In het algemeen geldt dat in de prenominale positie van (34) de MOETEN lezing domineert, terwijl de KUNNEN lezing dan vrijwel onmogelijk is; in de niet-prenominale positie van (33) is het net andersom. Overigens vormen de voorbeelden in (34) een verder argument voor de noodzaak van relatieve zinsreductie (cf. p. 144) die we hebben aangenomen voor prenominale participia met optionele door-bepaling. Er bestaat hier geen aanleiding om werkwoordelijke vorm en deverbaal adjectief te verwarren: de deverbatieve adjectieven die overeenkomen met modaal passieve V's (in de KUNNEN lezing)Ga naar voetnoot11 worden gevormd door suffixatie met -lijk of -baar. Zie (35).
(34) | a. de door de leerlingen op te lossen sommen |
b. de door de regering te nemen maatregelen | |
(35) | a. de oplosbare sommen |
b. * de door de kinderen oplosbare sommen |
De ongrammaticaliteit van (35b) ondersteunt onze stelling uit par. 1.2.2 dat agentieve door-bepalingen in AP's onmogelijk zijn, ook wanneer het een deverbaal passief adjectief betreft.
In wat volgt zullen we eerst in detail de onderliggende structuur bespreken die we voor (33) aannemen, waarbij een nieuw theoretisch begrip uit Bresnans theorie wordt geïntroduceerd, n.l. de syntactische functie verbaalcomplement. Vervolgens wordt het transformationele alternatief voor onze analyse, n.l. de Tough Movement analyse (vgl. Jackendoff (1975)) of Object Deletion analyse (vgl. Lasnik & Fiengo (1974)), met de lexicaal interpretatieve aanpak vergeleken en verworpen.
Voor (36) stellen we als syntactische structuur (37) voor:
(36) | omdat boek te begrijpen is |
In (37) heeft het koppelwerkwoord een VP als complement; deze VP vervult de syntactische functie van verbaalcomplement. Het verschijnsel van control van PRO subjecten in tempusloze S-complementen (zie Chomsky (1978)), wordt binnen Bresnans VP-hypothese als volgt aangepakt. Een verbaalcomplement is in de functionele representatie incompleet: de VP mist een syntactische subjectsrelatie. In de lexicale representatie van een werkwoord met een verbaalcomplement wordt aangegeven welke NP in de syntactische structuur de rol vervult van NP1 t.o.v. het complementswerkwoord. De notatie voor een verbaalcomplement geeft deze functionele incompleetheid weer: ( )VP. In de lexicale representatie van het matrixwerkwoord wordt gestipuleerd welke NP binnen de haakjes van het verbaalcomplement moet worden gebracht in de functionele interpretatie.Ga naar voetnoot12 Dit gaat als volgt in z'n werk.
Het koppelwerkwoord zijn heeft een modale lezing in de lexicale representatie (38). Hierin geeft 〈〉 de modale operator KUNNEN weer (de MOETEN lezing laten we verder buiten beschouwing).
(38) | zijn: V, [[... V]VP_], ◇ ((NP1)VP) |
〈+te〉 | |
〈+passief〉 |
Zijn in dit geval is dus gesubcategorizeerd voor een passief VP complement waarvan het hoofd te+infinitief morfologie heeft. NP1, het syntactisch matrix-subject, fungeert niet als logisch subject van zijn: we beschouwen dit zijn als logisch subjectsloos, fungerend als modale operator bij het verbaalcomplement. De notatie ((NP1)VP) geeft aan dat het syntactische subject van zijn de rol vervult van NP1 ten opzichte van het verbaalcomplement. (Vgl. Bresnans(1978: 25 ff) behandeling van tend.) In de plaats van zijn wordt in deze gevallen vaak vallen gebruikt als vervangend koppelwerkwoord. We beschouwen deze constructies als gelijkwaardig en zullen er geen verdere aandacht aan besteden.
(39) | a. wat valt er op deze analyse aan te merken? |
b. dat viel wel te verwachten |
De passiviteit van het te+infinitief complement wordt niet gecodeerd door de verbale morfologie. Zoals de deelwoord morfologie voorkomt in zowel perfectieve (actieve en passieve) zinnen als in passieve zinnen, vinden we naast de modale lezing van zijn + passief VP complement eveneens een modale lezing van hebben + actief VP complement: in beide gevallen is de morfologie van het verbum in het complement te+infinitief:
(40) | a. we hebben niets meer te doen |
b. er is niets meer te doen |
Hebben in (40) functioneert zoals zijn in (36) als een modale operator bij het verbaalcomplement. Omdat het complement van hebben echter actief is, hetgeen blijkt uit de ongrammaticaliteit van (41), vervult NP1 de logische subjectsfunctie ten opzichte van het verbum in het complement.
(41) | *we hebben niets meer door ons te vertellen |
We zullen ook hier bij wijze van voorbeeld de interpretatie van een modale passiefzin als (42) stap voor stap demonstreren. In de syntaxis vinden we de onderliggende structuur (43). De functionele interpretatie gaat uit van de representatie die in het lexicon bij zijn in deze context wordt aangetroffen, i.e. (38). Met de definities voor NP1 en ( )VP worden deze constituenten in de syntactische structuur geïdentificeerd en van een index voorzien; deze indices worden vervolgens gesubstitueerd op de gepaste plaatsen in de functionele structuur. Deze stappen vindt men terug in (44).
(42) | omdat het boek door Piet te begrijpen was |
(44) | ◇((NP1)VP) |
Np1: het boek = i | |
( )VP: door Piet te begrijpen = f | |
het boek = i, door Piet te begrijpen = f, ◇(f(i)) |
De interpretatie begint dan opnieuw bij de index f voor het verbaalcomplement, dat immers nog niet geïnterpreteerd is: we weten nu nog maar alleen dat het geldt voor NP1 = i. In het lexicon zoeken we dus de geschikte lezing van begrijpen op; dat is de passieve, vanwege de syntactische intransitiviteit en (in dit geval) de door-bepaling. De agens NP wordt van een index voorzien; substitutie van de indices leidt tot de functionele interpretatie van het verbaalcomplement: cf. (45). De uiteindelijke interpretatie wordt bereikt als nu ook het geïnterpreteerde verbaalcomplement gesubstitueerd wordt in het resultaat van (44). (46) is dan de definitieve lezing van (42).
(45) | ƒ = door Piet te begrijpen |
NP1 = i | |
(∃x) (x BEGRIJP NP1 & x = NPdoor) | |
NPdoor: Piet = k | |
f(i): Piet = k, (∃x) (x Begrijp i & x = k) | |
(46) | het boek = i, ◇ (Piet = k, (∃x)(x BEGRIJP i & x = k)) |
2.1.2 Alternatieven
Voor de modale passieven die we hier besproken hebben wordt in EST doorgaans aangenomen dat ze de Nederlandse equivalenten zijn van de Engelse ‘Tough Movement’ (Jackendoff (1975)) of ‘Object Deletion’ (Lasnik & Fiengo (1974)). Dit wordt betoogd in bv. Van Riemsdijk (1978: 125). De Nederlandse modale passieven verschillen van de Engelse constructie op het volgende punt. In het Engels vindt Object Deletion plaats in het complement van bepaalde NP's of AP's (cf. 47)); in het Nederlands fungeren woorden als gemakkelijk in (48) als weglaatbare adverbiale bepalingen.
(47) | a. That girl is pretty to look at |
b. * That girl is to look at | |
c. She is a marvel to watch | |
d. * She is to watch | |
(48) | a. Dat boek is gemakkelijk te lezen |
b. Dat boek is te lezen |
De modaal passief constructie moet niet verward worden met de constructie in (49). Terwijl bij modale passieven de complementeerder om niet kan toegevoegd worden, is hij in (49) verplicht. Bovendien fungeert om te lezen daar als adverbiale bepaling bij leuk. We laten deze constructie hier geheel buiten beschouwing.
(49) | a. Dat boek is leuk om te lezen |
b. * Dat boek is leuk te lezen | |
(50) | dat het te verwachten was |
(51) | dat het was |
Aan een zin als (50) kent Van Riemsdijk de onderliggende structuur toe van (51).Ga naar voetnoot13
Zijn transformationele analyse verschilt op een aantal punten cruciaal van de lexicaal interpretatieve aanpak. De verschillen kunnen rond de volgende kernpunten worden samengevat.
(i) De transformationele analyse beschouwt de VP waarvan verwachten het hoofd is als syntactisch transitief, en dus actief: het syntactisch object van verwachten is de oorspronkelijke positie van het afgeleid subject; in onze analyse is de te+infinitief VP bij zijn passief, en dus syntactisch intransitief; (ii) het oppervlaktesubject van de afgeleide structuur (51) is het resultaat van een verplaatsingstransformatie die het direct object uit het S̄ complement gehaald heeft, en een e achterlaat als trace van deze verplaatsing; in de modaal passief analyse worden geen constituenten verplaatst: het grammaticaal subject van zijn wordt interpretatief als logisch object van verwachten geduid in de formule voor de logische structuur; (iii) de extractie-analyse kent aan het complement van zijn volle S̄ status toe; in de lexicaal interpretatieve analyse is het complement een VP.
Men zou verwachten dat uit dergelijke verschillende analyses ook verschillende voorspellingen af te leiden zijn. Dit is inderdaad het geval, en op de drie aangehaalde punten is de lexicaal interpretatieve aanpak superieur aan een extractie-analyse.
(i) VP: actief of passief?
De transformationele theorie, die het complement van zijn als actief beschouwt, staat voor het probleem het optreden van een agentieve door-bepaling in een actieve VP te verklaren. Zie (52). Toevoeging van een door-bepaling aan een actieve VP leidt tot ongrammaticaliteit.Ga naar voetnoot14 Zie (53). De lexicale analyse beschouwt te voorzien als syntactisch intransitief, maar logisch transitief, i.e. als passief V. De herkomst van de door-bepaling stelt dan geen problemen. De subcategorisatie van de actieve V bevat nooit een agentieve door-bepaling; deze wordt als een onderdeel van de actief-passief redundantieregel optioneel aan de subcategorisatie van passieve V's toegevoegd. (Cf. 1.2.3.)
(52) | dat was door niemand te voorzien |
(53) | *dat Piet hem door Marietje schopte |
(ii) een e, of geen e?
Een transformationele analyse voor modale infinitieven maakt gebruik van de verplaatsingstransformatie NP-Preposing om het direct object van het complementswerkwoord naar de matrix-subjectspositie te verheffen, waarbij een nul-anafoor e als trace van de verdwenen constituent wordt achtergelaten. De argumenten die ons in 1.1 geleid hebben tot een lexicale beschrijving voor de Nederlandse passieven kunnen beide op deze verplaatsingsanalyse toegepast worden.
In de eerste plaats kan dit geval van NP-Preposing niet structureel gedefinieerd wor-
den: de afgeleide subjecten van de modale infinitiefconstructie zijn alleen de directe objecten van het complementswerkwoord, en niet, bv., NP's uit PP's, of indirecte objecten, die structureel niet van directe objecten te onderscheiden zijn. De Nederlandse verschijnselen i.v.m. modale infinitieven wijzen m.a.w. op een thematische, i.e. lexicale regel (cf. 54)). Net zoals bij gewone passieven ligt de situatie in het Engels anders. Object Deletion kan als een blinde structurele regel geformuleerd worden, die zinnen als (56) afleidt.Ga naar voetnoot15
(54) | a. * dat Marietjei [[op ei] te vertrouwen] is |
b. * dat Jani [[ei] een boek te geven] is | |
(55) | COMPLEMENT OBJECT DELETION (Lasnik & Fiengo (1974: 551)) |
X NPi U{NP/AP [W NPi Y] Z | |
1 2 3 4 5 6 7 ⇒ | |
1 2 3 4 ø 6 7 | |
(56) | a. That music is melodious to listen to |
b. Mary is a nuisance to dance with |
In de tweede plaats wezen we op de redenering van Koster (1978: 156) die het bestaan van passiefvormen van logisch intransitieve V's beschouwt als een duidelijk argument voor het lexicaal karakter van passief in het Nederlands. Pseudopassieven tonen volgens hem aan ‘that Dutch verbs can have a passive form without any NP movements at all’ (p. 157). Tegen een e in modale infinitiefcomplementen pleit daarom het feit dat er naast de modale echte passieven, waartoe we de discussie tot dusver beperkt hebben, ook modale pseudopassieven voorkomen, i.e. te+infinitief complementen die zowel logisch als syntactisch intransitief zijn. Vervanging van zijn door copulatief vallen is hier nagenoeg verplicht. Voorbeelden vindt men in (57). De modale pseudopassiefconstructie vertoont alle relevante eigenschappen van de gewone pseudo-passieven: omdat er geen logisch object is om de syntactische subjectspositie in te nemen, verschijnt het dummy subject er; het logisch subject is identificeerbaar door een optionele agens phrase in de passieve VP. (58) is een voorbeeld van de functionele interpretatie van een modale pseudopassief-constructie.
(57) | a. er valt ook door Piet niet aan deze argumenten te tornen |
b. op de begrafenis viel er maar weinig te lachen door de verwanten | |
(58) | de verwanten = i, ◇ ((∃x) (x LACH & x = i)) |
(iii) S̄ of VP complement?
Zoals reeds gezegd in 1.1.2.2 vinden we de argumenten in Nieuwenhuijsen (1976) tegen
de S-status van V-Raising complementen dwingend. Uit (59) blijkt dat ook bij modale infinitieven optionele V-Raising mogelijk is.Ga naar voetnoot16
(59) | a. dat die opgaven nauwelijks op te lossen zijn |
b. dat die opgaven nauwelijks zijn op te lossen |
Deze mogelijkheid betekent dat ook hier de argumenten tegen S̄ status gelden: het ontbreken van zinsbepalingen, bijvoorbeeld, en de moeilijkheden i.v.m. optionele PP-over-V in het complement. De argumentatie in verband met deze laatste regel is nog sterker te maken. Wanneer we de locale formulering van V-Raising aannemen, zou een optionele toepassing van PP-over-V in dit geval geen bezwaar moeten zijn, omdat V-Raising, getuige (59a), optioneel is. Tegen deze voorspelling in is (60b) ongrammaticaal.
(60) | a. dat de deur met dit potje nauwelijks zwart te lakken is |
b. * dat de deur nauwelijks zwart te lakken met dit potje is | |
c. dat de deur nauwelijks zwart te lakken is met dit potje |
Wanneer we aannemen dat PP-over-V alleen op S'en werkt en niet op VP's, verantwoorden we de ongrammaticaliteit van (60b) vs. de grammaticaliteit van (60c) op eenvoudige wijze.
2.2 De passieve complementen van horen, zien, laten, enz.
2.2.1 Lexicale analyse
Voor de complementen van horen, laten, enz. wordt in de traditionele TGG analyse een S-structuur aangenomen. Het gaat hier om de verba uit Evers' Klasse I (Evers (1975: 4)). In tegenstelling tot wat bij de andere objectscomplementen het geval is, werkt hier geen EQUI; deze complementszinnen vormen daardoor in het Nederlands de enige klasse van tempusloze objectszinnen met lexicaal subject.
(61) | a. Ik hoor [S Piet een fuga spelen] |
b. Ik zag [S Burton Hamlet vertolken] | |
c. Ik liet [S de slager mijn koe slachten] |
Een probleem voor deze analyse is, dat in de complementen klaarblijkelijk de passief regel kan werken, zonder dat er van zg. passiefmorfologie van het werkwoord sprake is (De Geest (1973)).
(62) | a. Ik hoor een fuga spelen (door Piet) |
b. Ik heb Hamlet (door Burton) zien vertolken | |
c. Ik liet mijn koe (door de slager) slachten |
Voor onze analyse van passief vormen de voorbeelden van (62) het sluitstuk van het
argument dat de morfologie van het passieve werkwoord uitsluitend een aangelegenheid is van de subcategorisatie van het matrix-V. Zoals blijkt uit (62) en het voorgaande kunnen de volgende niet-finiete vormen van V alle zowel van actieve als passieve VP's het hoofd zijn: kale infinitief, te+infinitief, voltooid deelwoord.
We kennen aan (61) en (62a) de volgende syntactische structuur toe.
Horen heeft de lexicale representatie van (65). Het syntactisch direct object, NP2, heeft t.o.v. horen geen logische functie (vergelijk dit met Kosters notie non-argument; Koster (1978: 20)). Zoals wordt aangegeven in de notatie (NP2)VP, fungeert het syntactisch object van horen, NP2, als syntactisch subject t.o.v. het werkwoord in het functioneel incomplete verbaalcomplement. Dit verbaalcomplement kan ofwel actief zijn (zoals in (63)), ofwel passief (zoals in (64)). In het laatste geval wordt zijn syntactisch subject geïnterpreteerd als logisch object, zoals reeds bij passieven en modale passieven behandeld werd. Een stap voor stap interpretatie van (64) vindt men in (66).
(65) | horen, V, [NP [... V] VP_], NP1 HOOR ((NP2)VP) |
〈+inf〉 | |
(66) | NP1 HOOR ((NP2)VP) |
NP1:ik = i | |
NP2:een fuga = j | |
NPdoor:Piet = k | |
ik = i, i HOOR (een fuga = j, Piet = k (∃x) (x SPEEL j & x = k)) |
De lexicale representatie voor horen in (65) komt overeen met degene die voor de Engelse verba van het type believe wordt gegeven in Bresnan (1978: 35). In het Engels vindt men echter naast (67a) de passieve (67b). Deze situatie verschilt van de Nederlandse. Zie (68).
(67) | a. We believe hot dogs to be dangerous to our health |
b. Hot dogs are believed to be dangerous to our health | |
(68) | a. Hij hoort Jan een liedje zingen |
b. * Jan wordt gehoord een liedje zingen |
De ongrammaticaliteit van (68b) wordt voorspeld door de lexicale representatie die we voor horen aannamen in (65): NP2 vervult geen logische functie t.o.v. horen; passivizeerbaarheid van een NP hangt af van de logische functie van die NP t.o.v. het regerend V (nl. y, logisch direct object).Ga naar voetnoot17 Zoals blijkt uit (67b) is in het Engels het hebben van een logische functie t.o.v. V geen noodzaak voor passivizeerbaarheid. We achten daarmee Bresnans weerlegging van de structurele passiefoperatie in gevallen als (67) niet geslaagd: het non-argument hot dogs is passivizeerbaar, i.t.t. de stelling dat ‘it is the lexical [i.e. logische] relation between the noun phrase and its verb that governs passivization, not the grammatical relation between them (Bresnan (1978: 22))’.
2.2.2 Alternatieven
Voor complementen van horen etc. een volle S-status aan te nemen, levert dezelfde problemen op als reeds tegen S-complementen van V-Raisers aangevoerd in 1.2.2.2 en 2.1.1: i.e. het ontbreken van zinsadverbia bij de complementszin; de noodzaak tot snoeien; de problemen i.v.m. extrapositie en PP-over-V. Zoals gezegd treffen we hier de situatie aan dat tempusloze complementen over een lexicaal subject zouden beschikken; afgezien van het uitzonderlijke hiervan (cf. Chomsky (1978) en Koster (1978)), zou men de mogelijkheid van er-insertie verwachten als dit ingebedde lexicale subject indefiniet is (Brame (1975)). Zie echter (69).Ga naar voetnoot18
(69) | * hij hoort er een man een lied zingen (alleen grammaticaal met locaal er) |
Koster (1978) heeft voor de Engelse verba van het type believe een analyse voorgesteld, die aan dat laatste bezwaar tegemoet komt. Daarbij wordt een belangrijk inzicht uit Bersnan's analyse geïncorporeerd: het feit dat een NP geen logische relatie t.o.v. een werkwoord heeft belet hem niet een syntactische functie t.o.v. dat V te vervullen. Het direct object the dog in (70) is non-argument van believe; door coïndicering met het PRO subject e van het S-complement krijgt het de (afgeleide) subjectsfunctie t.o.v. to be hungry.
(70) | John believes the dogi [S̄ ei to be hungry] |
Wanneer we deze analyse zouden overnemen voor een zin als (71) (= (61)), doen zich volgende problemen voor.
(71) | a. Ik hoor Jani [S̄ ei een fuga spelen] |
b. ik hoor [S̄ earb een fuga spelen (door Jan)] |
Men zou kunnen aannemen dat het syntactisch direct object van horen optioneel is; wanneer het niet wordt gerealiseerd, is er geen constituent om het PRO subject van het complement te binden: het krijgt dan arbitraire referentie. De arbitraire referentie van het PRO subject zou semantisch, equivalent zijn met de ∃x lezing van onze passief analyse. Hiertegen pleit het volgende bezwaar: de VP in (71b) is in Kosters analyse hoe dan ook actief: een door-bepaling zou dan ongrammaticaliteit veroorzaken. Dit is niet het geval.
Een ernstig probleem voor een analyse die een S̄-complement voor horen etc. aanneemt, vormt de ‘controle’ van de objectspositie van vertellen in zinnen als (72).
(72) | Die mopjes zijn leuk om Piet e te horen vertellen |
In Chomsky (1977: 100) wordt voor vergelijkbare gevallen in het Engels een WH-analyse voorgesteld. Omdat getuige (73b) de interpretatie van John als object van see in (73a) niet dwingend is, neemt hij een onderliggende structuur voor (73a) aan als in (73c) waarin het object van see een wh-constituent is die door wh-movement naar de COMP-positie wordt gebracht om daar door vrije deletie te worden verwijderd. Het complement wordt dan beschouwd als een open propositie; een ‘rule of predication’ kan aangeven dat John degene is op wie deze open propositie betrekking heeft.
(73) | a. John is tall enough for us to see |
b. John is tall enough for us to see Bill (e.g. by standing on his (= John's) shoulders) | |
c. John is tall enough [S̄ [WH-PROi for] [S us to see ti]] |
Essentieel voor de motivering van een dergelijke analyse is de mogelijkheid de WH-PRO te vervangen door een lexicale NP (vgl. (73b)). Deze vervangbaarheid is in het geval van (72) niet aanwezig, getuige (74). Een WH-analyse gaat daarom niet op. Dit betekent dat
e in (72) gebonden moet worden aan het matrix-subject die mopjes door coïndicering. Deze schendt echter subjacency als aangegeven in (75).
Wanneer we voor het complement van horen VP-status aannemen, wordt hooguit één cyclische knoop gepasseerd.
3. Conclusies
Bresnans ‘realistische grammatica’ blijkt een vruchtbaar uitgangspunt te zijn voor een lexicaal-interpretatieve analyse van passief in het Nederlands, althans wat betreft de oncontroversiële gevallen: passieven van logisch transitieve werkwoorden. We hebben in dit artikel de nodige aandacht besteed aan de verschillen tussen de Engelse en Nederlandse constructies; daarbij is gebleken dat wijzigingen in Bresnans aanpak noodzakelijk zijn voor een generaliserende beschrijving van pseudo-passieven, modale (echte en pseudo-)passieven, en passieve complementen bij verba van het type horen.
In de eerste plaats is er in het Nederlands geen motivatie om de lexicale redundantieregel actief-passief als een woordvormingsregels te beschouwen. Van een dergelijke passieve WFR zijn twee versies in omloop. In analyses als die van Freidin, Wasow en Roeper & Siegel is er een lexicale regel met als input een actief V en als output een passief deelwoord gelabeld A. Door zijn categorie-veranderend karakter wijst deze op een noodzakelijke behandeling van passief in het lexicon, gegeven de lexicalistische hypothese dat transformaties geen knooplabels kunnen veranderen. In 1.2.2.1 is aangetoond dat passieve deelwoorden in het Nederlands V's zijn, en geen A's. De motivering voor een lexicale behandeling moet daarom aan andere eigenschappen van het Nederlands passief ontleend worden. Die zijn er ook: i.t.t. het Engels, waar er redenen zijn om aan een blinde structurele regel te denken, heeft het Nederlands een thematische regel, die enkel passivizering van logische directe objecten toelaat.
Een tweede versie van een passieve WFR is die van Bresnan. Zij neemt weliswaar aan dat passieve deelwoorden V's zijn, maar maakt bij de afleiding van passieven gebruik van een morfologische regel die de deelwoordmorfologie bij het actieve V aanhecht. Men vindt de passieve lezing en subcategorisatie in het lexicon opgeslagen bij dit deelwoord. Op grond van de criteria voor passiviteit, die we in (32) formuleerden, betrokken we ook de infinitiefcomplementen van modaal zijn en hebben en de complementen van verba als horen bij het passiefverschijnsel. Enerzijds blijkt dan passief niet beperkt te blijven tot de deelwoordmorfologie, anderzijds is geen enkele niet-finiete morfologie beperkt tot passief: (76) toont actieve en passieve complementswerkwoorden met deelwoord, kale infinitief en te+infinitief morfologie. We beschouwen daarom de redundantieregel actief-passief als een operatie op de logische argumentsstructuur, met bijgaande wijzigingen in de syntactische subcategorisatie, maar zonder morfologisch correlaat. De
matrix-verba waaronder passieve V's zijn ingebed, bepalen de morfologie van hun complementswerkwoord.
(76) | actief, [NP _] | passief, [_] | |
ge-V-d | hij heeft hem geslagen | hij is geslagen | |
te-V-en | we hebben niets te eten | er is niets te eten | |
V-en | ik hoor hem een lied zingen | ik hoor een lied zingen |
Gegeven dan dat passieve deelwoorden V's zijn, en hulpwerkwoorden eveneens, ligt hel voor de hand de mogelijke verschuiving van passieve deelwoorden naar de positie rechts van het hulpwerkwoord in bijzinsvolgorde te verklaren door optionele toepassing van V-Raising, een regel die zowel locaal als ‘clause-bounded’ blijkt. De stelling dat de complementen van V-Raising -verba geen S maar VP-status moet worden toegekend, wordt door de hier geboden analyse van passiefverschijnselen ondersteund.
Leiden, december 1978
Bibliografie
Brame, M. | ||
1975 | ‘The VP-controversy’. In: Linguistic Analysis 1. | |
Bresnan, J. | ||
1971 | ‘Sentence stress and syntactic transformations’. In: Language 47, p. 257-281. | |
1978 | ‘A realistic transformational grammar’. In: Halle, Bresnan and Miller (eds.). | |
Chomsky, N.A. | ||
1965 | Aspects of the theory of syntax. Cambridge (Mass.): MIT Press. | |
1970 | ‘Remarks on nominalizations’. In: R. Jacobs & P. Rosenbaum (eds.), Readings in English Transformational Grammar. Waltham (Mass.): Ginn. | |
1973 | ‘Conditions on transformations’. In: S. Anderson & P. Kiparsky (eds.), A Festschrift for Morris Halle. New York: Holt, Rinehart & Winston. | |
1976 | ‘Conditions on rules of grammar’. In: Essays on form and interpretation. New York enz.: North Holland. | |
1977 | ‘On WH-movement’. In: Culicover, Wasow & Akmajian (eds.). | |
1978 | On binding, ongep. paper. MIT. | |
Comrie, B. | ||
1977 | ‘In defense of spontaneous demotion’. In: P. Cole & J. Sadock (eds.), Syntax and Semantics 8. New York: Academie Press. | |
Culicover, P.W., T. Wasow and A. Akmajian (eds.) | ||
1977 | Formal Syntax. New York: Academie Press. | |
Emonds, J.E. | ||
1976 | A transformational approach to English syntax. New York: Academie Press. | |
Evers, Arn. | ||
1975 | The transformational cycle in Dutch and German. diss. Utrecht. | |
Freidin, R. | ||
1975 | ‘The analysis of passives’. In: Language 51, p. 384-405. | |
Geest, W. de | ||
1973 | Complementaire constructies bij verba sentiendi. Utrecht: HES publ. |
Halle, M., J. Bresnan en G. Miller (eds.) | ||
1978 | Linguistic theory and psychological reality. Cambridge (Mass.): MIT Press. | |
Hoekstra, T. en M. Moortgat | ||
(in prep.) | The VP hypothesis and the problem of control. | |
Hornstein | ||
1977 | ‘S and the X̄ convention’. In: Linguistic Analysis 3. | |
Hust, Joel | ||
1977 | ‘The syntax of the unpassive construction in English’. In: Linguistic Analysis 3, p. 31-63. | |
Jackendoff, R.S. | ||
1972 | Semantic interpretation in generative grammar. Cambridge (Mass.): MIT Press. | |
1975 | ‘Tough and the trace theory of movement rules’. In: Linguistic Inquiry 6, p. 437-466. | |
1977 | X̄ Syntax: a study of phrase structure. Cambridge (Mass.): MIT Press. | |
Keenan, E.L. | ||
1975 | ‘Some universals of passive in Relational Grammar’. In: CLS 11, p. 340-352. | |
Klooster, W.G. | ||
1972 | The structure underlying measure phrase sentences. Dordrecht: Réidel. | |
Koster, Jan | ||
1978 | Locality principles in syntax. Dordrecht: Foris Publications. | |
Kraak, A. en W.G. Klooster | ||
1968 | Syntaxis. Culemborg: Stam-Robijn. | |
Langacker, R.W. en P. Munro | ||
1975 | ‘Passives and their meaning’. In: Language 51, p. 789-830. | |
Lasnik, H. en R. Fiengo | ||
1974 | ‘Complement object deletion’. In: Linguistic Inquiry 5, p. 535-571. | |
Lightfoot, D. | ||
1977 | ‘On traces and conditions on rules’. In: Culicover, Wasow & Akmajian (eds.). | |
Lubbe, H.F.A. van der | ||
1958 | Woordvolgorde in het Nederlands. Assen: Van Gorcum. | |
Nieuwenhuijsen, Peter | ||
1976 | ‘Evers' V-Raising’. In: SPEK 5, p. 589-602. | |
Perlmutter, D. & P. Postal | ||
1977 | ‘Toward a universal characterization of passivization’. In: Proceedings of the 3th annual meeting of the Berkeley Linguistic Society. Berkeley, 1977. | |
Pullum, G. and D. Wilson | ||
1977 | ‘Autonomous Syntax and the analysis of auxiliaries’. In: Language 53, p. 741-788. | |
Riemsdijk, H.C. van | ||
1978 | A case study in syntactic markedness. Lisse: The Peter de Ridder Press. | |
Roeper, T en M. Siegel | ||
1978 | ‘A lexical transformation for verbal compounds’. In: Linguistic Inquiry 9, p. 199-260. | |
Ross, J.R. | ||
1969 | ‘Auxiliaries as Main Verbs’. In: W. Todd (ed.), Studies in Philosophical Linguistics, Series I. Carbondale (Ill.): Great Expectations Press. | |
Toorn, M.C. v.d. | ||
1971 | ‘Het voorzetselvoorwerp als nominale constituent’. In: Studia Neerlandica 1971, p. 114-129. | |
Wasow, T. | ||
1977 | ‘Transformations and the lexicon’. In: Culicover, Wasow and Akmajian (eds.). |
- voetnoot*
- Wij danken Harry van der Hulst voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit stuk.
- voetnoot1
- De afwezigheid van blindheid geldt niet alleen voor het Nederlands. In het Malagasy b.v. is het mogelijk om constituenten met instrumentfunctie en relaties hoger op de hiërarchie te promoveren tot subject. De targetconstituenten van passief zijn in een dergelijke taal niet structureel te onderscheiden. Keenan (1975) wijst er overigens op dat er voor veel talen in het geheel geen sprake is van een verplaatsing.
De term ‘thematisch’ is afkomstig uit Jackendoff (1972). In Wasow (1977) wordt hiervoor de term ‘local’ gebruikt: ‘local rules involve only NPs bearing grammatical relations to items in question’. Anderzijds zijn transformaties ‘non local’, i.e. ‘formulated in terms of structural properties of phrase markers’ Wasow (1977: 331). ‘Local’ heeft hier dus een andere betekenis dan bij Emonds (1976).
- voetnoot2
- In Langacker & Munro (1975) wordt betoogd dat voor verschillende talen een door-bepaling onmogelijk is: essentieel in die talen is de volledige afwezigheid van het logisch subject. Ook in het Nederlands komt volgens Kirsner (1976: 392) in slechts een gering aantal passieve zinnen (13÷) de door-bepaling voor. Zowel op typologische als op statistische gronden lijkt de opvatting dat de door- bepaling niet essentieel is, daarom juist.
- voetnoot3
- Zowel de toevoeging van een optioneel door-frame bij de subcategorizatie van passieve V's, als het elimineren daarvan in de subcategorizatie van deverbatieve A's zou in een model van het lexicon als dat van Roeper & Siegel (1978) uitgedrukt kunnen worden als lexicale operaties op de subcategorizatiekenmerken, i.e. transformaties in het lexicon.
- voetnoot4
- We laten hierbij in het midden of bij perfectieve zinnen als (i), zijn de rol van temporeel en passief hulpwerkwoord tegelijk vervult. Een alternatief is deletie van een onder het temporele hulpwerkwoord zijn ingebed passief hulpwerkwoord geworden, dat ook aan de oppervlakte kan verschijnen zoals in (ii).
(i) hij is door Piet geslagen
(ii) hij is door Piet geslagen geworden
- voetnoot5
- Cf. Jackendoff (1977: 32 noot 2): ‘One might question the claim that adjectives do not have a subject, since it is often assumed that John in John is tall is the subject of tall. This assumption is incorrect. Although tall imposes a selectional restriction on the NP in NP is tall, the NP bears the grammatical relation “subject-of” to the verb be, not to be adjective (...) An NP bearing the ‘subject-of’ ralation to an adjective would have to be contained in the AP, as the subject of a noun is contained in the NP. Since there is no AP John's fearful corresponding to the NP John's fear, for example, we conclude that adjectives do not have syntactic subjects.’
- voetnoot6
- De positie van er in (19a) vóór A is het gevolg van een verplaatsing van er uit een PP, vgl. Van Riemsdijk (1978: 199).
- voetnoot7
- Het aannemen dat het Nederlands prenominaal gegenereerde relatiefzinnen heeft, is op typologische gronden niet onwaarschijnlijk, wanneer we accepteren dat het Nederlands een SOV-taal is. We zouden dan een extrapositieregel van dergelijke prenominale zinnen kunnen aannemen als ze niet gereduceerd zijn (vgl. Emonds (1976: p. 171)).
Er is ook een andere analyse mogelijk. We kunnen aannemen dat in prenominale positie nooit een S als modificeerder kan worden gegenereerd. In dat geval is het nodig een AP-structuur aan te nemen, waarvan bijvoorbeeld zijnde het hoofde is, dat vervolgens door een regel gedeleerd wordt. Zijn heeft als één van de subcategorizatieframes een passieve VP, die we hier zouden kunen aannemen.
- voetnoot8
- In Perlmutter & Postal (1977) wordt voorgesteld dat de actief-passief relatie universeel gedefinieerd kan worden als een tweetal operaties op de syntactische functies, n.l.: elimineer het subject en maak het object tot subject. De tweede helft past niet in een universele definitie. Voor de pseudo-passieven b.v. geldt deze tweede stap niet; bovendien is het in verscheidene talen mogelijk om ook wanneer het subject geëlimineerd is, het object niet als syntactisch subject uit te drukken, in de zg. ‘impersonale constructie’ (cf. Comrie (1977), Lightfoot (1977), Langacker & Munro (1975)).
- voetnoot9
- De visie van Kirsner dat de karakteristiek van passief is ‘hoge participant niet in focus’ (vgl. Kirsner (1976)), past uitstekend in deze analyse. We volgen Kirsner echter niet in zijn mening dat dit in de betekenis van worden zit, omdat we worden juist niet essentieel voor passief achten.
- voetnoot10
- Dit betekent uiteraard dat in de formuleringen in par 1.2.1 (8), (9b), (11b) en (12b) niet langer de deelwoordsvorm behoeft te worden opgenomen (vgl. ook par. 2.2.1). De passieve lezing en subcategorisatie worden in het lexicon opgeslagen bij de stam, niet bij een of andere specifieke morfologische vorm.
- voetnoot11
- De vrijwel dwingende MOETEN lezing van de te+infinitief in prenominale positie wordt verklaard door de concurrentie die de KUNNEN-lezing ondervindt van de corresponderende adjectieven op -lijk en -baar. De beide lezingen zijn hier geheel complementair gedistribueerd.
- voetnoot12
- In Koster (1978) is het selecteren van een controller voor het PRO subject van een tempusloze complementszin een taak voor de coindiceringsprocedure, onderworpen aan de Locality Constraint die zegt dat het dichtsbijzijnde mogelijke antecedent wordt gekozen. Voor uitzonderingen op de Locality Constraint dient dan te worden aangenomen dat bepaalde NP's in de lexicale representatie van V's een kenmerk [-antecendent] meekrijgen; ze fungeren dan niet als antecendent, hoewel de Locality Constraint ze zou selecteren. Wanneer de selectie van een antecedent geheel als een lexicale aangelegenheid wordt beschouwd, zoals bij Bresnan, zijn dergelijke uitzonderingen te verwachten.
- voetnoot13
- Cf. Van Riemsdijk (1978: 125). De daar voorgestelde onderliggende structuur maakt niet duidelijk wat er met het subject van de ingebedde V′′′gebeurd is; we zullen aannemen dat dit een PRO subject is met arbitraire referentie. Mogelijkerwijs neemt Van Riemsdijk op dit punt de suggestie over van Jackendoff (1977: 44) dat dit soort complementen gegenereerd zijn als subjectloze zinnen. Dit punt is van geen belang voor onze verwerping van de OD-theorie. We wijzen er hier op dat deze suggestie door Jackendoff gedaan wordt om tegemoet te komen aan de argumenten van verdedigers van de VP-hypothese en wel omdat deze hypothese niet past in de X̄ theorie. Wanneer S echter buiten de projectie van V wordt gehouden, zoals we suggereerden op p. 146, behoeft een dergelijke mogelijkheid niet te worden overwogen. Het aannemen van het bestaan van subjectloze zinnen maakt een verklaring voor het optreden van er minder goed mogelijk.
Voor onze bezwaren tegen een transformationele analyse van de modale infinitieven is het eveneens van geen belang of men de regel beschouwt als een verplaatsing van het object in het complement naar de matrix subjectspositie, dan wel als een deletie van dit object onder identiteit met het matrix subject. Van Riemsdijk gebruikt de term Object Deletion, maar spreekt verder van een verplaatsingsregel.
- voetnoot14
- Dit geldt uiteraard ook wanneer het subject van een tempusloze complementszin PRO is met arbitraire referentie. Het gaat erom dat de VP actief is, in die visie.
- voetnoot15
- Merk op dat ook hier een argument in zit om de modale passiefconstructie te onderscheiden van constructies als in (49). Voor die constructie geldt evenals in het Engels dat de NP die door NP-preposing naar de matrixsubjectspositie gebracht kan worden niet thematisch, maar structureel bepaald is. (Zie Hoekstra en Moortgat (in prep.)):
(i) Dat meisje is aardig om cadeautjes aan te geven
(ii) Dat schilderij is leuk om naar te kijken
(iii) Die wijn is lekker om verwarmd te drinken
- voetnoot16
- Onder ons niet duidelijke condities wordt V-Raising soms geblokkeerd (cf. Van Riemsdijk 1978: 125)).
(i) a. dat moet te begrijpen zijn b. * dat moet zijn te begrijpen
- voetnoot17
- In Bresnan (1978) wordt een onderscheid gemaakt tussen NP's in PP's die voorzetselvoorwerp zijn en PP's met locatieve functie. Deze voorzetselvoorwerp NP's zijn bij haar logisch direct object bij verba met een prepositie (vgl. V.d. Toorn, 1971). Omdat bij ons de passiefoperatie op de logische argumentsstructuur is geformuleerd, kunnen we haar op dit punt niet zonder meer volgen: het Nederlands heeft immers geen passieven als (i). Voor het Engels lijkt haar visie wel juist, gegeven de grammaticaliteit van (i). Wij menen dat het voorzetsel voorwerp zich ontwikkeld heeft uit een adverbiale bepaling, maar dat deze ontwikkeling in het Engels verder is dan in het Nederlands (cf. Lightfoot (1977)). Het wel voorkomen van gevallen als (ii) in de (onverzorgde) spreektaal suggereert dat het Nederlands zich in de richting van het Engels aan het ontwikkelen is.
(i) The boat was decided on (ii) ?De waarheid daarvan werd aan getwijfeld
- voetnoot18
- In het complement van horen etc. treden naast gewone passieven geen pseudo-passieven op. Een mogelijke verklaring voor deze asymmetrie met de andere gevallen van passief, kan liggen in de beperking op de distributie van de dummy er tot de syntactische subjectspositie. Daardoor kan er, de codeerder van de pseudo-passieven, hier niet optreden als syntactisch direct object van horen, etc.
(i) a. hij liet Jan ontbijten b. * hij liet door Jan ontbijten c. er werd door de gasten ontbeten om 10 uur