Forum der Letteren. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Keerpunten in de beoefening van het fries, vroeger en nu: tussen tijdgeest en eigen traditieGa naar voetnoot* A. FeitsmaSamenvatting | |
InleidingOok kleine talen en literaturen hebben hun plaats in de grote wereld. Die plaats is voor de talen en literaturen van minderheden per definitie meestal marginaal, om de eenvoudige reden dat een volk in het algemeen ‘minderheid’ wordt, doordat het buiten het sosiaal-ekonomische en kulturele sentrum, buiten het machtssentrum, komt te liggen. Zo'n minderheid, zoals we een dergelijk volk hier wat anachronistisch noemen, is sosiaal-ekonomisch en kultureel zwakker komen te staan, de attributen van zijn vroegere glorie zijn historisch geworden, verouderd. De rol van het minderheidsvolk in het wereldgebeuren is uitgespeeld. Ook de minderheidstaal behoort als regel tot de symbolen van de oude orde en doet globaal genomen niet meer mee in het kulturele leven. Als regel wordt een machtiger taal als bestuurstaal in gebruik genomen, en parallel daarmee verliest de eigen oorspronkelijke oude taal ook zijn positie als taal van kerk, kultuur, wetenschap en onderwijs. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat dergelijke volken meer gekenmerkt zullen worden door de eigen traditie dan door kontakten met internationale tijdsstromingen. Maar daarbij moeten we wel bedenken dat ‘eigen traditie’ in dit verband eigenlijk niet zo'n gelukkige term is. Het is de vraag of ‘eigen traditie’ altijd zo eigen is als het lijkt. Wat wij eigen traditie plegen te noemen, is als regel eigen aan ‘het gewone volk’, bij voorkeur op het platteland, wordt grotendeels niet gerekend tot de hogere kultuur, en zal vaak wat statischer zijn, maar het is in de grond van de zaak niet minder internationaal dan die hogere kultuur. Volksverhalen, almenakjes en streekliteratuur zijn, als het erop aankomt, op zijn minst even internationaal als sonnetten, tragedies en romans. | |
[pagina 12]
| |
Wat we nu verder van de terminologie ook mogen denken, we mogen wel aannemen dat een minderheidsvolk vaker zal kunnen bogen op een bloeiende zogenaamde ‘eigen traditie’ dan op belangrijke keerpunten op het gebied van de z.g. hogere kultuur. Toch laten de impulsen, bewegingen en veranderingen in de grote wereld ook daar hun sporen na. Misschien niet altijd even duidelijk en even snel, en ook wel eens met andere resultaten dan elders. | |
RenaissanceDe Renaissance is zo'n beweging die ook voor de minderheidsvolken heel belangrijk is geweest. Met zijn streven naar opbouw van de eigen taal en de eigen literatuur (in ‘konkurrentie’ met het latijn) appelleerde hij aan alle volken van die dagen met een eigen politieke eenheid en een sterk zelfbesef, ook als zulke volken feitelijk al uit de boot waren gevallen of op het punt stonden dat te doen. Zolang het zelfbesef nog sterk genoeg was, kreeg ieder volk een kans op een nieuwe, eigen literatuur. De oude literatuur en de oude taaltraditie hadden in hoge mate afgedaan; het ging er nu om een nieuwe traditie te scheppen, hetzij in de eigen taal, hetzij in een vreemde taal. Als die vreemde taal werd vereenzelvigd met het nieuwe en de eigen taal met de oude orde, dan betekende dat natuurlijk dat de positie van de eigen taal zeer verzwakt was. Anderzijds kon het feit dat de eigen volkstaal als oud werd beschouwd, ook een eerbiedwaardige steun zijn voor de eigen identiteit en voor het literaire gebruik van die taal. Zo kon, zelfs in gebieden waar de eigen taal al geen bestuurstaal meer was, toch een eigentijdse literatuur in die taal ontstaan. Het nederduits doet aan de literaire Renaissance niet mee. Er was in de middeleeuwen en in de 16de eeuw veel geschreven in het nederduits, ook al was er in hogere literaire regionen wel konkurrentie van het hoogduits, en in de 17de eeuw is er nog een vrij redelijke nederduitse boekenproduktie. Als taal van bestuur en onderwijs is het nederduits in de loop van de 16de eeuw verdwenen. Als gesproken en ook geschreven volkstaal heeft het zich tot op de dag van vandaag kunnen handhaven. Het eertijds toch wel machtige nederduits was op zijn retour, en het was blijkbaar te weinig drager van een eigen identiteit om een eigentijdse ‘hogere’ literatuur mogelijk te maken. In Gascogne daarentegen, waar het frans al gauw bestuurstaal was geworden, heeft Pey de Garros met zijn vertaling van psalmen, opgedragen aan de vorst (1565), met zijn ‘eglogues’ (eclogae) (1567) en niet te vergeten met zijn nieuwe spellingsprogramma de Renaissance voor Gascogne ingeluid. Pey de Garros deed voor Gascogne wat Ronsard en Du Bellay voor het frans deden. Nu had er in Occitanië een middeleeuwse literaire traditie van de troubadours bestaan. Dat kan een belangrijke stimulans geweest zijn voor de Renaissancedichters in dat gebied. In hoeverre dat ook voor de Renaissance in Gascogne gegolden heeft, is mij niet helemaal duidelijk.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 13]
| |
Gysbert JapicxDat het ook zonder een middeleeuwse literaire traditie kan, bewijst Friesland. De friese geschreven traditie uit de middeleeuwen bestond in hoofdzaak uit rechtsteksten en kronieken, typische gebruiksliteratuur dus. Het fries was in de loop van de 15de en 16de eeuw gaan behoren tot de attributen van de oude orde; het was als taal van bestuur en kultuur volledig op de achtergrond geraakt. Er scheen voorlopig geen andere rol voor het fries te zijn weggelegd dan die van een gesproken volkstaal, die nog wel eens kon worden geschreven in wat populaire en godsdienstige genres, meer niet. Maar de renaissancistische ideeën over taalopbouw lieten de oude taal van Friesland niet onberoerd. De Renaissance heeft Friesland Gysbert Japicx opgeleverd: de dichter die aan het begin staat van de friese literatuur en die in zijn Rymlerije een soort inhaalprogramma heeft gerealiseerd voor die literatuur en ook met de friese spelling een nieuw begin heeft gemaakt. Dit werk verstoort het beeld van de bestaande, rustig voortkabbelende traditie van de friese volkslektuur, maar in het licht van de friese politieke pretenties, het friese zelfbesef en het friese taalbesef van die dagen (dat deels toch weer berustte op het aanzien van de oude, eerbiedwaardige gebruiksliteratuur in het fries uit de middeleeuwen), is het literaire fenomeen Gysbert Japicx bepaald niet onverklaarbaar. Want dat besef, gekombineerd met de algemeen westeuropese taalbouwideeën, leidde weliswaar niet tot de noodzaak maar in ieder geval wel tot de mogelijkheid van een eigentijdse friese literatuur. Gysbert Japicx sluit zich in taal en literaire opvattingen aan bij de bestaande nederlandse traditie. Hij is een dichter die de status quo en het establishment van die dagen eert en, als dat zo uitkomt, ook bezingt, zoals dichters dat toen deden. Hij is heel duidelijk geen revolutionair. Toch is zijn werk een keerpunt in de geschiedenis van de friese taal en literatuur. Hij heeft als enige de mogelijkheden van de friese traditie en die van de literaire stromingen van zijn dagen gekombineerd tot een eigentijds literair oeuvre in het fries. De minderheidssituatie van het fries bracht mee dat Gysbert Japicx literatuur schreef in een taal waarvan gezegd werd dat hij niet geschreven kon worden. Dat wordt ook wel van andere minderheidstalen gezegd. Deze talen, die niet of nauwelijks in schriftelijk gebruik waren, konden, zo was de algemene opinie, of althans de algemene slogan, ook niet geschreven worden. Pioniers als Gysbert Japicx hebben met hun werk de uitdaging om die talen dan toch literair te gebruiken, uitdrukkelijk aanvaard. Gysbert Japicx is hierdoor voor Friesland wel bijzonder, maar in groter verband gezien niet uniek. Hoewel Gysbert Japicx bewondering en navolging heeft gevonden, is het in Friesland in die tijd toch bij die ene dichter gebleven. Als we vergelijken met b.v. Catalonië en Occitanië, dan is dat een zeer magere oogst. Toch is die ene dichter voldoende gebleken als basis voor friese literatuur en als bevestiging van fries taalbesef.Ga naar voetnoot1 | |
Joost HalbertsmaGysbert Japicx was de man die de friese literatuur a.h.w. ‘uit het niets’ heeft geschapen en die de friese taal en literatuur in prinsipe, zij het kwantitatief wel op zeer bescheiden schaal, op één lijn heeft gebracht met de ‘grote’ talen en literaturen van zijn dagen. Een | |
[pagina 14]
| |
kleine twee eeuwen later bekeek Joost Halbertsma de zaak van een heel andere kant. Hij achtte het fries de volkstaal bij uitstek, een onbedorven taal die zijn rijkdom aan klanken had bewaard en die dan ook niet op bevredigende wijze in een spelling kon worden gevangen. Het fries had ‘geen klove gevestigd tussen volkstaal en schrijftaal’. Dit in tegenstelling tot de hollandse boekentaal waarin de klankenrijkdom zozeer was beperkt en waar wel een kloof bestond tussen de taal van de voorname standen en die van het gewone volk. Met deze opvatting bevond Halbertsma zich geheel in de lijn van de Romantiek en verwoordde hij feitelijk, meer dan Jacob Grimm, de moderne stromingen van zijn tijd, wat de ideeën over volkstaal betreft. Hoezeer de friese schrijftraditie vóór Halbertsma ook banden heeft gehad met het populaire en ‘volksaardige’, Halbertsma heeft ook voor Friesland in die tijd iets geheel nieuws gebracht, toen hij de volkstaal op de troon zette en in feite zelfs tot norm ging verheffen. Gysbert Japicx had zijn friese stijl en dichtvorm gericht naar de literaire ‘hogere’ normen van zijn tijd, en dat waren nu juist de regels die Halbertsma zo verafschuwde. De eigentijdse romantische taalideologie van Halbertsma paste uiteraard uitstekend bij de friese situatie, en het fries kreeg als oude, onbedorven volkstaal een bijzonder hoog aanzien in dat kader. Halbertsma heeft niet alleen op onkonventionele wijze zijn ideeën over de friese volkstaal uiteengezet, hij heeft ook meer en systematischer dan zijn voorgangers en dan velen van hen die na hem kwamen, de eigentijdse friese volkstaal bestudeerd omwille van die taal zelf, en oog gehad voor de sosiale kontekst van die taal. En, het allerbelangrijkste: hij heeft, met zijn broer Eeltsje, een geheel nieuwe literatuur in Friesland geïntroduseerd. Hoe groot hun bewondering voor Gysbert Japicx ook was, de Halbertsma's hebben in hun literaire werk feitelijk gebroken met de Gysbert-traditie. Zij hebben de volkstaal serieus genomen en volksverhalen en eenvoudige poëzie geschreven. Zij hebben daarmee iets voor het bewaren van liet fries willen doen, zoals Joost Halbertsma eksplisiet vermeldt, maar zij hebben met hun werk vooral de friese volksliteratuur als zodanig populair en ‘salonfähig’ gemaakt. De Halbertsma's staan niet los van de friese traditie van volkslektuur vóór hen. Maar tegelijkertijd introduseren zij allerlei literaire vormen en thema's van buiten in het fries. Zij ontlenen hun stof, ook voor hun volksverhalen, vaak aan allerlei binnen- en buitenlandse bronnen; zij worden geïnspireerd door wat er in hun eigen tijd gaande is, zoals de studentenzang in Heidelberg en het werk van Johann Peter Hebel (de auteur van de ‘Alemannische Gedichte’). Het kleine boekje met versjes en verhaaltjes uit 1822, de ‘Lapekoer fen Gabe Skroor’, ziet er eigenlijk uit als een heel gewoon volksboekje. Dat is het ook, maar het is tegelijk en vooral een grote literaire gebeurtenis: de Halbertsma's hebben met de Lapekoer iets van wat er in het Europa van toen leefde, Friesland binnengebracht. Terecht behoren de Rimen en Teltsjes van 1871, het grote boek dat uit de oorspronkelijke Lapekoer is gegroeid, tot de klassieke werken uit de friese literatuur. De Romantiek zoals Joost Halbertsma die vertegenwoordigt, lijkt een belangrijke impuls te zijn geweest voor de opbloei van de friese literatuur, en vooral voor de ‘folksskriuwerij’. Toch blijft er een verschil in mentaliteit (en nivo) tussen Halbertsma en degenen die na hem komen. De friese ‘folksskriuwers’ maken als regel zelf deel uit van het friese milieu dat ze beschrijven voor een publiek uit datzelfde milieu. Juist daardoor zijn zij vaak kleinburgerlijker en minder literair. Joost Halbertsma, die de zaak als volwassen notabele deels op een afstand kan bekijken, gebruikt de taal vrijmoediger en zoekt als literaire versiering van zijn taal vaak zeldzame oude, dialektische en plastische woorden en uitdrukkingen.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 15]
| |
Klaus Groth en Fritz ReuterIdeeën en werk van Joost Halbertsma passen op hun eigen, bijzondere manier in het kader van de Romantiek. De Romantiek heeft, evenals de Renaissance, een spesiale betekenis gehad voor en een spesiale invloed uitgeoefend op de minderheidstalen; hij heeft ook voor de friese taal en literatuur een keerpunt betekend. Maar de Romantiek is in dit verband een veel bredere beweging dan de Renaissance. Niet alleen de oude minderheidstalen beleven in deze tijd weer een opbloei, ook de dialekten en streektalen die ten tijde van de Renaissance niet meededen, niet mee konden doen omdat ze te weinig een eigen sosiaal-politieke identiteit vertegenwoordigden, krijgen nu een impuls. De Romantiek proklameert de hoge waarde van de volkstaal als zodanig, waarbij de daaraan verbonden sosiaal-politieke identiteit een minder belangrijke rol lijkt te spelen. (Plattelands-)dialekten en volksliteratuur verdienen op zichzelf al de aandacht. De volkstaal is niet alleen oud, hij wordt ook geëerd als de spontane uiting van volksleven en volksziel, wat dat laatste begrip dan ook presies mag betekenen. Eerst nu ontwikkelt zich b.v. een groninger volksliteratuur, en ook het platduits, dat in de Renaissance niet aan bod kwam, althans niet met een moderne, eigentijdse literatuur, komt weer naar voren met werk van schrijvers als Klaus Groth en Fritz Reuter. Klaus Groth steekt, evenals Halbertsma, de loftrompet van de gesproken taal van de gewone mensen (en dus ook van het platduits) en zet zich af tegen de ‘Krankheiten der Schriftsprache, die die gesunde Mundart nicht kennt’. De spelling is ook volgens Groth (evenals voor Halbertsma) niet de taal, maar een onvolmaakte afbeelding ervan.Ga naar voetnoot3 Toch streeft Groth naar een boven de dialekten staande platduitse schrijftaal op basis van de middelnederduitse spelling. Reuter schrijft veel meer zijn eigen mecklenburgse dialekt, in een aan het hoogduits aangepaste spelling.Ga naar voetnoot4 De tegenstelling Groth-Reuter is in nog meer opzichten kenmerkend voor de tendenzen uit die tijd. Reuter schrijft meer over het gewone volk, in de zin van de onderste lagen van de bevolking, kiest ook partij voor deze bevolkingsgroep, terwijl Groth meer de ideale samenleving van heel het dialektsprekende volk op het oog heeft. Reuter maakt onderscheid tussen platduitse en hoogduitse ‘Weltanschauung’, bepaalde thema's acht hij niet geschikt voor het platduits, Groth zet het platduits als gelijkwaardig naast het hoogduits; de ‘Läuschen un Rimels’ van Reuter vindt hij ‘durch und durch gemein’; hijzelf wil ook ‘intellektuell Anspruchvolles’ voor de platduitse literatuur veroveren.Ga naar voetnoot5 | |
Harmen SytstraAl vóór de Romantiek hadden veel taalkundigen een norm voor de (schrijf)taal gezocht in oudere perioden van de taal. Dit streven wordt tijdens de Romantiek bij verschillende minderheidstalen met meer of minder vasthoudendheid en sukses in de prak- | |
[pagina 16]
| |
tijk gebracht. We hebben gezien dat Klaus Groth in die richting dacht. In Noorwegen stelde Ivar Aasen op basis van een grondige bestudering van de verschillende noorse dialekten, en met het oudnoors in het achterhoofd, het noorse landsmål samen. Dat landsmål is nog altijd een belangrijke faktor in de noorse taalpolitiek.Ga naar voetnoot6 Minder sukses had het werk aan een overkoepelende, sterk archaïsche friese schrijftaal. Voor De Haan Hettema en Harmen Sytstra was een dergelijke schrijftaal nodig voor het fries omwille van het aksentueren van de eigen identiteit van het fries, ook tegenover de buitenwereld. Volgens Sytstra ontbrak een dergelijke schrijftaal alleen maar omdat het fries een minder gunstige ontwikkeling had doorgemaakt dan andere talen. De Haan Hettema en Sytstra zochten de norm van het fries in het oudfries en wilden de friese schrijfwijze daarnaar richten. Ook Halbertsma, die met nadruk stelt dat de spelling onmogelijk de klanken van een taal kan weergeven, en die in een heel eenvoudige friese spelling begonnen is, wordt in de loop van de tijd archaïscher in zijn spelling. Alles bijeengenomen heeft Sytstra's spellingsstreven alleen bewerkt dat de friese spelling van nu nog altijd meer archaïsche trekjes heeft dan de spelling van de 17de en 18de eeuw. Sytstra's visie op taal en spelling, evenals zijn daarmee samenhangende fries-nationale visie, heeft wel sporen nagelaten, maar heeft zich als zodanig niet kunnen handhaven. Dat neemt niet weg dat, naast de romantische volkstaal-ideeën, ook het aloude zelfbewustzijn van de friese elite en het streven naar een friese schrijftaal in deze tijd weer een nieuwe impuls krijgen. Die twee op zichzelf tegengestelde tendenzen schijnen toch verband met elkaar te houden en vaak in elkaar over te lopen. Dat hebben wij gezien bij iemand als Klaus Groth, en dat geldt evenzeer voor de grote kampioen voor de friese volkstaal, Joost Halbertsma. Ook Halbertsma zag het fries tenslotte als een grijze dochter van de germaanse oudheid en mede daarom als op zijn minst gelijkwaardig aan het nederlands.Ga naar voetnoot7 | |
Volkstaal en verlichtingIn de volkstaalbeweging van de Romantiek en in de heimatliteratuur spelen ook verlichtingsideeën en aspiraties van volksopvoeding mee, evenals het streven naar emansipatie van de boerenbevolking. In Noorwegen leidt dat tot een vrij sterke binding tussen de noors-nationale beweging voor het landsmål en radikale politiek.Ga naar voetnoot8 We moeten niet vergeten dat ook b.v. de germanistiek in zijn beginperiode nationale en radikale elementen bevatte.Ga naar voetnoot9 Het radikale element is in de 19de eeuwse friese volkslektuur maar zeer matig vertegenwoordigd. De friese ‘folksskriuwerij’ is gericht op liberale boeren en burgers en de kritiek van de auteurs richt zich dan ook meer tegen ortodoksie en bijgeloof dan tegen sosiale misstanden.Ga naar voetnoot10 Toch heeft de latere sosialistische voorman Piter Jelles Troelstra zijn sosialisme wel | |
[pagina 17]
| |
in verband gebracht met de friese demokratische traditie.Ga naar voetnoot11 Ook wordt er later in de 19de eeuw dankbaar gebruik gemaakt van de praktische mogelijkheden van het fries als volkstaal: de taal waarmee het gewone volk kan worden bereikt. Dat element speelt bij de sosialistische aktie in de tweede helft van de 19de eeuw een rol, maar ook later bij de rechtvaardiging van de christelijke friese beweging, die het fries niet wil overlaten aan de revolutie-prekers.Ga naar voetnoot12 Sipke Huismans beroept zich bij zijn verdediging van de friese moedertaal op Abraham Kuyper. Naar de terminologie terecht, maar toch feitelijk ten onrechte. Kuyper hanteert een ander begrip moedertaal (meer tenderend naar nationale, nederlandse taal) dan Huismans.Ga naar voetnoot13 De verdediging van de friese moedertaal bij Huismans ligt in feite toch meer in de lijn van de romantische volkstaalideeën dan in die van Kuyper. | |
Jongfriese bewegingIntussen was er in de 19de eeuw een georganiseerde friese beweging ontstaan. Die konsentreerde zich feitelijk geheel op de bevordering van de friese taal. Een sterke friesnationale stroming had zich in de 19de eeuw niet ontwikkeld: het vaandel van Harmen Sytstra was niet overgenomen, althans niet in die mate dat men van een nationale stroming in de 19de eeuwse friese beweging kan spreken. Men zou kunnen zeggen dat de impulsen uit de Romantiek in Friesland toch eigenlijk niet helemaal doel getroffen hebben. Het is bij literatuur en amusement gebleven, althans in hoofdzaak.Ga naar voetnoot14 De Jongfriese Beweging van 1915 wijst de friese ‘folksskriuwerij’ en de alleen op taalbevordering gerichte friese beweging van die tijd prinsipieel af. De Jongfriese Beweging, van een haast stadse en ‘onfriese’ allure en beschikkend over een in die tijd niet ongebruikelijk patos, bracht niet alleen wat nieuws, hij bracht ook een felle afwijzing van het establishment van de friese beweging en van de gangbare friese literaire produktie van die dagen. De Jongfriezen beschuldigden het friese milieu van bekrompenheid en geestelijke armoede. Zij daarentegen wilden Friesland om zo te zeggen hoog opstoten in de vaart der volkeren en legden de nadruk op literatuur van nivo.Ga naar voetnoot15 Waar het om gaat in de strijd van de Jongfriezen tegen de bestaande literaire orde in Friesland, wordt heel duidelijk in de diskussie die gevoerd is tussen de jongfriese leider Douwe Kalma en zijn felle tegenstander uit de oudere generatie, Jan Jelles Hof. Hof propageerde het fries met name als volkstaal en de friese literatuur moest volgens hem ‘fryskens’, iets fries, geven; de friese literatuur had t.o.v. de nederlandse een aanvullend karakter. En een fries schrijver moest Fries zijn, niet alleen in taal, maar ook in zijn wijze van voelen en opmerken. Als je met de friese literatuur buiten die begrenzingen | |
[pagina 18]
| |
kwam, dan zou dat katastrofaal zijn voor het voortbestaan van het fries.Ga naar voetnoot16 De ideeën van Douwe Kalma staan daar diametraal tegenover. Kalma ziet het fries als volledige kultuurtaal, en de friese literatuur moet een volwaardige, algemene literatuur zijn. Het gaat, ook in het fries, om persoonlijke kunst.Ga naar voetnoot17 De diskussie doet denken aan de tegenstelling Groth - Reuter over de begrenzing van de platduitse literatuur. Het is niet toevallig dat Hof in deze diskussie toch wel met instemming naar uitspraken van Fritz Reuter (in de voorrede van zijn ‘Dörchläuchting’ (1866)) over het onderscheid tussen ‘Mecklenburger Platt’ en hoogduits verwijst.Ga naar voetnoot18 Poortinga vat de huidige toestand wat betreft het literaire meningsverschil Hof - Kalma aldus samen: dat wat Hof voor de friese literatuur alleen maar mogelijk achtte, nl.de friese literatuur als aanvullende literatuur, is nu onmogelijk geworden, en alleen wat voor hem onmogelijk was, een algemene friese literatuur, is nu nog mogelijk.Ga naar voetnoot19 De literaire renaissance van 1915 in Friesland lijkt qua vernieuwingspretenties wel wat op de beweging van de tachtigers in Nederland. De ontwikkelingen in de nederlandse literatuur zullen via het onderwijs en anderszins ook de Jongfriezen niet onberoerd hebben gelaten. Sommigen van hen zijn hun dichterlijke werkzaamheid begonnen in het nederlands, in nederlandse tijdschriften. Hun werk past ook heel goed in dat kader. Annie Romein konstateert dat er omstreeks de eerste wereldoorlog in Nederland een stroom van idealistische en stemmingspoëzie vloeit.Ga naar voetnoot20 Die karakteristiek gaat ook op voor de poëzie van de Jongfriezen. Maar deze poëzie fungeerde in Friesland als de klaroenstoot van het nieuwe. Ook in 1915 heeft de friese literatuur zich aangesloten bij het eigentijdse literaire klimaat in Nederland. Die aansluiting hebben de Jongfriezen tot stand gebracht, en dat is - hoezeer de Jongfriezen voor ons gevoel ook hebben overdreven in hun pretenties - een vernieuwing van betekenis. De Jongfriezen aksepteerden slechts bepaalde literaire en fries-nationale hoogtepunten uit de friese traditie: de historische lijn gaat wat de literatuur betreft van Gysbert Japicx via Harmen Sytstra en Piter Jelles Troelstra naar het middelpunt van de nieuwe tijd: de Jongfriese Beweging. De Halbertsma's werden, althans in de beginfase van de Jongfriezen, met de volksschrijvers naar de rommelzolder verwezen. In hun aktuele strijd voor het fries zijn de Jongfriezen aanmerkelijk radikaler dan hun voorgangers. Zij eisen recht voor het fries en de Friezen. In wezen is er in de Jongfriese Beweging tweeërlei vernieuwing aan de orde in onderlinge samenhang: een literaire renaissance waarbij het literaire nivo en het verband met de grote wereld vooropstaan, en een radikalisering van de friese beweging als fries-nationale beweging. De fries-nationale radikalisering die de jongfriese beweging heeft gebracht, is in feite een wat late voortzetting van de nationale idealen van Harmen Sytstra. In de vrije sektor van toneel, zang, amusement en sosiale propaganda had het fries in de loop van de 19de eeuw een vrij sterke positie veroverd, maar de ideologie was in feite een versmalde volkstaal-ideologie. Het fries was een praktisch middel, het ging niet om het recht van een volk op zijn taal. En juist op dat laatste legden de Jongfriezen de nadruk.Ga naar voetnoot21 Die | |
[pagina 19]
| |
ideologie als signaal is misschien voor de friese beweging de belangrijkste vernieuwing van de Jongfriezen geweest, want de praktische konsekwenties ervan werden maar zeer ten dele getrokken. Ook de literaire pretenties werden maar zeer ten dele waar gemaakt. Werk dat in onze ogen toch eigenlijk te weinig nivo heeft, te provinsiaal is, werd soms in jongfriese kringen niettemin bejubeld als de kunst van de toekomst. | |
Friese literatuur na de tweede wereldoorlogNa de tweede wereldoorlog is er nog een vernieuwing in de friese literatuur ingetreden, die we in zekere zin in het verlengde van de Jongfriese Beweging mogen zien. De Jongfriezen hadden nog een sterke binding met de friese beweging en zij voelden zich ook uitdrukkelijk een onderdeel van of misschien zelfs wel bijna de enig ware vorm van de friese beweging. De literatoren van na de tweede wereldoorlog proklameerden de boedelscheiding tussen literatuur en beweging. Zij wilden literatuur schrijven en zich niet dienstbaar maken aan de friese beweging.Ga naar voetnoot22 Nu is die proklamatie nooit zo konsekwent in de praktijk gebracht als ze is uitgesproken. Een fries schrijver komt niet vanzelf, van nature tot het schrijven van friese literatuur. Daaraan gaat een bewuste keuze voor het fries als medium vooraf.En op die manier is de friese schrijver dan toch weer tegen wil en dank dienstbaar aan de friese beweging en hoort hij thuis binnen het grote geheel van de friese taalbeweging. Belangrijker dan de proklamatie van boedelscheiding is het feit dat er een zekere ‘ont-ideologisering’ plaats heeft in het friese literaire klimaat. In de 19de eeuw vertegenwoordigde de friese literatuur voor een belangrijk deel de waarden van de streekliteratuur, de heimatliteratuur. De heimatliteratuur heeft in Friesland ook in de 19de eeuw nooit het alleenrecht gehad, daarvoor was de literaire traditie, het nationale bewustzijn en het besef dat het fries een taal was gelijkwaardig aan andere talen te sterk. Toch heeft het idee van het ‘typisch-friese’ in de praktijk wel als een beperking gewerkt wat stof en strekking van de friese literatuur betreft. En de moraal van de heimatliteratuur heeft in ieder geval sterk zijn stempel gedrukt op de friese 19de eeuw. In de literatuur kwamen de ‘friese deugden’ implisiet en eksplisiet tot uiting: eenvoud, trouw, eerlijkheid, vrijheid, etc, waartegenover b.v. de stad en de stedeling over het algemeen wat ongunstiger werden beschreven. Dat deze ‘friese deugden’ elders als even karakteristiek en typisch voor andere streken werden geclaimd, doet aan de friese situatie verder niets toe of af.Ga naar voetnoot23 In de 20ste eeuw, met name na 1915, werd de skala van onderwerpen en meningen verbreed, maar toch blijft de karakteristiek ‘fries’ of ‘onfries’ een kriterium bij de beoordeling van literaire werken. Maar ‘fries’ heeft nu toch wel een wat bredere betekenis gekregen, het betekent nu niet meer in de eerste plaats ‘beperkt tot het typisch friese’, maar vooral ‘in overeenstemming met de opvattingen zoals die bij ons in Friesland leven of horen te leven.’ ‘Fries’ gaat nu samen met verdediging van de bestaande moraal en de bestaande verhoudingen, een als ‘onfries’ gekarakteriseerd werk haalt zaken en waarden binnen die met die bestaande morele waarden in strijd zijn en die we ‘dus’ in | |
[pagina 20]
| |
Friesland eigenlijk kunnen missen als kiespijn. De Jongfriese Beweging had de wereld kennelijk nog maar zeer ten dele in Friesland binnengehaald. Vóór de tweede wereldoorlog worden deze z.g. ‘friese’ maatstaven bij de beoordeling van literair werk al wel bestreden, maar eerst na de oorlog zet deze trend door en gaat hij domineren. De man die de friese literatuur in de tweede helft van de 40-er jaren van de ‘friese’ waarden heeft losgeschreven, is Anne Wadman, die in zijn kritieken duidelijk de statusquo bevestigende volkslektuur als literatuur heeft afgewezen en die het literaire nivo ondubbelzinnig ten troon heeft verheven.Ga naar voetnoot24 Aan deze vrijmaking is in de 60-er jaren ook nog de doorbreking van het seks-taboe toegevoegd, terwijl met name Trinus Riemersma nogal wat eksperimenten onderneemt met de literaire vorm en met verschillende spellingen en dialektvormen. Met name deze eksperimenten met de taalvorm stoten op een taboe dat nog aanzienlijk sterker is dan dat van de seks indertijd. Het zou interessant zijn ook de 20ste eeuwse friese ontwikkelingen af te zetten tegen en te vergelijken met wat er in andere europese minderheden is gebeurd in die periode. Dat zou in feite noodzakelijk zijn voor een goed begrip van de friese situatie. Want dat ook bij andere minderheden in verschillende mate, op verschillende tijden en in verschillende konteksten een nationale radikalisering en een literaire modernisering hebben plaatsgehad, is wel zeker. Opvallend is dat de stap naar moderne kritische literatuur in het platduits vrij laat is gezet.Ga naar voetnoot25 Zou er verband zijn tussen het bestaan en de radikalisering van een nationale minderheidsbeweging en de neiging tot het opengooien van de literaire vensters naar de wereld? En zou daarom het platduits, dat meer in een dialektsituatie verkeert, wat later zijn? Daartegenover zou het best kunnen zijn dat Catalonië, Occitanië en Wales literair aanzienlijk meer te bieden hebben dan Friesland: een groter stedelijk element zou de literatuur moderner kunnen maken en houden. Waarheen de nationale ont-ideologisering en het engagement op andere terreinen ons in de friese literatuur en in andere minderheidsliteraturen zullen voeren, is nog niet duidelijk. Net als in de tijd van Gysbert Japicx hangt de realisering van bepaalde mogelijkheden in Friesland vaak van slechts enkele personen af. Het platduits zou hier door zijn achterstand wel eens een voorsprong kunnen krijgen. Hoe dat ook zij, de friese literatuur is nog altijd en steeds opnieuw bezig om moderne literatuur te worden. Verschillende friese-bewegings-politici vragen zich wel eens bezorgd af of dat allemaal wel kan in de friese literatuur. Zo vermaant Sj. van der Schaaf nog in 1977 de eksperimenterende friese schrijvers, dat het zoeken en eksperimenteren weliswaar in grote literaturen een (nuttig) randverschijnsel is, maar dat dat in een klein taalgebied als Friesland gauw het gevaar doet ontstaan dat het gist zich verbeeldt het brood te zijn.Ga naar voetnoot26 Zijn voorkeur gaat duidelijk uit naar het niet-eksperimenterende en beter verkoopbare werk. Vanuit de eigen traditie en praktijk beschouwd, kunnen al die wat modernere avonturen met de buitenwereld vermoedelijk ook niet. Maar dat heeft gegolden en zal wel gelden voor ieder keerpunt in de friese geschiedenis dat weer wat aansluiting geeft bij het peloton van ‘de grote wereld’. En toch bestaan Friesland en het fries nog altijd dankzij juist die eigenlijk onmogelijke keerpunten. |
|