Forum der Letteren. Jaargang 1979
(1979)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||
Het Modernisme: Overwegingen bij de beschrijving van een periodecodeGa naar voetnoot* D.W. FokkemaSamenvatting De opvatting van de literaire tekst als een uniek verschijnsel dat zich ontrekt aan pogingen tot verklaring en dat niet geparafraseerd kan worden,Ga naar voetnoot1 heeft onvermijdelijk geleid tot verwaarlozing van het historische moment van de tekstproduktie. De interpretator kan dat historische moment echter niet verwaarlozen als hij zich ten doel stelt de volledige reeks van betekenissen vast te stellen die een tekst kan hebben. Anderzijds heeft ook de speurtocht naar universalia, die naar analogie van ontwikkelingen in de linguïstiek op sommige literatuurwetenschappersGa naar voetnoot2 een grote aantrekkingskracht uitoefent, de historische basis van de literaire tekst genegeerd. De recente belangstelling voor semiotiek en communicatietheorie heeft er echter toe geleid dat de literatuurwetenschapper de literaire tekst is gaan zien als een bericht dat in een bepaalde communicatiesituatie functioneert en niet van zijn historische context kan worden geïsoleerd: de zender van de literaire tekst - vooral als hij bekend is als een historisch persoon - is een vast uitgangspunt; de ontvanger kan variëren en zal in werkelijkheid uit vele, verschillende personen bestaan die ieder in hun eigen culturele wereld leven, en de tekst dient als een teken of verzameling van tekens die moet worden geïnterpreteerd ten | |||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||
einde de eigenlijke communicatie tot stand te brengen. De tekst, die ook als artefact is gekarakteriseerd (Mukařovský), als Appellstruktur (Iser), en als Ausgangstext (Wienold),Ga naar voetnoot3 wordt op verschillende manieren geïnterpreteerd door verschillende lezers of groepen lezers die in hun kennis van de zenderscode kunnen verschillen. Doordat de interpretator de tekst die in een bepaalde historische context is geproduceerd, tracht te begrijpen en voor lezers in een andere culturele context probeert te verklaren, fungeert hij als tussenpersoon tussen twee semiotische gemeenschappen, die in de meeste gevallen elk een verschillende code gebruiken. Jurij Lotman heeft de interpretatie dan ook een vorm van vertalen genoemd.Ga naar voetnoot4 Bij de beoordeling van een interpretatie, dient men, evenals bij de beoordeling van een vertaling, in ieder geval eerst zowel de zenderscode als de ontvangerscode - die als metataal voor de verwoording van de uit de tekstanalyse verkregen gegevens dient - te specificeren. Het is van belang om te onderzoeken of het mogelijk is generaliserende uitspraken te doen over de individuele codes van zender en ontvanger, en wel op een wijze die hun historische dimensie niet uit het oog verliest. Nu het tot dusver niet is gelukt om een universeel geldende literaire code te construeren, zou men kunnen trachten literaire codes te identificeren en te beschrijven waarvan de relatieve geldigheid in nauwkeurige, beperkende termen wordt aangeduid. Er zijn redenen om te verwachten dat het mogelijk zal zijn literaire codes te construeren die de grenzen van het idiolect te buiten gaan, maar zich beperken tot bepaalde semiotische gemeenschappen die in historische, geografische en sociologische termen kunnen worden gedefinieerd. Uit de praktijk van de literatuurgeschiedenis blijkt dat literaire teksten op basis van gemeenschappelijke kenmerken in groepen kunnen worden geordend. De Europese literatuurgeschiedenis levert daarvan een groot aantal voorbeelden. De mogelijkheid om negentiende-eeuwse literaire teksten te onderscheiden op basis van criteria die verbonden zijn met begrippen als Romantiek, Realisme en Symbolisme wordt door vrijwel niemand betwijfeld,Ga naar voetnoot5 hoewel de discussie hoe in sommige concrete gevallen beslist moet worden wel nooit een einde zal nemen. Zoals ook George Watson heeft opgemerktGa naar voetnoot6, is het een feit dat ervaren lezers in staat zijn bepaalde teksten als Romantisch te herkennen, andere als Realistisch, en weer andere als Symbolistisch. Zij kunnen de respectieve stijlen herkennen, ook als de teksten anoniem en zonder verdere gegevens omtrent hun herkomst worden voorgelegd. Maar anders dan Watson, meen ik dat het | |||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||
de taak is van de literatuurhistoricus om de grond van dit onderscheidingsvermogen te onderzoeken.Ga naar voetnoot7 Er zijn semiotische argumenten voor de stelling dat codes van betrekkelijk algemene geldigheid de organisatie van literaire teksten beheersen. In de literaire communicatie zijn twee schijnbaar tegenstrijdige tendenties werkzaam die, in tegenstelling tot wat men zou verwachten, elkaar wederzijds versterken: enerzijds, de tendentie om zich verstaanbaar te maken, om een bericht zijn bestemming te laten bereiken, kortom, een tendentie naar communicatieve doelmatigheid, die, in de terminologie van Roman Jakobson, de nadruk legt op de referentiële, de emotieve en de persuasieve functie; en anderzijds, de tendentie naar esthetisch effect, die erop gericht is de vertrouwde decoderingsmethoden van de ontvanger te doorbrekenGa naar voetnoot8 en zijn aandacht meer te vestigen op de wijze waarop het bericht is geordend, dan op de inhoud van het bericht.Ga naar voetnoot9 Het streven naar esthetisch effect impliceert een sterke nadruk op de poëtische en de metalinguale functie, die echter niet in vacuo werkzaam kunnen zijn en vrijwel altijd naast de referentiële en andere functies voorkomen. Het streven naar communicatieve doelmatigheid brengt de eis met zich mee van een sterke gelijkheid tussen zenderscode en ontvangerscode. Maar de òngelijkheid van de code van zender en ontvanger is - tenminste in de moderne tijd - een conditio sine qua non van het esthetische effect. Deze twee schijnbaar tegengestelde tendenties hebben tot gevolg dat in een literaire communicatiesituatie de zenderscode en de ontvangerscode deels gelijk, deels ongelijk zijn. De Differenzqualität van zenderscode en ontvangerscode - een term die de Russische Formalisten gebruikten in navolging van Broder ChristiansenGa naar voetnoot10 - kan in principe het niveau van de optimale ongelijkheid te boven gaan, en wordt aan banden gelegd door de eis van verstaanbaarheid, zodat de tekst in esthetisch opzicht effectief kan zijn. Het is immers nauwelijks denkbaar dat een volledig onbegrijpelijke tekst als tekst een esthetisch effect zal bewerkstelligen. In het geval dat een tekst in een code is geschreven die de lezer gedeeltelijk onbekend is en die hij zich eigen dient te maken tijdens het leesproces, zal de lezer bij de ontcijfering van de code gestuurd worden door zijn ervaring met soortgelijke teksten. Uiteraard is het gemakkelijker de gedichten van Ezra Pound te lezen als men de poëzie van T.S. Eliot grondig kent, en het werk van Pound zal waarschijnlijk ontoegankelijk blijven voor degenen die tevoren nooit enige poëzie hebben gelezen. Wat ook de intentie van een schrijver bij de verbinding van bepaalde vormen met bepaalde betekenissen mag zijn, zijn intentie dient te worden opgemerkt en bekrachtigd door het lezende publiek; indien dit niet gebeurt, zal de auteursintentie geen effect hebben. Misschien moet men de mogelijkheid niet uitsluiten dat de erkenning van de auteursintentie door lezers plaats vindt op basis van signalen die zich tot één tekst beperken, maar klaarblijkelijk strekt de opmerking en bekrachtiging van nieuwe tekens zich vaker over de receptie van verschillende teksten van verschillende auteurs uit, vooral als het erom gaat dat nieuwe codes door een groter publiek worden | |||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||
geaccepteerd. Het lezende publiek dient herhaaldelijk met een nieuwe verbinding van signifiant en signifié geconfronteerd te zijn, voordat het tot bekrachtiging van die verbinding zal overgaan. Anderzijds is ook de schrijver, die zich verstaanbaar wil maken, geneigd te verwijzen naar, en eventueel zich af te zetten tegen betrekkelijk algemene codes, waarmee de lezer verondersteld kan worden bekend te zijn. Kortom, van het standpunt van de literatuurhistoricus die achteraf alle gegevens tot zijn beschikking heeft, lijkt er een zekere redundantie te moeten optreden in het aanbod van nieuwe tekens voordat zij door een ruim publiek worden aanvaard. Dit verklaart de vorming van groepen van literaire teksten die juist ook als groep bijdragen tot de structurering van de literatuurgeschiedenis. De combinatie van de tendentie naar communicatieve doelmatigheid enerzijds en de tendentie om een tekst te produceren die verschilt van eerdere, literaire zowel als nietliteraire teksten anderzijds, leidt tot het verschijnsel van de gelimiteerde geldigheid van literaire codes. De geldigheid van de literaire codes beperkt zich tot een bepaalde periode, regio en sociale groep. Het naast elkaar bestaan van deze twee tendenties kan de opeenvolging van periodecodes zoals Romantiek, Realisme, Symbolisme, Expressionisme enz. verklaren. De miskenning van het belang van de esthetische functie van literaire teksten, zoals men bij Lothar Fietz in zijn overigens interessante boek Funktionaler StrukturalismusGa naar voetnoot11 aantreft, snijdt de mogelijkheid af om een verklaring te geven voor de opeenvolging van literaire codes, evenals voor de voortdurende produktie van nieuwe tekens in avant-garde teksten, die over het algemeen geleidelijk hun schokeffect verliezen en als gevolg van een gewenningsproces bij het lezende publiek tenslotte zelfs kunnen worden opgenomen in Trivialliteratur en reclame-leuzen. Een schrijver kan betrekkelijk duidelijke aanwijzingen geven ten aanzien van de wijze waarop zijn tekst dient te worden gelezen. Op ten minste drie manieren kan hij aangeven in welk opzicht hij de literaire code wil vernieuwen: 1. door middel van manifesten, literaire kritiek, uitlatingen in dagboeken en brieven, en ander kritisch commentaar; 2. door middel van expliciete verwijzingen in zijn creatieve werk naar eerdere codes waartegen hij zich afzet, 3. door middel van parodiëring van bekende literaire werken en stijlen. Inderdaad berust het overgrote deel van de periodisering van de negentiende- en twintigste-eeuwse literatuur op dergelijke, onmiskenbare gegevens. De manifesten van het Naturalisme, Futurisme en Surrealisme hebben deze stromingen een definitieve plaats in de literatuurgeschiedenis gegeven. In ‘Le roman expérimental’ (1880) zette Zola de deterministische achtergrond van zijn romans uiteen. Op soortgelijke wijze, maar met tegengesteld effect, kondigde Virginia Woolf in haar bekende essay ‘Modern Fiction’ (1919) de intentie van haar generatiegenoten, met inbegrip van haar zelf, aan om een meer volledige werkelijkheid te beschrijven dan een die door materiële omstandigheden wordt bepaald.Ga naar voetnoot12 Beide essays zijn vaste uitgangspunten voor een periodisering van de literatuurgeschiedenis, het eerste met betrekking tot het Naturalisme en het tweede ten aanzien van het Modernisme. (Het Modernisme wordt opgevat in de beperkte betekenis van een literaire code die in West-Europa in de periode van ca. 1915 tot 1940 een dominerende positie inneemt. Modernistische teksten zijn geschreven door Valéry, Proust, Valéry Larbaud, de late Gide, Svevo, Pirandello, | |||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||
T.S. Eliot, Joyce, Virginia Woolf, Thomas Mann nà Der Tod in Venedig, Musil, Carry van Bruggen, Ter Braak, Du Perron, de vroege Nijhoff e.a.)Ga naar voetnoot13 Ook in haar creatieve werk gaf Virginia Woolf aan hoe zij wenste gelezen te worden. In het laatste deel van To the Lighthouse vindt men een passage die over de status van de kunst handelt. Lily Briscoe overweegt hoe Mr. Carmichael, de oude dichter, over de onvergankelijkheid van de kunst zou kunnen spreken. Mr. Carmichael zou betogen dat ‘“you” and “I” and “she” pass and vanish; nothing stays, all changes; but not words, not paint.’Ga naar voetnoot14 Kortom, Mr. Carmichael wordt geïdentificeerd met het Symbolistische geloof in de onvergankelijkheid van de kunst en haar vermogen om de wisselvalligheden van het lot te overleven. De Modernistische kunstenaar - met wie Lily Briscoe kan worden vereenzelvigd - heeft minder zelfvertrouwen. Voor de Modernist is de kunst voornamelijk een poging, die gekenmerkt wordt door voorlopigheid. De zojuist geciteerde opvatting van Mr. Carmichael wordt gerelativeerd door Lily's twijfel aan het lot van haar eigen schilderij. ‘Yet it would be hung in the attics, she thought; it would be rolled up and flung under a sofa; yet even so, even of a picture like that, it was true. One might say, even of this scrawl, not of that actual picture, perhaps, but of what it attempted, that it “remained for ever”, she was going to say, or, for the words spoken sounded even to herself, too boastful, to hint, wordlessly.’Ga naar voetnoot15 Uit deze telkens nuancerende bewoordingen, met het karakteristieke ‘yet’ en ‘perhaps’, waarin vanuit een standpunt van intellectuele precisie getwijfeld wordt aan de adequaatheid van het gesprokene, blijkt het experimentele, voorlopige aspect van de Modernistische visie die Virginia Woolf wil vertolken. De passage stuurt de interpretatie van de roman door afstand te nemen van de nadruk op de onvergankelijkheid en absoluutheid die men in het Symbolisme aantreft. Bij monde van verschillende karakters in Les faux-monnayeurs critiseert André Gide de Symbolisten zowel als de Naturalisten. ‘Le symboliste [...] ne se comportait pas du tout dans la vie; il ne cherchait pas à la comprendre; il la niait; il lui tournait le dos’, verklaart Robert de Passavent.Ga naar voetnoot16 Op een ander moment verwerpt Edouard het Naturalistische concept van ‘une tranche de vie’ door te beweren: ‘Le grand défaut de cette école, c'est de couper sa tranche toujours dans le même sens; dans le sens du temps, en longueur. Pourquoi pas en largeur? ou en profondeur? Pour moi, je voudrais ne pas couper du tout.’Ga naar voetnoot17 Eveneens in Les faux-monnayeurs spreekt Vincent zich uit voor de ‘théorie de l'immanence, de la totalité dans l'instant; de la joie gratuite, immédiate et immotivée’,Ga naar voetnoot18 waarmee hij uiting geeft aan een zekere verwantschap met Mrs. Ramsay op het punt van de door haar gecultiveerde ‘moments of vision’ in To the Lighthouse. ‘La théorie de la totalité dans l'instant’ is slechts een van de vele elementen waardoor Les faux-monnayeurs is verbonden met andere Modernistische teksten. Men zou hier- | |||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||
aan de elementen depersonalisatie, observatie en bewustzijn of zelf-reflectie, die als betekenisaspecten van de tekst duidelijk naar voren komen, kunnen toevoegen. Dit blijkt reeds uit de curieuze eerste zin van de roman: ‘C'est le moment de croire que j'entends des pas dans le corridor, se dit Bernard.’Ga naar voetnoot19 Voorts kan men wijzen op de connotaties van het woord ‘aventure’, Edouard's neiging ‘à expérimenter sans cesse’, en bovenal op het herhaaldelijk voorkomende metalinguale commentaar dat door middel van brieven en dagboekfragmenten in de tekst is geïncorporeerd en de fabel begeleidt. Misschien moet men zelfs zeggen dat dit metalinguale commentaar een zo overheersende functie heeft dat Les faux-monnayeurs bijna kan worden gekarakteriseerd zoals Edouard zijn eigen roman beschrijft: ‘Mon roman n'a pas de sujet.’Ga naar voetnoot20 De Modernisten noemden hun voorgangers eenzijdig en onrealistisch. Zij werden eenzijdig geacht omdat zij het belang van de materiële omstandigheden en de chronologie overschatten. Zowel de Symbolisten als de Naturalisten werden ervan beschuldigd geen oog te hebben voor de volle betekenis van het leven. Terwijl dit de uitgangspositie van het Modernisme markeert, distantiëren latere teksten zich weer van de Modernistische stellingen. In 1940 signaleert Dylan Thomas in zijn Portrait of the Artist as a Young Dog, waarvan de titel een onmiskenbare parodiëring is, het einde van het Engelse Modernisme wanneer hij een van zijn personages laat betogen ‘that the everyday man's just as interesting a character study as the neurotic poets of Bloomsbury.’Ga naar voetnoot21 Nu is het de Modernistische wereldinterpretatie waaraan geldigheid wordt ontzegd. ‘Moments of vision’ zijn slechts goed voor een kleine elite, voor hen die zich kunnen permitteren zich van de massa af te zonderen. Dylan Thomas, of liever de verteller, brengt de gedachten van zijn hoofdpersoon als volgt onder woorden: ‘Poets live and walk with their poems; a man with visions needs no other company; Saturday is a crude day; I must go home and sit in my bedroom by the boiler. But he was not a poet living and walking, he was a young man in a sea town on a warm bank holiday, with two pounds to spend; he had no visions, only two pounds and a small body with its feed on the littered sand; serenity was for old men [...]’Ga naar voetnoot22 Hier wordt de code waarin ‘moments of vision’ een centrale plaats innemen, verworpen. Stephen Dedalus beleefde de zee op geheel andere wijze.Ga naar voetnoot23 Een nieuwe code, die wij niet onmiddellijk een naam zullen geven, wordt aangekondigd. In ieder geval heeft weer een auteur van een nieuwe generatie het einde van een periode gemarkeerd en tegelijk het begin van een nieuwe. Maar de feiten zijn niet zo simpel als ze tot nu toe zijn geschetst. In 1919 verwierp Virginia Woolf de Edwardians om hun materialisme, maar twaalf jaar later sloeg een van hen, John Galsworthy, terug in zijn lezing The Creation of Character in Literature, waarin hij van leer trok tegen ‘the pursuit of fine writing, verbal dialectics, vibrational reproductions of life’ en de ‘subtle expositions of the generalized human soul’ die enkele niet bij name genoemde schrijvers ten onrechte de plaats wilden laten innemen van ‘the creation of individual character.’Ga naar voetnoot24 Hoewel Galsworthy geen namen noemt, | |||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||
wijzen de gekozen termen duidelijk in de richting van Virginia Woolf. Galsworthy maakt een scherp onderscheid tussen het Modernisme en het Edwardiaanse Realisme door het eerstgenoemde een gebrek aan karakterbeschrijving te verwijten en als ‘Edwardian’ te wijzen op de voldoening van de romanschrijver die weet ‘that by the creation of character he contributes to the organic growth of human ethics.’Ga naar voetnoot25 ‘De organische groei van een menselijke ethiek’ behoort niet tot het Modernistische semantisch universum, dat georganiseerd wordt door begrippen als hypothese en voorlopigheid in plaats van organische groei, door epistemologische in plaats van ethische preoccupaties. Het literatuurhistorische probleem is hier dat de periodecode als een concept dat uitsluitend door chronologische onderscheidingen wordt bepaald, onhoudbaar blijkt. Men zou kunnen tegenwerpen dat Galsworthy zijn lezing hield toen hij reeds op leeftijd was, maar het blijft een feit dat de normen van het Edwardiaanse Realisme nog verdedigd werden op een moment dat het Modernisme zijn hoogtepunt al had bereikt en dat Bennett, Wells en Galsworthy omstreeks 1930 naar alle waarschijnlijkheid meer werden gelezen dan Virginia Woolf en Joyce.Ga naar voetnoot26 Als wij van periodecodes willen blijven spreken, zullen wij er rekening mee moeten houden dat in dezelfde chronologische periode verschillende publieksgroepen verschillende codes kunnen hanteren. Het periodebegrip heeft behalve een chronologische, tevens een sociale en regionale dimensie. Als gevolg hiervan is de onderscheiding van periodecodes verre van een mechanische onderneming. Gezien deze driedimensionale hoedanigheid, is de beschrijving van een periodecode een gecompliceerde zaak, vooral doordat in de regel weinig gegevens omtrent de samenstelling en sociologische status van publieksgroepen bekend zijn. Het voornaamste probleem is echter niet de historische, geografische en sociologische afbakening van periodecodes, maar de eis dat zij beschreven moeten worden in termen die betrekking hebben op de literairheid van de desbetreffende teksten. Als bestanddelen van de literatuurgeschiedenis zijn de periodecodes systemen van conventies die de literairheid van teksten reguleren dan wel verklaren. De periodecode kan terecht in verband worden gebracht met het esthetische effect dat de teksten waarin deze code overheerst, te eniger tijd bij bepaalde lezers hebben bewerkstelligd. In andere woorden, wat voor soort tekens ontketenen (eventueel naast andere effecten) reacties die tot het gebied van de esthetische ervaring behoren? Deze vraag richt onze aandacht op het feitelijk bewerkstelligde, en niet meer op het beoogde esthetische effect, op de receptie door de lezer in plaats van op de intentie van de auteur. Het wordt nu duidelijk dat wat wij tot dusver over de zenderscode hebben gezegd betrekking heeft op zenderscodes die min of meer zijn geaccepteerd en bekrachtigd door bepaalde publieksgroepen. Gegevens hierover worden in de literatuurgeschiedenis vastgelegd. Wij willen ons hier beperken tot de succesvolle zenderscodes, d.w.z. codes die de vertrouwde decoderingssystemen van bepaalde publieksgroepen hebben doorbroken en die erin geslaagd zijn nieuwe tekens te introduceren door nieuwe verbindingen te leggen tussen betekenisdrager en betekenis. De invoering van nieuwe tekens leidt uiteraard tot een reorganisatie van het vertrouwde semantisch universum. De invoering van nieuwe tekens is echter niet de enige factor die een reorganisatie van het semantisch universum tot gevolg heeft. Dit kan met betrekking tot de thema- | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
tische problematiek van de literaire codes worden toegelicht. Tijdens de periode van het Naturalisme werden de thematische mogelijkheden van de literatuur uitgebreid met de wereld van het determinisme, in het bijzonder de beschrijving van de onontkoombare invloed van de materiële omstandigheden op de personages. Tijdens het Modernisme volgde een uitbreiding in de richting van psychologische concepten en de kritische relativering daarvan. Hierdoor werden woorden (en hun denotata) in de wereld van de literatuur betrokken die voordien daartoe geen toegang hadden.Ga naar voetnoot27 De uitbreiding van de thematische mogelijkheden wordt door het grote publiek in vele gevallen aanvankelijk als een schandaal ervaren (cf. de receptie van De Avonden van Van het Reve). Naast de uitbreiding van de thematische mogelijkheden kan een nieuwe literaire code uiteraard ook een inperking van thematische elementen inhouden. Hier kan het Symbolisme als voorbeeld gelden, waarin voor de wereld van het determinisme geen plaats is en waarin de economische contouren van de materiële omstandigheden geen rol spelen. Tenslotte kan een nieuwe code ook een herverdeling van de reikwijdte van de bestaande thematische mogelijkheden met zich meebrengen, die eveneens een reorganisatie van het semantisch universum betekent. Deze herverdeling impliceert een herwaardering van de relevantie van bepaalde thematische elementen. In het Modernisme bijvoorbeeld werd een geringere waarde aan de invloed van materiële omstandigheden toegekend dan in het Naturalisme; daartegenover stond een grotere belangstelling voor intellectuele constructies. Deze herwaardering kan uit de frequentie of het opvallende gebruik van bepaalde woorden blijken, maar zal in ieder geval tot uitdrukking gebracht worden door middel van de verbinding van nieuwe connotaties aan bekende termen. Ter illustratie het volgende: In Arnold Bennett's The Grim Smile of the Five Towns (1907) betekent het woord ‘things’: ‘fate, circumstances, credit, and so on.’Ga naar voetnoot28 In The Waves (1931) gebruikt Virginia Woolf hetzelfde woord voor ‘things so subtle that they have smell, colour, texture, substance, but no name.’Ga naar voetnoot29 ‘Things’ in het werk van Virginia Woolf betekent iets totaal anders dan in dat van Bennett. In haar werk heeft het woord een sterke Differenzqualität ten opzichte van de voorafgaande code van het Edwardiaanse Realisme, - een differentiële kwaliteit die door haar lezers is begrepen en geaccepteerd. De nieuwe connotaties zijn het gevolg van nieuwe combinaties van bekende tekens. Deze combinaties zijn onderworpen aan het semantische effect van de collocatie, dat, als gevolg van de nadrukkelijke aandacht voor de ordening van de elementen in een literaire tekst (waaronder de juxtapositie; men denke hier vooral aan de metafoor) bijzonder sterk is in een literaire communicatiesituatie. (De nadrukkelijke aandacht voor de organisatie van de elementen van een literaire tekst is een culturele conventie die de houding van de lezer ten opzichte van de tekst op beslissende wijze bepaalt.) Als gevolg van collocatie zullen de gecombineerde termen wederzijds semantische kenmerken overdragen en daardoor nieuwe connotaties verwerven.Ga naar voetnoot30 Het semantische effect van de collocatie in literaire teksten kan in verband gebracht worden met het principe van de iconiciteit, dat eveneens op grond van de zojuist genoemde culturele conventie een | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
belangrijke rol speelt in literaire teksten en dat, waar het juxtapositie betreft, kan leiden tot de redenering dat datgene wat bijeen staat ook een bepaalde betekenisrelatie moet hebben. In overeenstemming met Jurij Lotman zijn wij van mening dat de codes van de literatuur kunnen worden onderscheiden van de codes van de taal. De codes van de literatuur zijn als het ware bovenop de linguïstische code gebouwd: de literaire codes zijn supralinguaal. In literaire teksten is het linguïstische materiaal onderworpen aan een bepaalde verwerking of codering die bij bepaalde lezers tot esthetisch effect leidt. Niet de taal, maar taaluitingen zijn het materiaal van de literatuur, dat wordt geselecteerd, gemodificeerd en gevormd volgens het patroon van de literaire tekst. De tekens van de literaire code, die de Russiche Formalisten procédés noemden, vallen niet noodzakelijk samen met de tekens van de linguïstische code. De tekens van de literaire code zijn aan linguïstische elementen gehecht, maar kunnen een linguïstische analyse ontgaan. De literaire code is een secundair modellerend systeem: in een literaire tekst zijn de linguïstische elementen onderworpen aan een bepaalde ordening die in strijd kan zijn met de regels van de linguïstische code en die de betekenis kan wijzigen die diezelfde linguïstische eenheden in een niet-literaire context zouden hebben. Als men het standpunt accepteert dat een literaire tekst een tekst is die tekens bevat die te eniger tijd bij bepaalde publieksgroepen tot een esthetisch effect hebben geleid, dan kunnen de kenmerken van deze tekens - tekens van de literaire code - als volgt worden samengevat.
| |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
Maar wij zijn geneigd om deze conclusie nog wat aan te scherpen en zouden de stelling willen verdedigen dat alle codes van de literatuur van beperkte geldigheid zijn, voornamelijk omdat zij ten grondslag liggen aan teksten die, naast andere eigenschappen, een differentiële kwaliteit moeten hebben ten opzichte van andere teksten ten einde esthetisch werkzaam te zijn. Dit zou betekenen dat het weliswaar mogelijk is om zenderscodes en ontvangerscodes te identificeren en te beschrijven, en ook om het streven naar generalisatie uit te strekken tot het niveau van de periodecode, eventueel ook de genrecode, en soortgelijke codes die aan soorten of groepen teksten ten grondslag liggen. Maar het zou tevens betekenen dat de speurtocht naar een universele code van de literatuur, hoe interessant en leerzaam ook, een uitzichtsloze onderneming zal blijken te zijn. Als er een universele code van de literatuur is, zal deze opgevat moeten worden als een culturele of psychologische code en niet als een textuele code. Men zou kunnen veronderstellen dat er een algemene code van literair gedrag is, die de esthetische receptie van literaire teksten stuurt, zowel als de esthetische intentie van de zender, en die verantwoordelijk is voor de beslissing van zender en ontvanger om de ordening van een tekst die tot de literatuur wordt gerekend van bijzonder belang te achten, ten koste van de referentiële, emotieve, persuasieve of andere functies die de tekst ook kan hebben. Maar deze generalisaties behoren meer tot het gebied van de literaire communicatiesituatie dan tot dat van de tekst. Zij bepalen de houding van de zender en de ontvanger tot de tekst, maar zeggen niets over de specifieke organisatieprincipes van de tekst. Onvermijdelijk zal de literatuurwetenschap moeten voortgaan op de weg van de generalisering. Alleen al de kwantiteit van de teksten van de wereldliteratuur maakt het onmogelijk om bij de interpretatie van afzonderlijke teksten te blijven stilstaan. Anderzijds worden de pogingen om een universele code van de literatuur te construeren ingeperkt door de hoedanigheid van het effect dat de literaire tekst bewerkstelligt. Derhalve dient een middenweg te worden gezocht. Veel kan verwacht worden van een onderzoek naar literaire codes van relatief algemene geldigheid, zoals periodecodes, die bovendien mogelijk een rol kunnen spelen bij de explicitering en rechtvaardiging van de interpretatie van individuele teksten.
Instituut voor Algemene Literatuurwetenschap Utrecht |
|