Forum der Letteren. Jaargang 1978
(1978)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 284]
| |
Volksgodsdienstige verschijnselen in de oudste Koreaanse letterkunde Enkele opmerkingen omtrent verhaal, lied en dans van Ch'oyong Dieter EikemeíerEnige kenmerken van de oudste Koreaanse letterkundeKorea heeft na de Tweede Wereldoorlog herhaaldelijk de aandacht van de gehele wereld tot zich getrokken. In 1950 leidde de strijd om de heerschappij over het Verre Oosten tot een driejarige oorlog op het Koreaanse schiereiland, waarbij alle grote mogendheden betrokken waren. Ondanks de grote politieke en economische betekenis die Korea zich sindsdien heeft verworven, is de historische en culturele achtergrond waartegen zich deze gebeurtenissen afspelen in het Westen echter vrijwel onbekend. Wat de Koreaanse letterkunde betreft, is deze onbekendheid wellicht mede te verklaren door het feit dat wie zich met de Koreaanse literatuur wil bezig houden, zich zowel in het Koreaans als in de klassieke Chinese schrijftaal moet bekwamen. De Koreaanse literatuur bestaat namelijk niet alleen uit werken die in het eigen Koreaanse schrift in het Koreaans werden geschreven maar omvat ook werken in de klassieke Chinese schrijftaal. Door de intensieve betrekkingen van Korea met China gedurende meer dan twintig eeuwen vormde de Koreaanse beschaving een organisch deel van de Chinese cultuurwereld. De rol van de klassieke Chinese schrijftaal was in Korea even belangrijk als die van het Latijn in de Europese middeleeuwen. Al vroeg in de geschiedenis van de Koreaanse letterkunde ontmoeten we geleerden die door hun beheersing van de Chinese letterkunde ook in China faam verwierven en daar als gelijkwaardig aan de Chinese geleerden en ambtenaren werden beschouwd. De bekendsten onder hen zijn Sol Ch'ong (midden 8e eeuw), Kim Un'gyong (begin 9e eeuw), Kim Kagi (midden 9e eeuw), Ch'oe Ch'iwon (857-915) en Ku Un (einde 9e eeuw). De biografie van Sol Ch'ong werd opgenomen in het Geschiedenis van de T'ang (Hsin T'ang shu), één van de twee officiële geschiedenissen van de Chinese T'ang-dynastie (618-907), gecompileerd door Ou-yang Hsiu (1007-1082). Gedichten geschreven door Kim Un'gyong, Kim Kagi en Ch'oe Ch'iwon werden opgenomen in een in Japan gecompileerde verzameling van Chinese poëzie. Uit latere eeuwen zou in dit verband nog Kim Sisup (1435-1493) kunnen worden genoemd, een schrijver van korte verhalen in het Chinees. Ook nadat de Koreanen beschikten over het in 1447 afgekondigde uitgekiende alfabet, waarmee het Koreaans probleemloos kon worden geschreven, bleven Koreaanse geleerden en ambtenaren tot aan het begin van deze eeuw hun literaire werk voornamelijk in het Chinees schrijven. Deze in het Chinees geschreven stukken tonen dikwijls toch een zuiver Koreaans karakter en moeten dan ook als een deel van de Koreaanse letterkunde worden beschouwd. Willen wij ons sommige van de moeilijkheden realiseren waarop men in de studie van de Koreaanse letterkunde stuit, dan dienen wij te beseffen dat vóór de afkondiging in 1447 van het Koreaanse alfabet (han'gul) het Chinese schrift niet alleen gebruikt werd om werken in het Chinees te schrijven, maar ook om stukken in het Koreaans op te tekenen. In het laatste geval gaven de Koreanen soms een Koreaans woord weer met een Chinees karakter dat dezelfde betekenis had (ideografisch gebruik), dan weer gaven ze de suffixen en partikels van het Koreaans weer met Chinese karakters die dezelfde uit- | |
[pagina 285]
| |
spraak hadden (fonografisch gebruik). Omdat het Koreaans en het Chinees als talen niet verwant zijn, levert dit gemengde schrijfstelsel grote moeilijkheden op. Ten eerste is het vaak bijzonder moeilijk om uit te maken of een bepaald Chinees karakter in zulke teksten ideografisch of fonografisch is gebruikt. Ten tweede stemmen de uitspraken van Chinese karakters slechts gebrekkig overeen met de opbouw en uitspraak van de Koreaanse lettergrepen. Door deze verschillen blijft de zorgvuldige interpretatie van het met Chinese karakters geschreven Koreaans vaak zeer onzeker. Met dit gemengde schrijfstelsel, waarin ideografisch en fonografisch gebruikte Chinese karakters afwisselen, is de oudste Koreaanse letterkunde, de literatuur die tussen de 4e en 10e eeuw is ontstaan, opgetekend. Dit gemengde schrijfstelsel staat bekend onder de naam ‘streekschrift’ (hyangch'al). Deze benaming hangt samen met de ‘streekliederen’ (hyangga), die het grootste gedeelte van deze oudste Koreaanse letterkunde, voor zover zij bewaard is gebleven, uitmaken.Ga naar voetnoot(1) Gezien de problemen die hierboven geschetst zijn, zal het geen verbazing wekken dat de interpretatie van de ‘streekliederen’, met name de reconstructie van de achter de Chinese karakters verborgen gaande Koreaanse tekst, nog steeds het onderwerp van wetenschappelijke discussie is. | |
Volksgodsdienst en de interpretatie van de oude Koreaanse letterkundeIn het nummer van december 1972 van Forum der Letteren verscheen van de hand van Prof. F. Vos ‘De traditionele vormen van dramatische kunst in Korea’, waarin op p. 13 ook één van de ‘streekliederen’ werd geïntroduceerd. Het is echter niet uitsluitend deze hyangga die hier onze aandacht vraagt, althans niet de daarmee verbonden filologische vraagstukken.Ga naar voetnoot(2) Veeleer biedt het gehele door F. Vos vertaalde stukGa naar voetnoot(3) uit de Overle- | |
[pagina 286]
| |
veringen der Drie Koninkrijken (Samguk yusa, voltooid in 1285), en de daarin door deze hyangga ingenomen plaats, een aanleiding om de interpretatie van de hyangga verder te ontwikkelen. Op het eerste gezicht lijkt het door F. Vos vertaalde stuk alleen maar een reeks van eigenaardige verhalen die onderling geen verband houden te zijn. Een koning van Silla (traditionele jaartallen: 57 v. Chr. -935)Ga naar voetnoot(4) laat om wolken en mist te doen verdwijnen voor de draak van de Oostelijke Zee een tempel bouwen. Een zoon van de draak, Ch'oyong, volgt de koning naar de hoofdstad, waar hij op een hoge ambtelijke post wordt benoemd en een mooi meisje tot vrouw krijgt. Wanneer Ch'oyong op een nacht laat naar huis komt, ontdekt hij zijn vrouw samen met de pestdemon in bed, en hij begint een lied te zingen en te dansen, waarop de pestdemon zich terugtrekt. Tijdens een ander uitstapje manifesteert zich de god van de Zuidberg aan de koning, nog weer later komt de koning de god van de Noordpiek tegen, en tenslotte verschijnt een aardgod voor hem. Al deze verschijningen worden door de schrijver van dit hoofdstuk geïnterpreteerd als waarschuwingen voor de dreigende ondergang van Silla. M.i. vinden we in het verhaal van Ch'oyong en in de verhalen daaromheen een reeks van motieven verwerkt die afkomstig zijn uit de Koreaanse volksgodsdienst, in het bijzonder uit het komplex van pestbezweringen.Ga naar voetnoot(5) Daarom zou een juiste benadering van dit ‘streeklied’ en het verhaal waarin het voorkomt, zich moeten baseren op een gedetailleerde analyse van deze volksgodsdienstige verschijnselen. Wanneer wij proberen om volksgodsdienstige motieven in de oudste Koreaanse letterkunde te traceren, kunnen wij echter zelden een beroep doen op godsdienstige opvattingen en praktijken van de betrokken periode. Voor de kennis van de oude volksgodsdiensten staan ons vaak geen andere bronnen ter beschikking dan nu juist deze oude literatuur. Daarom kan men er soms niet eens zeker van zijn dat een bepaalde passage uit de oudste letterkunde inderdaad op volksgodsdienstige praktijken slaat. Derhalve moet men dikwijls de hedendaagse volksgodsdienst te hulp roepen bij de interpretatie van de oudste Koreaanse literatuur. Sommigen hebben ongetwijfeld bezwaren tegen deze wijze van interpretatie, men kan er immers nooit zeker van zijn dat een hedendaagse opvatting of praktijk oudtijds ook al heeft bestaan, of dat bijvoorbeeld oude en moderne praktijken met dezelf- | |
[pagina 287]
| |
de naam als identiek mogen worden beschouwd. Toch blijken volksgodsdienstige verschijnselen soms de enige hulpmiddelen te zijn om de innerlijke samenhang van stukken uit de oude Koreaanse letterkunde te ontdekken, en dit moge de raadpleging van de hedendaagse volksgodsdienst bij de interpretatie van de oude literatuur rechtvaardigen. De schrijver van het hier te bespreken hoofdstuk uit de Samguk yusa blijkt talrijke motieven aan de volksgodsdienst ontleend te hebben, waardoor een bijzonder ingewikkelde tekst is ontstaan. Een uitputtend onderzoek van dit hoofdstuk is dan ook in een kort artikel onmogelijk. Bij de interpretatie zal ik me vooral beperken tot een beschouwing van die gegevens welke onmiddellijk met het verhaal van Ch'oyong te maken hebben. | |
Oorzaken en afweer van ziektenHet verhaal van Ch'oyong blijkt het verhaal van een echtbreuk te zijn, waarin Ch'oyong de bedrogen echtgenoot is. Dit alleen verklaart onvoldoende het geheel van gegevens dat door de schrijver wordt meegedeeld. Want een bedrogen echtgenoot pleegt ook in Korea niet op die ontdekking onmiddellijk met dans en gezang te reageren. Bovendien komt het wel heel onwaarschijnlijk over dat hij zich, na zijn medeminnaar weggejaagd te hebben, zonder meer terugtrekt. In feite hebben wij dan ook in dit verhaal niet te maken met een echtbreuk in de gewone zin, maar met een ziektebezwering. Want er is sprake van een pestdemon die de vrouw van Ch'oyong bezit, en Ch'oyong moet worden opgevat als een bezweerder die zijn vrouw van de ziekte tracht te bevrijden. Het verband tussen echtbreuk en ziekte wordt in de Koreaanse volksgodsdienst vaak gelegd: ziekte wordt doorgaans als - illegitieme - bijslaap beschouwd. Deze gedachte komt heel duidelijk naar voren in het Spel van Yonggam (Yonggam nori). Dit spel is een soort miniatuurdrama dat vroeger vaak op Cheju-do (Quelpart), het grote eiland ten Zuiden van het Koreaanse schiereiland, werd opgevoerd en omstreeks twintig jaar geleden daar voor het laatst door ethnografen kon worden bestudeerd. Yonggam, een geest die zich in velerlei hoedanigheid voordoetGa naar voetnoot(6), gedraagt zich in dit spel als iemand die bij vrouwen ziekten veroorzaakt door met hen geslachtsgemeenschap te hebben. Tegelijkertijd is Yonggam ook de geest die deze ziekten doet verdwijnen wanneer men hem passend voedsel geeft. In het Spel van Yonggam wordt Yonggam door twee jonge mudang-leerlingenGa naar voetnoot(7) gespeeld die Yonggam-maskers dragen. Nadat de oudere mudang | |
[pagina 288]
| |
de door haar te treffen voorbereidingen heeft afgesloten, worden de twee Yonggam op het toneel geroepen. Een van hen verklaart dat hij op zoek is naar zijn jongere broer die een bezoek aan de Halla-san (de hoge berg in het midden van het eiland) wilde brengen. De oude mudang zegt tegen hem dat in het huis waarin zij op dat ogenblik vertoeven, een vrouw ziek is geworden en dat Yonggam zijn broer mee moet nemen. Zich tot de patiënte wendend vraagt de Yonggam zijn broer om gauw terug te keren. Tenslotte worden de twee Yonggam op een met voedsel gevulde boot, gesymboliseerd door een klein van stro gemaakt bootje, op reis gestuurd.Ga naar voetnoot(8) Het is duidelijk dat de twee Yonggam-maskers in dit spel de twee aspekten van Yonggam vertegenwoordigen: die van veroorzaker en die van bevrijder van ziekten. Het meest belangrijke is het verband tussen ziekte en bijslaap, en de mogelijkheid die ziekte te verdrijven door de boze geest te bezweren. Deze gedachte is ook de grondslag van het Ch'oyong-verhaal, waaraan alle andere gegevens ondergeschikt zijn. | |
Het verhaal van Ch'oyong als een pestmytheWanneer wij onze aandacht nu weer richten op het verhaal van Ch'oyong, dan valt ons allereerst het lied op dat Ch'oyong zong toen hij naar huis kwam en de pestdemon ontdekte. Aangezien men mag. veronderstellen dat de pestdemon zelf wel degelijk op de hoogte was van de omstandigheden waaronder hij met Ch'oyongs vrouw geslachtsgemeenschap pleegde, lijkt het overbodig te zijn dat Ch'oyong hem nog eens uitdrukkelijk de omstandigheden, die tot deze gebeurtenis hebben geleid, en zijn ontdekking van de bijslaap zou moeten vertellen. Daarom kunnen wij niet aannemen dat het ‘streeklied’ een integraal onderdeel van het verhaal vormt, in die zin dat het als inlichting voor de pestdemon bedoeld was. Daarom moeten wij dan ook vermoeden dat de toegesprokene in dit hoofdstuk de lezer is, en het ‘streeklied’ neemt hierdoor het karakter van een mythisch verhaal aan. Het ‘streeklied’ houdt de gedachte in die ook in het reeds eerder beschreven Spel van Yonggam tot uiting komt, dat ziekte het gevolg is van een door een boze geest gepleegde bijslaap. Het lied vertelt waardoor iemand ziek wordt van de pest. Gezien het gebrekkige geneeskundige inzicht van die tijd werd het lied zeker opgevat als een beschrijving van de oorsprong van de pest. Zoals vermeld, maakte dit kleine ‘streeklied’ in de Koryo- en Yi-tijd deel uit van een ‘Lied van Ch'oyong’ genoemde muzikale opvoering, die koorzang en soli omvatte, en die de muzikale begeleiding vormde van een Dans van Ch'oyong.Ga naar voetnoot(9) Deze Dans van Ch'oyong was weer een onderdeel van een bezweringsceremonie, Narye genoemdGa naar voetnoot(10), die op de laatste dag van elk jaar in het koninklijk paleis werd gehouden teneinde de | |
[pagina 289]
| |
boze geesten af te weren. In de loop van de Koryo-tijd bleef van de Narye alleen de Dans van Ch'oyong over. Ook onder de volgende dynastie, de Yi, werd de Dans van Ch'oyong als een maskerdans aan het hof uitgevoerd. Een eenvoudiger uitvoering was toen onder het gewone volk in zwang. Dit alles wijst erop dat het kleine ‘streeklied’ van Ch'oyong in de pre-moderne Koreaanse maatschappij vele eeuwen lang een exemplair karakter heeft gehad. De ontmoeting met de pestdemon en de verdrijving ervan was geen unieke gebeurtenis die zich onder de regering van een bepaalde koning heeft voorgedaan en waarbij een individu met name Ch'oyong betrokken was. Ons verhaal van Ch'oyong moet worden beschouwd als de literaire uitbeelding van een fenomeen dat zich in de oude Koreaanse maatschappij herhaaldelijk voordeed, en van het daarmee verbonden fundamentele gedachtenpatroon. Men ziet dat het verhaal van Ch'oyong een rol speelde in rituele praktijken die niet alleen de verdrijving van pestdemonen, maar ook de verdrijving van boze geesten in het algemeen ten doel hadden. Wij hebben hier met een bepaald soort verhaal te maken. Er zijn in elke maatschappij verschijnselen en gedachtenpatronen die zich in die maatschappij herhaaldelijk voordoen en in die zin als fundamenteel kunnen worden beschouwd. Daarnaast zijn er verhalen die de oorzaak van deze verschijnselen willen geven door hun ontstaan in een verre oudheid te plaatsen en in te kleden als een historische gebeurtenis. Deze verhalen behandelen vooral het bestaan en de ordening van de kosmos, en zij worden herhaaldelijk verteld, gezongen, of anders uitgebeeld, wanneer gebeurtenissen een bezinning op de grondslagen van het bestaan eisen. Door sommigen worden deze verhalen mythen genoemd.Ga naar voetnoot(11) Wanneer men dit mythe-begrip ook op minder omvattende verhalen dan de kosmologische mythen toepast, kan men het verhaal van Ch'oyong een mythe, een pestmythe, noemen. Het beeld van het ontstaan van de geordende wereld moet telkens weer in de geest teruggeroepen worden, Dat geldt vooral wanneer een ziekte geheeld moet worden. Want de heling van ziekte wordt beschouwd als gelijk in karakter aan de schepping van de kosmos, en daarom al zou de zieke de mogelijkheid van herstelling beseffen door naar het verhaal van het ontstaan van de wereld te luisteren. Op een wat lager peil dient de herhaling van het vrij bescheiden ‘streeklied’ over het gedrag van Ch'oyong en de pestdemon dezelfde taak te vervullen. Het was dan ook uiterst belangrijk dat de kennis van de pestmythe bewaard bleef. Het optekenen van het verhaal door de Boeddhistische monnik Iryon (I206-I289), de auteur van de Samguk yusa, zal daarom vooral zijn gebeurd. Omdat Ch'oyong in ons verhaal de aandacht van de pestdemon op zich trachtte te vestigen door te dansen, kreeg de dans in de ‘herhaling’ van het gedrag van Ch'oyong zo'n belangrijke plaats. Toen de Koreanen later zich door de invloed van het meer ‘diesseitige’ Confucianisme de godsdienstige betekenis van de verhalen en dansen rond Ch'oyong en de pestdemon niet meer realiseerden, bleef van het oude geheel van godsdienstige praktijken slechts de dans, en dan alleen als een zuiver artistiek gebeuren, over. In Korea zijn de kosmologische mythen vooral in de sjamanenliederen (muga) te vinden. Deze worden dan ook in de séances waarin men de boze geesten bezweert en die | |
[pagina 290]
| |
dus een ‘geneeskundig’ doel beogen, door de mudang telkens weer gereciteerd.Ga naar voetnoot(12) In dit opzicht mag het verhaal van Ch'oyong naast de muga geplaatst worden. Het is mij echter niet bekend of het verhaal van Ch'oyong inderdaad in de loop van de sjamanistische séances wordt gereciteerd. | |
Demonenmaskers en stropoppetjesIn de Koryo- en Yi-tijd was de Dans van Ch'oyong een maskerdans.Ga naar voetnoot(13) Evenals in andere maatschappijen heeft ook in Korea het masker een centrale plaats in de demonenverdrijving ingenomen. De demonenmaskers (kwimyon)Ga naar voetnoot(14) zijn dan ook de oudste en oorspronkelijke vormen van Koreaanse maskers. Het gebruik van maskers ter verdrijving van kwade invloeden is nog tot in deze eeuw onder het volk in gebruik geweest. Nog aan het begin van deze eeuw werden in verschillende plaatsen in de provincie HwanghaeGa naar voetnoot(15) maskers op de deuren bevestigd. Ook in het district YangjuGa naar voetnoot(16) was deze gewoonte tot voor ongeveer zestig jaar nog bekend. Deze maskers waren speciaal bedoeld om pokken af te weren.Ga naar voetnoot(17) In ons verhaal zweert de pestdemon dat hij, wanneer hij een afbeelding van Ch'oyongs gelaat zal zien, de deur waarop zij bevestigd is niet binnen zal gaan. Wij horen dat bijgevolg de mensen een afbeelding van Ch'oyong op hun deuren plakken teneinde het kwaad af te weren en voorspoed af te roepen. Deze afbeeldingen verschilden zeker niet van de demonenmaskers die vanaf de verre oudheid tot in de moderne tijd in Korea in gebruik zijn geweest. Sommige schrijvers menen dat de kracht van dit soort demonenmaskers daarop berust dat zij door hun angstaanjagend uiterlijk de boze geesten verjagen. De Koreanen zelf zijn er echter, naar het schijnt, van uitgegaan dat de maskers door hun gruwelijke voorkomen zich gelijk tonen aan het karakter van de demonen en dat ze daardoor hun boze invloeden aantrekken en op zich kunnen nemen. We moeten er hier op wijzen dat het Koreaanse woord voor masker, t'al, homoniem is met het woord voor ‘kwaad’, ‘ziekte’, en het is zeer waarschijnlijk dat deze twee woorden ook in etymologisch opzicht verwant zijn. Verder moet erop gewezen worden dat in Korea maskers, ook de in maskerspelen gebruikte maskers, gewoonlijk na gebruik werden verbrand. Naar het schijnt moesten zij als door kwaad bezeten voorwerpen vernietigd worden.Ga naar voetnoot(18) Het denkbeeld dat voorwerpen door kwaad en ziekten bezeten kunnen worden herkennen we ook in een andere godsdienstige gewoonte. Op de dag vóór de eerste volle | |
[pagina 291]
| |
maan van het nieuwe jaar werden soms poppetjes van stro vervaardigd, die later naast de weg of in zee werden gegooid.Ga naar voetnoot(19) Het idee dat achter deze gewoonte steekt, is dat de stropoppetjes het kwaad, in het bijzonder de pokken, aan zouden trekken. Door de poppetjes weg te gooien werd het kwaad uit de menselijke maatschappij verwijderd. Men hoopte daardoor in het nieuwe jaar tegen ziekten beschermd te zijn. Deze gewoonte van het vervaardigen en weggooien van stropoppetjes bestond tot voor kort nog op Cheju-do.Ga naar voetnoot(20) De namen van deze stropoppetjes zijn in verband met ons betoog uiterst belangrijk. Hun gebruikelijke naam is cheung, en in de 19e eeuwse bronnen heten ze ch'uryong of ch'oyong.Ga naar voetnoot(21) Het fonetisch verband tussen cheung, ch'uryong, ch'oyong en Ch'oyong is duidelijk.Ga naar voetnoot(22) De eigennaam van de protagonist in ons verhaal is de soortnaam van voorwerpen die voor de afweer van ziekten werden gebruikt. Zowel de maskers als de stropoppetjes vervulden in de traditionele Koreaanse volksgodsdienst de rol van scapegoat, zoals het begrip door James George Frazer werd gedefinieerd.Ga naar voetnoot(23) Het doet hier niets ter zake dat Ch'oyong in ons verhaal een bezweerder van de pest is, en dat de demonenmaskers en de stropoppetjes ter afwering van het kwaad in het algemeen of van andere ziekten, met name van de pokken, dienden. Het is zeer waarschijnlijk dat de Koreanen geen duidelijk verschil maakten tussen meer of minder op elkaar lijkende epidemieën. Ook nu nog is de terminologie van ziekten vrij vaag. Al eerder in dit artikel werden enkele kenmerken van mythen opgenoemd, o.a. het feit dat zij worden overgeleverd in de vorm van verhalen, die in een verre oudheid zijn geplaatst en daardoor in een ‘historisch’ gebeuren zijn veranderd. Het zal duidelijk zijn hoe dit in het verhaal van Ch'oyong, en ook in andere mythische verhalen, mogelijk werd, n.l. door ‘homologisering’ van de betrokken verschijnselen. De pest wordt ‘gedemoniseerd’, en ook het ter afweer dienende middel, n.l. het stropoppetje resp. het demonenmasker, wordt gezien als een handelend individu. Pas door deze ‘homologisering’ werden de dramatis personae geschapen waarmee een gecreëerd verhaal in de oudheid geplaatst kon worden. | |
[pagina 292]
| |
De plaats van het verhaal van Ch'oyong in het hoofdstuk ‘Ch'oyong en de Manghae-tempel’We moeten nog enkele opmerkingen maken n.a.v. de plaats die ons verhaal binnen het onderhavige hoofdstuk uit de Overleveringen der Drie Koninkrijken inneemt. Het verhaal omtrent Ch'oyong en zijn ‘streeklied’ zijn, alleen door de hoeveelheid van de eraan bestede tekst, het zwaartepunt van dat hoofdstuk. Ch'oyong, d.w.z. het afweermiddel tegen de pest, is een uiterst waardevolle beloning die aan de koning van Silla werd gegeven, nadat hij, door een tempel voor de draak van de Oostelijke Zee te bouwen, aan diens eisen had voldaan.Ga naar voetnoot(24) De draak stelde zijn eisen door de zon te verduisteren door wolken en mist en de koning te doen verdwalen. Het eerste gedeelte van dit hoofdstuk, nl. het verhaal van Ch'oyong en de daaraan voorafgaande gebeurtenissen, heeft dus te maken met eisen, die door machten uit de andere wereld worden gesteld, met het voldoen van deze eisen en met de daarop volgende beloning. Het tweede gedeelte van het hoofdstuk gaat over de ontmoetingen met vier andere machten uit de andere wereld, nl. de god van de Namsan, de god van de Noordpiek, een aardgod, en een berggod. Allen voeren dansen voor de koning uit. Deze dansen zijn bedoeld als waarschuwingen voor de dreigende ondergang van het rijk, maar de koning slaat geen acht op deze waarschuwingen zodat zijn rijk ineenstort. Het hoofdstuk ‘Ch'oyong en de Manghae-tempel’ is een verslag over het ingrijpen van de andere machten in deze wereld en de verschillende houdingen die de mensen, in het bijzonder de vorst, daartegenover aan kunnen nemen. De machten uit de andere wereld wensen eerbetoon of geven waarschuwingen voor dreigende gevaren. Wanneer een vorst aan hun eisen en waarschuwingen voldoet, worden de mensen goede gaven geschonken, en welvaart en vrede. Wanneer hij daarentegen geen acht slaat op de waarschuwingen, gaat het rijk te gronde. In dit verband illustreert het verhaal van Ch'oyong de gunstige resultaten van een juiste houding tegenover de andere wereld. Het hoofdstuk getuigt van het geloof dat machten uit de andere wereld het gebeuren in de wereld der mensen begeleiden en dat de vorst in de relatie tussen deze twee werelden de plaats van bemiddelaar inneemt. Dit geloof doordrong niet alleen de Koreaanse volksgodsdienst, maar ook alle andere godsdiensten die in Korea en elders in het Verre Oosten een belangrijke rol hebben gespeeld, zoals het Boeddhisme, het Taoïsme en ook het Confucianisme. Nu blijkt dat de regering van koning Hon'gang (875-886), in wiens tijd de in dit hoofdstuk vertelde verhalen zijn geplaatst, een tijd is geweest van welvaart en vrede, gevolgd door gebrek en onrust. Het hier onderzochte hoofdstuk uit de Overleveringen der Drie Koninkrijken verklaart deze overgang vanuit een godsdienstig standpunt. |
|