Forum der Letteren. Jaargang 1978
(1978)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |||||||||||
De synthetische tekst Dr. Louk WijsenHet vergt slechts een elementair besef van wat literatuur is en wat de letterkundige ermee doet om tot de konklusie te komen dat objektiviteit in de letterkunde niet eens ver genoeg reikt om de tekst grammatikaal te bespreken. Zodra de betekenis en implikaties van woorden en zinnen worden onderzocht, bevindt men zich reeds op het vlak van de psychologie. Het behoeft nauwelijks nadruk dat de woorden en zinnen zelf niet in het bezit van een psyche zijn. Het inzicht dat objektiviteit in de studie van de literatuur - zelfs op de beschroomde wijze die men het huidige erfdeel van New Criticism zou kunnen noemen - slechts door letterkundige Houdini's ondernomen moet worden, betekent natuurlijk niet dat alleen een psychologische benadering van de literatuur bestaansrecht zou hebben. Filosofische, religieuze, Marxistische, zelfs formalistische methodes verdienen alle een plaats in de zon, zolang zij zich ervan bewust zijn dat de wezenlijke aard en funktie van de literatuur op een kognitief vlak liggen, dat als het ware de derde dimensie voor de twee-dimensionale beschreven pagina vormt. Het is mijn bedoeling hier de verhoudingen tussen de ruimtelijke eigenschappen van literair woordspel - gewoonlijk de latente of psychologische, maar door mij syntetische tekst genoemd - en de gedrukte of manifeste tekst in kort bestek te bespreken. Bij deze, wat men kan noemen kognitieve aanpak van de literatuur, is het hier helaas niet mogelijk in te gaan op de analytische werkwijzen die de kognitieve psychoanalyse tot haar beschikking heeft. Als kompensatie voor de daaruit voortvloeiende wat onbevredigende maar onvermijdelijke abstraktie volgen er enkele bibliografische gegevens aan het einde van het artikel die de lezer in staat stellen de kognitieve modellen verder te onderzoeken.
Een opmerkelijke overeenkomst tussen de verbeeldingskracht bij het lezen van fiktie en zulke tamelijk autonome aktiviteiten (d.w.z. niet onderhevig aan externe eisen) als dromen en dagdromen ligt in de aanwezigheid van beelden die een zintuiglijke werkelijkheid lijken te hebben. Alhoewel dit aspekt zowel op de lezende lezer als de schrijvende schrijver van literatuur van toepassing is, ondersteunt het vaak de hypothese dat literair scheppingsvermogen ergens psychopatisch zou zijn. De schrijver zou een privé werkelijkheid scheppen ter vervanging van de echte wereld die voor hem onaanvaardbaar is, of hij zou zelfs niet in staat zijn fantasie van werkelijkheid te onderscheiden. Als zijn kreativiteit zelf niet als psychopathisch geldt, wordt zij dikwijls als kompensatie voor een lichamelijk of maatschappelijk gebrek opgevat. De veronderstelling dat schrijvers en dichters het slachtoffer van illusie of hallucinatie zijn, houdt in dat zij psychisch gestoord zijn. Deze diagnose had een wellicht enigszins gerechtvaardigde oorsprong in een wereld waar magie en woordkunst onder één dak vertoefden, maar zij belast reeds ten onrechte in het begin van onze beschaving de filosofie van Plato in de Republiek en elders, omdat kulturele ontwikkelingen aan de symbiose toen al een einde hadden gemaakt. Freud verleende psychoanalytische steun aan de hypothese dat de schrijver aan de werkelijkheid probeert te ontsnappen. Zelfs de tegenstanders van Freud en de tot neurotici bestempelde dichters kwamen hier niet tegen in opstand. De konnektie in dit opzicht tussen schrijver en lezer werd over het | |||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||
hoofd gezien en niemand toonde meewarigheid over de grote waardering voor literatuur van Freud zelf. De regressieve kenmerken van droom en fantasie die Freud van de zintuiglijke kwaliteit van hun beelden afleidde, voerden tot gevolgtrekkingen over de kongruentie van droom met fiktie en indirekt tot psychopathologische theorieën over dichters en kunstenaars.Ga naar voetnoot(1) In Der Dichter und das Phantasieren verklaart Freud ondubbelzinnig dat wensvervulling de motiverende faktor in droom en literaire werkzaamheid is. Dit beaamde niet alleen de verwantschap van droom en fiktie, maar bepaalde tevens gedurende vele jaren de houding van de psychoanalyse tegenover kunst en letteren. Irrationele en fantastische trekken werden tot kern verheven en rationele en realistische als sluwe kamoeflage terzijde geschoven. Op het terrein van letterkunde en psychologie bestaan talrijke werken over de kreativiteit van de dichter, maar het verwante kreatieve proces in de lezer is daar slechts door weinigen belicht (Holland, Wijsen).Ga naar voetnoot(2) Er is ook bij de lezer sprake van kreativiteit, omdat hij niet passief de fantasie van de schrijver kan overnemen. Het samenspel van tekstuele stimuli en kognitieve respons van de lezer heeft de illusoire karakteristieken van de verbeeldingskracht en maakt gebruik van zintuiglijke beelden die een perceptuele helderheid benaderen. De illusie heeft de kenmerken van een werkelijke ervaring of, anders gezegd, de literaire illusie werkt op kognitieve niveaux die in de buurt liggen van wat Freud als primair proces heeft beschreven als een kwasi-ervaring. Ofschoon zij in het hoofd van de lezer gemaakt wordt, gelijkt zij in haar dynamische en ruimtelijke trekken op de wereld buiten zijn hoofd, waarvan hij door zijn zintuigen kennis neemt. Tijdens het lezen verzwakt de lezer het kontakt met zijn omgeving doordat hij de stimuli die hij tot zich toelaat tot voornamelijk die van het werk beperkt. Als hij andere stimuli voldoende kan uitsluiten, kan zijn verbeeldingskracht op het werk reageren. Deze selektie wordt door de lezer tot stand gebracht, maar vergt dat de literaire vormen voldoende overredingskracht bezitten om hem over de drempel van wat Coleridge de ‘suspension of disbelief’ noemde heen te helpen. In Fiction and the Unconscious, een verdienstelijk werk, benadrukt Lesser in de bespreking van het verschil tussen literaire fantasie en dagdromerij dat de eerste slechts werkzaam kan zijn als de lezer redelijk vrij van beslommeringen is. Dagdromen daarentegen vinden vaak een stimulans in emotionele armoede of nijpende problemen. Alhoewel de lezer in zijn isolatie natuurlijk onplezierige omstandigheden kan ontlopen bevorderen deze niet het tot stand brengen van de isolatie. De aktiviteit van de verbeeldingskracht is omgekeerd evenredig met de eisen van de omgeving. De lezer verwerkt de tekstuele stimuli in wat Erika Fromm ego receptiviteit heeft genoemd. Zijn verbeeldingskracht wordt geprikkeld tot het scheppen van een illusoire werkelijkheid, die echter niet met de werkelijkheid wordt verward. Hierin ligt een belangrijk verschil met illusies die ontstaan door verkeerde waarnemingen of denkstoringen en die op zijn minst kortstondig niet van de werkelijkheid gedifferentieerd kunnen worden. Ego receptiviteit verschilt van ego passiviteit, waarbij het ego, overweldigd door stimuli van id, superego of werkelijkheid, zijn autonomie en besluitvaardigheid | |||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||
heeft verloren. Ego receptiviteit is een toestand van vrijwillige uitschakeling van de zintuiglijke waarnemingen zoals die b.v. ook voorkomt in de meeste meditatiesystemen. De verandering in bewustzijn of in de interaktie van ego met omgeving kan te allen tijde worden opgeheven als externe omstandigheden het inschakelen van op de omgeving georiënteerd denken vereisen. De receptiviteit gaat gepaard met een regressief buiten werking stellen van geautomatiseerde denk- en gedragspatronen. De esthetische kwaliteit van een werk - waarschijnlijk het meest ontweken obstakel in letterkundige theorieën - bestaat uit die eigenschappen van een werk die in staat zijn de lezer tot een kognitieve respons te stimuleren. In onaantrekkelijke vormen vervatte stof die een impulsieve respons probeert uit te lokken kan soms effekt hebben, maar voldoet niet in het algemeen. Indien dit laatste niet het geval was zouden pornografie en fiktie die b.v. sadomasochistische fantasieën exploiteert een grotere populariteit genieten in die samenlevingen waar individuele en kollektieve superego-eisen geen afweer tegen en kamoeflage van libidineuze en agressieve verlangens eisen. Suksesvolle pornografie vereist een optimale exploitatie van libidineuze fantasieën, zonder de lezer met meer te konfronteren dan zijn afweermechanismen kunnen verwerken, en bovendien een esthetische overredingskracht om hem ertoe te brengen zich met het werk te identificeren. In het debat over esthetiek versus engagement zou het duidelijk moeten zijn dat een propagandistisch werk dat de lezer tot aktie poogt te brengen gemakkelijk ego receptiviteit kan verhinderen door isolatie tegen te werken. Ofschoon zo'n werk de lezer inderdaad tot een analyserende en logische gedachtengang kan brengen, verwaarloost het de literaire illusie die van verbeeldingskracht en met affekt bezette kognitie afhankelijk is. In Psychoanalytic Explorations in Art beschrijft Ernst Kris de esthetische werkzaamheid van het symbool in kunst en letteren als een kommunikatie op psychische niveaux tussen kunstenaar en publiek. Het symbool geeft natuurlijk geen onderbewuste berichten door van kunstenaar naar publiek, maar het brengt de lezer of toeschouwer tot een kwasi-ervaring die gepaard gaat met bewuste en onderbewuste mentatie. Het is dan ook juister om van een kommunie in kognitie en affekt te spreken die plaatsvindt tussen schrijver en lezer, en tussen lezer en lezer, dan van een kommunikatie. Het resultaat van het kreatieve proces in de lezer kan een her-schepping genoemd worden, omdat het in zekere zin een her-beleving voorstelt. Voorts is het misschien nuttig om het verschil tussen her-schepping en rekonstruktie te onderstrepen. De laatste vindt plaats op rationele en logische denkniveaux en bevat geen kwasi-ervaring. Rekonstruktie sluit een esthetische respons uit en vermijdt het essentiële in een kunstwerk. Zij is het ongezonde aspekt in letterkundige studies, die zoals Susanne Langer in Feeling and Form: A Theory of Art opmerkt, literatuur behandelen ‘as something else than art’ (p. 208). De oorsprong ervan ligt in het Alexandrië van de Hellenistische periode, waar de geleerden zich toelegden op het rationeel uitleggen van de mythologie. Als letterkundige methode van interpretatie trad de werkwijze vooral naar voren in de vorige eeuw. Onder invloed van de vooruitgang boekende natuurwetenschappen werd waarheid vereenzelvigd met objektiviteit, waarbij niet alleen werd aangenomen dat objektiviteit binnen het bereik van juiste methodes lag, maar tevens dat objektiviteit en subjektiviteit tegenovergestelden waren. Subjektief werd een negatief begrip. Het genoegen van de lezer ligt voor een belangrijk deel in zijn subjektieve bijdrage aan de synthetische tekst, waarbij de esthetische kwaliteit van het werk eveneens direkt | |||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||
en indirekt werkzaam is. George Klein schrijft in het postuum verschenen werk Psycho-analytic Theory: An Exploration of Essentials: An important aspect of aesthetic pleasure is that it involves an active integration. It would belie our understanding of aesthetic pleasure experience in its adaptive utility to regard it as implying an attitude of passive receptiveness (p. 232). De lezer is geen passieve getuige van de schrijversillusie, maar aanvaardt de perceptuele gegevens van de tekst om zelf kognitief-affektief een beleving te scheppen. Hierbij is hij steeds in staat onderscheid te maken tussen het aanvaarden van de perceptie en eigen waarnemingen. De literaire illusie is niet het resultaat van een psychische dysfunktie - bij de lezer evenmin als bij de schrijver. In feite berust de mogelijkheid om esthetisch genoegen en affekt te ervaren op het uit elkaar kunnen houden van illusie en werkelijkheid. Er bestaan ontelbare grapjes over lieden die dit niet konden - meestal simpele mensen die voor het eerst theater of bioskoop bezochten. Het is beslist minder grappig wanneer de wereldwijze theaterbezoeker gedwongen wordt zijn illusie op te geven onder de drang van de werkelijkheid, zoals in de destijds populaire schok-techniek van konfrontatie, waarbij akteurs en spel het toneel verlieten om de toeschouwers van uitbuiting en fascisme te beschuldigen. Het toneel- en kinderspel hebben beide effekt doordat de speler (en de toeschouwer is evengoed een speler als de akteur) zich identificeert met de fantasiewereld. Dat is alleen mogelijk als de werkelijkheid op een afstand gehouden wordt. De illusie eist een zekere autonomie van de verbeeldingskracht. Het donkere theater, de afwezigheid van ongemak en storing, de overredingskracht van het drama spelen hierbij een belangrijke rol. De toeschouwer verwijdert de werkelijkheid uit zijn gedachten en neemt, geleid door de perceptie die het toneel hem geeft, deel aan een spel van de verbeelding. Hij kan daarbij ervaringen verwerken en zich overgeven aan situaties die hij in het werkelijke bestaan wellicht niet zou verdragen. Als hij door de droevige gebeurtenissen op het toneel bewogen wordt is dat niet omdat hij gelooft dat de akteurs echt een tragisch lot hebben ondergaan en evenmin omdat hij treurt over de dramatische karakters. Integendeel, hij ervaart affekt omdat hij gezegend is met een vleugje narcisme. Hij heeft voldoende van zichzelf in het toneelgebeuren geïnvesteerd om deel te hebben aan het leed. De droefenis die hij voelt heeft geen dreiging, want de affektieve response wordt met genoeg afweer genoten en de illusie heeft niet de vernielende eigenschappen van werkelijke tragiek. De esthetische respons bestaat uit kognitief-affektieve aktiviteiten die met de Aristotelische logika van meer rationele denkmodaliteiten weinig gemeen hebben. Affekt omvat een veelvoud aan emoties. De esthetische ervaring is uiteindelijk een prettige en vrijwillige kwasi-ervaring, maar de gevoelens die eraan ten grondslag liggen kunnen door pijn, zorg en afkeer gekenmerkt worden. De kognitieve processen bewegen zich op verschillende niveaux, van onderbewust tot bewust, van psychosomatisch tot abstrakt. Het leed van een psychosomatisch niveau kan op een ‘hoger’ rationeel niveau onschadelijk worden gemaakt en tot een ervaring van inzicht, harmonie en vreedzaamheid worden getransformeerd. In de gedachtenstroom die Stekel als een ‘polyfonie van het denken’ beschreef bevinden zich niveaux waarop geen onderscheid gemaakt kan worden tussen psychische en andere werkelijkheid. Ofschoon deze gedachten in het dagelijks bestaan verdrongen of geleid worden, krijgen zij bij het lezen enigermate de vrije teugel. In psychopathische gevallen zijn zij soms teugelloos. De gedachte iemand te willen doden kan dan vrees voor straf en schuldgevoelens te weeg brengen | |||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||
die, alhoewel op een rationeel niveau ontwapend door de wetenschap dat het slachtoffer reeds lang overleden is, tot ernstige depressies kan leiden. Het brein verwerkt niet alleen stimuli die het via de zintuigen bereiken, maar ook denkreeksen die intern beginnen en eindigen. Er is een voortdurende aktiviteit, voor een belangrijk deel op onderbewuste en voorbewuste niveaux. Bewuste gedachten gaan vergezeld van onderbewuste gedachten die hun aanwezigheid soms verraden door angstsymptomen die in geen verband lijken te staan met de bewuste gedachten en de omstandigheden. Het is waarschijnlijk dat het brein nooit in volkomen rust is en dat wat als zodanig wordt ervaren in feite slechts op een geringe aanwezigheid van bewuste processen duidt. Afhankelijk van de omstandigheden kan er meer of minder aandacht aan de interne denkreeksen worden geschonken. De toenemende gekompliceerdheid van het sociale bestaan is niet zonder een eigen bevrediging. Het is kennelijk onjuist de toename in externe eisen gelijk te stellen met ongezonde verdringing en sublimering van wat werkelijk wenselijk zou zijn, zoals dat aanvankelijk in de psychoanalyse gedaan werd. De evolutie van de kognitieve funkties werd veronachtzaamd, zoals b.v. in Freud's Das Unbehagen in der Kultur. Wel gaan de hogere eisen van het sociale bestaan die groei en evolutie aan het individu opdringen, gemakkelijk ten koste van het affektieve gedachtenleven. Als de meer primitieve denkniveaux in verdrukking geraken voert dat tot een geobsedeerd bestaan dat zich kenmerkt door vervreemding van het eigen gevoelsleven en van anderen. Ritueel, mythologie, religie, spel en kunst zijn enkele van de middelen die de samenleving als antidotum tegen affektieve armoede heeft benut. De verrassende groei van de psychoanalyse in deze eeuw duidt misschien aan hoezeer de historische ontwikkelingen aan deze traditionele afweermiddelen afbreuk hebben gedaan. Op het persoonlijk vlak stelt de psychoanalyse zich vaak ten doel de band tussen het sociale en emotionele bestaan te herstellen. Op het kollektieve vlak ligt deze taak in de bescherming van sociale, esthetische en andere symbolen tegen exploitatie of verdringing ten gevolge van wanbegrip. Het uiteenvallen en ontbreken van algemeen vigerende symbolen gaat gepaard met een gefragmenteerd sociaal bestaan. Lag voorheen de taak van de dichter in het brengen van een nieuwe of verscherpte visie met gangbare, algemene symbolen, thans moet hij werken met of zoeken naar symbolen die op zijn hoogst een algemene levensvatbaarheid kunnen bezitten. Wat uiteenlopend beschreven wordt als taalkrisis, de neiging tot verstommen in de moderne literatuur of haar schizofrene karakter wijst op een vertwijfeling over de groeiende breuk tussen het literaire symbool en het persoonlijke of gemeenschappelijke affektieve bestaan. Dichters als Hölderlin, von Hofmannsthal, Trakl, Kafka, Barlach, Celan getuigen hiervan in werken, brieven en dagboeken. Minder vaak wordt ingezien dat ook de lezer zeer direkt bij dit probleem betrokken is en grote onzekerheid ervaart in zijn kognitieve, maar vooral affektieve respons. Toch is dit duidelijk genoeg in de angst voor de moderne poëzie, de moeizame verhouding tot de werken van b.v. de boven genoemde dichters en de grofheid van interpretaties die botweg weigeren zulke werken uit te leggen en zich in plaats daarvan verdiepen in de levensmoeilijkheden van hun scheppers. Indien de armoede aan algemene symbolen wordt aanvaard is het nodig zich af te vragen of er van her-schepping gesproken kan worden waar kongruentie met de kreatie zo twijfelachtig is. De funktie van de perceptie in de kunstvormen, waarvan de respons in de her-schepping gebruik maakt, mag echter niet over het hoofd worden gezien. Het verschil tussen schepping en her-schepping, zoals hier gebruikt, ligt in het feit dat de | |||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||
eerste een organisatie in de vormen aanbrengt die als een struktuur of perceptie kan worden gezien, terwijl de her-schepping deze organisatie aanvaardt in het scheppen van een illusie. De struktuur komt alleen tot leven in de respons, maar dit houdt niet in dat er geen onderscheid bestaat tussen het voortbrengen van een (nieuwe) perceptie en het aanvaarden van een bestaande. De struktuur kan in velerlei vormen verwerkt zijn, van primitieve tot abstrakte, maar kreativiteit veronderstelt een synthese van voor handen zijnde vormen en een oorspronkelijke perceptie. De laatste brengt een rangschikking of zelfs hypothese van verhoudingen, die wordt toegepast op bestaande materie, gedachten, beelden, taal, enz. Over de vormen valt soms te twisten en het vergt vaak tijd voor ‘moderne’ vormen worden aanvaard, vooral als ook de perceptie achter het idiosynkratische dreigt schuil te gaan. Meestal is de kwestie van de oorspronkelijkheid van de perceptie een klare zaak. Warhols soepblikje was een kreatief werkstuk. De kollega die het kopieert of het blikje van een ander etiket voorziet is even onkreatief als de schilder die op de oude vertrouwde wijze meer molentjes bij het water produceert. Dit betekent natuurlijk niet dat zo'n afgezaagd stukje geen respons kan veroorzaken - vooral niet als de kijker voor het eerst met een dergelijke perceptie-struktuur wordt gekonfronteerd. De lezer draagt vaak bij aan de perceptie in zijn respons, vooral bij werken die een in dit opzicht tamelijk losse struktuur hebben, zoals b.v. gedichten. Zijn vrijheid is aanzienlijk geringer bij werken met een strakke struktuur, zoals romans en wetenschappelijke theorieën. De dialektische processen waardoor tekstuele stimuli en interne verbeelding tot een synthese komen en die wij hier de respons hebben genoemd verschillen in vele opzichten niet van de kognitieve processen van het autonome ego in het algemeen. De dialektische integratie van externe en interne eisen wordt bereikt door wat de ontwikkelingspsycholoog Piaget assimilatie en akkommodatie heeft genoemd. Zij stellen het individu in staat in de wereld te funktioneren door een zeker evenwicht met de omgeving te bereiken en te handhaven. Piaget's kognitief model ligt ten grondslag aan de hypotheses van de nieuwere Amerikaanse kognitieve psychoanalyse en ‘information processing theory’. Deze op theorie en therapie gerichte denksystemen zijn ontwikkeld door psychologen als David Rapaport, George Klein, Morton Gill, Robert Holt, Roy Schafer, Peter Wolff, Peter Knapp, Mardi Horowitz e.a. De nadruk die zij leggen op de interaktie van interne en externe faktoren in de psyche, op de dynamische verhouding tussen individu en omgeving en op de strukturele eigenschappen van kognitie en affekt heeft de psychoanalyse aanzienlijk verscherpt en meer geschikt gemaakt voor letterkundige interpreteringen. Het belang van de psychoanalytische modellen voor kognitie, affekt, verbeeldingskracht, enz. ligt in het verschaffen van een demonstreerbare, methodische benadering van de latente of synthetische tekst die de interpretator moet doorgronden om het werk te verklaren. De kognitieve psychoanalyse en aanverwante systemen bieden niet slechts een hoognodig inzicht in het literaire symbool, maar maken het tevens een vruchtbaar studieveld voor kennis van de psyche in het algemeen. Bij het ontwikkelen van de synthetische tekst zal de letterkundige van de manifeste tekst uitgaan en niet van de subjektieve responsen, alhoewel Holland beide heeft gedaan. Het analyseren van de respons kan het beste aan de psychologen worden overgelaten, zoals dat b.v. in de zogenaamde ‘experimental aesthetics’ wordt gedaan. Het hoofddoel daar is niet een interpretatie van het werk, maar van de respons-processen. De letterkundige interpretator is natuurlijk genoodzaakt met een hypothetische kollek- | |||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||
tieve respons te werken. Dit wordt door Holland in zijn meer recente werken als uiterst problematisch opgevat. De perceptuele struktuur en de algemene vormen van een werk stellen ons echter in staat een onderscheid te maken tussen een kollektieve en idiosynkratische respons, ofschoon de scheidingslijn niet altijd even duidelijk is. De kollektieve respons is natuurlijk het gemeenschappelijke in de synthetische teksten die men kan veronderstellen bij bepaalde groepen lezers, zoals b.v. letterkundigen of de lezers van een wetenschappelijk journaal. Psychoanalytische interesse in letteren draait vaak om de analyse van een schrijver. Ofschoon dit van een psychoanalytisch standpunt tenminste verantwoord kan zijn, houdt het als methode voor de uitleg van een werk even weinig belofte in als de biografische werkwijze, waartoe het behoort, in het algemeen. De premisse van een kausaal verband tussen de psychologie van de dichter en de evokatieve eigenschappen van zijn werk beweegt zich al gauw op glad ijs. De relaties tussen de vader en de zoon in Kafka's verhaal Das Urteil kunnen ons wel een blik geven in de verhouding tussen Franz Kafka en zijn vader, maar het omgekeerde is niet het geval of ligt althans niet zo eenvoudig. Als de synthetische tekst verandert doordat een interpretator erop staat de familieverhoudingen van Kafka aan de tekst toe te voegen, dan raakt de lezer verder van het verhaal af. Soms kan zulk een aanduiden van vermoedelijke kognitief-affektieve strukturen in de verbeelding van de schrijver aan de hand van een biografische studie licht werpen op de mogelijke synthetische tekst van een problematisch werk, maar vaker vertegenwoordigt het een manipulatie van de lezers' respons met overbodige buiten-tekstuele data. Hoewel het misbruiken van een werk als dokument in een psychiatrische evaluatie van een dichter pijnlijk kan zijn, is het in elk geval minder bespottelijk dan de aspiratie van interpretatoren om psychiater te spelen met de fiktieve figuren van een roman. De vaak groteske analyses vertellen ons meer over de amateur-psychiaters dan over de fikfieve karakters die in hun hoofden tot leven komen. Onderbewuste kognitie en affekt zijn werkzaam in de respons, maar kunnen niet aan de homo fictus worden toegeschreven, tenzij de tekst dat aangeeft. De fiktieve figuur bestaat uit psychologiserende strukturen, maar bezit geen psyche. Het is misschien niet steeds duidelijk waar de grens tussen psychologiserende strukturen en psychologische figuren ligt, maar men kan ervan uitgaan dat fiktieve figuren geen verleden, heden of toekomst buiten de tekst hebben. Als men hen als werkelijke mensen gaat analyseren lijkt dit op wat Robert Musil beschreef als 'de naiviteit van het aapje dat in de spiegel grijpt'. Het beeld van de spiegel is juist gekozen, want het driedimensionale aapje zit vóór en niet achter het glas. Crews getuigt hiervan in een soort mea culpa verklaring: What psychoanalytic criticism needs ... is ... a vocabulary for describing a work's implied psychological pattern without mistaking that pattern for the hero's case-history. Hamlet may not have an Oedipus complex, but Hamlet does (p. 84-85) Een met kennis van zaken toegeruste psychoanalytische methode die zich toelegt op het interpreteren van de psychologiserende strukturen en meta-taal van letteren staat zo dicht bij tekst en funktie van literatuur dat als zij haar bestaansrecht moet verdedigen dit waarschijnlijk tegen beschuldigingen van gebrek aan grote humanistische visie zal zijn. Het exploiteren van literatuur voor filosofische en politieke doeleinden is per slot van rekening de rose buurt van het hoger onderwijs. Vóór de diverse methodes elkaar naar het leven gaan staan is het echter nodig dat zij | |||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||
even stil staan bij vragen als ‘Wat is literatuur?’ ‘Waarom is het belangrijk?’ ‘Hoe werkt het?’ Het zijn elementaire vragen die echter niet zozeer veronachtzaamd worden omdat zij elementair zijn, maar omdat zij aandacht eisen voor aspekten van literatuur die niet passen in methodes waar literatuur geldt ‘as something else than art’. De symbool-strukturen van een literair werk, die de kognitieve en affektieve response richting geven, tonen een zekere verwantschap met de kognitieve en affektieve schemata die als het ware de blauwdruk van karakter en identiteit van het individu zijn. Zowel het karakter van een werk als van een persoon kan met psychoanalytische modellen worden geïnterpreteerd, zolang men zich ervan bewust is dat het karakter van een werk slechts bestaat in de synthese of integratie van identiteiten die plaatsvindt wanneer lezer en werk elkaar treffen. In het begrijpen van die synthese ligt de sleutel tot de betekenis van literatuur. Het is een betekenis die juist maar onvolledig beschreven is als de esthetische ervaring en die de polsslag is van de oeroude en nog gezonde fascinatie van de mens met woordspel.
Department of German/Dutch Studies Program University of California Berkeley, CA | |||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||
|
|