Forum der Letteren. Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |||||||||||
Strukturalistische verhaalanalyse: een poging tot systematisering Mieke BalSamenvatting. - Terwijl de verhaal- en verteltheorie de laatste tien jaar een stormachtige ontwikkeling hebben doorgemaakt, zijn hun verworvenheden steeds moeilijker toegankelijk geworden voor een breed publiek. Niet alleen wordt wetenschappelijk verantwoorde verhaalanalyse daardoor steeds meer een elitaire aangelegenheid; bovendien wordt de voortgang van de theorievorming daardoor vertraagd, omdat iedere onderzoeker zich eerst door een ontmoedigende massa basisliteratuur moet heen worstelen, voordat hij zijn onderzoek kan beginnen. Onderstaand ‘analysemodel’ is een poging, onderwijs en wetenschap (weer eens) te verzoenen. Het gebruik van sommige verworvenheden van het strukturalismeGa naar voetnoot1 bij het onderwijs in verhaalanalyse kent felle voor- en tegenstanders. Maar of we het willen of niet, we doen het. Er zijn waarschijnlijk weinig scholen voor V.O. waar nooit in de nederlandse les de chronologie van een verhaal wordt onderzocht, waar nooit de term ‘verteller’ valt, waar nooit over personages wordt gepraat. Dit zijn allemaal struktuurbegrippen. In de praktijk van wat ik ‘gematigd strukturalisme’ zou willen noemen,Ga naar voetnoot2 doen zich nogal wat problemen voor. Deze komen tot uiting in reakties van leerlingen, die kunnen variëren van ‘je maakt de tekst kapot’, ‘dat kan ik nooit, dat kunnen alleen de goeie’, tot ‘da's toevallig een hobby van onze leraar nederlands’. Dit soort reakties zijn te herleiden tot een aantal didaktische problemen, die in drie groepen uiteenvallen. | |||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||
1. ‘Dat kan ik nooit.’ De praktijk lijkt deze leerlingen maar al te vaak gelijk te geven. ‘Ze kunnen niet lezen’, ‘ze kunnen niet eens resumeren’ zijn veel gehoorde klachten. Oorzaak van dit gebrek aan zelfvertrouwen is m.i., dat de aanpak niet gestruktureerd is. Een kursus struktuuranalyse moet, àls hij gegeven wordt, gestruktureerd zijn, en wel zo, dat de samenhang tussen de fasen van de analyse enerzijds, en de samenhang tussen de te onderwijzen strukturen anderzijds, op elk moment als correlerend wordt aangevoeld. Met andere woorden, de kursus moet voorbeeldig zijn voor zijn eigen onderwerp. Voortdurend moet hij gezien worden als een geheel, waarbij de ene stap uit de andere voortkomt, en de resultaten van elke fase moeten steeds direkt in verband kunnen worden gebracht met voorafgaande resultaten. Als het veelgebruikte boekje van DropGa naar voetnoot3 in de praktijk minder goed bevalt als wel verwacht was, dan komt dat omdat het niet voldoet aan dit kriterium. Ook het nieuwe boekje van Anbeek en Fontijn voldoet hier niet aan, ondanks zijn merites. De keuze van volgorde in de behandelde onderwerpen, en daardoor ook de onderwerpen zelf, doen daardoor vaak willekeurig aan, waardoor het moeilijk is voor de leerlingen, inzicht te krijgen in de samenhang, terwijl dat nu juist het doel van de kursus is.
2. ‘Je maakt het verhaal kapot.’ Een emotionele reaktie, die tot gevolg heeft dat een leerling weigert zich open te stellen voor de mogelijkheden van analyse, waardoor hij het inderdaad ‘niet kan’. Analyse wordt vaak aangevoeld als afbraak. Terecht? Dit bezwaar kan worden opgevangen door aan elke analyseopdracht een opdracht te verbinden tot opbouw: tot het schrijven van een eigen verhaal. De principes die de schrijver, al dan niet bewust, hanteert bij zijn werk, kunnen kinderen ook hanteren. Zo'n integratie van lezen en schrijven draagt bij tot de ontmythologisering van de schrijver en tot verhoging van het vertrouwen | |||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||
in eigen kreativiteit. Het spreekt vanzelf, dat dat zowel het analyseren als het schrijven ten goede komt. Beide worden grijpbaarder; ook wie zichzelf niet zo geniaal of geïnspireerd voelt, of wie geremd is, kan er op deze manier greep op krijgen.
3. ‘Da's 'n hobby van onze leraar nederlands.’ Toevallig hebben alleen leraren nederlands zo'n hobby. Nederlands is ook een heel ander, vaak een veel leuker vak dan frans, duits of engels. Het is duidelijk, dat de vreemde talen mee kunnen profiteren. Een kursus, die wordt gegeven vanuit nederlands, kan ondersteund worden door de vreemde talen: elke behandelde struktuur kan geoefend worden met verhalen in de talen die de leerling in z'n pakket heeft. Door het frekwente oefenen neemt de vaardigheid sneller toe, zodat het tempo pittig kan zijn. Des te gemakkelijker krijgen de leerlingen inzicht in het geheel. Uiteraard kan na een inleidende kursus eindeloos geoefend en uitgediept worden. Van de vreemde talen uit gezien komt hier als extra voordeel bij, dat ongemerkt grote hoeveelheden leesvoer worden geconsumeerd, met alle voordelen van dien voor de taalverwerving.Ga naar voetnoot4 Voor de literatuurminnaars in de talensecties zal het belangrijkste voordeel zijn, dat de leerlingen op deze manier de narratologie los kunnen zien van een bepaalde taal. Ze zullen daardoor wellicht minder bang zijn voor het aanpakken van een niet-nederlands boek. Bij het kiezen van te analyseren boeken kan zelfs nog rekening worden gehouden met stromingen. Je zou bv. in alle talen op het zelfde moment een realistisch, een romantisch boek kunnen behandelen, enz. Zo komt voor dezelfde moeite ook nog het comparatisme aan zijn trekken.
Bovenstaande overwegingen hebben de literatuurdocenten van alle talensecties van de nieuwe lerarenopleiding Gelderse Leergangen ertoe gebracht een kursus op te zetten en te geven aan alle studenten die een of twee talen studeren.Ga naar voetnoot5 Er is gewerkt met de volgende opzet: per week | |||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||
een algemeen college, en een toepassing per taal. Een samenvatting van de kursus volgt hieronder. Nadrukkelijk zij gesteld, dat dit geen komplete kursus literatuur pretendeert te zijn. Niet alleen gaat het uitsluitend om verhaalanalyse, en dus niet om andere genres, maar het betreft bovendien alleen de strukturele aspekten van verhalende teksten. Stijl bv. is buiten beschouwing gelaten. Zelfs voor tegenstanders van struktuuranalyse biedt deze kursus een voordeel: het domein is duidelijk afgebakend. Ongewenste interferentie met andere benaderingswijzen zal zich dus minder gemakkelijk voordoen. Met opzet is alleen een aanzet gegeven. Elke docent, elke lezer zal de gehanteerde onderscheidingen en konsepten willen aanvullen, uitdiepen of nuanceren. Ook zal men per verhaal of roman op andere delen van de analyse de nadruk willen leggen. De (geringe) ervaring wijst tot nu toe uit, dat dit analysemodel inderdaad beantwoordt aan de hierboven geformuleerde eisen van systematiek en hanteerbaarheid. Men moet echter geen wonderen verwachten: alles hangt af van het oefenen. We hebben tot nu toe nog slechts gewerkt met analyse; een geïntegreerde lees- en schrijfkursus was het nog niet. Naast deze kursus op de Gelderse Leergangen ben ik zelf bezig met twee leerlingen van de hoogste klas van de basisschool, aan wie ik - uiteraard alleen in het nederlands - tegelijk lees- en schrijfoefeningen geef. Dit experiment verloopt verbazingwekkend gunstig. Iets moeilijks als het maken van een funktieschema - het meest strukturalistische onderdeel van de analyse, zou je kunnen zeggen - kunnen deze jonge kinderen gemakkelijker dan de oudere studenten van de G.L. Indien er docententeams zijn onder de lezers van dit blad, die er voor voelen met deze opzet te experimenteren zou ik het zeer op prijs stellen, met hen in kontakt te komen. | |||||||||||
Algemeen analysemodel voor verhalende tekstenOpmerking voorafWe streven naar een analysemodel, dat voldoet aan de volgende eisen:
| |||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||
UitgangspuntWe gaan uit van de eenvoudigste omschrijving van een verhaal die mogelijk is:
De eerste twee punten hebben te maken met het ‘hoe’, de laatste drie met het ‘wat’.Ga naar voetnoot7 De eerste twee punten hebben te maken met de manier waarop aan de laatste drie gestalte wordt gegeven. Alles wat te maken heeft met de manier waarop noemen we VERHAALASPEKTEN, terwijl de onderdelen die het materiaal vormen de VERHAALELEMENTEN genoemd worden. | |||||||||||
Om te beginnenJe kunt een analyse beginnen vanuit de verhaalaspekten of vanuit de verhaalelementen. Omdat we er naar streven uit te gaan van de leespraktijk lijkt het zinvol, te beginnen met de elementen. We kunnen er immers van uitgaan, dat de meeste mensen in de eerste plaats lezen om het verhaal en dat ze dus in eerste instantie vooral geïnteresseerd zijn in de gebeurtenisssen. Al gauw zal blijken, dat deze worden beïnvloed door de manier waarop ze verteld worden: de aspekten zullen dan vanzelf ter sprake komen.Ga naar voetnoot8 | |||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||
Zeven bewerkingenEen verhaal ondergaat zeven bewerkingen. Deze zijn verdeeld in elementen (A) en aspekten (B). De bewerkingen zijn geformuleerd in opdrachten. Sommige opdrachten houden een volledige bewerking in, andere vormen slechts een deel van een bewerking. De opdrachten zijn geformuleerd met betrekking tot analyse; het formuleren van de bijbehorende schrijfopdrachten is eenvoudig en wordt daarom wegens plaatsgebrek hier achterwege gelaten. | |||||||||||
A. Verhaalelementen1. GebeurtenissenWat zijn gebeurtenissen? Iedereen weet dat (intuïtief) wel, maar de moeilijkheid is, dat je moet selekteren, anders heb je duizenden gebeurtenissen in een verhaal, en daar kan je niets mee doen. Een kriterium is: hebben ze gevolgen voor het verdere verloop van het verhaal? Heeft de keuze tussen twee gebeurtenissen gevolgen?Ga naar voetnoot9 Voorbeeld: Gaat Jan linksaf of rechtdoor? Hij gaat linksaf. Gevolg: hij wordt doodgereden. Was hij rechtdoor gegaan, dan was dat geen gebeurtenis geweest, voor onze analyse althans, nu is het linksaf slaan dat wel. De gebeurtenissen doen zich in de tekst voor in een volgorde, die meestal afwijkt van de volgorde waarin ze zich ‘in werkelijkheid’ voordoen. (Lees: waarin ze zich zouden voor doen als ze echt gebeurden.) We noemen de serie van gebeurtenissen in chronologische (‘echte’) volgorde de FABEL, d.w.z. het bruto materiaal, de grondstof waarmee de schrijver gaat werken. Als ze eenmaal gerangschikt zijn in een bepaalde volgorde, die waarin ze in de tekst voorkomen, noemen we ze het SUJET.Ga naar voetnoot10 De schrijver is dan al een stap verder. De afwijkingen tussen de twee series gebeurtenissen zijn lang niet allemaal van dezelfde soort. Ze kunnen op drie punten van ekaar verschillen. | |||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||
| |||||||||||
Opdracht 1
| |||||||||||
2. Personagesa. Eerst moeten we weer gaan selekteren. Welke personages zijn het belangrijkst voor het verhaal?Ga naar voetnoot11 Het kriterium is: hebben ze een funktie in het verhaal? Om te bekijken, wat voor funkties in een verhaal voor- | |||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||
komen, moet je geloven dat in elk verhaal een held iets probeert te bereiken voor iemand. Dat wordt hem (al of niet) mogelijk gemaakt, of het wordt al of niet toegestaan. Bij zijn onderneming wordt hij geholpen en/of tegengewerkt. De held, degene die de onderneming op zich neemt, noemen we het subjekt (onderwerp). Dat wat hij wil bereiken - een persoon, een ding of een idee - is het objekt (voorwerp). Degene of datgene die/dat het mogelijk (of onmogelijk) maakt dat hij zijn doel bereikt, is de begunstiger. De hele aktie wordt gevoerd ten gunste van/voor iemand, meestal de held zelf, soms een ander: de begunstigde. De held/subjekt kan tijdens zijn onderneming een of meer keren geholpen worden door een helper of tegengewerkt door een tegenstander. Je kunt van die zes funkties een schema maken dat er zo uitziet:Ga naar voetnoot12
Sommige funkties kunnen door meerdere personages worden vervuld. Sommige personages kunnen meerdere funkties vervullen. Op zo'n manier kan je alle verhalen waar gebeurtenissen in voorkomen analyseren. Het is te vergelijken met zinsontleding: ingewikkelde zinnen worden doorzichtig, en je hebt maar een klein aantal konsepten nodig om alle zinnen te kunnen analyseren. Sommige verhalen, en vooral romans, bestaan eigenlijk uit meerdere verhalen. Je kunt bv. een hoofdschema vinden, waarin de funktie van helper of tegenstander wordt vervuld door een ander verhaal. Ook is het mogelijk, verschillende schema's te maken waarbij het subjekt steeds een ander is. Bij een detectiveverhaal kan je bv. de detective maar ook de moordenaar als subjekt nemen. De overige funkties zullen dan symmetrisch tegenover elkaar staan.Ga naar voetnoot13 | |||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||
b. Als je de belangrijkste (= funktionele) personages hebt uitgezocht, kan je je gaan bezighouden met hun individuele eigenschappen. Om tot een goede beschrijving te komen van elk personage, kan je het beste alle gegevens die het verhaal beschikbaar stelt op een rij zetten. Daarbij kan je vragen stellen als: hoe zien ze eruit? wat is hun karakter? wat is hun verleden? hoe staan ze tegenover andere personages? | |||||||||||
Opdracht 2
| |||||||||||
3. Grondmotief/ideeWelk idee wordt nu in het verhaal uitgedrukt?Ga naar voetnoot14 Je kunt daar achter komen door te proberen, de relatie tussen subjekt en objekt van elk funktieschema zó te omschrijven, dat die omschrijving ook geldt voor de andere funktieschema's in het verhaal. Een voorbeeld om dit te verduidelijken. Een zeer ingewikkelde roman vertoont wel acht funktieschema's. Deze vallen in twee groepen uiteen. De eerste groep heeft steeds te maken met de dood: het subjekt wil voor zijn dood iets doen, waardoor hij niet vergeten zal worden. De onderneming mislukt. De tweede groep bestaat uit vijf schema's. Daarvan is bij het eerste en het derde schema het objekt: een bestendig | |||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||
huwelijk. De ondernemingen mislukken: de subjekten gaan allen scheiden. Het tweede, vierde en vijfde schema hebben als objekt: blijvende vriendschap. Ook deze ondernemingen mislukken. Nu kan je eerst deze vijf deelverhalen samen vatten onder de noemer: menselijke relaties zijn niet bestendig. Samen met de andere groep kan je ze nog algemener samenvatten: alles is vergankelijk. Deze laatste samenvatting dekt alle schema's die in de roman voorkomen: je hebt het grondmotief, of idee, gevonden. | |||||||||||
Opdracht 3
| |||||||||||
B. VerhaalaspektenDe verhaalaspekten zijn moeilijker in kategorieën in te delen dan de verhaalelementen. Toch is het belangrijk ook hier te beschikken over een aantal konsepten die je met enige objektiviteit kunt hanteren. Het brengt ons weinig verder te konstateren, dat een verhaal ‘zo mooi geschreven’ of ‘zo overtuigend gebracht’ is. Daarover valt ook niet te diskussiëren: het blijft dan een kwestie van persoonlijke smaak. Om er wat meer greep op te krijgen gaan we de aspekten benaderen vanuit een aantal schema's. Deze schema's dekken niet alle mogelijkheden, maar kunnen verder genuanceerd worden, als het verhaal dat noodzakelijk maakt. | |||||||||||
4. De vertellerWie is de ‘iemand’ die, volgens de definitie die ons uitgangspunt vormde, het verslag of de beschrijving doet? Wie vertelt? Het is geen persoon, het is een technisch-organisatorisch aspekt van het verhaal. We noemen dat aspekt de verteller, maar houden daarbij goed in de gaten dat de verteller niet de schrijver is. Globaal gezien zijn er drie mogelijkheden. De verteller kan buiten het verhaal staan of er deel van uitmaken. In beide gevallen kan hij | |||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||
vertellen in de eerste persoon. Als de verteller buiten het verhaal staat, dus geen personage is, kan hij ook in de derde persoon vertellen. Hij is dan onzichtbaar.Ga naar voetnoot15
| |||||||||||
Opdracht 4
| |||||||||||
5. FocalisatieGa naar voetnoot16Het verhaal wordt verteld vanuit het standpunt van ‘iemand’. Dat kan een neutrale buitenstaander zijn, de verteller bv., of het kan een van de personages zijn, met wie de verteller zich tijdelijk identificeert. In de meeste verhalen wordt nu eens van buitenaf verteld, dan weer | |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
vanuit een personage. Degene die het standpunt (tijdelijk) bepaalt is de FOCALISATOR. Zoals het onderzoek naar de verteller antwoord geeft op de vraag: wie vertelt?, zo geeft het onderzoek naar de focalisator antwoord op de vraag: wie ziet? wie denkt? wie geeft zijn mening? Maar de focus, de lens, wordt niet alleen door iemand gericht, hij wordt ook ergens op gericht. De focalisator geeft zijn aandacht afwisselend aan verschillende personages, voorwerpen, ruimtes, gebeurtenissen. Dit onderzoek naar het voorwerp van focalisatie geeft antwoord op de vraag: waar gaat het over? Soms zal het opvallend zijn, dat bepaalde personages steeds voorkomen vlak voor of vlak na een bepaalde plaats. Dergelijke gegevens zijn belangrijk voor de interpretatie. Je kunt, in gevallen waarin dikwijls dezelfde personages gekombineerd worden met bepaalde dingen of plaatsen, bekijken hoe de overgangen tot stand komen. Wordt bv. de plaats ‘toevallig’ voor of na het personage beschreven, of omdat het personage ernaar kijkt, eraan denkt? | |||||||||||
Opdracht 5
| |||||||||||
6. RitmeGa naar voetnoot17a. De kwestie van het vertelritme betreft de verhouding tussen de tijd, die de gebeurtenissen in de werkelijkheid in beslag zouden moeten nemen, en de tijd die ze in het verhaal in beslag nemen. Is de vertelsnelheid ‘reëel’ of wordt er kort samengevat? Een voorbeeld van het | |||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||
laatste is een zinnetje als ‘drie jaren waren verlopen toen hij Jan weer tegen het lijf liep’. Een voorbeeld van het eerste is een dialoog. Als je die hardop zou lezen, duurt de lektuur ongeveer even lang als het gesprek. Ook een scène kan zo verteld worden, dat de indruk wordt gewekt, dat de vertelling even lang duurt als de ‘echte’ scène. Het is echter onmogelijk de zgn. ‘verteltijd’ te meten: deze bestaat niet. Is het de tijd van het lezen? Die varieert immers sterk! Je kunt deze tijd wel meten op de manier, waarop in het dagelijks leven snelheid ook wordt gemeten: door de verhouding tussen tijd en ruimte te bepalen. ‘Jan rijdt zestig’ betekent: zestig kilometer (= ruimte) in 60 minuten (= tijd). Zo kan je uitgaan van een ideaal: een dialoog, die je beschouwt als realistisch in snelheid. Als een dialoog, die in het verhaal 5 minuten duurt, een bladzijde in beslag neemt, kan je van daaruit verder tekenen: een gebeurtenis, die een uur in beslag neemt en op twee bladzijden wordt weergegeven is dus versneld verteld; een stad, die in een oogopslag door een personage wordt waargenomen en op drie bladzijden wordt beschreven is vertraagd verteld. Een stuk tekst (bv. een hoofdstuk) zou er bij voorbeeld zo uit kunnen zien, wanneer je het ritme ervan schematisch weergeeft: | |||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||
b. Dikwijls is al snel te overzien hoe het ritme van een verhaal globaal verloopt. Je kunt dan volstaan met het maken van een schema voor de belangrijkste passages. Het ritme heeft invloed op bv. de spanning. | |||||||||||
Opdracht 6
| |||||||||||
7. Frekwentie
| |||||||||||
Opdracht 7
| |||||||||||
En nu verderTot zover de analyse. De resultaten van de analyse vormen het materiaal waar je nu mee verder gaat. Om te beginnen kan je nu gaan kijken of de resultaten van de verschillende analyse-opdrachten op de een of andere manier met elkaar in verband staan. Dragen ze bij tot verdieping van het grondmotief? | |||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||
Zeggen ze iets over de kenmerken van deze tekst? Deze gedachten leiden tot een interpretatie. Vervolgens kan je je afvragen of je vindt dat het verhaal goed in elkaar zit. Is het coherent? Is het van de andere kant niet al te simpel van struktuur naar je smaak? Andere vragen zijn: is het grondmotief direkt zichtbaar of heb je het pas ontdekt tijdens de analyse? Ben je het eens met de eventuele strekking van het grondmotief of niet? Waarom wel/niet? Deze en andere, door jezelf gestelde vragen, leiden tot een evaluatie, volgens kriteria die je zelf vaststelt. Is het oordeel dat je je nu vormt hetzelfde als dat wat je na eerste lezing, intuïtief, had? Zo nee, waarom niet en wat zijn precies de verschillen?Ga naar voetnoot18
Utrecht, Instituut voor Algemene Literatuurwetenschap |
|