Forum der Letteren. Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een funktionele verklaring van verplaatsingstransformaties: negative raising Teun HoekstraDe transformatie Negative RaisingGa naar voetnoot1 (in het vervolg NR) is voorgesteld om de sinonimie te verantwoorden tussen:
NR, ook wel negative transportation genoemd, haalt het negatie-element uit de bijzin en plaatst het in de hoofdzin. Ter ondersteuning van dit voorstel kunnen dienen:
(5) is ongrammatikaal, omdat snars alleen kan voorkomen met een negatie. Om de grammatikaliteit van (4) te verantwoorden, waarin (5) als komplement voorkomt, neemt men aan dat (4) is afgeleid van (3). Ik zal me in dit artikel niet bezig houden met de problemen wat betreft de syntaktiese bewijzen voor het postuleren van deze transformatie en evenmin niet de vraag hoe NR presies geformuleerd moet worden. Naast die problemen is er nog één ander belangrijk probleem, n.l. de typering van de werkwoorden die NR toelaten. Daarover gaat paragraaf 1. Verder zal ik me bezig houden met het geven van een funktionele verklaring van deze regel. De TGG heeft het als haar taak gezien een regelsysteem op te stellen dat de grammatikale zinnen van een taal typeert, waarmee tevens de ongrammatikale zinnen worden uitgesloten. Ik denk dat een taalkundige niet kan volstaan met het eksplisiet formuleren van die regels, maar er ook naar moet streven een verklaring | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te geven van het waarom van die regels. Dit is iets waaraan pas de laatste tijd enige aandacht wordt geschonken. Een poging tot een dergelijke verklaring voor NR zal worden gegeven in par. 2. In par. 3 wil ik nog een aantal min of meer konkluderende opmerkingen maken over de funktie van transformaties in het algemeen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De typering van negative raising verbsNR werd voorgesteld door G. Fillmore (1963) op semantiese gronden. G. Lakoff (1970) typeerde NR als een minor rule, i.e. een regel die werkt op een beperkte groep uitzonderingen. Het is namelijk niet bij ieder werkwoord mogelijk NR te laten werken. Kijk b.v. naar (6) en( 7):
Het is duidelijk dat deze zinnen iets heel anders betekenen. De groep werkwoorden waarbij NR wel mogelijk is, is niet erg groot. Bezwaarlijker dan de geringe omvang is de heterogene samenstelling van de groep. Lakoff vraagt zich dan ook af of het mogelijk is een natuurlijke klasse te vinden waarin alle Neg. Raising Verbs (NRV) zitten. Het Engelse want is b.v. een NRV, maar niet het semanties daaraan sterk verwante desire. Het Engelse hope blokkeert NR, maar bij het Nederlandse hopen is NR wel mogelijk. Lakoff ('70): ‘If NR is to yield to a general semantic (or, a forteriori, pragmatic) principle of interpretation, it is not clear, how such variation would be treated.’ Tegen deze nogal pessimistiese geluiden is wel iets in te brengen:
1.1. Volgens Scheintuch en Wise (1976) is het mogelijk de NRV's in drie semantiese groepen in te delen:
Binnen deze groepen vallen echter niet alleen NRV's, maar ook werkwoorden die NR niet toestaan. Tot die laatste behoort o.a. de groep faktieve predikaten, i.e. predikaten waarbij door de spreker de waarheid van het komplement wordt voorondersteld, zals bij betreuren in (6)-(7) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Kiparsky's 1967). Voor de uitsluiting van NR bij die faktieve predikaten stellen de Kiparsky's een verschil in onderliggende struktuur voor, n.l. (9a) voor faktieve en (9b) voor niet-faktieve predikaten:
Door middel van de CNPC (de complex noun phrase constraint) van Ross (1967) is dan verantwoord waarom een negatie niet uit de komplementszin in (9a) kan worden verplaatst. Deze beperking houdt namelijk in dat in een konfiguratie als (9a) waarbij de komplements-S wordt gedomineerd door een NP die behalve die S ook nog een andere kategorie domineert, geen elementen uit die komplements-S mogen worden verplaatst. In par. 2 komt nog een alternatief hiervoor aan de orde. Voorlopig gaan we ervan uit dat het mogelijk is een verantwoording te geven van de uitsluiting van NR bij faktieve predikaten.
1.2. Vervolgens blijkt er ook wel een verklaring mogelijk voor het probleem dat want wel NR toelaat en desire niet. Borkin (1972) betrekt in haar beschouwing behalve deze twee werkwoorden ook yearn, crave, to be dying to, to be itching to. Deze werkwoorden zijn alle semanties sterk verwant, maar alleen want laat NR toe. B. merkt op dat de andere werkwoorden geparafraseerd kunnen worden met want + een versterkende adverbiale bepaling. Zo zou men yearn kunnen parafraseren met want badly. Deze parafrase wordt ondersteund door de vreemdheid van zinnen met deze werkwoorden met daarbij nog zo'n versterkende adverbiale bepaling:
Het aardige is nu dat want zelf ook NR niet toelaat, wanneer er een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
versterkende adverbiale bepaling bijstaat waaroverheen het negatieelement wordt verplaatst:Ga naar voetnoot2
Zinnen (12) en (13) zijn duidelijk niet sinoniem. Hieruit blijkt dus dat yearn etc. zich net zo gedragen m.b.t. NR als want + bepaling. B. verantwoordt dit door aan te nemen dat yearn etc. leksikaal gedekomponeerd moeten worden en dat NR een preleksikale regel is, die dus werkt op een nivo dat yearn etc. nog niet enkele leksikale items zijn, maar nog bestaan uit een want-achtg predikaat met een adverbiale bepaling. De onmogelijkheid van NR bij deze werkwoorden wordt dan verklaard door de beperking die ook om andere redenen nodig is, n.l. dat het negatie-element niet verplaatst mag worden over een adverbiale bepaling. Kijk daarvoor ook naar deze zinnen:
Het is duidelijk dat (14) en (15) ook niet sinoniem zijn. Met de typering van NR als preleksikale regel zitten we direkt in een generatief semanties model, waarin leksikale dekompositie mogelijk is. Daarvoor pleiten ook (16) en (17):
Zoals in de inleiding is opgemerkt, is het komplement van deze zinnen ongrammatikaal (zie (5)). Voor (4) konden we aannemen dat hij door NR van (3) was afgeleid, maar zonder uit te gaan van een leksikale dekompositie van afvragen en betwijfelen tot een struktuur met een negatie, valt de grammatikahteit van (16) en (17) moeilijk te verantwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. Er blijkt nog een verdere typering van de NRV's mogelijk. Horn (1975) laat zien dat de werkwoorden die in de paradigma's van (8) vallen te rangschikken zijn op een schaal die de mate van zekerheid die de spreker heeft ten aanzien van de waarheid van het komplement van het betreffende predikaat, aangeeft, oplopend van onzekerheid via een gemiddelde waarde naar zekerheid: (18)
Over deze werkwoorden vallen met betrekking tot negatie de volgende observaties te maken: (19)
Bekijk de volgende zinnen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (20a) laat de spreker zekerheid merken ten aanzien van het komplement, wat hij niet doet in (20b). De mate van zekerheid in (21a) en (21b) is veel meer aan elkaar gelijk. Het verschil tussen (22a) en (22b) is weer groot. Alle NRV's blijken een gemiddelde waarde te hebben op deze schaal. Wat ze dus met elkaar gemeen hebben is het relatief kleine funktionele verschil tussen de versie met en zonder NR.
Er zijn dus drie dingen aangevoerd die de sombere geluiden van Lakoff tegenspreken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Een funktionele verklaring voor NR2.1. Negatie en presuppositieKraak (1966) huldigt in zijn dissertatie de opvatting dat er naast iedere positieve zin een negatieve tegenhanger is. Dat is misschien juist op het nivo van de grammatikale mogelijkheden van de taal, maar daarmee wordt wel voorbijgegaan aan de eigen aard van negatie. Er zijn goede redenen om aan te nemen dat negatie een eigen type taaldaad is. Gezien wat er in een konversatie gebeurt, blijkt dat het niet zonder meer mogelijk is om iets uit te drukken in een negatieve zin (zie Givon 1975a). Een voorbeeld moge dit verduidelijken. Wanneer iemand zegt:
Anders geformuleerd kunnen we zeggen dat een negatieve zin iets ontkent wat door de kontekst topikaal is gemaakt. Bij het spelletje | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘het hangt aan de muur en het tikt’ zal degene die moet raden niet snel een negatieve zin gebruiken. Dit komt omdat een negatieve zin geen definiete omschrijving geeft en daarmee talloze mogelijkheden openlaat. Een negatie wordt alleen gebruikt om één voorgestelde mogelijkheid van de hand te wijzen. Mensen zijn vaak geïnteresseerd in het op de voorgrond tredende, het van de norm afwijkende. Uit psycholinguistiese ekspirimenten is gebleken dat een negatie vaak gebruikt wordt wanneer wat omschreven moet worden, afwijkt van een norm (zie voor een overzicht Slobin). Wanneer twintig knikkers moeten worden aangeduid, waarvan er negentien van gelijke kleur zijn en één van een daarvan afwijkende kleur is, ligt het voor de hand om die ene negatief t.o.v. de andere te omschrijven i.p.v. andersom. Dit alles wijst erop dat een negatie niet gebruikt wordt om zo maar iets te ontkennen, maar om iets te ontkennen waarvan te verwachten was dat het wel het geval zou zijn. Een zin als (25) valt dus te parafraseren met (26):
Bovenstaande omzettend in een konkrete analyse, zou men kunnen zeggen dat de in (26) ingebedde propositie (dat Piet komt) het door de kontekt topikaal gemaakte is, verondersteld is of, zo men wil, presuppositie is, terwijl het hoofdgezinsgedeelte de aanduiding is van het type taaldaad, de illocutionary force indicator, waarvan de refleks in (25) in de vorm van niet terug te vinden is. De presuppositie in (26) is van een andere aard dan die in zinnen met een faktief predikaat: de spreker van een zin met een faktief predikaat, aksepteert de presuppositie ten aanzien van de waarheid van het komplement, terwijl de spreker die een negatieve zin gebruikt de vooronderstelde waarheid juist ontkent. Beter dan te zeggen dat de presuppositie van een andere aard is, is het misschien om te spreken van een andere handeling ten aanzien van die presuppositie. Hoe zit het nu met de semantiek van (27):
Ik ga hier even voorbij aan de vraag wat voor syntaktiese struktuur men aan deze en de volgende struktuur zou moeten toekennen. Naast
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merk op dat de plaatsingsmogelijkheden van het geloof ik-gedeelte gelijk zijn aan die van een modale bepaling als misschien. Op grond hiervan en naar analogie van de analyse van (26) kunnen we deze zinnen verdelen in drieën: een taaldaad-indikator, een modale bepaling en een propositie die de presuppositie draagt.Ga naar voetnoot4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Faktiviteit en topikaliteitNaast de in de vorige paragraaf gegeven analyse van faktieve predikaten is er het alternatieve voorstel van Theo v.d. Hoek (1973). In zijn artikel vat hij kritiek op het voorstel van de Kiparsky's samen, bespreekt hij een aantal alternatieve voorstellen om vervolgens een eigen analyse te geven. Hij neemt zowel voor faktieve predikaten als voor niet-faktieve een onderliggende struktuur aan als (31): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij neemt dus aan dat er met een ingebedde zin een determinator geassocieerd is, die zowel (DEF) als (INDEF) kan zijn, net zoals dat het geval is bij niet-komplekse NP's. Verder formuleert hij op verplaatsingsregels de volgende beperking:
Verder neemt hij aan, en mijns inziens terecht, dat de determinator (DEF) domineert in het geval van een faktief predikaat, zodat hij met (32) verantwoordt dat NR niet mogelijk is bij faktieve predikaten. Maar dit impliseert dat v.d. Hoek aanneemt dat de determinator (INDEF) domineert, wanneer NR wel mogelijk is. Volgens mij is dat nu juist niet het geval. Zoals ik in de vorige paragraaf heb laten zien, is wat ontkend wordt in de kontekst voorondersteld en is daarmee bepaald geworden. Dit betekent dat de determinator dan dus ook (DEF) domineert, zodat d.m.v. regel (32) NR geblokkeerd wordt, juist in de gevallen waar NR wel werkt. In feite heeft v.d. Hoek dat zelf al aangegeven. V.d. Hoek pag. 195: ‘Dat wil zeggen: niet-factieve predikaten kunnen zich syntactisch factief gedragen als het in de complementzin gestelde al in of door de contekst van de spreeksituatie “geidentificeerd geraakt” is: topic geworden is’. En op pag. 197: ‘Wanneer de zinscomplementen ingeleid door dat op de eerste plaats in de zin staan, is daardoor alleen een factieve interpretatie mogelijk’. Vergelijk in verband hiermee de volgende zinnen:
De zinnen (33) zijn d.m.v. NP-preposing afgeleid van (34),Ga naar voetnoot5 de a-zinnen zijn door NR van de b-zinnen afgeleid. Het vreemde is nu dat de vooropplaatsing van het komplement in (33b) een ongrammatikaal resultaat heeft. Als we aannemen dat de komplementen in deze zinnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met een determinator geassocieerd zijn, zie ik geen reden waarom de ene (DEF) en de andere (INDEF) zou zijn. De eerste zinsplaats is een geliefde plaats voor topikale elementen (zie Givòn 1975).Ga naar voetnoot6 NP-preposing is dan ook een regel die bij voorkeur of misschien wel alleen, topikale elementen naar de eerste zinsplaats brengt. Vergelijk ook:
De zinnen in (34) zijn beide te verwachten in een kontekst waarin de komst van Jan te verwachten was. De negatieve zin veronderstelt de positieve zin. Wat dus topikaal is in deze zinnen is de positieve zin ‘dat Jan komt’. Het is nu juist dit positieve zinskomplement dat zich voorop laat plaatsen in (33a). Het komplement in (33b) is echter niet alleen de positieve zin, maar bevat tevens het neg-element, dus juist het bewerende gedeelte, vandaar de ongrammatikaliteit van (33b). Hieruit blijkt dat dergelijke verplaatsingsregels niet alleen verantwoord kunnen worden met syntaktiese kategorieën, maar dat er ook gebruik gemaakt moet worden van discourse-kategorieën als topic en focus. Meer belovend als verklaring voor de onmogelijkheid van NR bij faktieve predikaten, is de koppeling van die uitsluiting aan het onzekerheidsprincipe. Scheintuch en Wise ('76) wijzen er, evenals veel linguisten voor hen, terecht op dat de versie met NR uiting geeft aan een grotere mate van onzekerheid bij de spreker ten aanzien van de waarheid van het komplement dan de versie zonder NR. Als NR nu veroorzaakt wordt door de onzekerheid van de spreker, en wanneer de spreker bij een faktief predikaat de presuppositie van de waarheid van het komplement aanvaardt, is het duidelijk dat NR onder deze predikaten niet zal worden toegepast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Een verklaringMet wat er in de vorige paragrafen gezegd is, zijn we dicht bij een verklaring van NR. Er is opgemerkt dat er slechts een klein funktioneel verschil is tussen de versie met en die zonder NR en dat NR in werking wordt gezet door de onzekerheid van de spreker. Het verschil tussen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de versie met NR en de versie zonder NR is dus dat de spreker in het eerste geval meer onzekerheid uitdrukt dan in het laatste. Deze konklusie lijkt me gerechtvaardigd als men kijkt naar de volgende zinnen:
Men neemt vaak aan dat een zin met NR ambigu is tussen een lezing die ekwivalent is met de versie zonder NR en een lezing met een ontkenning die inherent is aan de hoofdzin. Ik geloof daar niet in. De spreker van:
Met het omhoogbrengen van het negatie-element wordt echter de schijn gewekt dat de spreker veel andere mogelijkheden overlaat, zoals dat vaak het geval is bij negatie (zoals opgemerkt, n.l. dat met een negatieve zin geen definiete omschrijving wordt gegeven). Juist dit indirekte in de interpretatie waartoe de spreker de hoorder dwingt wanneer hij NR gebruikt, veroorzaakt het mildere van de negatie in de zinnen met NR. Bovendien kan NR zijn ontstaan vanuit de behoefte het topikale gedeelte heel te houden, waartoe het geringe funktionele verschil de ruimte geeft. Er zou dan sprake zijn van het samengaan van een aantal faktoren. Het belangrijkste lijkt me dat de spreker streeft naar het pragmatiese effekt van het verzwakken van de negatie, een taaldaad waarmee hij een door de hoorder opgeworpen bewering (eksplisiet of implisiet gedaan) van de hand wijst. Gezien in het licht van ons streven om onze konversatie-partner zo beleefd mogelijk op zijn fouten te wijzen, is het zoeken naar middelen om een dergelijk effekt te bereiken, wel heel begrijpelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Verklaringen van verplaatsingstransformatiesIk hoop in het voorafgaande aannemelijk gemaakt te hebben dat men ter verklaring van een verschijnsel dat men aantreft in taal, niet kan volstaan met het formuleren van een regel. Daarmee brengt men in feite het verschijnsel onder woorden, zonder dat er een verklaring wordt gegeven. Bij een poging een funktionele verklaring te geven van een transformatie als negative raising blijkt dat men niet anders kan dan andere kategorieën dan puur syntaktiese en/of semantiese gebruiken; een goede formulering van de regels waaraan NR zich houdt, moet zelf ook al een beroep doen op kategorieën als topic. In de Katz-Postal-hipotese mochten transformaties geen veranderingen in de betekenis aanbrengen. In de Extended Standard Theory (zie Chomsky 1972) werd deze eis vaarwel gezegd. Ik meen dat voor wat betreft optionele verplaatsingstransformaties de eis gesteld kan worden dat ze juist wel betekenis-veranderend werken. Waarom zou taal anders een dergelijk bijkomstig mechanisme hebben? Hierop is mogelijk één groep uitzonderingen, n.l. die verplaatsingen die primair dienen om moeilijkheden van perseptuele aard te vermijden. Ik denk daarom dat er voor de funktie van verplaatsingstransformaties twee verklarende prinsipes zijn:
Een voorbeeld van een verplaatsing die middels het eerste prinsipe verklaard kan worden:
De transformatie die de relatieve zin naar achteren verplaatst in (44b) heeft ongetwijfeld tot doel de tang tussen heb en gekocht te verkleinen (zie Van Haeringen 1962, Ostendorf 1958). Transformaties als dative shift en PP-over-V (Koster 1972) vinden waarschijnlijk hun verklaring in het tweede prinsipe. (zie ook Guéron 1976). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De onderliggende verklaring zal te maken hebben met het volgende: het schijnt een tamelijk universeel verschijnsel te zijn (zie Givòn 1975 a en b) dat topikale elementen oprukken naar het begin van de zin, terwijl de elementen die focus zijn (dus die de nieuwe informatie dragen) de neiging hebben naar achteren in de zin te gaan. Verplaatsingen van konstituenten, hetzij naar voren, hetzij naar achteren, zullen daarom altijd (op de genoemde uitzonderingen na) een verschuiving aanbrengen in de funktionele laag van de zin. Alhoewel ik daar geen onderzoek naar heb gedaan, lijkt het me plausibel om aan te nemen dat Dative Shift, de transformatie die het indirekt objekt over het objekt verplaatst een verschuiving in de focus-topic verhouding aanbrengt (zie Givòn 1975b). Voor PP-over-V, de transformatie die een voorzetselkonstituent over het hoofdwerkwoord verplaatst, is er misschien sprake van een interaktie van beide verklarende prinsipes (de tang wordt verkleind en de voorzetselkonstituent wordt meer in het focus geplaatst). Het is begrijpelijk dat men in de beginfase van de TGG niet direkt aan dit soort tamelijk subtiele verschijnselen de grootste zorg heeft besteed. Het is een gelukkige ontwikkeling dat er de laatste tijd steeds meer aandacht wordt geschonken aan de funktionele aspekten van taal, een ontwikkeling waarvan te verwachten is dat zij het inzicht in het funktioneren van taal als kommunikatiemiddel zal vergroten. Zoals al opgemerkt kan de taalkunde mijns inziens niet volstaan met het formuleren van regels die gramatikaal van ongrammatikaal scheiden. Wanneer de TGG een mentalistiese taalteorie wil zijn, is het zaak dat het formuleren van dergelijke regels als een begin, maar zeker niet als het uiteindelijke doel van de taalkundige aktiviteit wordt gezien.
Vakgroep Nederlands, Leiden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|