Forum der Letteren. Jaargang 1976
(1976)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
De interpretatie als hypotheseGa naar voetnoot*
| |
InleidingEr is binnen de literatuurwetenschap een opvallend verschil in opvatting over het belang van het interpreteren. Aan de ene kant staan theoretici als Van Dijk en Maatje, aan de andere (in Nederland) vooral J.J. Oversteegen. T.A. van Dijk zegt in zijn Moderne literatuurteorie dat een theorie ‘geen handleiding (is) voor de zg. “interpretatie” van individuele literaire teksten’.Ga naar voetnoot1 Het gaat de theoreticus om het systeem, de regels die aan teksten ten grondslag liggen. Pas op basis van dat systeem kunnen we individuele teksten beschrijven. Dus eerst een theorie, daarna moeten adequate analyses zich op die theorie baseren. Ook F.C. Maatje is relativerend wat betreft het belang van het interpreteren. Zijn bezwaar is dat men door een te grote nadruk op de interpretatie van het afzonderlijke werk nooit tot theorievorming kan komen. Wel heeft zo'n. interpretatie didactische waarde, hij is acceptabel als doel op zich voor scholieren en jongere-jaars-studenten, die ‘in de eerste plaats (behoren) te worden geschoold tot nauwkeurige lezers; | |
[pagina 240]
| |
historische en systematische verbanden, zoals literatuurgeschiedenis en genreleer die leggen, komen voor hen op de tweede plaats. Bij het wetenschappelijk onderzoek evenwel is het aanwijzen van juist deze verbanden het eigenlijke doel en is interpretatie van het afzonderlijke werk, hoe belangrijk en interessant ook, slechts de methode om tot dat doel te geraken’.Ga naar voetnoot2 Er is een opmerkelijk verschil tussen deze twee theoretici: Van Dijk heeft eerst een theorie nodig, dan kan hij pas interpreteren; bij Maatje is het andersom: van de interpretatie komt men tot de theorie. Ik laat nu de vraag in het midden waar die theorie van Maatje dan toe dient, wie er eigenlijk wat aan heeft. Beiden zijn sterk relativerend; daartegenover staat een andere richting die juist sterk de nadruk legt op het belang van het interpreteren voor de literatuurwetenschap. Dat komt omdat zij een overeenkomst zien tussen het proces van het interpreteren en het proces van kennisverwerving zoals dat beschreven is door wetenschapsfilosofen die zich vooral baseerden op de natuurwetenschappen (Popper, Hempel, Nagel). Het gaat hier om een hele groep literatuurtheoretici die, voor zover ik dat kan overzien, onafhankelijk van elkaar tot hetzelfde idee gekomen zijn.
In Nederland: J.J.A. Mooij, ‘Over de methodologie van het interpreteren van literaire werken’, in Forum der letteren 4 (1963), blz. 143-164.
Hierop bouwt voort Oversteegen:
J.J. Oversteegen, ‘Hermeneutiek; enkele kardinale vragen rond de wetenschappelijke interpretatie van literaire teksten’, in Lampas 4 (1971), blz. 132-146; en
J.J. Oversteegen, ‘Vragen rond de wetenschappelijke interpretatie van literatuur’, in Raam 104 (sept. 1974), blz. 88-106.
Inmiddels was verschenen:
H. Göttner, Logik der Interpretation; Analyse einer literaturwissenschaftlichen Methode unter kritischer Betrachtung der Hermeneutik. München 1973. Münchener Universitäts-schriften 11. | |
[pagina 241]
| |
Uit Amerika kwam tot ons: J.M. Ellis, The Theory of Literary Criticism. A logical Analysis. Berkeley enz. (1974), waar in hoofdstuk 6 (The Analysis of Literary Texts) hetzelfde idee verdedigd wordt (blz. 155-210). Ellis claimt dit idee al in 1961 op een congres gelanceerd te hebben (zie blz. 195 noot 42).Ga naar voetnoot3
Welnu, het idee is: bij het wetenschappelijk interpreteren gebeurt precies hetzelfde als bij het opstellen en toetsen van natuurwetenschappelijke hypothesen. Kortweg duid ik deze opvatting aan als: de interpretatie als hypothese. Om nu deze opvatting kritisch te kunnen bespreken is het noodzakelijk eerst (a) het proces van kennisverwerving in de empirische wetenschappen weer te geven en daarna (b) dit proces te vergelijken met wat er gebeurt bij het interpreteren van literaire teksten. Als uitgangspunt voor de beschrijving van de procedure in de empirische wetenschappen neem ik. het prachtige voorbeeld dat C.G. Hempel geeft in zijn heldere boekje Filosofie van de natuurwetenschappen.Ga naar voetnoot4 Het gaat om een historisch geval, nl. het onderzoek van Semmelweis naar de oorzaak van kraamvrouwenkoorts.
| |
De empirische cyclusIn Wenen - we schrijven 1844 - waren in een ziekenhuis twee kraamafdelingen. In de eerste afdeling stierven jaarlijks gemiddeld 8,8% van de jonge moeders, in de tweede afdeling 2,3% Ziedaar het probleem: hoe is dit verschil in sterfte te verklaren? Semmelweis begon eerst al bestaande verklaringen te onderzoeken. Zo zei men dat de eerste afdeling overvol was; dit bleek onjuist: de tweede was veel voller omdat niemand op de gevreesde afdeling wilde liggen. Een andere verklaring was dat er sprake was van ‘epidemische invloe- | |
[pagina 242]
| |
den’, iets als ‘atmosferisch-kosmisch-tellurische veranderingen’. Ook dit werd onmiddellijk verworpen: er was geen reden te bedenken waarom deze vage krachten toesloegen op de eerste afdeling en niet op de tweede. Nu werden de vrouwen in de eerste afdeling onderzocht door medische studenten, die in de tweede door vroedvrouwen. Men zei nu dat die studenten zo ruw te werk gingen dat ze daarmee verschillende verwondingen veroorzaakten. Maar, stelt Semmelweis: de verwondingen die ontstaan bij de geboorte zijn veel ingrijpender dan die bij welk onderzoek dan ook veroorzaakt kunnen worden. Bovendien bleek dat de vroedvrouwen op dezelfde manier onderzochten als de studenten. Dan was er nog een psychologische verklaring: een priester die het laatste sacrament bracht moest de hele eerste afdeling doorlopen voor hij de sterfkamer bereikte; op de tweede afdeling kon hij rechtstreeks bij de stervende komen. De jonge moeders op de eerste afdeling zouden zo schrikken van de priester (voorafgegaan door een misdienaar met bel) dat ze gedeprimeerd raakten en daardoor verzwakten. Semmelweis liet nu de priester een omweg maken zodat zijn optreden niet meer merkbaar was op de eerste afdeling - zonder enig resultaat. Semmelweis ontdekte dat vrouwen op de eerste afdeling bij de bevalling op hun rug lagen, en op de tweede afdeling op de zij. Dus voerde hij ook op de eerste afdeling de bevalling op de zij in, zonder enig resultaat. Ten slotte kwam de doorbraak toen een collega van Semmelweis stierf door besmetting met lijkegif, d.w.z. een infectie opgedaan bij de anatomische les. Het ziekteverloop leek sterk op dat van de jonge moeders die gestorven waren. Hij realiseerde zich toen dat hij zelf, zijn collega's en de studenten, de zwangere vrouwen onderzochten als ze terugkwamen van de anatomische secties. Zonder hun handen schoon te maken begonnen ze aan het onderzoek. Dus stelde hij voor die handen uitvoerig te wassen voor men de zwangere vrouwen aanraakte, met het gewenste resultaat. Wat we hier zien is door De Groot beschreven als de empirische cyclus: observatie-inductie-deductie-toetsing-evaluatie.Ga naar voetnoot5 Een onderzoeker neemt waar, krijgt op grond van feitenmateriaal bepaalde vermoedens over samenhangen in de werkelijkheid (m.a.w.: stelt een hypothese op; observatie en inductie), verwacht dan dat op grond van bepaalde be- | |
[pagina 243]
| |
werkingen die hij uitvoert een bepaald toetsbaar resultaat het gevolg zal zijn (deductie), hij toetst die veronderstelling en evalueert het resultaat. Komt het resultaat niet overeen met zijn verwachting, dan begint de hele cyclus weer opnieuw; hij kan ook, als de getoetste hypothese juist bevonden is, de hypothese uitbreiden en opnieuw beginnen, enz. Het zal duidelijk zijn dat voorspellingen een kardinale rol spelen bij dit proces van kennisverwerving. Met zoveel woorden zegt De Groot: ‘Het criterium bij uitstek voor ‘ware kennis’ is namelijk gelegen in het kunnen voorspellen van de uitkomst van een toetsingsprocedure.’ En dan cursiveert hij: ‘Als ik iets weet, kan ik iets voorspellen; kan ik niets voorspellen dan weet ik niets.’Ga naar voetnoot6 Nu terug naar de schone letteren. | |
Het interpreterenEr wordt door alle genoemde onderzoekers een relatie gelegd tussen het proces van kennisverwerving in de natuurwetenschappen en het interpreteren van een literaire tekst. Voor Mooij is interpretatie: ‘het achterhalen van. de totale betekenis van een tekst op basis van analyse’.Ga naar voetnoot7 Hij wijst erop dat interpretaties de rol spelen van hypothesen, maar hij geeft ook een verschil aan: het probleem is niet dat interpretaties niet bewezen kunnen worden; ‘het fatale is echter veeleer, dat zij zo moeilijk verworpen kunnen worden’.Ga naar voetnoot8 Of, om de parallellie met de hypothese te handhaven: ze kunnen niet getoetst worden in pregnante zin. Mooij stelt dan een toetsing ‘in iets soepeler zin’ voor en geeft daarvoor een aantal criteria; men moet bijv. nagaan ‘of een interpretatie inderdaad het gehele werk begrijpelijk maakt en samenhang tussen de elementen ervan schept’.Ga naar voetnoot9 Oversteegen bouwt, als gezegd, hierop voort. Voor hem is een interpretatie (in het eerste artikel): ‘een getoetste hypothese omtrent de samenhang binnen een literair werk’.Ga naar voetnoot10 De beste interpretatie is ‘die rekenschap aflegt van een zo groot mogelijk aantal verschijnselen in de tekst’.Ga naar voetnoot11 In het Raam-artikel komt deze opvatting met kleine varianten terug. Een interpretatie heet daar: ‘een toetsbare hypothese omtrent | |
[pagina 244]
| |
de semantische samenhang van een gegeven tekst’.Ga naar voetnoot12 Een criterium voor toetsing is: ‘Een interpretatie is beter naar mate hij van meer feiten rekenschap aflegt’.Ga naar voetnoot13 Dan komen we bij Göttner, die een iets bredere opzet heeft. Zij onderzoekt of de claim van de literatuurwetenschap op een eigen methologie, de zgn. hermeneutische cirkel gerechtvaardigd is. Interessant is dat ze dit doet aan de hand van een analyse van twee bestaande interpretaties van een gedicht van Walter von der Vogelweide. (In feite gaat het hier om de reconstructie van een corrupte tekst). Ze toont aan dat beide interpretaties te herformuleren zijn als een reeks geordende hypothesen en subhypothesen, plus de argumenten voor die (sub) hypothesen. Er is dus geen sprake van een eigen methodologie; in werkelijkheid blijkt de zgn. hermeneutische cirkel niets anders te zijn dan de spiraal die het natuurwetenschappelijk denken volgt. Ook bij haar is uitgangspunt de ‘Sinnzusamimenhang eines Textes’Ga naar voetnoot14 en ook zij wijst erop dat interpretaties tegenover elkaar afgewogen kunnen worden (en geeft daarvoor criteria).Ga naar voetnoot15 Ellis tenslotte benadrukt ook dat er geen verschil is tussen de natuurwetenschappelijke en de literatuurwetenschappelijke procedure. Voor hem is een interpretatie ‘a hypothesis about the most general organization and coherence of all the elements that form a literary text’.Ga naar voetnoot16 Grote overeenstemming dus: spiraalsgewijs zijn we op weg naar een dieper inzicht in de samenhang van een tekst. Om een (eigen) voorbeeld te geven: Stel dat iemand zegt: ‘Nooit meer slapen gaat over de zinloosheid van wetenschap.’ Iemand anders stelt daar tegenover: ‘Nooit meer slapen gaat over de zinloosheid van het menselijk streven in het algemeen.’ De laatste interpretatie is dan beter dan de eerste, omdat hij rekenschap aflegt van het feit dat er in de roman van Hermans verschillende keren wordt gesproken over ontdekkingsreizen en ontdekkingsreizigers (Scott, Amundsen), over niet-wetenschappelijke expedities. Die passages worden niet ‘gedekt’ door de eerste interpretatie, wél door de tweede, die om die reden adequater is. Bij zoveel internationale eenstemmigheid lijkt het bijna heiligschennis om bezwaren te formuleren. Dat zou voortkomen uit een soort zelf- | |
[pagina 245]
| |
vernietigingsdrang: want hebben al deze behandelde theoretici niet gemeen dat ze dat leveren waar we allemaal op gewacht hebben: een wetenschappelijke basis voor ons onderzoek, het bewijs dat de literatuuronderzoeker in principe niet anders te werk gaat dan een chemicus of gedragspsycholoog. En toch ... | |
BedenkingenMijn bezwaren tegen de parallellie interpretatie/hypothese kan ik het beste uiteenzetten aan de hand van een citaat van Hempel over het doel van de empirische wetenschappen (ik vertaal): ‘De empirische wetenschap heeft twee hoofddoelen: het beschrijven van bepaalde verschijnselen in onze ervaringswereld en het vaststellen van de algemene principes met behulp waarvan ze verklaard en voorspeld kunnen worden’.Ga naar voetnoot17 Het gaat dus om. het opstellen van algemene principes, wetten, waarmee bijzondere gevallen verklaard kunnen worden (en voorspeld). Twee punten zijn van belang:
(1) het begrip algemene wet, dat essentieel is voor de natuurwetenschappen (een theorie is een samenhangend geheel van zulke wetten).Ga naar voetnoot18 Mijn punt is dat er in de literatuurwetenschap geen sprake is van algemene wetten. We hebben bij een interpretatie te matsen met een veronderstelling over de samenhang van één uniek object. Wil men spreken van een hypothese, dan zal het altijd een hypothese-ad-hoc zijn. Het opmerkelijke is dat één van Oversteegens Merlyn-companen dat al duidelijk zag. d'Oliveira schrijft over de moeilijkheid van het toetsen van interpretaties het volgende: ‘Het problematische hierbij is, dat de interpretatie (de verklaring) halt houdt aan de grenzen van het objekt, een samengestelde hypothese ad hoc is, die zich mogelijk met andere verklaringen van hetzelfde objekt verdraagt, maar die toch zeer moeilijk anders dan in wel heel abstrakte termen de perken van dit object te buiten gaat.’Ga naar voetnoot19 Om het te illustreren: een hypothese over de samenhang van Nooit meer slapen zegt niets over de samenhang van Het stenen bruidsbed. Er is geen enkele voorspellende waarde (vergelijk de uitspraak van | |
[pagina 246]
| |
De Groot: als je niets kan voorspellen weet je niets). Het is bijna beledigend de lezer op zo'n zonneklaar verschilpunt te wijzen; niettemin wordt het door Oversteegen e.a. systematisch genegeerd. Een tweede punt is: de hypothese in de empirische wetenschap is altijd een veronderstelling omtrent een causaal verband. In hoeverre is er ooit bij een interpretatie sprake van iets dat daar ook maar in de verste verte op lijkt? De enige die op dit punt ingaat is Mooij. Hij stelt: ‘Ik merkte reeds op, dat het geoorloofd is het interpreteren tot het verklaren te rekenen. Het dient dan echter als een vorm van functioneel of teleologisch verklaren beschouwd te worden, en dat niet omdat daarbij verklaard zou worden in termen van de bedoelingen van de schrijver, maar omdat elk te verklaren element primair geduid wordt in het licht van zijn betekenis voor het geheel.’Ga naar voetnoot20 Een functionele verklaring dus. Tegen dit soort verklaringen (niet ongebruikelijk in de biologie en de antropologie bijv.) is van wetenschapsfilosofische zijde nogal wat ingebracht,Ga naar voetnoot21 maar niet daarop wil ik ingaan. Waar het mij om gaat is het uitgangspunt: duiding van elk element in het kader van het geheel. Mijn bezwaar is: het reduceren van een tekst tot een bepaald ‘idee’, de samenvatting van de samenhang, is niet altijd mogelijk en zelfs ook niet altijd wenselijk. En zelfs als het mogelijk is, dan is daarmee nog niet het interpretatieproces uitputtend weergegeven. M.a.w. interpreteren is vaak veel méér dan het zoeken van het kernidee. Ongetwijfeld is het waar dat interpretaties vaak uitlopen op een formulering van de ‘kern’ van een bepaalde literaire tekst. Het zoeken naar die kern, die de coherentie van een tekst bloot legt, is zeker een gerechtvaardigde bezigheid voor de literatuuronderzoeker als het gaat om literaire teksten waar die coherentie een probleem vormt. Dat Göttner interpretaties van een corrupte tekst als uitgangspunt neemt, lijkt mij veelbetekenend. Ze had ook interpretaties van een ‘moeilijke’ moderne tekst als object kunnen kiezen. Er zijn in de moderne Neder- | |
[pagina 247]
| |
landse literatuur veel teksten die met alle recht ‘cryptogrammatisch’ genoemd mogen worden, ik denk aan gedichten van Lucebert, verhalen van Hamelink bijv. (juist het soort teksten waar de Merlynisten graag hun tanden op kapot beten). Maar er zijn ook teksten waar de coherentie minder een probleem vormt. Bijv. het werk van neo-realisten als Hans Vervoort en Jan Donkers, maar ook een roman als Eline Vere stelt de interpretator door zijn onproblematisch-heid voor problemen. Drop bijv. zegt over dit boek dat het moeilijk is van een idee achter de tekst te spreken: ‘Grondtoon lijkt ons daarom meer geschikt voor deze roman, omdat het een moeilijk onder woorden te brengen gevoel is dat de roman tot eenheid stempelt.’Ga naar voetnoot22 De moeilijkheid bij het vaststellen van ‘de kern’ is dat daarmee vaak een hele wereld Wordt gereduceerd tot één slagzin. (Dit is de reden dat de Amerikaanse critica Susan Sontag radicaal ‘against interpretation’ isGa naar voetnoot23). Tolstoy verfoeide het zoeken naar één enkel Idee achter een boek en zei dat er, als men hem vroeg naar de idee van een roman, maar één middel was om die vraag te beantwoorden: de hele roman nog een keer schrijven!Ga naar voetnoot24 Het punt waar het mij om begonnen is, is dit: wanneer men de interpretatie als zoeken-naar-de-eenheid-van-de-tekst centraal gaat stellen in de literatuurwetenschap, dan dreigt het gevaar dat er over een heleboel teksten helemaal niets wetenschappelijks te beweren valt! Dat zou een buitengewoon ongelukkige consequentie zijn. Het zoeken naar de kern kan een onderdeel zijn van het interpretatieve proces, maar vaak ook niet meer dan dat. Wanneer men bijv. een boek als De donkere kamer van Damokles interpreteert, is het zeker gerechtvaardigd naar de kern, het thema van het boek te zoeken: Hermans zelf geeft in een theoretiserend artikel aan dat in een goed boek ‘eenheid van thema, eenheid van patroon, kortom enige eenheid’ niet kan worden gemist.Ga naar voetnoot25 Maar het boek stelt de lezer voor nog andere | |
[pagina 248]
| |
problemen: het is volledig vanuit het bedrieglijke perspectief van Osewoudt geschreven. Verschillende interpretatoren hebben al geprobeerd de realiteit achter dit vertekende beeld te reconstrueren, met heel verschillend resultaat. Het lijkt mij, dat ik niet tegen het bestaande spraakgebruik inga, als ik die reconstructie-pogingen ‘interpretaties’ van de roman noem.Ga naar voetnoot26 Interpreteren kan dus veel meer zijn dan het vinden van één Idee. Ik vermoed dat wij in feite een hele reeks handelingen samenvatten onder dat ene hoofd ‘interpreteren’. (Het zou interessant zijn bijv. een bundel van Fens te bekijken met de vraag in het achterhoofd: wat doet hij nu precies met een tekst?) | |
ConclusieHet is bijzonder onverstandig de basis voor de wetenschappelijkheid van de literatuurwetenschap te zoeken in het idee van de interpretatie als hypothese over de samenhang. Een dergelijke exclusieve aandacht berust bovendien, zoals ik heb proberen aan te tonen, op niet meer dan een vrij oppervlakkige overeenkomst met de empirische cyclus in de natuuren gedragswetenschappen. Er zijn zeer essentiële verschillen. Het lijkt zinvoller na te gaan wat wij allemaal doen als we interpreteren, in plaats van ons vast te leggen op een model dat ontleend is aan wetenschappen met een heel andere doelstelling. Een confrontatie met de procedures in de natuur- en gedragswetenschappen kan m.i. vooral zinvol zijn omdat daardoor des te scherper uitkomt hoe anders het object van de literatuurwetenschap is. We hebben te maken met uiterst complexe boodschappen die bedoeld zijn om begrepen te worden, en niet met verschijnselen in de werkelijkheid die we willen verklaren met behulp van algemene wetten.
(september 1976) |
|