Forum der Letteren. Jaargang 1975
(1975)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Franz kafka
| |
IDe betrekkelijk korte historie van het onderzoek met betrekking tot Franz Kafka vormt een bijzonder markant voorbeeld van macht en onmacht van de literaire interpretatie.Ga naar voetnoot2 De wegen en dwaalwegen ervan geven daarom aanleiding, na te denken over de problematiek van de literaire interpretatie in haar samenhang met de moeilijkheden, waar Kafka's werk het onderzoek voor plaatst. | |
[pagina 82]
| |
Weliswaar is men het er tegenwoordig over het algemeen wel over eens dat de literatuur van de twintigste eeuw andere en hogere eisen aan haar lezers stelt dan die uit vroegere perioden, maar dit verklaart toch niet alle moeilijkheden en tegenstrijdigheden van de Kafka-interpretatie. Ook Kafka's werken zijn als literaire teksten onderworpen aan de voor alle literatuur geldende voorwaarden; d.w.z. ze konfronteren hun recipiënten met hermeneutische problemen, die zich in principe bij elke vorm van literatuur voordoen. Wellicht met uitzondering van de zogeheten triviale literatuur, die in de regel moeiteloos in de levensen wensvoorstellingen van haar konsumenten in te passen valt, verlangt de zogenaamde betere literatuur van haar recipiënten, dat deze haar met enige inspanning in hun ervarings- en denkwereld opnemen. Ook de geschiedenis van de Kafka-interpretatie en -receptie kan als een voortdurend pogen beschouwd worden, vanuit de meest verschillende standpunten en met oneindig veel moeite Kafka's werken op de een of andere manier tot een integraal bestanddeel van de wereld van de twintigste eeuw te maken. Al in 1950 oefende Heinz Politzer kritiek op de neiging van vele onderzoekers, de voor Kafka typische ‘Symbolsprache in einen der gerade im Schwange befindlichen Dialekte (zu übersetzen), sei es der Jargon der existentialistischen Philosophie, der Theologie der Krise oder der Psychoanalyse’.Ga naar voetnoot3 Zo'n vertaling in gangbare dialecten - Politzers opsomming zou overigens nog aanzienlijk uitgebreid kunnen worden - heeft geen ander doel dan het vinden van een verklaring voor al het bevreemdende waarmee men na de lectuur van Kafka's romans en verhalen blijft zitten, om het werk op die manier met behulp van bekende gedragspatronen en interpretatiemodellen in het eigen begripskader te integreren. Deze ‘integratie’ als vorm van interpretatie is overigens niet alleen kenmerkend voor de discussie rond Kafka, maar ligt eveneens ten grondslag aan de houding van andere interpretatoren of andere tijden ten opzichte van andere auteurs en hun oeuvre. Het proces, dat in de meest uitgebreide zin de integratie van de literaire tekst in het normale leven tot doel heeft, noemen we in het hierna volgende receptie. Receptie ligt in de eerste plaats ten grondslag aan de lectuur van de niet literair-wetenschappelijk onderlegde lezer | |
[pagina 83]
| |
en vormt zelfs de voorwaarde voor het volhouden van het eenmaal op gang gekomen leesproces. Het oordeel van de lezer over een literair werk is er in hoge mate van afhankelijk of de poging tot integratie van de tekst in zijn eigen wereld slaagt of mislukt. Ook wanneer het lezen leidt tot een verrijking van zijn routines en inzichten, wat door een man als Dieter Wellershoff tot de positieve uitwerkingen van literatuur gerekend wordt,Ga naar voetnoot4 dan nog accepteert de lezer deze verrijking normaal gesproken slechts dan, wanneer hij in het verlengde van zijn perspectief op het leven en de wereld ligt. Maar dit soort integratiepogingen is niet alleen de basis van de receptie Waarvan bij het normale lezen sprake is. Ook de literairwetenschappelijke interpretatie voltrok zich in het verleden in verreweg de meeste gevallen volgens de schema's van de receptie. De Kafkainterpretatie vormt daarvoor slechts een van de talloze voorbeelden. De literair-wetenschappelijke interpretatie viel tot nu toe in haar resultaten nauwelijks van de receptie te onderscheiden, hoogstens in de graad van bewustheid, waarmee zij recepties schriftelijk vastlegde. Haar voornaamste activiteit bestond uit het rationaliseren en formuleren van integratieprocessen, waarbij die rationalisaties en formuleringen niet zelden tot wetenschappelijk gefundeerde methodische procédés uitgeroepen werden. De interpretatie is bijvoorbeeld ook in die gevallen met rationele verklaringen te hulp gekomen, waar de ‘eenvoudige’ lezer door de tekst zich ‘slechts’ aangesproken voelde, getroffen was, zonder in staat te zijn de hem beroerende beleving, de hem door de literatuur geschonken ervaring bewust in zijn wereld in te passen. Emil Staigers beroemde uitspraak: ‘DaB wir begreifen, was uns ergreift, das ist das Ziel aller Literaturwissenschaft’,Ga naar voetnoot5 is niet alleen als devies van de intussen berucht geworden richting der immanente interpretatie een exakte omschrijving van de gangbare praktijk in de literatuurwetenschap. De weg die van emotionele gegrepenheid naar intellectueel begrijpen voert komt precies overeen met het rationaliseringsproces waarmee de literatuurwetenschap de bij het lezen ervaren belevenissen te lijf ging en waarvan het doel was, het literaire werk dat zulke belevenissen en ervaringen oproept in het gangbare levens- en voorstellingspatroon in | |
[pagina 84]
| |
te passen. ‘Begrijpen’ betekent in dit verband vooral: de voor velerlei uitleg vatbare wereld van het literaire werk overzichtelijk en ondubbelzinnig maken, haar zo uitleggen, dat ze zich laat onderwerpen aan bekende en erkende normen. Nu bestaan er echter niet alleen in verschillende historische perioden verschillende modellen tot verklaring van de werkelijkheid, maar er zijn ook in een en dezelfde periode meer dan een van zulke systemen tegelijkertijd, elkaar beconcurrerend dan wel aanvullend. Daarom kunnen literair-wetenschappelijke interpretaties die de veronderstelde betekenis van literaire werken aanpassen aan die systemen of modellen nooit meer dan een tijdelijke of tot bepaalde groepen beperkte geldigheid bereiken. Receptief gestructureerde interpretaties dragen van meet af aan de mogelijkheid of zelfs de noodzaak met zich mee, dat ze na verloop van tijd herzien kunnen en moeten worden. Wanneer de literair-wetenschappelijke interpretatie niet in het kielzog van de receptie wil belanden moet ze een andere koers inslaan met een andere doelstelling dan de receptie. Een van haar taken zou het dan bijvoorbeeld zijn literaire teksten op de vraag te onderzoeken, welke kenmerken ervan de telkens verschillende normaliseringen mogelijk maken, waarom alle lezen tot tenminste partieel afgerond normaliseren kan leiden. Zij dient zich te bezinnen op de voorwaarden, waaronder de polyrecipiëerbaarheid van literaire teksten tot stand komt. Kan ze deze vragen dichter bij een oplossing brengen, dan moet ze trachten een modus van omgang met literaire teksten te ontwerpen, die een bijdrage levert tot de interpretatie van die teksten, zonder evenwel in normaliserend recipiëren af te glijden. Het onderzoek naar deze problemen is de laatste jaren met kracht ter hand genomen en heeft sterke impulsen gekregen door de discussie rond de onbepaaldheid, die aan literaire in tegenstelling tot andere teksten eigen is. Die onbepaaldheid is niet slechts die van een schematische vorm, zoals Roman Ingarden het literaire kunstwerk opvat,Ga naar voetnoot6 het is ook niet slechts een door structurele ‘Leerstellen’ veroorzaakte onbepaaldheid die Wolfgang Iser als bijzonder kenmerk en als voorwaarde voor de werking van literaire teksten beschouwt,Ga naar voetnoot7 maar zij wordt ook en vooral bepaald door de transformatie van de omgangstaal tot dichterlijke | |
[pagina 85]
| |
taal. In een dichterlijke tekst namelijk wordt de gebruikstaal beroofd van haar gangbare interne verwijzingen naar vaste betekenissen. Ook Wanneer de niet-literaire taal, het taalgebruik van alledag, geenszins als een systeem opgevat mag worden dat in zichzelf en in elk van zijn tekens onveranderlijke ondubbelzinnigheid bezit, het staat toch wel vast, dat door dit taalgebruik in bijna alle kommunicatiesituaties verstaanbaarheid op grond van kontextuele situeringen mogelijk en ook aanwezig is. Taalredundantie, mimiek, gebarentaal enz. behoeden de niet-literaire kommunikatie door middel van taal in de regel voor mislukken. In het uiterste geval wordt de duidelijkheid juist bereikt door de ‘Interferenz der Unklarheiten’.Ga naar voetnoot8 Anders is het gesteld met het poëtisch taalgebruik in de literatuur. De in de omgangstaal algemeen tot stand komende directe relatie tussen significanten en daarop te betrekken significaten is in de poëtische taal opgeheven en kan alleen door telkens nieuwe en verschillende inpassing in al bestaande kommunikatiesituaties (voorlopig) hersteld worden. Poëtisering van taal zet de konventionele regels, volgens welke de verwijzing van significanten naar te verwachten significaten geordend wordt, op losse schroeven, wat een polyinterpretabiliteit ten gevolge heeft die programmatisch mag heten en in het algemeen als onbepaaldheid te omschrijven valt. De taalkundig zowel als structureel bepaalde onbepaaldheid van literaire teksten dwingt elke lezer ertoe, een voor hem mogelijke, vanuit de door hem ingebrachte voorwaardelijkheden gestuurde betekenis, een zin in de door hem gelezen werken te vinden. Hij ziet zich genoodzaakt de zich hem als zuivere significantentaal presenterende poëtische taal van significaten te voorzien,Ga naar voetnoot9 om zo de onbepaaldheid in een subjectief, d.w.z. de afzonderlijke recipiënt overtuigende bepaaldheid te transponeren. Semiotisch uitgedrukt: Literatuur presenteert zich als vreemde code, die niettemin van de lezer verlangt, dat deze hem vanuit de door hem beheerste normale codes decodeert.Ga naar voetnoot10 En dat impliceert de op zich paradoxale eis, een vreemde code in een bekende te vertalen. | |
[pagina 86]
| |
Er bestaan geen objectieve regels voor de toewijzing van betekenissen aan poëtische significanten, voor de vertaling van literaire codes in dagelijkseGa naar voetnoot11 - de zin van literatuur is vermoedelijk ook in haar onvertaalbaarheid te zoeken -, elke betekenistoekenning of vertaling is veeleer afhankelijk van de historische, sociale en persoonlijke situatie der recipiënten. Om die reden is het onvermijdelijk dat literaire teksten op zeer verschillende wijze gerecipiëerd, dat hen verschillende betekenissen toegekend worden. Het resultaat van het toekennen van betekenis, dat tot het interpreteren der werken leidt, bestaat uit de in het voorgaande geschetste integratie van dichterlijke teksten en van hun geconstitueerde zin in de voorstellingswereld van de consumenten. Nu is die literaire onbepaaldheid echter niet onbegrensd. Dat kan ook niet, omdat anders de mogelijkheid van vertaling - hoe discutabel die ook moge zijn - volledig uitgesloten zou zijn. Het losmaken der significanten van de hen in de omgangstaal toegewezen significaten mag niet totaal zijn of in elk geval mag dat losmaken niet voor alle significanten op even intensieve wijze gelden. Met het oog op de hele tekst moet de poëtisering van de taal in zekere zin gelimiteerd blijven, zodat de recipiënt tenminste voor een deel herkenningsmogelijkheden geboden worden. Alleen wanneer op zijn minst een eerste aanzet tot aanknoping aan de omgangstaal behouden blijft, kan de recipiënt althans een begin maken met het decoderen van de in zijn totaliteit onbekende code. Een zekere semantische aansluiting aan bestaande en hem bekende codes moet gewaarborgd zijn. ‘Pure Finsternis ware das Ende auch der “dunklen” Poesie als Poesie’.Ga naar voetnoot12 Een zeker reservoir van bepaaldheid flankeert daarom als het ware de onbepaaldheid. Die bepaaldheid hoeft overigens geenszins van zuiver taalkundig-semantische aard te zijn. Hij kan bijvoorbeeld bestaan uit een bekende perspectivering, uit het reproduceren van tot de omgangstaal behorende syntaktische structuren, uit het overnemen van traditionele literaire vormen enz. Maar evenmin als de onbepaaldheid van de literaire boodschap absoluut is, is anderzijds een bijvoorbeeld van de bepaaldheden uitgaande algehele normalisering mogelijk. Volledige integratie in de systemen der levensrealiteit is uitgesloten, omdat de door de poëtisering van de | |
[pagina 87]
| |
omgangstaal en -codes optredende onbepaaldheid niet als het resultaat van een proces opgevat mag worden, in het verloop waarvan aan bepaalde bekende significanten bepaalde andere significaten toegekend worden dan die er in de kommunikatiesituatie van de omgangstaal normaal bij horen, omdat dus de decodering der tekens niet zijn doel vindt in het vervangen van de ene bekende betekenis door een andere, maar de poëtisering veeleer ‘Bildung neuer Deutigkeiten’ tot stand brengt.Ga naar voetnoot13 Normaliseringen slagen derhalve alleen maar tot op zekere hoogte. Bepaalde tekstgedeelten, begrippen, metaforen, stijlvormen enz. verzetten zich op de lange duur tegen ‘Vereindeutigung’. Hun denotaties blijven op zijn minst discutabel. Zoals de literaire tekst onbepaaldheden bevat, zo bevat ook een op zichzelf nog zo goed kloppende normalisering altijd een hele serie van ‘open plaatsen’, die naar de onbepaaldheden van de tekst zelf verwijzen en van waaruit elke normalisering gerelativeerd wordt. Daarom ook krijgt elke receptie slechts beperkte of voorlopige erkenning, is alleen discutabel vanuit de optiek van een bepaald tijdsgewricht of een bepaalde groep recipiënten. Wanneer men van een niet definitief te elimineren onbepaaldheid uitgaat, die literaire teksten essentieel van alle overige teksten onderscheidt,Ga naar voetnoot14 dan spreekt het vanzelf dat de literair-wetenschappelijke interpretatie met die onbepaaldheid rekening dient te houden en er haar onderzoekingen op hoort af te stemmen. Een blik op de tot nu toe gangbare praktijk van het interpreteren leert dat bijna alle methoden die men in de loop der tijd ontwikkeld heeft er op gericht waren de onbepaaldheid - zonder dat men die overigens altijd als zodanig herkend en erkend heeft - in bepaaldheid om te zetten. Daarmee heeft de interpretatie zich in de praktijk bewust of onbewust aan de receptie aangepast - ze bleek op die manier een onderdeel van de receptie- | |
[pagina 88]
| |
geschiedenis te zijn. Hoogstens gradueel heeft de interpretatie zich boven het leesproces uit kunnen werken. En het is zeker een illusie, waaraan ook en juist Kafka-onderzoekers ten offer gevallen zijn, wanneer men van mening is dat de som van alle normaliseringen, van alle ‘vereindeutigende’ interpretaties op de lange duur uiteindelijk toch wel zo iets zou moeten opleveren als de juiste of de objectieve uitlegging van een tekst.Ga naar voetnoot15 De literatuurwetenschappelijke interpretatie die niet aan hetzelfde euvel mank wil gaan als de receptie zal uit de geschetste situatie principiële konsequenties moeten trekken met betrekking tot haar eigen taakomschrijving. Het eerste postulaat waarin zij zich zal hebben te schikken lijkt uitsluitend van negatieve aard te zijn: ze moet weerstand bieden aan de voor de normaliserende receptie kenmerkende verleiding, de onbepaaldheid van literaire teksten coute que coûte in bepaaldheid om te willen zetten. Ze moet zich distanciëren van concrete, expliciete betekenistoekenning. Ze moet het principe afzweren, literaire teksten - om het met een term van de materialistische literatuurwetenschap uit te drukken -, te ‘demonteren’. Dat geldt ook met betrekking tot de zogeheten historische interpretatie. Want ook het doen aansluiten van een tekst aan een levensrealiteit die niet die van interpreet of recipiënt is, maar die van de tijd waarin het werk ontstaan is, betekent toch weer normalisering. De traditionele historische interpretatie van een werk betekent receptie vanuit een bepaald historisch standpunt. Interpretatie in de hier bedoelde zin daarentegen moet trachten zich een houding eigen te maken, die kritisch en gereserveerd staat tegenover alle zich aanbiedende decoderingscodes. Tot haar taken behoort het eerder, het ontoereikende, het eenzijdige aan te tonen van alle pogingen, die onbepaaldheid in bepaaldheid om willen zetten. En hier wordt dan ook een verschuiving zichtbaar van het eerst louter negatief gedefinieerde uitgangspunt naar het positieve: de interpretatie moet het als een van haar plichten zien, juist de discrepantie tussen literaire onbepaaldheid en de bepaaldheden van de werkelijkheid helder te belichten, de discrepantie tussen literaire codes en de ermee in verbinding gebrachte, relatief duidelijke en welomschreven realiteitscodes. Een volgens dit richtsnoer opererende methode zal de grenzen van | |
[pagina 89]
| |
de geldigheid van door de levensrealiteit bepaalde decoderingscodes kunnen laten zien, waardoor de interpretatie bijna automatisch ook een bijdrage zal kunnen leveren tot de ontwikkeling van maatschappij- en ideologiekritiek op het terrein van de literatuurgeschiedenis. Daarenboven wordt met behulp van zulke onderzoekmethoden ook een stap gezet in de richting van een grensbepaling van de onbepaaldheid zelf. Want hoewel de poëtische onbepaaldheid een soort ontologisch gegeven van literaire teksten is die daarom principiëel een tijdloze, algemene geldigheid bezit, profileert ze zich scherp als in elk afzonderlijk geval virulente onbepaaldheid, als de onbepaaldheid waar het bij een actuele receptie om gaat of om zou kunnen gaan. Ze krijgt duidelijke contouren in de confrontatie met die codes, die als bepaalde codes tegenover haar staan en uit wier perspectief zij als onbepaaldheid vastgelegd kan worden. Dat betekent dat de literaire onbepaaldheid voor de interpretatie pas dan vruchtbaar wordt, als ze aan precies afgepaalde bepaaldheden gerelateerd wordt, die zowel binnen als buiten het werk aangetroffen kunnen worden. Op die manier kan ook aan de historische interpretatie weer recht gedaan worden. Deze namelijk konfronteert de onbepaaldheid met de bepaaldheden die ten tijde van het ontstaan of van de publicatie van het werk als zodanig fungeerden. Als historische interpretaties zijn echter onder dit gezichtspunt ook andere dan alleen die interpretaties te verstaan, die zich op de tijd beroepen waaruit het werk afkomstig is. Van beslissende betekenis is telkens de expliciete relatie met een bepaalde historische situatie die de optiek levert waardoor de onbepaaldheid als zodanig gestalte krijgt. Vergelijkt men in dit verband de recepties, waaraan een werk in verschillende periodes onderworpen wordt, dan blijkt dat er in de loop van de tijd zeer wel verschuivingen kunnen optreden tussen bepaaldheden en onbepaaldheden. Wat voor de ene periode bepaaldheid is kan voor de andere periode als onbepaaldheid gelden, en omgekeerd.Ga naar voetnoot16 Maar toch blijkt zich in de regel een zekere hoeveelheid identieke onbepaaldheid continu te handhaven, die bovendien gebonden is aan essentiële tekstgedeelten en structuren van het werk. | |
[pagina 90]
| |
De door middel van zulke operaties te bereiken afpaling van de onbepaaldheid als in een bepaalde situatie actuele vermag de onbepaaldheid zelf natuurlijk niet op te heffen. Ze wordt veeleer slechts beperkt in de excessieve tendens, waarin ze zich in eerste instantie presenteert. De contingentie van het literaire Werk kan zo tot een overzichtelijke niet-duidelijkheid gereduceerd worden. Onbepaaldheid wordt approximatief localiseerbaar. En de interpretatie krijgt een historische dimensie, omdat de onbepaaldheid zich niet langer manifesteert als contourloze vaagheid of absolute oninterpreteerbaarheid, maar nu verschijnt in afhankelijkheid van omliggende bepaaldheden en daardoor losgemaakt kan worden uit de sfeer van volledige duisternis. De interpretatie moet streven naar een methodische houding, die men als suspensief interpreteren zou kunnen omschrijven. Door middel van die houding kunnen niet alleen teksten in hun totaliteit benaderd worden maar ook in al hun onderdelen en details. De gepostuleerde terughoudendheid verhindert niet in het minst de analyse van literaire objecten, evenmin als een eventuele zintoewijzing. Ook een suspensieve interpretatie is in staat literaire thematiseringen die in onbepaaldheid hun adequate vormgeving gevonden hebben in de vorm van textuur en structureringen van bepaaldheden en onbepaaldheden te beschrijven. Hun interferente opbouw, hun stilistische en structurele organisatie zijn zeer wel te onderkennen en te analyseren. En vanuit deze onderzoekingen is tenslotte ook een voorzichtige zinconstitutie te verantwoorden, zonder dat overigens de onbepaaldheden getransformeerd zouden moeten worden tot konkrete, receptieve betekenissen. | |
IIWanneer men ernst maakt met het uitgangspunt dat literaire boodschappen op een bijzondere wijze gecodeerd zijn, dan zal literatuurwetenschappelijk interpreteren mede bepaald worden door het inzicht, dat een tekst niet slechts datgene betekent wat hij als een vanuit normale codes decodeerbare tekst lijkt te zeggen. Het zal in de regel gemakkelijker zijn de differentie tussen receptieve duiding en daar bovenuit stijgend betekenisveld aan teksten uit de twintigste eeuw te demonstreren dan aan teksten uit vroegere periodes. Over het geheel genomen wekt in elk geval de literatuur van voor 1900 de indruk dichter bij de algemene | |
[pagina 91]
| |
gebruikscodes van haar tijd te staan dan de literatuur van na de eeuwwisseling. Zelfs oppervlakkige lectuur bijvoorbeeld van het werk van Samuel Beckett of James Joyce leert duidelijk, in hoe sterke mate de daarin toegepaste literaire codes afwijken van de gangbare levens- en referentiekaders van de twintigste eeuw. Het verschil daarentegen tussen de literaire code b.v. van een roman van Balzac en de levenscodes van rond 1830 is aanzienlijk minder opvallend en daardoor ook moeilijker grijpbaar; waaruit nu echter ook weer niet de conclusie getrokken mag worden, dat dat verschil niet zou bestaan. De literatuur van de twintigste eeuw deelt, zoals bekend, haar neiging tot polyinterpreteerbaarheid en onbepaaldheid dikwijls aan de lezer mee door middel van opvallende gedeeltelijk al formeel direct herkenbare afwijkingen van het normale taalgebruik en van geijkte belevings-, ervarings- en denkstructuren. Binnen deze literatuur lijkt het werk van Kafka in eerste instantie een uitzondering te vormen. De afwijkingen lijken bij hem kleiner te zijn en ze manifesteren zich bijna nooit in de vorm van eclatante taalkundig-stilistische bijzonderheden of extremen. Het is zelfs zo dat Kafka's romans en verhalen in tegenstelling tot de meeste werken van zijn tijdgenoten zich niet tegen een decodering verzetten zoals recipiënten die volgens de hen ter beschikking staande regels uitvoeren. De bepaaldheid lijkt aanzienlijk sterker vertegenwoordigd dan de onbepaaldheid. De teksten maken - daar heeft het tenminste de schijn van - talloze herkenningen en verificaties mogelijk vanuit het perspectief van het dagelijks leven. Het door lezers en interpretatoren steeds weer met nadruk genoemde ‘realisme’ van Kafka's proza is als een indirect bewijs op te vatten van de mogelijkheid, dat proza met succes door middel van zich welhaast aan ons opdringende realiteitscodes te decoderen. Want realisme betekent in dit verband dat de taaltekens een werkelijkheid willen denoteren die vergelijkbaar is met die van congruente niet-literaire tekens. Realisme betekent overeenstemming, op zijn minst analogie tussen literaire en reële werkelijkheid. Wanneer men bepaalde premissen accepteert, die van oudsher het domein van de literatuur waren, zoals b.v. dat een mens in een dier veranderd kan worden of dat een hond over zijn ervaringen verslag kan doen, dan lijkt het gebeuren zich in deze verhalen voor het overige volgens ‘reële’, d.w.z. ‘normale’ wetten te voltrekken. Dit veelvuldig aangehaalde realisme van Kafka laat een algemene levenswerkelijke decodering toe, die het zonder allerlei bijzondere individuele accentueringen kan stellen en daarom door alle recipiënten, of het nu ‘gewone lezers’ of literatuur- | |
[pagina 92]
| |
historici betreft, als karakteristieke eigenschap van deze literatuur beschouwd wordt.Ga naar voetnoot17 Maar alle recipiënten doen onmiddellijk na die ervaring van realisme, meestal zelfs gelijktijdig, een tweede ervaring op, die de eerste in belangrijke mate relativeert en de receptie bemoeilijkt. Want zo goed als alle lezers voelen zich door de ‘normale’ decodering niet bevredigd. De op zichzelf sluitende realistische werken hebben namelijk als ze zo opgevat worden geen ‘zin’, ze hebben zo in feite niets te zeggen, ze verzwijgen hun betekenis. Het realisme als zodanig is geen antwoord, in elk geval is het niet van dien aard dat het als mimesis een eigen waarde zou hebben. Het vormt veeleer de intrigerende grondslag voor de geconstateerde behoefte aan zin en betekenis. En aan die behoefte kan blijkbaar slechts voldaan worden wanneer men een nieuwe premisse toevoegt, namelijk dat de schijnbaar zo realistische teksten wel iets anders moeten betekenen dan ze te zeggen hadden toen men ze nu juist als realistisch opvatte. Nu wordt er een proces van allegorisch of anagogisch duiden op gang gebracht - de eigenlijke receptiefase, die ook rekening houdt met de individuele condities van de recipiënten. De kever in Die Verwandlung kan niet alleen maar een kever zijn, de rechtbanken in Der Prozeß moeten voor meer staan dan aardse rechtbanken, het slot in de gelijknamige roman moet opgevat worden in de geest van een oord der genade. Iedere lezer voelt het als een noodzaak alles wat Kafka geschreven heeft metaforisch te verstaan. Omdat de teksten zo goed als geen aanwijzingen geven (en omdat ook niet-literaire uitlatingen van Kafka daaromtrent weinig concreets bevatten), waar die metaforen voor staan, ziet elke lezer zich genoodzaakt het eigenlijke van deze oneigenlijke literatuur zelf te zoeken. Afhankelijk van de voor elke afzonderlijke recipiënt geldende levensrealiteit komen dan de verschillende, elkaar tegensprekende zin- en betekenisconstituties tot stand. De door iedereen ervaren onbepaaldheid wordt in voor iedereen afzonderlijk actuele bepaaldheid getransformeerd. Hoewel het er in eerste instantie op lijkt dat het realisme van Kafka | |
[pagina 93]
| |
een aan algemene vooronderstellingen georiënteerde reële decodering van de teksten moeiteloos toelaat, blijkt al snel dat die decodering niet met succes bekroond wordt, dat een telkens individueel en algemeen geconditioneerd receptieproces noodzakelijk is. Daardoor betoont zich de zojuist geconstateerde uitzonderingspositie van deze teksten als een slechts voorlopige. Ook voor Kafka geldt wat bij andere auteurs van de twintigste eeuw geobserveerd kan worden, namelijk dat het kontrast tussen literatuurcode en levenscodes bijzonder groot is. En het lijkt alleen opgeheven te kunnen worden via de twijfelachtige operatie van een metaforische uitleg. Inderdaad hebben alle Kafka-lezers (en -exegeten) het uitgangspunt geaccepteerd dat een decodering met behulp van normale codes niet toereikend is, ook al hebben ze dat niet allemaal expressis verbis toegegeven. De wetenschappelijke interpretatie, die het falen van normale decoderingen immers niet slechts uit ervaring kent maar het ook kan verklaren vanuit het inzicht in de specifieke structuur van literaire teksten, krijgt nu met het probleem te maken hoe zij willekeurige metaforische of anagogische duidingen vermijden kan, d.w.z. hoe zij de onbepaaldheid als actuele betekenis zichtbaar kan maken zonder daarbij de onbepaaldheid in eenzijdige, vertekenende bepaaldheid om te zetten of in lege, ongeprofileerde algemeenheden te blijven steken. Een van de gegevens waar alle interpretatie van Kafka's werk van moet uitgaan is zijn volledige codering, zijn hermetische geslotenheid ten opzichte van alle normale codes. De perfectie van de onbekende codering biedt de recipiënt geen enkel aanknopingspunt, van waaruit hij zijn metaforische duiding zou kunnen laten starten. Die geslotenheid, die de recipiënt slechts de keuze laat tussen een hem weinig zin- en betekenisvol voorkomende normale decodering of een volledige omzetting in een gelijkenis - een gelijkenis die hij zelf moet produceren -, die geslotenheid kenschetst de werken zelf onder andere als niet-interpreterende beschrijvingen van iets. Ze presenteren zich niet als een bepaalde zienswijze, als een perspectief op iets dat achter hen of in hen verborgen ligt en dat nu gevonden moet worden. Ze laten het veeleer niet alleen aan de recipiënt over naar een ‘eigenlijke betekenis’ te zoeken maar dwingen hem er ook toe die betekenis te constitueren. Kafka's romans en verhalen zijn juist zo geconstrueerd dat ze er niet uitzien als een weergave van wat de auteur zich voorstelt, meent of wil zeggen. Ze breken daardoor met bepaalde conventies van de literaire traditie. Want tot in de twintigste eeuw placht literatuur de lezer | |
[pagina 94]
| |
schijnbaar mogelijkheden aan te bieden het leven te begrijpen en de werkelijkheid te interpreteren, en wel doordat het kunstwerk zich liet aanzien als het product van een mens, van een schrijver. Vooral in de vertelkunst behoorde het bij de traditionele constructie dat daarin en daarachter de ordenende kracht van een auteur, of toch op zijn minst van een verteller, zichtbaar was, waardoor het werk steeds ook als een - weliswaar discutabel - stuk interpretatie van de levenswerkelijkheid opgevat kon worden. Bij Kafka is elk aanknopen aan deze traditie van literaire conventies consequent vermeden. Deze teksten manifesteren zich daarom, zou men met enige overdrijving kunnen zeggen, aan de lezer niet zozeer als literatuur maar veeleer als werkelijkheid, op dezelfde manier als hij er ook overigens mee geconfronteerd wordt - en evenzo moet hij er zelfstandig mee in het reine zien te komen. Lothar Fietz heeft terecht vastgesteld dat de specifieke romanfictie van Kafka er toe leidt dat het dualisme van kunst en realiteit opgeheven wordt.Ga naar voetnoot18 Het duidelijkste symptoom van deze radicale poëticiteit, die zo radicaal is dat ze zichzelf bijna weer in werkelijkheid verandert, is de bijna volledige eliminering van de verteller. Met enkele uitzonderingen wordt dat wat Kafka vertelt niet door een specifiek vertelmedium overgebracht. Zeker, de ‘vertelfunctie’ kan om literair-logische, om ontologische redenen in epische werken niet volledig uitgeschakeld worden, wil men tenminste nog van ‘vertellen’ kunnen spreken. Logisch gezien bezitten daarom ook bij Kafka alle werken een verteller.Ga naar voetnoot19 Maar toch heerst er een onmiskenbaar streven, die verteller om zo te zeggen niet aan bod te laten komen, zijn functie te beperken tot het absoluut noodzakelijke. Vergeleken met de almachtige, zelfbewuste, zich soms ook wel onzeker voordoende, maar het vertelde altijd beheersende vertellers uit de achttiende en negentiende eeuw is de verteller bij Kafka geredu- ceerd tot een soort mediaal rudiment. De figuren en gebeurtenissen bewegen zich, die indruk maken ze tenminste, onafhankelijk van de ordenende hand van een regisseur. Het vertelde, zo is men geneigd te denken, vertelt zich zelf. Ook al is dat een bedriegelijke indruk, want vanzelfsprekend zijn ook Kafka's teksten geen ‘natuurlijke werkelijkheid’ maar als menselijke producten niets anders dan georganiseerde en gestructureerde voorwerpen, toch is die indruk van doorslaggevende | |
[pagina 95]
| |
betekenis voor alle receptie en interpretatie van deze zich schijnbaar zo direct presenterende werken. De als hermetisch gesloten overkomende vertelkunst van Kafka, haar vooral door consequente reductie van de figuur van de verteller ontstaande compactheid is nu niet alleen op te vatten als het resultaat van de individuele aanleg van de schrijver maar zeer beslist ook als geconditioneerd door een bepaalde historische situatie. De bijzondere verschijningsvorm van Kafka's werken, die de lezer confronteren met een ondoorzichtige wereld, werd mede bepaald door een historische situatie waarin het geloof aan een constante vooruitgang, aan de voort- durend groeiende heerschappij van de mens op losse schroeven was komen te staan, waarin de twijfels aan een zinvolle en cohaerente wereldorde steeds sterker werden. De traditionele modellen ter verklaring van de werkelijkheid faalden in de confrontatie met een steeds minder transparent wordende maatschappij hoe langer hoe duidelijker. Een algemeen relativisme greep om zich heen dat alle wereldomspannende ordeningsstructuren ondermijnde en alleen nog maar vermoedens en verklaringen met betrekking tot geïsoleerde verschijnselen toeliet. Het ervaringsfeit dat alle structuren van wereld, zijn en tijd afbrokkelden vond overal in de literatuur van de twintigste eeuw zijn weerslag. Schrijvers stelden zich voor een deel zelfs uitdrukkelijk tot taak, het ontoereikende van vertrouwde en tot dan toe geborgenheid suggererende wereldbeelden aanschouwelijk te maken. Dat men zich van de alwetende verteller afwendt en in zijn plaats een ik-verteller opvoert, die, verstrikt in de gebeurtenissen als hij is, de relativiteit van de stand- punten documenteert, dat drukt al in formeel-structureel opzicht een stempel op de roman, waardoor deze zich laat kennen als een aan de realiteit geparalleliseerd fenomeen. De literatuur heeft een van haar functies, namelijk een bijdrage te leveren tot positief begrip van de wereld, opgegeven. Ze dwingt de recipiënt tot eigen activiteit, tot een persoonlijke positiebepaling aan de hand van zijn lectuur, ze dwingt hem er toe, zich zijn eigen subjectiviteit te realiseren en deze te analyseren, zoals de realiteit zelf dat ook doet, buiten alle literatuur om. Onder de indruk van de Tweede Wereldoorlog, die dat relativisme en die ervaring van het afbrokkelen van alle waarden nog versterkte, schreef Jean-Paul Sartre in 1948: Mais nous, embarqués sur un système en pleine évolution, nous ne pouvions connaître que des mouvements relatifs; au lieu que nos prédécesseurs croyaient se tenir en dehors de l'histoire et s'étaient élévés d'un | |
[pagina 96]
| |
coup d'aile à des cimes d'où ils jugeaient les coups en vérité, les circonstances nous avaient replongés dans notre temps: comment donc eussionsnous pu le voir d'ensemble, puisque nous étions dedans? Puisque nous étions situés, les seuls romans que nous pussions songer à écrire étaient des romans de situation, sans narrateurs internes ni témoins tout-connaissants; bref il nous fallait, si nous voulions rendre compte de notre époque, faire passer la technique romanesque de la mécanique newtonienne à la relativité généralisée, peupler nos livres de consciences à demi lucides et à demi obscures, dont nous considérerions peut-être les unes ou les autres avec plus de sympathie, mais dont aucune n'aurait sur l'événement ni sur soi de point de vue privilegie, présenter des créatures dont la réalité serait le tissu embrouillé et contradictoire des appréciations que chacune porterait sur toutes - y compris sur ellemême - et toutes sur chacune et qui ne pourraient jamais décider du dedans si les changements de leurs destins venaient de leurs efforts, de leurs fautes ou du cours de l'univers; il nous fallait enfin laisser partout des doutes, des attentes, de l'inachevé et réduire le lecteur à faire luimême des conjectures, en lui inspirant le sentiment que ses vues sur l'intrigue et sur les personnages n'étaient qu'une opinion parmi beaucoup d'autres, sans jamais le guider ni lui laisser deviner notre sentiment.Ga naar voetnoot20 Het is niet toevallig, maar eerder van een consequente logica, dat representatieve schrijvers van de twintigste eeuw zich steeds weer op Kafka beroepen en hem als getuige gebruiken ten bewijze van de juistheid van hun eigen intenties. Want Kafka heeft als een van de eersten door middel van vorm en structuur van zijn werken de consequenties getrokken uit de nieuwe levens- en realiteitservaring. Zijn grote en aanhoudende invloed ook buiten literaire kringen berust eveneens o.a. op het feit dat zijn werk alleen al door de manier waarop het als vreemd maar toch niet volledig onbekend op de recipiënt overkwam ervaringen thematiseerde, die de lezers door hun eigen werkelijkheidservaring op zijn minst onbewust herkenden. Alle inspanningen en moeite om de vorm van Kafka's werken te verklaren vanuit de persoonlijke eigenaardigheden van de auteur hebben daarom geen oog voor de representativiteit, die kenmerkend is voor deze werken. Ze zijn in hun eigen aard niet in de eerste plaats op te vatten als de expressie van een bijzondere individualiteit en de problematiek daarvan (hoogstens zo, dat ook die individualiteit de spiegel is van een veel algemenere situatie). In Kafka's werk wordt veeleer een | |
[pagina 97]
| |
supraindividuele beleving, een algemene ervaring tot uitdrukking gebracht. Ongetwijfeld ‘läßt sich festhalten, daß Kafkas ganz individuellpersönliche Erfahrung seines Junggesellentums sein Werk bis in die Bereiche der Struktur und der Stilistik hinein gepragt hat’.Ga naar voetnoot21 En misschien is het zelfs wel juist wanneer men vaststelt: Diese Unfähigkeit, sich in Affirmierung oder Kritik der vorgefundenen Wirklichkeit mitmenschlich zu solidarisieren, war es dann auch, die Kafka unter den Zwang stellte, alles geschichtliche Geschehen in eine Funktion der eigenen Innerlichkeit zu verwandein und ihm eine bloß subjektive Relevanz abzupressen.Ga naar voetnoot22 Zulke constateringen en gevolgtrekkingen zijn zeker vruchtbaar voor al die onderzoekingen die het ontstaans- en scheppingsproces willen belichten vanuit de schrijver. Maar ze blijken ontoereikend te zijn wanneer het om de teksten zelf en hun receptie gaat. Ze lopen gevaar iets als van individuele betekenis aan te merken wat van algemene betekenis is. De ‘subjectieve relevantie’ die Kafka ten behoeve van zijn werk aan de geschiedenis zou hebben ontleend is in de ‘Wirkungsgeschichte’ van dat werk allang een objectieve relevantie gebleken te zijn. Zoals dan ook geschiedenis en historische werkelijkheid bij Kafka nu juist niet alleen maar als innerlijkheid optreden, maar o.a. in de vorm en de vertelmodus van zijn werken geobjectiveerd zijn. De reductie tot individuele situaties en voorwaarden impliceert al of niet bewust de tendens, deze werken niet ernstig te nemen. In wezen onderscheidt zo'n standpunt van explicatie zich in niets van de houding die in de teksten verborgen allegoriën wil zien, die de ondoorzichtigheid ervan naar een dieper liggende orde wil transfereren, die dus eigenlijk achter alles toch weer zo graag de vanuit een bepaald standpunt berichtende verteller zou willen ontdekken. Zowel de methode die met de individuele structuur van de auteur opereert als de allegorische interpretatie onthullen zich, geconfronteerd met het gegeven van de teksten, als procédés die uitgaan van premissen, welke geen greep kunnen krijgen op de historische implicaties die Kafka's werk bij uitstek mede gevormd hebben. Het zijn anachronistische methodes, waarvan het dan ook alleen al om die reden geen verwondering mag wekken dat ze tot mislukken gedoemd zijn. Het | |
[pagina 98]
| |
wetenschappelijk onderzoek naar Kafka moest daarom wel in het slop raken; want de onderzoekers spanden zich in hun onderwerp te duiden door middel van modellen die Kafka zelf achter zich gelaten had en wier expliciete negatie zelfs een van de kenmerken van zijn teksten is. De schrijvers van de twintigste eeuw daarentegen hebben van meet af aan een voorsprong gehad op de professionele Kafka-exegeten. Alain Robbe-Grillet, die de strijd aangebonden heeft met de ‘analogies anthropomorphistes’ in de literatuur,Ga naar voetnoot23 d.w.z. met het idee dat de wereld en de dingen uitsluitend gevormd worden naar het beeld en de gevoelens van de mens, onderkent in Kafka een van zijn belangrijkste voorlopers. Hij begrijpt Kafka vanuit de in zijn werk objectief geworden subjectiviteit. En zeer beslist wijst hij elke allegorische uitleg van deze romans en verhalen van de hand: La mésaventure de Kafka dans ce domaine est exemplaire. Cet auteur réaliste (dans l'acceptation nouvelle que nous tentons de définir: créateur d'un monde matériel, à la présence visionnaire) est aussi celui qui a été le plus chargé de sens - de sens ‘profond’ - par ses admirateurs et exégètes. Très vite il est devenu, avant tout, aux yeux du public, l'homme qui faisait semblant de nous parler des choses de ce monde, dans le seul but de nous faire entrevoir l'existence problématique d'un au-delà. Ainsi nous décrit-il les tribulations de son (faux) arpenteur obstiné, parmi les habitants du village; mais son roman n'aurait d'autre intérêt que de nous faire rêver sur la vie proche et lointaine d'un mystérieux château. Lorsqu'il nous montre les bureaux, les escaliers et les couloirs où Joseph K.... poursuit la justice, ce serait uniquement pour nous entretenir de la notion théologique de ‘grâce’. Et le reste à l'avenant. Maar hoe zeer Robbe Grillets afwijzing van de allegorische exegese | |
[pagina 99]
| |
ook onze instemming verdient, in de daaruit voor Kafka getrokken consequenties schiet hij zijn doel voorbij. Wat hij als tendens bij Kafka heel juist gezien heeft Wordt fout of toch in elk geval vertekend eenzijdig, Wanneer Robbe-Grillet Kafka als het ware tot een vertegenwoordiger van de nouveau roman wil maken. Dat wordt helemaal duidelijk in het vervolg op ons eerste citaat: Or, ce dont une lecture non prévenue nous convainc, au contraire, c'est de la réalité absolue des choses que décrit Kafka. Le monde visible de ses romans est bien, pour lui, le monde réel, et ce qu'il y a derriére (s'il y a quelque chose) paraît sans valeur, face à l'évidence des objets, gestes, paroles, etc. L'effet d'hallucination provient de leur netteté extraordinaire, et non de flottements ou de brumes. Rien n'est plus fantastique, en définitive, que la précision. Peut-être les escaliers de Kafka mènent-ils ailleurs, mais eux sont là, et on les regarde, marche par marche, en suivant le détail des barreaux et de la rampe. Peut-être ses murs gris cachent-ils quelque chose, mais c'est à eux que la mémoire s'arrête, sur leur enduit craquelé, sur leurs lézardes. Même ce dont le héros est en quête disparaît, devant l'obstination qu'il met dans sa poursuite, ses trajets et ses mouvements, seuls rendus sensibles, seuls vrais. Dans toute l'oeuvre, les rapports de l'homme avec le monde, loin d'avoir un caractère symbolique, sont constamment directs et immédiats.Ga naar voetnoot25 Om een ‘réalité absolue’ gaat het bij Kafka nu juist niet. Hier heeft Robbe-Grillet zich door de oppervlakkig gezien moeiteloos uitvoerbare decodering met behulp van gangbare realiteitservaringen tot conclusies laten verleiden, die Kafka geen recht doen wedervaren. Want met een ‘réalité absolue’ laten zich in dieren veranderde mensen en mededelingen van muizen, honden of apen niet rijmen. Hier heeft men eerder te maken met de door Robbe-Grillet van de hand gewezen anthropomorfiserende analogiën. In zijn pleidooi voor een nieuwe realiteit in de roman spreekt Robbe-Grillet herhaaldelijk van de ‘signification immédiate des choses’,Ga naar voetnoot26 die in literaire werken tot uitdrukking moet komen en die bij Kafka reeds te vinden zou zijn. Maar ook zo'n ‘signification immédiate’ van de dingen is er bij Kafka niet, evenmin als in welke andere literaire tekst dan ook, zelfs niet in de nouveau roman. Wat zich op het eerste gezicht als ‘direkte betekenis’ aan de lezer lijkt te presenteren, blijkt bij nader toezien toch steeds weer indirekt te zijn; want literaire werkelijkheid is altijd door een subject geziene en gevormde werkelijkheid, ook als de | |
[pagina 100]
| |
schrijver met allerlei kunstgrepen probeert zich zelf in de ogen van de lezer als medium uit te schakelen. Daarin slaagt hij o.a. door aan de van hem uitgaande perspectivering een zodanige vorm en functie te geven dat het voor de recipiënt zo lijkt te zijn dat de dingen zich slechts zelf presenteren. In de meeste gevallen betekent dat het annuleren van gangbare realiteitsvoorstellingen, zodat de lezer inderdaad de indruk van een ‘direkte betekenis van de dingen’ krijgt, de indruk van ‘absolute realiteit’. Deformatie en destructie van gangbare werkelijkheidsvoorstellingen leidt evenwel niet automatisch tot objectiviteit, maar tot het installeren van andere, onbekende observatie- en presentatiestructuren van werkelijkheid, wat dan inderdaad bij de lezer althans tijdelijk de indruk kan wekken alsof het om direktheid en absoluutheid zou gaan. Het afbreken van vertrouwde realiteitsvoorstellingen en -structuren met behulp van vreemde perspectivering heeft in de moderne literatuur tot op heden twee extreem verschillende methoden te zien gegeven. Aan de ene methode heeft Samuel Beckett op bijzonder indringende wijze vorm gegeven. Doordat Beckett elke in zijn werken optredende werkelijkheidsvoorstelling onmiddellijk weer afbreekt en geen gesloten realiteitsstructuur van welke aard dan ook beschrijft, vernietigt hij elke denkbare structurering van de werkelijkheid. Bij hem worden de voorwaarden voor elke structurering van de werkelijkheid tot thema: Der Leser soll sich der Art seines Wahrnehmens, der Form seiner passiven Synthesen zum Herstellen von Konsistenz, ja des Funktionierens seiner Reflexion bewußt werden. Dies setzt voraus, daß der Roman das Erzählen von Geschichten und das Erstellen von Zusammenhängen aufgibt, um in der Präsentation von Elementarbeständen der Erzähltechniken, ja in der Trennung von Darstellungsraster und dargestelltem Material einen solchen Grad der Irritation zu erzeugen, daß nun der Leser selbst Wahrnehmungs- und Reflexionszusammenhange erstellt. Diese werden vom Text vielfach dementiert, um dem Leser zu bedeuten, daß die von ihm erstellten Konsistenzen zu kurz greifen und daher viel von dem, was der Text an Konstitutionsmöglichkeiten enthält, durch diese groben Erfassungsraster fallen lassen. Ein solches Dementi macht dann den Leser nicht nur auf seine ihm selbst verborgenen Antizipationen aufmerksam, die aller Wahrnehmung und aller Bewußtheit vorausliegen, sondern läßt ihn auch entdecken, was in der Konsistenzbildung als Vorbedingung des Verstehens alles passiert und worin vielleicht am Ende diese Nötigung zur Konsistenzbildung überhaupt besteht.Ga naar voetnoot27 | |
[pagina 101]
| |
De tweede methode kiest als het ware de tegenovergestelde richting en lijkt in vergelijking met Beckett of Joyce conventioneel. Hier wordt namelijk ‘das Erzählen von Geschichten und das Erstellen von Zusammenhangen’ niet verlaten maar integendeel zo extreem geperfectioneerd dat de teksten zich naar buiten toe hermetisch afsluiten. Dit is de methode van Kafka. Zijn verhalen en verbanden zijn in zichzelf zo volmaakt dat ze als gesloten eenheden weerstand bieden aan zin- en betekenistoekenningen van buitenaf of op alle adaptaties een stempel van vrijblijvendheid drukken. Terwijl bij Beckett de incohaerentie in de tekst zelf tot uitdrukking komt, moet de lezer deze bij Kafka eerst nog ontdekken in het falen van zijn pogingen, de schijnbaar afgebeelde cohaerentie te begrijpen. Becket maakt gebruik van technieken en methoden die van de literaire traditie afwijken, terwijl Kafka in zijn procédé juist de perfectie van traditionele vertelstrategieën presenteert. De uitwerking, die dit alles op de recipiënt heeft is in beide gevallen echter vergelijkbaar. Langs deze weg ontstaat de voor Kafka karakteristieke situatie dat de ongewone geslotenheid van zijn teksten de recipiënten tot een niet minder ongewone openheid van hun ‘interpretaties’ dwingt. Terwijl Beckett zijn lezers er door incohaerente tekst- en realiteitsmodellen op voorhand van weerhoudt consistente verbanden te construeren, dwingt Kafka hen ertoe steeds nieuwe verbanden te leggen en te overwegen. Het variabele karakter van alle uitleggingen laat zijn werken tenslotte contingent worden ten opzichte van alle werkelijkheidsmodellen; en daardoor wordt het dan ook mogelijk, de werkelijkheid zelf als contingent te ervaren, want zij onttrekt zich immers net als die teksten aan elke unificerende interpretatie. Het hermetische karakter van Kafka's werken blijkt onder dit aspect openheid te zijn. In hun geslotenheid zijn ze tegelijk ook open in die zin, dat de geslotenheid een brede, vrije ruimte voor exegese schept. Umberto Eco noemt hen voorbeelden ‘des offenen Kunstwerks par excellence’: Prozeß, Schloß, Erwartung, Verurteilung, Krankheit, Verwandlung, Folter, sind nicht Situationen, die in ihrer unmittelbaren wörtlichen Bedeutung verstanden werden sollen. Doch sind im Unterschied zu den allegorischen Konstruktionen des Mittelalters die mitschwingenden Bedeutungen hier nicht in eindeutiger Weise vorgegeben, werden von keiner Enzyklopädie garantiert, beruhen auf keiner Deutung der Welt. Die verschiedenen existentialistischen, theologischen, klinischen, psychoanalytischen Interpretationen der Kafkaschen Symbole können die | |
[pagina 102]
| |
Möglichkeiten des Werkes keineswegs erschöpfen: es bleibt unausschöpfbar und offen wegen eben dieser Ambiguität, deshalb, weil an die Stelle einer nach allgemeinen Gesetzen geordneten Welt eine auf Mehrdeutigkeit sich gründende getreten ist, sei es im negativen Sinne des Fehlens von Orientierungszentren oder im positiven einer dauernden Überprüfbarkeit der Werte und Gewißheiten.Ga naar voetnoot28 De laatste woorden van dit citaat zijn het belangrijkst. Want de openheid actualiseert zich in de functie die het werk toekomt als een potentiële betekenisdrager binnen de wereldoriëntatie van de recipiënt. Het gaat niet om de onuitputtelijkheid van het gehalte aan betekenis, zoals Eco daarvoor lijkt te suggereren; want dat zou betekenen dat er toch een bepaalde betekenis in het werk zou zitten, al zou die dan ook als zo ruim begrepen moeten worden, dat geen enkele interpretatie hem geheel kan omvatten. Niet de veronderstelde oneindigheid van de betekenis staat ter discussie; openheid wil hier veeleer zeggen onbereikbaarheid van alle betekenis, omdat alle middelen en methoden die ingezet worden om greep te krijgen op die betekenis a priori inadequaat zijn. Openheid laat zich bij Kafka vooral kennen als het noodzaken van de recipiënt, zich weer tot zijn eigen werkelijkheid te wenden. Op een ander niveau dan dat van de op enigerlei wijze toch traditionele mimesis zijn Kafka's werken dus inderdaad realistische literatuur. Niet omdat ze, zoals het op het eerste gezicht lijkt, overeen zouden stemmen met het beeld dat hun lezers zich van de realiteit gevormd hebben, maar omdat ze hun recipiënten dwingen tot observatie- en suppositieoperaties, tot het zoeken naar een betekenis, op dezelfde manier als de hen omgevende werkelijkheid, die voortdurend onderworpen wordt aan nieuwe consistentie vormende perspectiveringen en ordeningen, omdat de geldende telkens weer ontoereikend blijken te zijn. Werkelijkheid verschijnt in Kafka's teksten als weerstand. Ze illustreren een opvatting van de werkelijkheid, die Hans Blumenberg als een zich op de ‘Erfahrung von Widerstand’ oriënterende gedefinieerd heeft.Ga naar voetnoot29 Realiteit wordt opgevat als ‘das dem Subjekt nicht Gefügige, ihm Widerstand Leistende’.Ga naar voetnoot30 Een zo geaard realiteitsbewustzijn, dat pas in het recente verleden is ontstaan, resulteert volgens | |
[pagina 103]
| |
Blumenberg uit het verloren gaan ‘eines homogenen Wirklichkeitsbegriffes’, zoals andere tijdperken dat gekend hebben.Ga naar voetnoot31 Inderdaad kan men het niet aflatende doch vergeefse streven van de laatste decennia om Kafka's werken in te passen in geldende modellen ter beschrijving van de werkelijkheid als een uitvloeisel van het feit begrijpen, dat Kafka's teksten aan hun recipiënten en exegeten als werkelijkheid een weerstand voorzetten, waartegen zij zich telkens opnieuw te weer moeten stellen en waarin zich de eigen werkelijkheid van deze teksten overduidelijk documenteert. De conclusie ligt voor de hand dat de Kafka-receptie en -interpretatie o.a. zo'n monsterlijke omvang gekregen heeft, omdat het werk een irritatie van bijzondere aard oproept, waarvan de oorzaak ligt in het feit dat recipiënten en interpreten zich bij de confrontatie met de onbreekbare weerstand van die teksten van zichzelf bewust worden. Minstens voor een deel kan hiermee ook de opvallende incohaerentie verklaard worden van de Kafka-receptie en -interpretatie, zoals die zich tot nu toe ontwikkeld heeft. In vergelijking met wetenschappelijk onderzoek van andere schrijvers zijn voor het onderzoek naar Kafka niet alleen overal aan te treffen tegenstrijdigheden kenmerkend, maar ook een discontinuïteit in die zin, dat in het algemeen gesproken de onderzoeker slechts zelden of in geringe mate voortborduurt op zijn voorgangers. Het onderzoek naar Kafka heeft over het geheel genomen niet een opeenvolging te zien gegeven van op elkaar voortbouwende, elkaar aanvullende of op enigerlei wijze met elkaar verbonden interpretaties. Het is veeleer zo dat elke nieuwe ‘interpretatie’ zichzelf presenteert en rechtvaardigt als een poging Kafka's werken in hun totaliteit, als het ware voor het eerst, te begrijpen. Dit karakteristieke kenmerk van het onderzoek naar Kafka wordt op zijn minst voor een deel begrijpelijk wanneer men ziet dat het om een tekststructuur gaat die elke recipiënt telkens weer op zichzelf terugwerpt door middel van een weerstand die hem vanuit die structuur tegemoet treedt. Tot nu toe hebben wij Kafka's werk uitsluitend in zijn uiterlijke verschijningsvorm in beschouwing genomen, in de vorm waarin het zich in de receptiesituatie aan de lezer presenteert. Vanuit verschillende invalshoeken en uitgangspunten leverde dat als resultaat op dat Kafka's teksten - ondanks schijnbaar mogelijke normaaltalige decodering - in hun geconcentreerdheid en geslotenheid als open kunstwerken over- | |
[pagina 104]
| |
komen, die de lezer tot operaties uitnodigen en verplichten, zoals hij ook gedwongen is ze uit te voeren ten opzichte van een vreemde werkelijkheid die zich door middel van weerstand aan hem openbaart. Ze verlangen van de recipiënt voortdurende herziening van de observatieen interpretatiecriteria die hij wil aanleggen. Deze worden door de negatieve reactie van de teksten telkens als zijnde subjectief ontmaskerd, ze worden als theoriën ter overmeestering van een in de grond van de zaak contingente werkelijkheid, als historisch-humane constructies gefalsifieerd. Ze blijken dus ondeugdelijk te zijn om de - zoals men met literatuurwetenschappelijke adaptatie en uitbreiding van Blumenbergs these zou kunnen zeggen - weerstand van de onbepaaldheid te doorbreken. Met de geschetste processen, die tijdens de receptie bij de recipiënt op gang gebracht worden en aan die receptie lijn geven, is toch wel iets gewonnen: We hebben enig inzicht gekregen in de eigen-aardigheid en de structuur van deze werken. In elk geval is toch wel aangetoond dat een suspensieve interpretatiemethode adequater is dan pogingen tot exegese die naar een complete, concrete en homogene ‘duiding’ streven. Men mag zelfs nog een stap verder gaan. De geslotenheid en geconcentreerdheid van de teksten, waarin tegelijkertijd hun openheid bestaat, vindt - als gezegd - een van haar oorzaken in de manier waarop de middelaarsfiguur van de verteller tot een literair-logisch minimum gereduceerd wordt. Daardoor krijgt de recipiënt de indruk dat hij niet met het product van een menselijk subject te doen heeft maar met een zich zelf producerende en refererende realiteit. Het ontbreken of toch bijna consequent doorgevoerde elimineren van een mediale instantie heeft nu niet alleen voor de receptie verregaande gevolgen, maar vormt en structureert ook de handelingen en gebeurtenissen in de werken zelf. Een van die gevolgen is het ‘einsinnige’ vertellen dat Friedrich Beißner als eerste beschreven heeftGa naar voetnoot32 en dat sindsdien door het wetenschappelijk onderzoek steeds weer bevestigd is. Het hele gebeuren wordt uitsluitend vanuit de gezichtshoek van een enkele figuur geschilderd. Het perspectief van die ‘Aspektfigur’Ga naar voetnoot33 vormt de grondslag voor alles wat verteld wordt. De lezer komt niets te weten, wat aan die aspectfiguur niet bekend is, wat niet door zijn zienswijze gefilterd wordt. Niet alleen komt de lezer niets anders te weten, er gebeurt in al die verhalen niets, wat door die aspectfiguur | |
[pagina 105]
| |
niet als gebeurtenis, stemming, gevoel wordt geïdentificeerd. Lothar Fietz heeft nadrukkelijk vastgesteld dat die ‘Einsinnigkeit’ van vertellen betekent dat de subjectieve belevenis van het individu het eigenlijke thema van Kafka's werk vormt: Die hermetische Einheit der Perspektive beinhaltet auf gehaltlicher Ebene die Verabsolutierung des einsamen subjektiven Erlebnisses als Darstellungsgegenstand.Ga naar voetnoot34 Afgezien van het feit dat dit subjectivisme van al het vertelde alle tot op heden geproduceerde Kafka-duiding aan bepaalde grenzen had moeten binden, die evenwel telkens weer overschreden werden, krijgt de relatie tussen werk en lezer op grond van de alles beheersende subjectieve beleving van het beschrevene en van de beschrijving een heel merkwaardige dubbele bodem. Wat zich oppervlakkig bezien eerst als een vreemde, aan alle pogen tot exegese weerstand biedende entiteit, als lijkend op de realiteit, als ‘objectief’ presenteert, dat blijkt nu een extreem subjectief geconditioneerde schepping te zijn. Maar die paradoxale situatie is juist dan van groot belang voor de interpretatie, wanneer men nagaat met welk doel en in welk verband die interne subjectiviteit functioneert. De subjectiviteit van de aspectfiguren is op grond van de zich in de werken afspelende gebeurtenissen heel wel te vergelijken met de subjectiviteit van de recipiënten, waarmee deze die werken tegemoet treden. Zoals de lezer tracht, vanuit zijn persoonlijke, maatschappelijke en historische geconditioneerdheid de teksten te adapteren, precies zo tracht de ‘held’ bij Kafka vanuit zijn geconditioneerdheid de hem tegemoet tredende werkelijkheid de baas te worden, aan zijn modellen van de realiteit te onderwerpen. Hij is voortdurend bezig, dat wat hij als vreemd en ongewoon ervaart, wat hem verrast en overrompelt, te ‘begrijpen’. Zijn gedrag en zijn handelen richten zich steeds naar de door hem bedachte opvattingen omtrent de werkelijkheid. Karl Roßmann evengoed als de K.'s of Gregor Samsa spannen al hun krachten in om de wisselende situaties waar ze in terecht komen te duiden en hun plannen in overeenstemming te brengen met die duidingen. De ‘verhalen’ die in Kafka's werk verteld worden zijn de verhalen van de tesamen mèt de werkelijkheid veranderende interpretaties van die werkelijkheid en van het naar de mening van de ‘held’ daaraan aangepaste handelen. | |
[pagina 106]
| |
Aan de tekststructuur ligt een beweging, een bewegingsritme ten grondslag, vergelijkbaar met en zelfs analoog aan de beweging en het ritme die de receptieprocessen bepalen. Binnen de teksten herhalen zich de operaties die van buitenaf op hen uitgevoerd worden. De aspectfiguren zijn in zekere zin verlengstukken van de recipiënten. Tekststructuur en receptiestructuur zijn congruent. Voor de betekenis en de zin der teksten wil dat zeggen dat in hen gethematiseerd is, wat de recipiënt met hen probeert te doen: de integratie van het vreemde, onbekende, van het onbepaalde in het eigen model van de werkelijkheid. Kafka's werk biedt te minder hulp bij het verwerken van de werkelijkheid, omdat de door de recipiënt nagestreefde vorming van consistentie zich als een procesmatige gebeurtenis herhaalt in de teksten en de lezer zich daardoor eerst recht met zijn eigen problemen geconfronteerd ziet. Maar in dit parallel schakelen van receptie- en werkstructuur hebben we niet het enige effect gevangen, dat het toespitsen van het vertelperspectief op dat van de aspectfiguren met zich mee brengt. Doordat de hoofdpersonen steeds het enige medium zijn, waardoor de inhoud van de werken naar de lezer getransporteerd wordt, kan deze zich nooit en nergens een van die personen onafhankelijk beeld van de gebeurtenissen vormen. Daaruit volgt dat de werkelijkheid waarom en waarmee de personen zich bezig houden uitsluitend zichtbaar wordt in de vorm, waarin de personen haar menen te zien, waarin zij haar tijdens de confrontatie wellicht getransformeerd hebben. Juist omdat de lezer de ‘Gegenwelt’, zoals Martin Walser haar genoemd heeft,Ga naar voetnoot35 nooit anders dan door de ogen van de aspectfiguren te zien krijgt, dienen alle beoordelingen ervan met de grootste voorzichtigheid bekeken te worden. Walsers uitdrukking ‘Gegenwelt’ gaat eigenlijk al te ver. Haar dan ook nog te kwalificeren als ‘ungerecht’, als ‘Unordnung, die sich eine Scheinordnung angelegt hat’,Ga naar voetnoot36 is even voorbarig als de bewering dat Karl Roßmann net als alle andere figuren het slachtoffer zou worden ‘eines korrumpierten Systems zwischenmenschlichen Zusammenlebens’, of als de conclusie dat K. terecht zou komen in een ‘Welt irrationaler, ja mythischer Uneindeutigkeit’.Ga naar voetnoot37 Als slechts schijnbare orde, als onrechtvaardig, irrationaal of mythisch verschijnt de werkelijkheid uit- | |
[pagina 107]
| |
sluitend vanuit het gezichtspunt dat het enige is waarin zij weergegeven wordt: dat van de aspectfiguren. Voor hen zal zij die eigenschappen inderdaad wel bezitten, maar daarmee is het nog niet mogelijk er definitief over te beslissen of die kwalificaties haar ook werkelijk toekomen. Want als niet door de ogen van de figuren waargenomen komt de werkelijkheid in het geheel niet voor, objectief blijft zij oninzichtelijk. Dat zij zich aan de overwegend rationeel gefundeerde inspanningen van de figuren om haar in hun greep te krijgen steeds weer onttrekt, daarover kan nauwelijks twijfel bestaan. Maar dit sluit de mogelijkheid niet uit dat ze alleen met de door de K.'s gepraktiseerde rationaliteit maar niet te doorzien en te besturen zou kunnen zijn. Blijft de werkelijkheid, die de hoofdpersoon kwelt, ook anoniem, de reacties van de figuren op die werkelijkheid zijn voor de lezer te controleren en te interpreteren. Die reacties zijn konkreet, begrijpelijk, desgewenst zelfs reconstrueerbaar. Ze zijn realistisch. Dat nu leidt ons tot een definitie van Kafka's realisme. Realistisch is namelijk niet de vanuit het standpunt der figuren geschilderde werkelijkheid, die als zodanig in het duister blijft, realistisch zijn veeleer gedrag en reacties van de figuren, realistisch is de subjectiviteit van het structurerende perspectief: Kafka steht in einer Entwicklung, in der die darstellbare Welt immer mehr auf den Erkenntnis- und Erfahrungsbereich des dargestellten Subjekts eingeschränkt - oder auch: verdichtet wird, denn die einschränkende Konzentration auf das Subjektive ist als Objektivierung der Situation des Menschen zu begreifen. Die Welt ‘objektiviert’ sich in der Subjektivität: das Subjekt als absolutes wird als dasjenige vorgestellt, dem allein Notwendigkeit und Allgemeinheit zukommt.Ga naar voetnoot38 Op het eerste gezicht lijkt zich vanuit dit gezichtspunt aan de lezer zelfs een mogelijkheid tot identificatie met de beschreven figuren te bieden. Maar het komt niet tot een duurzame identificatie. Want ook die objectivering, ook dit realisme verleent de lezer generlei positieve hulp bij zijn oriëntatie en biedt hem evenmin gelegenheid tot bevestiging van de hem bekende handelings- of realiteitsmodellen. Ook nu wordt de recipiënt weer naar zich zelf terug verwezen. De voortgang van de handeling heft al spoedig de ‘noodzakelijkheid en algemeenheid’ van het subject weer op, annuleert het objectivisme als een slechts persoon- | |
[pagina 108]
| |
lijke pretentie van waarheid of werkelijkheid. Want vrijwel alle strategiën die Kafka's helden bij de confrontatie met hun realiteiten ontwerpen falen.Ga naar voetnoot39 De romans en verhalen van Kafka zijn vertellingen die in wezen tot in het oneindige uit te breiden opsommingen weergeven van door de hoofdpersonen geleverde inspanningen om met behulp van nadenken, speculeren, toepassen van handelings- en operatiemodellen de werkelijkheid in hun greep te krijgen - zonder dat ze ooit succes hebben. Herhaling van steeds weer hetzelfde gebeuren geeft aan het verloop van de handeling een bijna cyclisch karakter. Het slot van de verhalen wekt dan ook bijna altijd de indruk dat het geen afrondende afsluiting vormt maar min of meer willekeurig een principiëel perpetuum mobile afbreekt. Meer dan eens heeft men geconstateerd dat het in sommige teksten door de dood van de held afgedwongen einde geenszins beantwoordt aan een innerlijke noodzaak, dat het in essentie fragmentarische karakter ervan door die dood niet ontkracht wordt. Voor een aantal werken klopt die constatering inderdaad. Maar in andere zijn er aanwijzingen, dat de dood of ook wel het vervallen van de hoofdpersonen in volledige, apathische rust niet slechts een willekeurig of gewelddadig afbreken van een in feite oneindige beweging markeren, maar een doel aanduiden, waar de tenslotte toch vermoeid wordende held naar streeft of in elk geval graag naar wil streven. Afgezien evenwel van deze verborgen en overigens in haar verborgenheid geenszins overal aanwezige op een uiteindelijk doel gerichte tendentie, behoort het tot het eigen karakter van Kafka's gestaltes, dat ze zich door het voortdurende falen van hun plannen nauwelijks laten ontmoedigen. Hun volharding in het ontwikkelen van steeds weer nieuwe plannen en strategiën voor de onafgebroken wisselende situaties is onstuitbaar. In de onverdroten ijver, waarmee ze bereid zijn telkens weer opnieuw te beginnen ligt echter tegelijkertijd hun zwakte. Want alle plannen en methoden worden volgens steeds weer dezelfde grondmodellen ontworpen. Ze trekken uit negatieve ervaringen geen lering. Ze zijn weliswaar bereid tot kleine tactische correcties, maar ook die blijven binnen het kader van een eenmaal ingenomen onveranderlijk standpunt. Dit levert een laatste herwaardering op van het realisme bij Kafka. Was tenslotte het subjectivisme van de aspectfiguren een hanteerbare | |
[pagina 109]
| |
vorm van realisme gebleken, nu wordt juist weer dat realisme in twijfel getrokken. Want omdat alle pogingen de weerstand van een zich zelf slechts ex negativo presenterende werkelijkheid te doorbreken van succes verstoken blijven, blijkt de grondslag van al die pogingen niet adequaat aan de werkelijkheid, dus onrealistisch, te zijn. Alle strategieën worden als ontoereikende theorieën, als ficties ontmaskerd, waarmee tevergeefs geprobeerd wordt de werkelijkheid in een perspectief, in een structuur te vangen en daardoor te leren beheersen. De zich in eindeloze herhalingen bij Kafka afwikkelende processen laten zien dat de in praktijk gebrachte realiteitsmodellen nu juist niets anders zijn dan modellen, die als zodanig te kort schieten ten opzichte van de zich incohaerent betonende realiteit. Deze permanente ongeldigheidsverklaring van alle door de figuren gemaakte structureringen van de werkelijkheid stelt Kafka nogmaals op een lijn met een man als Beckett: Danach bestünde die Negativität dieser Texte darin, daß sie die Bestätigung unserer Elementarbedürfnisse verweigern, ja, daß sie die Gewißheit ihrer Befriedigung in Frage stellen, indem sie zeigen, daß immer dort, wo wir etwas Endgültiges zu wissen vermeinen, Fiktionen im Spiele sind; mehr noch: daß wir ständig Fiktionen fabrizieren, um durch sie scheinbar verläßliche Orientierungen, wenn nicht sogar Realitaten, herzustellen, die am Ende keine sind.Ga naar voetnoot40 Weliswaar ontbreekt de uiterste consequentie bij Kafka: Zugleich aber verdeutlichen diese Texte auch, daß wir trotz des von ihnen eröffneten Wissens um unser Fiktionsbedürfnis nicht von den Fiktionen lassen können, so daß die eigenen Bedürfnisse zum Grund unserer Selbstverstrickung werden. Davon aber vermag uns dann keine Fiktion mehr zu befreien.Ga naar voetnoot41 Kafka beschrijft niet het ontwerpen van ficties zelf als een weliswaar tot niets leidende maar toch noodzakelijke levensmogelijkheid. Zijn werken blijven binnen het kader van de destructie en annulering van bepaalde ficties, en het blijft een open vraag, of ze door andere - eveneens ontoereikende? - vervangen kunnen worden. Het verschil komt ook tot uitdrukking in de vorm van de werken van beide auteurs. Kafka vertelt in vergelijking met Beckett relatief conventionele ‘verhalen’, daarbij de ontoereikendheid van die conventionaliteit onthullend | |
[pagina 110]
| |
door haar tot in het extreme voort te zetten, waardoor hij impliciet voor andere conventies zou kunnen pleiten. Beckett daarentegen ontkent door het opgeven van elke verteltechnische cohaerentie alle conventie-vorming tegelijk met de ervan gehoopte gevolgen - zijn teksten illustreren alleen nog maar de wezenlijke maar uitzichtloze behoefte van de mens aan het ontwerpen van ficties. Zulke conclusies kunnen ook een historische bepaling van Kafka en zijn werk opleveren. Zijn werk bevindt zich tussen het traditionele gebruik van literaire conventies in de romanliteratuur van de negentiende eeuw enerzijds en de negativiteit van latere teksten anderzijds, een negativiteit die zich daarin manifesteert, ‘daß sie eine durch die Tradition schon fast zur Selbstverständlichkeit gewordene Bedingung der Literatur: repräsentative Darstellung der Welt zu sein, fast hartnäckig’ weigert na te komen.Ga naar voetnoot42 Kafka's werk kan nog steeds als voorbeeld van zo'n ‘repräsentative Darstellung der Welt’ beschouwd worden, ook wanneer die wereld zich niet meer als een ordelijk, gesloten geheel presenteert, maar alleen nog maar als chaotisch. Toch blijft zijn werk een poging, zij het ook een vergeefse en zich in negaties uitende, om de wereld, de werkelijkheid te laten zien. In dat opzicht is Kafka conventioneel. Hij heeft de conventie nodig, gebruikt haar, om haar achter zich te laten. Aan de andere kant hebben ook Kafka's teksten elke affirmatie van de recipiënt en diens wereld verlaten. Ze dwingen hem in dubbel opzicht, zich kritisch bezig te houden met zich zelf en met de door hem gehanteerde werkelijkheidsmodellen. Ze doen dat in de eerste plaats door zich aan uitlegging te onttrekken en in de tweede plaats door de falende uitlegger als literaire figuur in de confrontatie met de hem in het nauw brengende werkelijkheid te thematiseren. De voorwaarden tot receptie en de mogelijke reacties van de recipiënten worden daardoor tot thema der teksten. Dat vergroot ongetwijfeld de interpretatiemoeilijkheden. Deze teksten hebben hun eigen literaire functie tot thema. Des te voorzichtiger moet men zijn met elke inhoudelijke toekenning van betekenis. Want elke betekenistoekenning baseert op in de teksten zelf ontkende traditioneel-rationele levens- en werkelijkheidscodes. De onbepaaldheid bij Kafka kenmerkt zich zo door bijzondere extensiteit en intensiteit. Bepaaldheid wordt in laatste instantie alleen maar gebruikt om vroeger of later als bepaaldheid weer te worden terug- | |
[pagina 111]
| |
genomen. Een suspensieve wijze van interpreteren, zoals in het voorgaande geschetst, kan daarom eerder recht doen wedervaren aan een oeuvre, dat in zich zelf al de zwakte en de voorlopigheid van alle uitleg van onbepaaldheid documenteert. In de steeds wisselende functies die in Kafka's teksten aan literatuur, fictie en realiteit toegekend worden is zowel communicatie in de breedste betekenis als ook literaire communicatie in engere zin tot thema geworden. Daardoor wordt ook de codering van die teksten gepotentialiseerd. De daardoor opduikende decoderings- en interpretatiemoeilijkheden kan men alleen maar met succes tegemoettreden, wanneer men onbepaald laat, wat onbepaald wil zijn.Ga naar voetnoot43 |
|