Forum der Letteren. Jaargang 1975
(1975)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Verschil tussen taal van mannen en die van vrouwenGa naar voetnoot1
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||
nog het geval geweest zijn. Volgens Cohen wordt deze tweetaligheid door Jespersen en De Goeje verklaard als volgt. Het verschijnsel zou het gevolg zijn van een inval vanuit het zuiden, die plaats had nog vóór de komst van de Spanjaarden. In deze oorlog werd de mannelijke bevolking van het eiland uitgemoord, waarna de mannen-overwinnaars met de overgebleven vrouwen een nieuw leven begonnen. Helemaal zonder belang voor de sociolinguistiek is het toch ook weer niet, als we ons realiseren, dat de community het verschil een paar eeuwen heeft kunnen handhaven. Cohen vermeldt nog een geval, opgetekend door M. Leenhardt in Nieuw-Caledonië, al ontstond de tweetaligheid daar op een meer ludieke wijze. ‘De uitwisseling van vrouwen behoort tot de plicht van dankbaarheid. Grote feesten, een soort openbare wedstrijden, worden aangeboden aan de clans van moederskant. Deze wedstrijden trekken veel volk. Alle vitale mannen en vrouwen van een streek begeven zich naar de gastheren van een andere streek, die soms ver af ligt. Het feest duurt minstens een maand, maar nadat de meesten weer naar huis getrokken zijn, zetten een groot aantal jonge mensen het verblijf voort en zij keren niet terug voor zij een vrouw tot de hunne hebben gemaakt, die zij meenemen naar hun eigen land. Gedurende die tijd leren ze de taal. De vrouw blijft haar eigen taal spreken en leert die van haar man. Op die manier is iedere inboorling minstens tweetalig tot op de huidige dag.’ (Cohen 1956, pag. 118) Een groot aantal voorbeelden van nog bestaande fonologische, fonetische en grammaticale variaties geeft M. Haas in haar artikel ‘Men's and women's speech in Koasati’ (Dell Hymes 1964, pag. 228 e.v.). Zij komt tot het vaststellen van enkele regels, waarbij zij er van uitgaat, dat de vrouwelijke vormen de basis waren waarvan de mannelijke zijn afgeleid. Zo laat zij zien, dat in Koasati aan de vormen die de vrouwen bezigen vaak een -s wordt toegevoegd om tot de mannelijke uitspraak te komen. Een van haar informanten vindt op die grond de taal der vrouwen beter: die der mannen levert zo'n gesis op. Voor het Biloxi geeft zij vormen op die verschillen naar gelang de spreker en de toegesprokene. Om een voorbeeld van haar over te nemen:
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Ook in andere Indianentalen vinden we fonetische verschillen, zoals in het Muskogee en het Hitchiti. Verder vermeldt zij publicaties over dergelijke verschillen tussen de taal van mannen en die van vrouwen in het Yana, Chukchee (Siberië), Thai, enz. Wanneer men in de taal onderscheid maakt naar de sexe van de spreker en de toegesprokene, kan men op grond hiervan tot een zekere typering van die talen komen. Zo geeft Haas als type I die groep van talen, waarbij de vrouw anders spreekt dan de man, maar waarbij het geen verschil uitmaakt van welk geslacht de toegesprokene is. Type II is het omgekeerde daarvan: het verschil in taal wordt gemaakt naar gelang het geslacht van de toegesprokene. Tenslotte type III is de combinatie van de twee vorige typen: de spreker spreekt anders en wel afhankelijk van zijn eigen geslacht als dat van zijn toehoorder. Zij toont dit in een schema, dat we hier overnemen:
Bij dit schema van M. Haas hebben we te bedenken dat eventueel aparte vormen voor singularis, dualis en pluralis, of voor het geval men zich tot kinderen richt (zie de vormen voor Biloxi) nog buiten beschouwing zijn gelaten. Enkele sociolinguisten als Dell Hymes en Crystal komen op deze verschijnsels terug. (Ardener 1971) Crystal merkt in zijn ‘correlates of social categories’ op, dat de feiten nog weinig onderzocht zijn en Dell Hymes wijst er in zijn ‘functions of speech’ op, dat men bij de huidige stand van onderzoek tot de conclusie moet komen, dat er nauwelijks verschil is tussen mannen- en vrouwentaal, tenzij bij deze nog al ver van ons afstaande Indianen- en andere talen, die we zo juist bij het bespreken van het artikel van M. Haas opsomden. Hij vindt het vreemd dat we tot een dergelijke gevolgtrekking moeten komen, gezien het toch grote sociale rolverschil, dat er tussen mannen en vrouwen in de meeste gemeenschappen praktisch te allen | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tijde heeft bestaan. Men moet volgens Dell Hymes daarom beginnen met te vragen naar de functie: onderscheiden leden van een bepaalde community een manier van spreken die meer geëigend is voor mannen van een andere die meer geschikt is voor vrouwen? Ten aanzien van verschil in woordkeuze en intonatie tussen mannen en vrouwen krijgen we nadere bijzonderheden in het artikel van Robin Lakoff, gepubliceerd onder de titel ‘Language and woman's place’ in ‘Language in Society’. (Vol. II, no. 1, 1973) Het materiaal verzamelde zij door introspectie op eigen taal en die van bekenden, de gesprekken via televisie en vooral die van reclamespots. Lakoff constateert - evenals Dell Hymes - een ongelijkheid in de rolverhouding van man tegenover vrouw. Dit zet zich voort in de taal. Vrouwen worden volgens haar op twee manieren gediscrimineerd:
Volgens Lakoff leidt dit tot de volgende functies:
Het verschil in verwachtingsrol illustreert zij door tegenover elkaar te plaatsen woordparen als:
Met dergelijke voorbeelden toont zij aan, dat de man kan kiezen en dat als een vrouw niet gekozen wordt, zij maatschappelijk van geringe waarde is. De woordkeuze van de vrouw is anders dan die van de man. Zo gebruiken vrouwen meer kleurnuances dan de doorsnee man. Ook | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||
spreken zij minder luid en bezigen zij meer dan de mannen de z.g. tag-constructie.Ga naar voetnoot2 Vindt dit niet plaats uit een werkelijke twijfel of aarzeling, dan verschaft de vrouw hiermee aan de ander het gevoel, dat hij in ieder geval niet de mindere is. Om een voorbeeld te geven:
Men ziet, dat er een groot verschil bestaat tussen de studie van Lakoff en die van Haas. Lakoff probeert door te stoten naar essentiële verschillen tussen de taal van vrouwen en die van mannen en die te verklaren vanuit maatschappelijke omstandigheden of gegevenheden. Voor een onderzoek naar de ‘langue’ van de taal van mannen, respectievelijk vrouwen verwijzen we naar onderzoek van W. Wolfram en twee eigen studies: een in Hulst en een in Helmond. Het onderzoek van Wolfram (1969) is gewijd aan vier fonetische en vier grammaticale eigenaardigheden in ‘Detroit Negro Speech’. Weliswaar is zijn groep van informanten beperkt tot 48 personen, maar daar staat tegenover dat zij uit een randomsample van zeven honderd gesprekken gekozen zijn. Belangrijk voor ons onderwerp is dat hij voor iedere taalvariabele o.a. de verhouding tussen man en vrouw grafisch weergeeft. Hoewel Wolfram uitsluitend, een overzicht geeft van de ‘parole’ van zijn informanten, vinden we toch een indicatie voor de ‘langue’ van de beide sexen in deze tekeningen. De onderzoeker zegt er niet meer over dan: ‘for females there are slightly different expectations in speech behavior than there are for males.’ (pag. 205) Ik meen, dat we echter iets verder mogen gaan in de conclusies. Wolfram onderscheidt vier sociale klassen: upper-middle, lower-middle, upper-working en lower-working class. Een individu deelt hij in in een van deze klassen naar een puntenscore, die verkregen wordt uit de criteria: educatie, beroep, behuizing en de grootte van inkomen. (Zie ook: Shuy-Wolfram-Riley 1968, pag. 11 e.v.) Als we de acht grafische voorstellingen, waarin Wolfram ‘sex’ vergelijkt met ‘social class’, dan zien we in bijna alle gevallen, dat de vrouw van iedere sociale klasse dichter bij de norm van de Upper Middle Class blijft. Zelfs in de UMC zelf doen ze dat. Daarnaast valt op, dat | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||
het steeds de Upper Middle Class is, die de minste ‘fouten’ maakt. Die sociale groep benadert dus het meest de langue van het Engels, of om het sociolinguistisch wat voorzichtiger te zeggen: de langue van het Engels zoals de groep waartoe Wolfram behoort, die ziet. Ook geeft Wolfram tabellen, Waarin hij gelezen teksten vergelijkt met gesproken teksten. In de gelezen teksten maakt men de minste ‘fouten’. Hieruit meen ik dat we kunnen concluderen, dat de norm die Wolfram aanlegt door zijn proefpersonen gedeeld wordt. Bij het lezen immers heeft men meer controle op zijn parole dan in de gesproken taal, of anders geformuleerd en waarom zou ik dat niet doen met een citaat uit een artikel van Hellinga (1938): ‘Natuurlijk bestaat er een Algemeen Beschaafd Nederlands: de schrijftaal, genuanceerd in syntaxis, woorden en uitdrukkingen’, mutatis mutandis: de geschreven taal is in zekere zin voor Wolfram de norm, waaraan zowel mannen als vrouwen hun ‘langue’ ontlenen, maar die voor beide daarom nog niet dezelfde hoeft te zijn. Combineren we deze gegevens, dan meen ik, dat Wolfram met zijn studie aantoont, dat de taal der vrouwen het directe voorbeeld van die der mannen kan zijn en dit in iedere sociale klasse. Hoe is nu de situatie in Hulst? In een verslag van een schriftelijke enquête onder 552 mannen en 522 vrouwen in het Land van Hulst heb ik in bijna honderd en zeven tabellen de dichotomie mannen-vrouwen toegepast. De redenen hiervoor waren:
In de samenleving spelen de vrouwen een belangrijke rol in het familieleven. Dit moge blijken uit het volgende. De ondervraagden geven op, dat zij voor 70 tot 75% althans een keer in de maand een familiebezoek brengen. (1971, pag. 191) De familie woont niet erg ver weg: voor 63% van hen is dat op een afstand van hoogstens een kwartier fietsen en voor 83% nog altijd binnen de afstand van een uur. Bezoek aan de familie van de man nu vindt voor ± 22% plaats, bezoek aan de familie der vrouw daarentegen voor 42%. Verder zien we dat de frequentie van het maandelijks familiebezoek groter is bij de vrouwen, ondanks het feit, dat de afstand tot de meest nabije familie voor de vrouwen groter is dan voor de mannen. Ook | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tijdens de kermis - voor meer dan de helft van de ondervraagden nog een min of meer obligate familiereunie - komt men relatief meer in contact met de familie van de vrouw. Ook in linguisticis is er verschil. Om te beginnen vinden we in verschillende gemeenten een significant verschil in opgave van mannen en vrouwen waar het gaat over de vraag ‘Wordt er in Uw gezin doorgaans dialect gesproken?’ Dit betekent, dat de taal in het gezin door de vrouw anders beoordeeld wordt dan door de man. De mannen zijn van mening dat de taal in het gezin meer dialectisch is. Zij hebben dus een andere norm voor het Nederlands dan de vrouwen. In de gemeente Hulst - de stad dus - blijkt dit het duidelijkst. In de plattelandsgemeenten daarentegen is het omgekeerde het geval: daar vinden de vrouwen dat er meer dialect in het gezin gesproken wordt. Verder vinden we dat oudere vrouwen - volgens eigen opgave - minder dialect bezigen dan mannen. Het is mogelijk, dat hierbij de personeelsbezetting van de bijzondere scholen in Hulst in de jaren 1910-1930 een rol gespeeld heeft: de meisjesschool trok zijn krachten voornamelijk aan uit Holland; de jongensschool vooral uit Noord-Brabant. Iets over de invloed van de moeders-taal vinden we in de significantie die we aantreffen wanneer we de groep waarin proefpersonen en zijn of haar moeder in dezelfde plaats geboren zijn en de groep waarin dit niet het geval is tegenover elkaar plaatsen: in de eerste groep geeft 92% op wel dialect te spreken en de overigen doen dit voor slechts 87,5%. Ook in de contacthouding vinden we een verschil: binnen het patroon van de meest autochthone bevolking houden de mannen zich op de achtergrond: zij zijn liefst in een gezelschap van mensen die zoveel praten dat men zelf weinig hoeft te zeggen. De allochthone mannen willen spreken. Bij de vrouwen is deze tegenstelling veel minder duidelijk. Gaat men het dialect-spreken van deze generatie ten opzichte van dat van de vorige na, dan blijkt ook weer dat het volgens de vrouwen meer afgenomen is. Vrouwen lezen en schrijven ook iets meer. Typerend voor hun schrijven is dat zij voornamelijk de familiale banden onderhouden. Het percentage dat naar de Nederlandse nieuwsdienst luistert en niet naar die in België is voor de vrouwen tien procent hoger dan voor de mannen. (Mannen: 54%; vrouwen: 64%) Ook tijdens het werk spreken de vrouwen meer Nederlands of wat daarop lijkt dan de mannen. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Zo ontdekken we verschillende aanwijzingen, die duiden op groter interesse van de vrouwen voor het Nederlands, de algemene taal. De mannen stellen zich daar wat terughoudender tegen op. Dit is in overeenstemming met wat Wolfram in Detroit vindt. De proefpersonen werd ook gevraagd naar hun waardering voor dialecten in de omgeving. Daarbij bleek, dat de mannen over het algemeen kiezen voor het eigen dialect. Daarnaast is er bij de vrouwen een neiging tot voorkeur voor de niet-aangrenzende dialecten. Het schijnt dat daarbij ook de economische factor een rol speelt: het dialect van het zich snel industrialiserende Terneuzen genoot hoge waardering bij de vrouwen. Ook Sluis deelde in die appreciatie. Zeker de taal van het industriegebied Terneuzen moet in de oren van de proefpersonen in hoge mate ‘Hollands’ klinken. Dit zou er op kunnen wijzen, dat de afbraak van het eigen dialect begint bij de waardering van de taal, zoals die bij de vrouwen leeft. Samengevat krijg ik de indruk, dat de man in het Land van Hulst meer betrokken is op zijn eigen streek dan zijn vrouw. De vrouw daar heeft percentagegewijs al meer ‘vreemd' bloed’; zij richt haar blik naar het grotere economische voordeel en het is mogelijk, dat hierdoor haar keuze bepaald wordt om minder dialect te spreken. Bij een mondelinge enquête onder 128 at random gekozen mannen en vrouwen in de gemeente Hulst - oude omvang - werd geïnformeerd naar het taalcontact van de proefpersoon in zijn jeugd. Ze dienden daartoe punten te geven aan achttien verschillende personen. De hoogste score, waarvan 5 het maximum was, kregen:
Zoals men ziet vindt het eerste taalcontact voornamelijk plaats binnen de ‘familia’, maar ook is er al zeer vroeg een invloed van buiten af in de persoon van de vriend, die zich zelfs weet te plaatsen tussen eigen moeder en eigen vader. Wat bovendien opvalt, is dat de invloed van de moeder groter is dan die van de vader. Volgens de symmetrie-toets van Wilcoxon, die op de groep werd toegepast is dit zelfs zeer significant (overschrijdingskans kleiner dan 1%). Verder bleek uit die toets ook | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||
nog een significant verschil ten aanzien van de grootouders van vaderszijde. Men moet dit zo verstaan, dat de vrouwen in hun jeugd meer contact hadden met de grootmoeder van vaderszijde. Dit gold ook voor de mannen, maar daar was het verschil niet significant. Een andere vraag betrof de mate waarin men tháns taalcontact heeft. In de groep ‘veel’ vinden we voor:
In de groep ‘niet veel, niet weinig’:
De vrouw is blijkbaar in haar taalcontacten beperkt tot de kring van huis en hof. De man echter keert zich meer naar de buitenwereld. Het intense contact, dat de vrouw heeft met haar man en kinderen zal hier echter wel voor een feed back zorgen, zodat de vrouw niet geïsoleerd van de buitenwereld komt te staan. We willen ook wijzen op het feit dat het minder intensieve contact dat de mannelijke proefpersoon in zijn jeugd met zijn vader had, zich herhaalt in het contact met zijn zoon. Aangezien alle andere aangeboden gesprekspartners zoals leveranciers, pastoor, kapelaan, dokter, onderwijzer, het predicaat ‘weinig’ of ‘zeer weinig’ kregen, is de kring waarin het taalcontact plaatsvindt erg beperkt. Gecombineerd betekenen deze gegevens, dat de vrouw goede gelegenheid heeft om haar opvatting van de ‘langue’ aan haar gezin door te geven. Niet ieder onderwerp is geschikt om met iedere gesprekspartner aangesneden te worden. Voor een aantal gespreksonderwerpen geven we de correlatie met de gesprekspartner en wel die waar het verschil tussen mannen en vrouwen zeer significant is. Zo vinden we dan een zeer significant verschil tussen mannen en vrouwen om te spreken | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Er zit weinig vergelijkingsmateriaal in deze verschillen. Al blijkt er toch wel enigszins uit, dat de vrouw weer de beslotenheid verkiest. Moeilijkheden in het werk wil zij wel aan de kinderen kwijt, waar de man er over spreekt met zijn collega's. Zo zouden we verwachten, dat de vrouw over bijzonderheden omtrent de geboorte van de kinderen met haar vriendinnen zou spreken, maar het is juist de man, die zich daarover uit tegen zijn vrienden. Men moet zich echter realiseren, dat bijna al deze gespreksonderwerpen thuis horen in de categorie waarover men ‘weinig’ spreekt. De significantie geeft aan, dat de vrouw, respectievelijk de man er nog veel minder over praat. Tot slot nog iets over een onderzoek onder 145 leerlingen van een kleuterschool in Helmond. Daar zien we bij het ouder worden van de kinderen - of het langer op school zijn - een duidelijke afname van dialectklanken ín het gesprek op school. Kort samengevat was de werkwijze als volgt. Twee Helmondse leerlingen van de hoogste klas van de Pedagogische Akademie te Eindhoven gingen na in welke klinkers en consonanten het dialect van Helmond afwijkt van het Algemeen Nederlands. Ze kwamen tot een vijftiental klanken, zoals: deur, brood, aap, boek, uil, kam, pijpje, schaar, e.d. Van deze voorwerpen lieten ze kleurendia's aan de kinderen zien en vroegen hun in het Nederlands of in dialect wat zij zagen. In hoeverre het antwoord dialect of Nederlands was lieten we uitmaken door de proefleiders zelf. Om een vergelijking te kunnen maken met de taal thuis was aan de ouders van de kleuters in een brief gevraagd wat volgens hen in het gezin gesproken werd: ‘dialect’, ‘Algemeen Nederlands’ of ‘het lijkt op Nederlands, maar het is het toch niet helemaal’. Er is echter een verschil tussen het taalgedrag van jongens en meisjes. In de groep waarvan de ouders opgaven, dat zij thuis dialect spreken, vinden we bij de jongens 22% dialectklanken, tegenover 78% Neder- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||
landse klanken; bij de meisjes zijn de percentages respectievelijk 18% en 82%. Ook de niet, of minder dialectsprekende gezinnen sturen kinderen naar school waarvan de jongens meer dialect spreken dan de meisjes en wel: jongens 9%; meisjes 6,5%. Zelfs wanneer de kinderen in het dialect worden toegesproken op school houden de meisjes meer algemeen Nederlands aan. De cijfers hiervoor zijn: jongens 22% dialectklanken; meisjes 16% dialectklanken. Ook hier mogen we weer concluderen, dat de meisjes meer naar het Nederlands streven dan de jongens. De meisjes, zo meen ik te mogen interpreteren, erkennen eerder en consequenter dat de ‘langue’ die op school nagestreefd dient te worden, die van het Nederlands is en niet die van het dialect. We hebben in het begin gesproken van drie niveaus. Beter ware misschien het drie velden te noemen. Het eerste is voor mijn gevoel wat ver af, al moet ik erkennen, dat Lakoff, waarzij wijst op de aparte woordkeuze, in feite aantoont, dat ook in de Westerse talen een deel van de taal gereserveerd blijft voor de vrouw, terwijl een ander deel het domein van de man is. Misschien, dat dit ‘jaar van de vrouw’ daar verandering in brengt? Er bestaat in ieder geval bij de Amerikaanse man een sterke afkeer van een vrouwelijk aandoende (manne)stem. Anderzijds heeft ook in ons land de logopedist sinds enkele jaren een nieuw werkterrein gekregen in de behandeling van de ‘vermannelijkte’ stem bij vrouwen. Het verschil in intonatie is voorlopig een terrein waarop uitgebreid veldonderzoek gedaan kan worden. (Zie ook: Sachs-Lieberman-Erikson 1973). Wat is het verschil in woordkeus en intonatie van een vrouwelijk, respectievelijk mannelijke parlementslid, dominee, nieuwslezer(es), etc? In grote delen van ons land kan men zelfs buitenlandse programma's bij zijn onderzoek betrekken. Het derde veld blijft een moeilijk terrein, omdat daar de verschillen niet zo gemakkelijk aan de oppervlakte komen. Bovendien moet men werken met betrekkelijk veel proefpersonen en dat maakt het onderzoek duur. Het blijft allemaal nog wat vaag. Daarom meen ik, dat we de wens van Dell Hymes, die hij als editorial note aan het artikel van Lakoff toevoegt, moeten onderschrijven, de wens, dat haar artikel zal stimuleren tot onderzoek en publicaties op dit gebied. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|