Forum der Letteren. Jaargang 1974
(1974)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||
De semantische struktuur van Ned. blind: een terreinverkenningGa naar voetnoot*
| |||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||
1.2. Verschillende betekenisonderscheidingen van blind die men kan vinden in Van Dale (editie 1961) heb ik hieronder geherordend en opgesomd. Deze betekenisonderscheidingen zal ik in de rest van dit artikel eenvoudig als ‘betekenissen’ van blind aanduiden. Nadrukkelijk wil ik opmerken, dat het hier gaat om een keuze uit die betekenissen, en niet om een uitputtende beschrijving.
Waar ik dacht dat het nodig was, zijn de woordgroepen of zinnetjes die de betekenissen van blind illustreren, voorzien van een parafrase. Niet al deze gebruiksgevallen van blind zijn vermoedelijk even bekend, en over sommige van de parafrase's zal ook wel enig verschil van mening mogelijk zijn. Hoewel dit laatste punt in een semantische beschrijving met een generatieve pretentie niet zonder belang is, laat ik het verder rusten. Het kost, neem ik aan, weinig moeite mee te gaan met het idee dat de meest gebruikelijke betekenis van blind, zoals in een blinde man, geparafraseerd kan worden als ‘niet kunnende zien’, niet beschikkend over het gezichtsvermogen’. De eerste van deze parafrases geeft aanleiding tot de veronderstelling dat blind, in de terminologie van Givón (1970) een ‘verb based’ adjektief is. Dat wil zeggen dat de betekenis ervan direkt kan worden gerelateerd aan de betekenis van konstrukties met een werkwoord, in dit geval het werkwoord zien. Wat ik hier de meest gebruikelijke betekenis van blind noem, blind1, komt overeen met wat Weinreich (1969: 42) aanduidt als de betekenis van een adjektief in een ‘free construction’. Dat is die betekenis van een adjektief waarin het als bepaling van een substantief zowel in attributieve als in predikatieve konstrukties gebruikt kan worden (de blinde man; de man is blind) en minder dan bij andere betekenissen gebonden is | |||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||
aan de kombinatie met een beperkt aantal substantieven of zelfs éen uniek substantief. Het voorbeeld helemaal aan de andere kant van de schaal is blind9 in blinde vink, een unieke idiomatische uitdrukking waarin blind weinig (meer) heeft van de betekenis ‘niet kunnende zien’. Over de selektierestrikties van blind1 kan men zeggen dat het, zowel attributief als predikatief, gebruikt kan worden als bepaling bij zelfstandige naamwoorden die levende wezens noemen. Daar moet echter aan worden toegevoegd, dat dit gebruik van blind1 de vooronderstelling inhoudt dat het door het zelfstandig naamwoord genoemde levende wezen behoort tot een klasse van levende wezens die in principe wél kunnen zien. Ik kan mij nog wel een algemene uitspraak voorstellenGa naar voetnoot1 van het type
Deze beperking op de kombinatiemogelijkheden van blind1 is niet onbelangrijk, omdat daaruit blijkt dat blind1 toch niet helemaal hetzelfde is als ‘niet kunnende zien’. De betekenis ervan heeft een komponent ‘niet normaal funktionerend’, die ook bij andere betekenissen van blind een rol speelt. Blind1 duidt niet zonder meer op de afwezigheid van een bepaald vermogen, maar op het ontbreken van een bepaald vermogen dat men eigenlijk wel zou verwachten. Ook de twee volgende betekenissen van blind kunnen worden geparafraseerd met zinnen waar het werkwoord zien in voorkomt. De zin
Naast verschillen in betekenis tussen blind1, blind2, en blind3, zijn er ook syntaktische verschillen. Iemand die blind is voor iets is niet blind zonder meer; naast zinnen van het type NP is blind voor NP zijn de zin NP is blind of de woordgroep De blinde N niet, of tenminste niet zonder meer, mogelijk. Blind3 kan alleen worden gekombineerd met een beperkt aantal substantieven, en wordt gewoonlijk alleen attributief | |||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||
gebruikt: naast de blinde passagier is - met behoud van de betekenis - niet goed mogelijk: die passagier is blind. De overeenkomsten in semantische struktuur tussen blind1, blind2, en blind3 zijn echter duidelijk. In alle drie de gevallen kan men zich een parafrase voorstellen met het werkwoord zien:
Wat ik hierna wil proberen aan te tonen, is dat men het adjektief blind in deze en in andere gebruiksgevallen ook inderdaad kan beschouwen als afgeleid van een onderliggende struktuur met het werkwoord zien. Ik gebruik afleiden hier niet in de strikt morfologische zin, en ga voorbij aan het feit dat er vormelijk geen relatie is tussen zien en blind, terwijl een dergelijke vormelijke relatie tussen werkwoorden en adjektiva in andere gevallen wel bestaat: lopen - lopend; verdedigen - verdedigbaar. Over de onderliggende strukturen waar de verschillende betekenissen van blind van zijn afgeleid, en over de aard van die afleiding is echter ook als men zich tot de semantische relaties beperkt, nog heel wat meer op te merken.
1.3. Het werkwoord zien behoort tot een groep van perceptiewerkwoorden zoals zien, kijken, horen, luisteren, ruiken, voelen. Met sommige werkwoorden in en buiten deze groep heeft het gemeen dat het niet Agentief is. Binnen de groep van perceptiewerkwoorden zijn kijken en luisteren Agentief, zien en horen niet. Er is reden om aan te nemen dat deze tweedeling in de relatie tussen een werkwoord en een van z'n argumenten, algemeen bekend geworden sinds Fillmore 1968, te onspecifiek is voor een nauwkeurige beschrijving (vrgl. onder meer Dik, ter perse, en Bartsch 1972Ga naar voetnoot2). Als voorlopige aanduiding kan ik er hier mee volstaan. De betekenis van zien in een eenvoudig zinnetje zoals
De definitie van ‘Agentief’ of ‘Handelende persoon’ vertoont echter aan | |||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||
alle kanten lekken, zoals door critici van Fillmore betrekkelijk eenvoudig is aangetoond. Het verdient de voorkeur een onderscheid over te nemen van Dik (ter perse), en dit verschil tussen zien en kijken te beschrijven in termen van een kenmerk [Control]. In (4) is datgene wat het werkwoord uitdrukt een proces dat niet beheersbaar is door het subject, in zin (5) is er sprake van een handeling die wel beheersbaar is door het subject. Anders uitgedrukt: kijken naar ‘doe je’, maar zien ‘gebeurt’. De verschillende testzinnen die voor dit onderscheid in omloop zijn, bijvoorbeeld de imperatief-test, gaan ook voor deze perceptiewerkwoorden vrij aardig op. Naast semantische eigenschappen die ze vergelijkbaar maken met andere werkwoorden, vertonen de perceptiewerkwoorden ook bijzondere eigenschappen, waarvan er nog een aantal aan de orde zullen komen. Minstens zo belangrijk als de globale en generaliserende ‘case’ noties die hij heeft ontwikkeld in zijn geruchtmakende artikel uit 1968, zijn de toevoegingen in Fillmore 1971. Als we zien in
x is een Levend Wezen, en van x wordt voorondersteld dat het behoort tot een klasse van levende wezens die beschikken over een gezichtsvermogen, y is + Konkreet, en van y wordt voorondersteld dat het zichtbaar is, zien is een -Agentief werkwoord van visuele perceptie dat betekent ‘waarnemen met de ogen’, behalve de twee noodzakelijke argumenten x en y kan zien ook nog bij zich hebben: een aanduiding van het zintuig waarmee wordt waargenomen (wat echter gewoonlijk in de betekenis van het werkwoord is geïnkorporeerd, en zelden in de zin expliciet wordt uitgedrukt); een aanduiding van een instrument of hulpmiddel waarmee de waarneming wordt verricht; en een aanduiding van de manier waarop wordt waargenomen. Vergelijk, voor deze drie optionele toevoegingen, de zinnen
| |||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||
Een andere observatie van Fillmore over transitieve werkwoorden is, dat ze vaak kunnen voorkomen met een ‘zero Object’. Dat kan zijn ‘zero voor definite’, weglating van een objekt dat in de gesprekssituatie bekend wordt verondersteld of ‘zero for indefinite’, weglating van een objekt dat ongespecificeerd kan blijven. Beide noties kunnen worden geïllustreerd (Fillmore 1971: 378-9) aan de zin
Bij de NP's staan tussen haakjes de vooronderstellingen, bij de V de optionele bepalingen die het werkwoord kan hebben. De specificatie van de NP1 en de NP2 in termen van + Bepaald of -Bepaald, + Specifiek of -Specifiek laat ik nog even buiten beschouwing. Voor de afleiding van blind1 neem ik aan, dat aan deze struktuur in ieder geval moet worden toegevoegd een element NEG, en een element MOD dat in dit geval het werkwoord kunnen is, in de zin van in staat zijn om’.Ga naar voetnoot4 Sterk vereenvoudigd ziet de struktuur er dan alsvolgt uit: | |||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||
2.1. Nu kan men vrij gemakkelijk beweren, dat het adjektief blind1 iets met deze onderliggende struktuur te maken heeft. Het idee dat adjektiva en verba veel overeenkomsten vertonen, is trouwens allerminst nieuw, en in de generatieve grammatika uitvoerig aan de orde gesteld in Lakoff 1970. De vraag is echter, hoe men zich aan een afleiding van die struktuur moet voorstellen. Ik zal hier, althans gedeeltelijk, het voorstel volgen van Babby (1973), en aannemen dat een dergelijke afleiding verloopt via een NP met een relatieve zin:
Uitgaande van de struktuur I, ontstaat struktuur II door achtereenvolgende toepassing van Equi-NP deletie, relatieve zinsreduktie, en tree-pruning.Ga naar voetnoot5 Ik zal verder aannemen - en hier verschil ik van Babby - dat op deze afgeleide struktuur, in het geval van blind1, twee regels van toepassing zijn die tot de grote klasse van nominalizeringen behoren: een regel die de hele NP tot domein heeft, en een NP die niet kan zien vervangt door een blinde, en een regel die binnen deze konfiguratie de VP lexikaliseert tot een adjektief: een NP die niet kan zien wordt vervangen door een blinde N. Babby neemt het voorstel over van Lakoff om in de onderliggende struktuur uit te gaan van éen ongespecificeerde kategorie VERB, die als + Adj of -Adj gerealiseerd kan worden. Dit laat naar mijn mening de relatie tussen adjektiva en verba teveel in | |||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||
het midden; ik stel me op het standpunt van Givón dat verba basiselementen zijn, en adjektiva afgeleide. Verder zal ik, om redenen waar ik verderop op terug kom, niet zoals gebruikelijk, aannemen dat de afleiding van attributieve adjektiva noodzakelijk moet verlopen via een tussenliggende predikatieve struktuur van het type NP is A. Tenslotte ga ik er vanuit, dat voor een adjektief als blind een dergelijke afleiding in principe op dezelfde manier verloopt als de afleiding van een adjektief dat een transparante morfologische relatie heeft met het werkwoord in de onderliggende struktuur. Voor de afleiding van het adjektief onbrandbaar, bijvoorbeeld, bestaat er een afzonderlijke morfologische instruktie die zegt: gegeven een afgeleide struktuur van het typedie aan de noodzakelijke semantische specifikaties beantwoordt, dan wordt het adjektief gevormd door -baar toe te voegen achter de stam van het werkwoord in de VP, en on- daarna toe te voegen vóor de stam. In het geval blind vervangt een overeenkomstige instruktie de gehele VP door een lexikaal element dat morfologisch met het werkwoord geen relatie heeft. Binnen het huidige formalisme is het dus heel goed mogelijk, adjektiva af te leiden van verbale strukturen door middel van transformationele regels, als men bereid is aan te nemen dat sommige van deze regels voor (een deel van) een onderliggende struktuur een lexikaal element kunnen substitueren, wat neer komt op het aksepteren van zoiets als prelexikale transformaties. Niettemin ben ik van mening, dat met een dergelijke formalisering - die hierboven alleen schetsmatig is aangeduid - de werkelijke problemen van woordafleiding geenszins zijn opgelost. Ik zal dan ook aannemen, dat dergelijke transformaties deel uitmaken van een grotere verzameling van lexikale afleidingsregels.
2.2. Tegen het zonder meer transformationeel afleiden van adjektiva of andere lexikale elementen, zijn verschillende bezwaren te maken, bezwaren die noch door de theorie van de prelexikale transformaties zoals ontwikkeld in de generatieve semantiek, noch door Chomsky's | |||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||
lexikalistische standpunt zoals uiteenzet in Remarks on nominalization (Chomsky 1970) worden ondervangen. Het eerste bezwaar is, dat men voor het afleiden van lexikale elementen uit onderliggende syntaktische strukturen niet zelden syntaktische ‘stromannen’ moet opzetten, om het gewenste semantische resultaat te bereiken. Volgens de konventies van de Uitgebreide Standaardtheorie, immers, kunnen transformaties geen of weinig verandering in de betekenis teweegbrengen. Zo merkt Chomsky (1970: 213) op, dat een bepaalde klasse van nominalizeringen semantische eigenschappen vertonen, bijvoorbeeld het noemen van een eigenschap, die syntaktisch niet makkelijk te verantwoorden zijn. Dit semantische probleem lost hij echter naar mijn mening geenszins op door zijn alternatieve voorstel voor een semi-syntaktische afleiding van dergelijke nominalizeringen. De voorstellen binnen de generatieve semantiek, om lexikale elementen af te leiden van abstrakte en semantische onderliggende strukturen hebben, zoals in het geval van het Engelse werkwoord remind (vrgl. Kirsner 1972) onder andere geleid tot de kritische observatie, dat tussen onderliggende en afgeleide struktuur vaak geen ekwivalentie bestaat, maar op z'n best een inklusie-relatie (vrgl. Lakoff 1971:272a, waar dat inmiddels ook wordt toegegeven). De onderliggende struktuur is meestal te weinig specifiek. Zo is het niet moeilijk om aan te tonen dat de struktuur veroorzaken dat iemand doodgaat geenszins in alle gevallen synoniem is met het lexikale element doden. Een begin van een oplossing voor deze semantische problemen is naar mijn mening de principiële erkenning, dat het soort regels die men voor de afleiding van lexikale elementen nodig heeft, regels zijn die onderdeel vormen van het lexikon, en niet zonder meer transformationele regels. Wel kan voor dergelijke afleidingen gebruik gemaakt worden van konventies zoals die voor transformaties zijn ontwikkeld, maar de afleidingsregels verschillen van de gebruikelijke transformationele op een aantal punten. Hierboven heb ik al laten zien, dat dergelijke afleidingsregels ook van toepassing kunnen zijn op een configuratie die gedomineerd wordt door NP, en dus niet alleen op configuraties die gedomineerd worden door Z. Verder kunnen de semantische afleidingsregels gekoppeld worden aan morfologische instrukties zoals: ‘voeg aan de stam van het werkwoord de elementen x en y toe’, of ‘vervang de VP door een element z’. Daarmee wordt het mogelijk een principiële scheiding aan te brengen tussen semantische en morfologische derivatie. Het belangrijkste verschil, | |||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||
echter, is dat tot de afleidingsregels ook een verzameling regels behoort die, in tegenstelling tot traditionele transformaties, in staat zijn in de betekenis van onderliggende strukturen wijzigingen aan te brengen, vóordat de uiteindelijke afleidingsregels worden toegepast. Een voorbeeld van de toepassing van dergelijke regels is, dat bij de afleiding van blind in de betekenis blind1, de tweede NP in de basisstruktuur, die -Bepaald en -Specifiek is, door middel van een regel die formeel overeenkomt met een deletie-transformatie, verdwijnt. Deze deletie heeft het semantische effekt dat in de struktuur die dan ontstaat, het werkwoord een, in dit geval geringe, wijziging in z'n betekenis ondergaat, waarbij het objekt van zien alleen nog conceptueel, als vooronderstelling, in de interpretatie aanwezig is. Een meer ingrijpende wijziging kan men zich voorstellen in de afleiding van een groot aantal adjektiva van het type V-baar, waar in de oorspronkelijke uitgangsstruktuur een transitief werkwoord aanwezig is, dat door toepassing van een aantal regels een intransitief-passieve betekenis krijgt (vrgl. Givón 1967) zodat de oorspronkelijke objekts-NP geherinterpreteerd wordt als subjekt, maar z'n oorspronkelijke kenmerk ‘niet-agentief’ behoudt. Zolang deze lexikale regels geformuleerd kunnen worden in overeenstemming met semantische en syntaktische processen die zich ook in zinsstrukturen voordoen, zijn ze niet ad-hoc, en kunnen ze toch in de uitgangsstrukturen veranderingen aanbrengen die de voor de afgeleide elementen typerende semantische verhoudingen definiëren. De uitgangsstruktuur moet ook aan bepaalde eisen voldoen, uiteraard. Voor blind betekent dat bijvoorbeeld dat het in al z'n betekenissen een onderliggende struktuur heeft met het element NEG. Het voordeel van het aannemen van dergelijke lexikale regels, is dat er een duidelijker status mee wordt verleend aan het lexikon. Als een natuurlijke taal beschikt over woorden zoals blind, onbrandbaar, doelloos, die typisch de funktie hebben - althans in een aantal van hun betekenissen - eigenschappen van substantiva te noemen, en meer in het bijzonder negatieve eigenschappen, of het ontbreken van een bepaald vermogen of een bepaalde kwaliteit, dan is het de taak van de afleidingsregels als onderdeel van het lexikon, de onderliggende strukturen waar deze elementen van afgeleid zijn, zo expliciet mogelijk, en met gebruikmaking van regels die een algemenere geldigheid hebben, te beschrijven. De formalisering van de uiteindelijke afleiding is dan een betrekkelijk ondergeschikt punt. Een vraag die ik hier open laat, is, of voor alle elementen die worden afgeleid als attributieve adjektiva moet worden | |||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||
aangenomen dat ze een betekenismoment ‘bepaling van’ of ‘karakterisering van’ gemeen hebben. Als men zich eenmaal op het standpunt stelt, dat er specifiek binnen het lexikon operende regels zijn, en dat die van orthodoxe transformaties kunnen verschillen doordat ze verschuivingen in de betekenis teweeg kunen brengen, dan behoort een dergelijke kategoriale semantische definitie van de attributieve adjektiva tot de mogelijkheden. Ik ben echter van mening, dat deze kategoriale karakterisering van adjektiva voornamelijk een schijnprobleem is. Voorlopig zal ik aannemen dat, voor de afleiding van blind1, de typische adjektieffunktie voldoende verantwoord is door de afleiding te laten lopen via een relatieve zinsstruktuur van het type NP die Z. Men kan zich natuurlijk ook voorstellen, dat een syntaktische basis voor het afleiden van lexikale elementen helemaal gemist kan worden. Men zou dan in het lexikon kunnen volstaan met regels die opereren op primaire lexikale elementen zoals stammen en affixen, en die daaruit kombinaties tot stand kunnen brengen met een gedeeltelijk nieuwe betekenis, mits, alweer, zo'n regel niet ad-hoc is maar een zekere algemene geldigheid heeft. Dit laatste standpunt is, met een aantal zeer principiële argumenten, verdedigd in Thompson 1973, die zulke lexikale regels illustreert aan de hand van een klasse semi-syntaktische composita in het Chinees, en die de afleiding van lexikale elementen waarin van transformaties gebruik wordt gemaakt, afwijst. Ik ben echter van mening dat, in het geval van blind (en trouwens ook van andere adjektiva in het veld van perceptie) de relatie tussen de verschillende betekenissen van dit adjektief en strukturen met een werkwoord zó systematisch zijn, dat een afleiding van een onderliggende struktuur waarin dat werkwoord voorkomt, niet gemist kan worden, omdat die een beter inzicht verschaft in de semantische struktuur van het adjektief, en een juister beeld geeft van de status van adjektiva. Een uitsluitend lexikale afleiding zoals Thompson zich die voorstelt, heeft verder het principiële bezwaar, dat semantische relaties eigenlijk alleen maar daar kunnen worden gebruikt voor de afleiding, waar ook morfologische relaties tussen een adjektief en andere elementen bestaan. Met Givón ben ik echter van mening, dat het afwezig zijn van zulke morfologische relaties, zoals prefigering en suffigering, niets of weinig zegt over het bestaan van semantische relaties. Bovendien: zelfs als een adjektief wél een morfologische struktuur heeft die direkt wijst op samenhang met een werkwoord of, in andere geavllen, een zelfstandig naamwoord, dan moet die samenhang ook nog gedefinieerd worden. Het is zeker niet eenvoudig | |||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||
een adekwate omschrijving te geven van de funkties van de affixen on- en -baar in een strikt lexikale beschrijving van het adjektief onbrandbaar, zonder daarbij toch gebruik te maken van een parafrase die in feite neerkomt op een afleiding van een struktuur [NP [NP kan niet branden]].
3.1. In het tweede deel van dit artikel zal ik me voornamelijk bezig houden met de semantiek van de onderliggende strukturen voor de afleiding van de verschillende betekenissen van blind. Voor de afleiding van blind1 ga ik uit van een struktuur [NEG NP1 MOD zien NP2], waarvan op de eerder beschreven manier, een woordgroep [Det blinde N] kan worden afgeleid via een NP met een relatieve zin [NP1 NEG NP1 MOD zien NP2]. Voor het doel van deze afleiding is de specifikatie van de eerste NP van ondergeschikt belang, zolang hij maar beantwoordt aan de eerder genoemde restrikties: Levend Wezen, behorend tot een klasse van levende wezens die beschikken over het gezichtsvermogen. Zou deze restriktie niet gemaakt worden, dan zou van iedere N die niet kan zien gezegd kunnen worden dat hij blind1 is, en dat is niet het geval.Ga naar voetnoot6 De nadere specifikatie van de NP2 is wel van belang: deze NP is -Bepaald en -Specifiek, desgewenst: een pro-form. Men kan deze NP niet specificeren als bv. ‘iets’, want de lexikalisering van NP kan iets niet zien is niet NP is blind. Deze specifikatie van de NP2 hangt nauw samen met de toepasbaarheid van de al genoemde ellipsis-regel, waardoor de struktuur [NEG NP1 MOD zien NP2] gewijzigd wordt in [NEG NP1 MOD zien (...)], en de interpretatie van het werkwoord overeenkomstig verschuift van ‘niet in staat zijn om “een” objekt te zien’ naar ‘niet in staat zijn om te zien’ zonder meer. Een dergelijke verschuiving doet zich ook voor bij een vergelijkbaar werkwoord zoals horen in de afleiding van het adjektief doof. Tenslotte wordt aan het werkwoordelijke element dat in principe de drager is van het tijdsaspekt, in dit geval dus het hulpwerkwoord kunnen, de specifikatie -Event toegekend, waarmee wordt aangegeven dat het in de betekenis van blind7 niet gaat om een onvermogen dat gebonden is aan een bepaald tijdstip. Tussen de afleiding van blind1 en van blind2 bestaan een paar essen- | |||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||
tiële verschillen. Bij blind2, in uitdrukkingen van het type ‘blind zijn voor iets’ gaat het wel degelijk om het zien van een bepaald objekt, en dat objekt is niet Konkreet en niet letterlijk zichtbaar. Men kan blind zijn voor iemand's gebreken, voor de schoonheid van de Sierra Nevada, of, zoals de resident in De Stille Kracht, voor iemand's ontrouw. Anders gezegd: men kan blind zijn voor de fouten in iemand's karakter, maar als iemand de fouten in een tekening niet ziet, kun je niet zeggen dat hij daar blind voor is.Ga naar voetnoot7 Zien heeft hier een betekenis waarin het moment ‘visuele perceptie’ sterk op de achtergrond gedrongen is en vervangen is door ‘waarnemen’. In de onderliggende struktuur kan dat worden verantwoord door aan te nemen dat de verandering in de specifikatie van de NP2 van + Konkreet naar -Konkreet, en de afwezigheid van de vooronderstelling (Zichtbaar), leidt tot een herinterpretatie van het werkwoord. Dat het hier niet gaat om een ad-hoc verandering ter wille van de afleiding, blijkt uit de vele Nederlandse zinnen waar het werkwoord zien eveneens niet (meer) betekent ‘waarnemen met de ogen’ maar ‘waarnemen in het algemeen’, ‘opmerken’, ‘toch zich door laten dringen’. Deze betekenisverschuiving doet zich trouwens ook bij andere perceptiewerkwoorden voor, in het Nederlands o.a. bij voelen, in het Frans bv. bij entendre. Het objekt waarvoor men blind is, moet echter wel een specifiek objekt zijn. Men is blind voor de schoonheid van iets, de gebreken van iemand, maar niet voor ‘schoonheid’, of ‘gebreken’. Blind zijn voor is dan ook niet hetzelfde als geen oog hebben voor: ‘geen aandacht, of, geen appreciatie hebben voor’. Vergelijk de volgende paren zinnen, waarvan - tenminste voor mij - steeds de zin met ‘blind zijn voor’ onmogelijk is:
Dat brengt me op een ander verschil met de afleiding van blind1: bij ‘blind zijn voor’ gaat het niet om ‘niet kunnen waarnemen’, maar om ‘niet waarnemen zonder meer’. Het element MOD, ‘kunnen’, hoeft in | |||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||
de onderliggende struktuur van blind2 niet aanwezig te zijn. Wel is het werkwoord, evenals bij blind1 gespecificeerd als -Event: men gebruikt deze uitdrukking niet voor éen specifieke gebeurtenis waarin iemand iets niet waarneemt, maar als aanduiding van iemand's gebrek aan waarneming in het algemeen. Er doet zich hier een opvallend verschil voor met een vergelijkbare uitdrukking met een adjektief van perceptie, namelijk ‘doof zijn voor’. In de zin
Resumerend: blind2 is een lexikalisering van een onderliggende struktuur [NEG NP1 zien NP2], waar het objekt, de NP2, en het werkwoord zien moeten beantwoorden aan de hierboven besproken specifikaties en semantische restrikties. Voor de NP1 kan de specifikatie Levend Wezen vervangen worden door Menselijk Wezen. Zoals bij nominalizeringen van transitieve werkwoorden gebruikelijk is, wordt het oorspronkelijke ob1jekt van het werkwoord in de afgeleide struktuur voorafgegaan door een voorzetsel: NP1 is blind voor NP2. Dat het in deze betekenis van blind gaat om het niet waarnemen van een bepaald objekt, wordt niet tegengesproken door zinnen waar dat objekt in de uiteindelijke struktuur niet wordt genoemd. Vergelijk de volgende passage uit De stille krachtGa naar voetnoot8: ‘(...) en voor zijn vrouw was hij zo blind (...) dat hij nooit zou kunnen geloven aan het allerminste van die laster. (-..) Trouwens, hij was thuis geheel blind. Hij had thuis die volslagen blindheid, die zo dikwijls hebben mannen, zeer kundig en bekwaam in betrekking en werkkring (...) maar bijziende thuis.’ In de zin Trouwens, hij was thuis geheel blind wordt het objekt van blind niet genoemd, maar het kan in de context zonder meer worden aangevuld: ‘blind, namelijk voor wat er thuis omging’. Evenzo moet de zin voor zijn vrouw was hij zo blind duidelijk niet worden geïnterpreteerd als ‘hij zag z'n vrouw niet’ of als ‘hij had geen oog voor z'n vrouw’, maar als ‘hij nam niet waar wat zijn vrouw uitvoerde’. Hoewel ook hier | |||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||
het eigenlijke objekt van blind dus niet worden genoemd, of alleen indirekt via z'n vrouw, wordt het wel verondersteld. Hier doet zich voor wat Fillmore ‘specified object deletion’ noemt. Met het syntaktische verschijnsel dat, onder bepaalde omstandigheden, dit objekt weer kan worden weggelaten, is de semantische analyse dat het in deze betekenis van blind gaat om een specifiek iets waarvoor men blind is, dus niet in strijd. Een laatste verschil met de afleiding van blind1 betreft de relatieve zinsstruktuur. Omdat het bij blind2 niet gaat om het ontbreken van een vermogen dat zonder meer als een eigenschap kan worden beschouwd, maar om het niet funktioneren van een vermogen ten opzichte van bepaalde, specifieke objekten, neem ik aan dat blind2, juister gezegd, blind zijn voor, een direkte lexikalisering is van een struktuur [NEG NP1 zien NP2]. Blind3, in woordgroepen zoals blinde passagier, blinde klip is wat in sommige woordenboeken - en naar mijn mening volkomen terecht - de ‘passieve betekenis’ van blind wordt genoemd. Men vindt een dergelijke betekenis ook in het Latijnse caecus: ‘verborgen’, ‘aan het oog onttrokken’, en bv. ook in het Nederlandse stil. Een stille klacht is niet een klacht die niet spreekt of die geen geluid maakt, maar een klacht die je niet hoort. Als we voor de afleiding van deze betekenis van blind uitgaan van een struktuur [NEG NP1 MOD zien NP2], moet hier een betekenisverschuiving zijn opgetreden waarbij de oorspronkelijke objekts-NP subjekt wordt, en het werkwoord passief wordt geïnterpreteerd. Deze verschuiving, die als belangrijkste resultaat heeft dan niet de NP1 maar de NP2 het focus van de grammatische constructie is, valt onder het algemeen verschijnsel van de verschuiving van transitief naar intransitief gebruik van transitieve werkwoorden. Voor het bestaan van een dergelijke lexikale regel is onafhankelijke evidentie genoeg:
De betekenisverschuivingen die in deze zinnen optreden zijn geenszins van dezelfde aard. In (13) is zowel sprake van een proces, als van een eigenschap van de auto, terwijl in (14) sprake is van een proces zonder meer, ‘stuk gaan’. Ik zal de verschillende manieren waarop transitieve | |||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||
en intransitieve konstrukties van hetzelfde werkwoord kunnen samenhangen hier niet gaan bespreken. Waar het hier om gaat is dat deze verschuiving in syntaktische en semantische struktuur algemeen voorkomt, en juist ook bij perceptie-werkwoorden.Ga naar voetnoot9 In sommige gevallen, zoals bij (15) en (16), heeft dit als resultaat dat de oorspronkelijke NP1, geheel op de achtergrond raakt en er eigenlijk alleen wordt gesproken over een eigenschap van iets of een toestand waarin iets of iemand verkeert. In het geval van blind3 echter, is er sprake van een regelrechte passieve interpretatie: iets dat of iemand die niet kan worden gezien. Een soortgelijke dubbelzinnigheid heeft het Nederlandse adjektief gevoelig: een gevoelig iemand is iemand die veel gevoel heeft voor dingen, een gevoelige klap is een klap die je goed voelt. Omdat blind3 dus beschouwd kan worden als de passieve tegenhanger van blinde1, zijn er in de onderliggende struktuur waar het van kan worden afgeleid overeenkomstige verschillen met die waarvan blind1 kan worden afgeleid. Hier is de NP1, de oorspronkelijke ‘waarnemer’ een onbepaalde NP, die voldoende gespecificeerd is als Levend Wezen met gezichtsvermogen, en is de NP2, het ‘waargenomene’ uit de oorspronkelijke struktuur, een bepaalde NP. Precies andersom ook als bij de afleiding van blind1, is het hier de oorspronkelijke NP1 die als semantisch maar niet als grammatisch subjekt van de passieve konstruktie, wordt gedeleerd en alleen nog in de betekenis van ‘gezien worden’ vooronderstelt is. Dus:
Uit deze struktuurbeschrijving blijkt dat er iets niet klopt. Het element MOD moet een andere betekenis hebben dan ‘in staat zijn om’, want blinde klip betekent natuurlijk niet ‘een klip die niet in staat is om gezien te worden’. Men zou kunnen aannemen dat dit element gebonden blijft aan de NP1 waar hij oorspronkelijk aangebonden was, maar dat is evenmin bevredigend, omdat blinde klip ook niet betekent ‘een klip die je niet in staat bent om te zien’ bijvoorbeeld omdat je je bril niet op hebt. Ik neem daarom aan, dat bij de focus-shift die leidt tot | |||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||
de passieve interpretatie van zien, tevens een verandering optreedt in het element MOD, dat in dit geval niet betekent ‘(iemand) is in staat om’ maar ‘het is mogelijk om’.Ga naar voetnoot10 Syntaktisch kan dit verschil worden aangegeven door MOD in de passieve zin te beschouwen als een ‘echt’ modaal werkwoord dat een operator is over de hele zin:
Op deze uitgangsstruktuur is dan na de ellips van de NP1 de regel van toepassing die leidt tot de vorming van een relatieve zin:
Een vraag die nu opkomt, is, wat dan nog het verschil is tussen blind3 en onzichtbaar. Dat verschil is, in sommige gevallen, inderdaad niet groot, behalve dan natuurlijk dat het gebruik van blind in de passieve betekenis beperkt produktief is, en syntaktisch gezien beperkt tot attributieve konstrukties. Wat de betekenis betreft, is er - minstens - éen verschil dat uit de onderliggende struktuur verklaard kan worden. Blind in de passieve betekenis wordt bij uitstek gebruikt om aan te duiden dat iets niet zichtbaar is hoewel het behoort tot een klasse van dingen die in principe wél zichtbaar zijn, terwijl onzichtbaar ook gezegd kan worden van dingen die van nature nietw aargenomen kunnen worden, of die een te geringe omvang hebben om waargenomen te kunnen worden. Dit verschil kan formeel aangegeven worden door de vooronderstelling ‘(zichtbaar)’ van de oorspronkelijke NP2, in de afleiding van blind3 te handhaven. Een dergelijke restriktie is niet noodzakelijk aanwezig bij de afleiding van onzichtbaar. Merk op, dat blind3 daardoor, op dezelfde manier als blind1, een betekeniskomponent heeft ‘niet wat je zou verwachten’, wat een mogelijke verklaring is van de connotatie ‘verrraderlijk’ die het, in sommige gevallen, kan hebben, bijvoorbeeld in blinde klip. Verder is, zoals al gezegd, in blind3 de betekenis ‘niet gezien kunnende worden’ exclusief een eigenschap van de N waar blind een bepaling bij is: een klip is niet een blinde klip wanneer een ander voorwerp tijdelijk het uitzicht erop ontneemt zodat je hem niet kunt zien. Onzichtbaar kan in dat geval wél worden gebruikt. En tenslotte is onzichtbaar ook te gebruiken met substantiva | |||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||
die -Konkreet zijn, zoals in een onzichtbare dreiging; of dat ook met blind kan, lijkt mij zeer de vraag.
3.2. Na deze analyse van de onderliggende strukturen van blind1, blind2 en blind3, nu de syntaktische verschillen, die in 1.1. al kort zijn besproken. Zowel blind1 als blind3 komen voor in attributieve konstrukties, dat wil zeggen dat in deze beide gevallen de afleiding leidt tot de vorming van een NP waarin blind, met een overigens geheel verschillende betekenis, een bepaling is bij een N. Formeel is dit aangegeven doordat in beide gevallen de afleiding verloopt via een relatieve zin van het type NP die -. Blind3 komt echter niet voor in predikatieve strukturen van het type NP is Adj. Blind2 komt niet voor als attributief adjektief, en als predikatief adjektief alleen onder de konditie dat het gevolgd wordt door een woordgroep voor NP, die onder speciale contextuele omstandigheden weglaatbaar is, maar wel voorondersteld wordt. Toch is het gebruikelijk in alle drie gevallen blind een adjektief te noemen. Maar als blind2 en blind3 adjektiva zijn, wat voor adjektiva zijn het dan eigenlijk? Traditioneel worden adjektiva gedefineerd als woorden die een eigenschap of een toestand aanduiden van het substantief waar ze een bepaling bij zijn: een grote man is een man die groot is. De generatieve syntaxis heeft deze definitie lock, stock, and barrel overgenomen door attributieve adjektiva af te leiden, met een regel TAdj, van strukturen NP zijn Adj. Ondanks alle verschillen met deze syntaktische beschrijving, wordt ook in de generatief-semantlsche afleiding van adjektiva in Verkuyl e.a. (1974, hfdst. 8) van een dergelijke struktuur uitgegaan, zij het dan niet meer NP is Adj., maar NP is X, of NP heeft X. Deze methode is juist, in zoverre er mee wordt aangeduid dat een woordgroep Det Adj N een afgeleide konstruktie is. Hij is naar mijn mening echter fundamenteel onjuist omdat (a) een aantal attributieve adjektiva, of, attributieve adjektiva in een aantal van hun betekenissen, semantisch helemaal niet van een predikatieve struktuur NP is X kunnen worden afgeleid, (b) er van deze afleiding de onjuiste suggestie uitgaat dat alle attributieve adjektiva op dezelfde manier bepalingen zijn binnen een NP, (c) er op deze basis geen redelijke verklaring is van het gebruik van adjektiva zoals blind2 die noch attributief noch predikatief in de absolute zin gebruikt worden, (d) de verbale strukturen waarvan adjektiva kunnen worden afgeleid niet noodzakelijk strukturen zijn met de relatiewerkwoorden zijn of hebben. | |||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||
Bekende en veelbesproken moeilijkheden die dit standpunt over de afleiding van adjektiva met zich meebrengt (zie o.a. Lakoff 1970: 70; 191) zijn woordgroepen zoals zware roker - *de roker is zwaar, chemische ingenieur - *de ingenieur is chemisch, luie stoel -?de stoel is lui. Hoewel men kan staande houden, dat in al deze woordgroepen de adjektiva de funktie hebben het substantief te karakteriseren, is de uitgangsstruktuur NP is Ad], die voor de afleiding van deze zelfde adjektiva in hun meer gebruikelijke betekenis wel toereikend kan zijn, bv. voor lui in de luie man, voor deze woordgroepen volkomen ontoereikend. In de afleiding van blind zou deze methode direkt tot moeilijkheden leiden in het geval van blind2 en van blind3, maar ook in de afleiding van blind5 in een zin zoals
De generalisatie, dat aan Det Adj N konstrukties een NP zijn Adj of NP zijn X struktuur ten grondslag ligt, is naar mijn mening een pseudogeneralisatie die een direkt gevolg is van de traditionele definitie van adjektiva als eigenschapswoorden. De tekortkomingen ervan kunnen alleen worden opgelost door een groot aantal uitzonderingen aan te nemen voor adjektiva die alleen attributief kunen voorkomen, en een - kleiner - aantal uitzonderingen voor adjektiva die alleen predikatief kunnen voorkomen. Dit is dan ook, op verschillende manieren, gebeurd (vrgl. Weinreich 1969: 47 vlg.; Lakoff 1970: 191 vlg.). Voor woorden zoals blind in blind typen, die met de traditionele adjektiva syntaktisch weinig gemeen hebben, moet men dan een heel andere afleiding maken, waardoor het echter weer moeilijk wordt de evidente semantische relatie met andere betekenissen van hetzelfde woord te verantwoorden. Een aanzienlijk eenvoudiger oplossing, die bovendien een betere generalisatie inhoudt, is, aan te nemen dat adjektiva, inklusief adverbiaal gebruikte adjektiva, wel van verbale strukturen zijn afgeleid, maar niet noodzakelijk, en vermoedelijk zelfs in meerderheid niet, van predikatieve strukturen met zijn of hebben. In deze visie is een woordgroep zoals zware roker in z'n geheel een nominalizering van een NP N die zwaar rookt, op zijn beurt afgeleid | |||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||
uit een onderliggende struktuur NP rookt zwaar, waarin zwaar een adverbiale bepaling is, die desgewenst kan worden beschouwd als een lexikalisering van een onderliggende struktuur op een - manier. De overeenkomst tussen zware man en zware roker is een minimale overeenkomst, omdat in beide gevallen sprake is van een bepaling bij een substantief en van een karakterisering van wat door dat substantief genoemd wordt. Ik heb dat verantwoord door voor deze attributieve adjektiva de afleiding te laten lopen via een relatieve zin: Een N die ... is een ... N. Maar waar het mij hier om gaat zijn de verschillen tussen attributieve adjektiva. Voor een aantal voorbeelden van het type zware man tegenover zware roker is dat duidelijk geïllustreert door Bolinger (1967), die spreekt van ‘referent modification’ in het eerste geval en ‘reference modification’ in het tweede geval. De regels die uiteindelijk een woordgroep met een attributief adjektief afleiden, doen niet veel anders dan een syntaktische en oppervlakkige overeenkomst tot stand brengen tussen bepalingen van zeer verschilelnde aard en oorsprong. Het feit dat ‘echte’ eigenschapswoorden, en relatieve termen zoals zwaar en groot, zowel attributief als predikatief kunen worden gebruikt, hoeft ook niet noodzakelijk te leiden tot het standpunt dat dié adjektiva wél van strukturen van het type NP is X moeten worden afgeleid.Ga naar voetnoot11 Zoals hierboven voor blind is aangetoond, kunnen dat ook heel andere strukturen zijn. Aan afleidingen zoals ik hier heb voorgesteld, moeten dan, per geval, kondities worden toegevoegd waaronder een woordgroep met een attributief adjektief mogelijk is (blind1 en blind3); naast de attributieve ook een predikatieve (blind1); of een predikatieve die niet absoluut is maar relationeel (blind2). Dat zijn kondities op afleidingsregels in een laat stadium, en het is niet nodig de absolute predikatieve struktuur NP is X als meer fundamenteel te beschouwen dan andere konstrukties met adjektiva. Dit standpunt heeft het voordeel, dat men adjektiva die niet predikatief kunnen worden gebruikt, en dat zijn er nog al wat, op geen enkele manier als uitzonderingen hoeft te beschouwen. En verder wordt men ook niet gedwongen voor adjektiva die van een struktuur met een werkwoord afgeleid, het koppelwerkwoord zijn of iets ekwivalents te nemen. Dat is met name een groot voordeel voor de afleiding van adverbiaal gebruikte adjektiva zoals blind in blind typen, waar men kan uitgaan van een onderliggende struktuur die | |||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||
duidelijke overeenkomsten heeft met die van blind1, zonder dat men gehinderd wordt door noties zoals eigenschapswoord, of andere woordsoortendefinities. Ik keer terug naar het voorbeeld blind5 in de zin
Wat blind hier betekent, is lastig uit te drukken als men zou moeten uitgaan van een parafrase ‘zijn drift was blind’. Een acceptabeler parafrase lijkt me: ‘Hij sloeg om zich heen, driftig in een graad die maakte dat hij niks zag’. Een onderliggende struktuur zou hier, globaal, de vorm moeten hebben waarin de NP die onderwerp is van het hoofdwerkwoord om zich heen slaan, een bepaling bij zich heeft met de interne struktuur [in drift [drift CAUS NEG NP MOD zien]]. Men kan hier natuurlijk het bezwaar tegen invoeren dat een dergelijke afleiding van de woordgroep in blinde drift, nogal ingewikkeld is, maar daar staat weer tegenover dat hij niet ingewikkelder is dan de betekenis die de woordgroep in de zin heeft. Met voorstel wordt bovendien gesteund door het bestaan van vergelijkbare woordgroepen zoals doffe berusting, stomme verbazing. Verbazing zelf is niet stom, wie in stomme verbazing om zich heen kijkt (of, stomverbaasd om zich heen kijkt), kijkt om zich heen in een toestand waarin hij zo verbaasd is dat hij er sprakeloos van is geworden. Hoe ingewikkeld ook, als verklaring van de betekenis die deze adjektiva in deze woordgroepen hebben, is het minder ingewikkeld dan een verklaring die van de standaardbetekenis zou moeten uitgaan, en voor andere gevallen zijn toevlucht zou moeten nemen tot toverwoorden zoals ‘oneigenlijk gebruikt’, ‘ook wel gezegd van gevoelens’, ‘in metaforische zin’, e.d. Ik beweer niet dat zulke betekenisomschrijvingen verkeerd zijn, zeker niet in een handwoordenboek, maar voor een systematisch semantische beschrijving is het niet erg bevredgend. Bovendien zijn de betekenisomschrijvingen die men in zulke gevallen tegenkomt vaak niet anders dan intuïtieve formuleringen van onderliggende strukturen; ik heb dan ook van verschillende betekenisomschrijvingen die Van Dale geeft voor blind, in dit artikel dankbaar gebruik gemaakt. Wat uitvoeriger wil ik nog ingaan op blind4 in de zin
Het is aannemelijk, dat ook aan dit gebruik van blind een struktuur met een werkwoord van visuele perceptie ten grondslag ligt, en wel een struktuur die in z'n geheel als Manner Adverb funktioneert: ‘zij typt zonder te kijken naar iets’. Dat iets is dan in dit geval, een specifiek | |||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||
objekt, niet een onbepaald iets. Wie blind typt, typt niet ‘zonder te kijken’ in de zin van ‘zonder z'n ogen (goed) te gebruiken’, maar typt ‘zonder te kijken naar de toetsen op de machine’, dat wil zeggen zonder te kijken naar een specifiek objekt, dat door het gebruikte werkwoord wordt gesuggereerd. Uitgaande van een onderliggende struktuur NEG NP1 kijken naar NP2, is er ook hier sprake van ‘specified object deletion’. Voor de betekenis ‘zonder überhaupt ergens naar te kijken’, ‘zonder je ogen te gebruiken’, die hier natuurlijk dicht bij ligt, bestaat een alternatieve uitdrukking: blindweg, eventueel, enigszins archaïsch, in den blinde. Omdat dit semantisch én morfologisch zo dicht bij elkaar ligt, is het heel goed mogelijk dat in andere gevallen ook blind in die betekenis wordt gebruikt. Maar in deze uitdrukking gaat het duidelijk om ‘een manier van typen waarbij naar een bepaald ding niet wordt gekeken’. De onderliggende struktuur van het Manner Adverb bij typen kan worden gelexikaliseerd als blind; een latere regel geeft eventueel nog de nominalizering blind typen. Een soortgelijke uitdrukking is blind schaken. Hoewel de betekenis van blind in deze uitdrukkingen wel degelijk met de andere betekenissen van dat woord samenhangt, kan men voor dit adverbiale gebruik, dat zich ook in de nominale struktuur semantisch handhaaft, natuurlijk weinig aanvangen met een afleiding die zou moeten lopen via een predikatieve struktuur van het type NP is Adj, net zo min als bij zware roker. Merk op, dat het voorbarig is om op semantisch-funktionele gronden generalisaties te maken over het al dan niet kunnen voorkomen van een attributief adjektief. Voor hij rookt zwaar is wel mogelijk zware roker, maar voor zij typt blind, is niet mogelijk blinde typiste. Opvallend is, dat bij blind scháken wel een nominalizering mogelijk is tot composita: blindschàken, en blindschaàk. Verder is dit adverbiale gebruik van blind, semantisch gezien, niet noodzakelijk tot vaste uitdrukkingen beperkt. Ik kan mij althans heel goed voorstellen dat als een voetballer in het wilde weg een slechts voorzet aflevert, zoiets een blinde voorzet genoemd wordt. Een opvallend kenmerk van de onderliggende struktuur van dit adverbiale gebruik van blind is, dat het meer voor de hand ligt blind hier te parafraseren als ‘zonder te kijken naar------’ (in andere gevallen eventueel ook: ‘zonder te kijken’ zonder meer) dan ‘zonder iets te zien’. Voor blind typen althans vind ik dat wel; voor blind schaken en blind vliegen misschien minder. In ieder geval is het verschil tussen de parafrase's ‘zonder naar------ te kijken’ en ‘zonder ------ te zien’ hier minimaal. Dit is een argument voor de stelling, dat zien en kijken zeer sterk | |||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||
verwante, vrijwel komplementaire werkwoorden zijn, die alleen verschillen in een paar kenmerken, zoals [Agentief], en mogelijk ook een kenmerk Focus, met kijken naar als [ + Focus]. Men zou zich daarom kunnen afvragen of het niet juister is voor de onderliggende struktuur van blind in zijn verschillende betekenissen, uit te gaan van een algemeen werkwoord van visuele perceptie, dat soms als zien en soms als kijken wordt gespecificeerd. In het geval van een duidelijke adverbiale funktie bij een handeling, zoals bij blind typen, kan men het gespecificeerd achten als kijken naar. De specifikatie + of - Event, tenslotte, is dan niet van belang, omdat men die kan laten afhangen van het hoofdwerkwoord; zij typt blind kan een aanduiding zijn van een manier van typen op een bepaald ogenblik, of een algemene karakteristiek van een manier van typen. Ook bij andere, met de werkwoorden van perceptie verwante werkwoorden, kan het voorkomen dat het bijbehorende adjektiva teruggaat op de Agentieve vorm van het werkwoord, zoals stom in
Ik wil in dit verband ook nog even terugkomen op de zin
4.1. Ik meen dat ik het volgende aannemelijk heb gemaakt:
| |||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||
4.2. De voorgestelde afleiding van betekenissen van adjektiva wordt echter aanzienlijk gekompliceerder voor de in 1.1. genoemde uitdruk- kingen blinde steeg, blinde kaart en blinde ra. Dit type woordgroepen wordt door Weinreich (1969) fraseologische eenheden genoemd. De betekenis van blind is hier nog niet zover verwijderd van ‘visuele perceptie’ als in de idiomatische uitdrukking blinde vink, maar wel zo gespecialiseerd dat een beschrijving ervan op dezelfde manier als van blind, tot een met blind5 problematisch wordt. Merk op, dat dit probleem allerminst inherent is aan de hier voorgestelde beschrijving. In een traditionele aanpak, waarbij men alle andere betekenissen van blind zou beschouwen als varianten van blind1 ‘niet kunnende zien’ en zou willen verklaren door kenmerken-verandering, zoals Weinreich, zijn de problemen niet minder groot. Mijn standpunt hierover is het volgende. Een adjektief zoals blind, en vermoedelijk het gros van de andere adjektiva, is niet een primair element in het lexikon, maar een afgeleid element. Er is echter geen bezwaar, binnen deze opvatting over het lexikon, dat een dergelijk adjektief als sekundair element in het lexikon terecht komt dat de taalgebruikers tot hun beschikking hebben. Dat kan, binnen het lexikon, leiden tot verdere specialisering die niet meer kan worden beschreven op basis van dezelfde regels waarmee het adjektief oorspronkelijk is afgeleid, maar uitsluitend nog door direkt op lexikale elementen opererende rgels, en misschien in een aantal gevallen zelfs helemaal niet meer op basis van regels. Een heel simpel voorbeeld van een dergelijke specialisering is de betekenis van blind1, dat voor taalgebruikers vermoedelijk betekent ‘zonder het gezichtsvermogen’ i.p.v. ‘niet kunnende zien’ net als doof betekent ‘zonder het gehoorvermogen’ en stom ‘zonder het vermogen te spreken’. Er is niets tegen om dergelijke adjektiva te beschouwen als afgeleide elementen, en toch aan te nemen dat ze tegelijkertijd als lexikale elementen, in bepaalde gevallen, een zekere mate van specialisering ondergaan. In de gevallen blind6 tot en met blind8, is er echter reden om aan te nemen dat deze idiosynkratische betekenissen direkt gevormd worden op basis van bestaande afgeleide vormen. Die redenen zijn strikt pragmatisch: de grens tussen betekenissen die wel en betekenissen die niet als afgeleid worden beschouwd van | |||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||
onderliggende strukturen, wordt voorlopig uitsluitend bepaald door de kosten van een dergelijke afleiding, de verklarende waarde, en de generalisering die ermee bereikt kan worden. Een duidelijk voorbeeld van een grensgeval - ik zal niet proberen in dit artikel een beslissing te nemen waar de grens precies ligt - is de betekenis blind6 in blinde steeg. Het woordenboek geeft hier ‘steeg zonder opening, doodlopende steeg’. In deze betekenis komt blind ook met andere substantiva voor: een blinde pijp is een pijp zonder opening. Dat hier, ondanks de vergaande specialisering en beperkte produktiviteit, een relatie is met een onderliggende struktuur met zien of kijken, lijkt mij allerminst gezocht. Kijken vooronderstelt een punt waarnaar of waarlangs de blik zich beweegt. Een blinde N is dan hier: een N die geen uitzicht geeft, waar je niet door of langs kunt kijken. Die afleiding is van toepassing in kombinaties met substantiva (vrgl. Weinreich 1969: 41) die een betekenis-komponent hebben ‘doorgang, doorkijk’. Merk op, dat deze betekenis van blind ook terugkeert in het substantief een blind: ‘een ding dat (zelf) maakt dat je ergens niet in of uit kunt kijken’. Neemt men een dergelijke onderliggende struktuur aan, ‘NP waardoorheen NEG MOD gekeken worden’, dan zal aan een afleiding dus de konditie moeten worden toegevoegd dat de N hier aan zeer bepaalde semantische specifikaties moet voldoen. Eniszins anders ligt het bij blind7 en blind8, uitdrukkingen zoals blinde ra en blinde kaart. Het woordenboek omschrijft deze betekenis als ‘niet datgene hebbend wat men zou verwachten’ (namelijk, op grond van de betekenis van het substantief dat door het adjektief wordt gemodificeerd). Nu heb ik al beweerd, dat blind, evenals andere adjektiva in het veld van perceptie, een dergelijke betekeniskomponent: ‘Niet normaal funktionerend’, waar iets aan ontbreekt', heeft. In deze uitdrukkingen is dan sprake van een sterke generalisatie, waarbij deze komponent eigenlijk de enige is die overblijft. Deze verandering is zo drastisch, dat men deze betekenis beter niet kan afleiden van een onderliggende struktuur met zien of kijken naar, maar direkt van de betekenis van blind1, met een betekenisverandering die typerend is voor bepaalde vormen van metaforisering. Het blijft echter de moeite waard, ook in zulke schijnbaar zeer idiosynkratische gevallen naar een zekere systematiek te zoeken. Het is opmerkelijk, dat deze betekenisontwikkeling zich ook bij andere adjektiva van perceptie voordoet: ‘ontbreken van een bepaald zintuigelijk vermogen bij degene die door het substantief wordt genoemd’ verandert in ‘ontbreken van een typisch kenmerk dat de door | |||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||
het substantief genoemde zaak gewoonlijk wel heeft’. Zo is in het Italiaans een blinde kaart een mappa muta, oftewel een stomme kaart. In het Nederlands zijn er ook nog een aantal vergelijkbare uitdrukkingen die op deze manier verklaarbaar zijn, some via een synestetische betekenisverschuiving: doof hout voor ‘dor hout’ (vrgl. ook dovenetel), en stomme wijn voor wijn die geen bouquet heeft. Ik noem deze idiosynkratische betekenissen van blind om twee redenen. Ten eerste, omdat ik geloof dat een voorstel om een aantal betekenissen van een adjektief af te leiden, niet noodzakelijk minder aantrekkelijk wordt als er ook betekenissen zijn die slechts afgeleid kunnen worden beschouwd. Ten tweede, omdat er ook bij de wel afgeleide adjektiva sprake kan zijn van een zekere idiosynkrasie in vergelijking met de onderliggende struktuur, waarmee de afleiding evenmin z'n geldigheid verliest. De nadruk ligt in dit artikel op die betekenissen van blind, waarbij een afleiding van soms tamelijk complexe onderliggende strukturen niet alleen mogelijk is, maar ook de voorkeur verdient boven andere beschrijvingen.
Rijksuniversiteit Leiden, Vakgroep Nederlands, juni 1974 | |||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||
|
|