Forum der Letteren. Jaargang 1973
(1973)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||
Linguïstiek en literatuurwetenschap: de semantische theorie van Greimas
| |||||||||||||||||||||||||
0. InleidingGa naar voetnoot1In 1966 verscheen het boek Sémantique structurale van A.J. Greimas, een boek dat in Frankrijk grote bekendheid geniet, maar daarbuiten veel minder. Een reden hiervoor is ongetwijfeld, dat het boek van Greimas is geschreven vanuit een strukturalistische opvatting van taalbeschrijving en teruggaat op het werk van de Saussure, Hjelmslev, Brøndal, Tesnière en vooral ook op dat van de anthropoloog Lévi-Strauss. Op het ogenblik van verschijnen werd de aandacht in de linguïstiek voornamelijk getrokken door de transformationeel-generatieve grammatika van Chomsky en de verdere ontwikkeling daarvan, zodat Greimas' boek niet de aandacht kreeg, die het misschien verdiende. Een tweede belemmering voor meer bekendheid ligt in het boek zelf. Het ontbreken van duidelijke verwijzingen, van een index van de vaak volkomen afwijkende terminologie en de zeer schaarse voorbeelden maken het lezen ervan niet gemakkelijker. Het boek zou bovendien aan duidelijkheid winnen, als de volgorde van de hoofdstukken anders zou zijn.Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||
1. Doel en uitgangspunten van de theorieHet hoogste doel dat de semantiek zich volgens Greimas kan stellen is het volgende: ‘à établir les fondements d'un métalangage descriptif, à inventorier, d'autre part, et à unifier, sur des bases communes, les procédures de description de la signification’ (1966:141). Uit deze doelstelling kan men meteen al de epistemologische opvatting van Greimas afleiden; om de gesloten cirkel van de natuurlijke taal te doorbreken, moeten er één of meer metatalen gekonstrueerd worden, die in staat zijn feiten uit natuurlijke talen eenduidig weer te geven. Daarom moeten alle termen in de metataal streng gedefinieerd worden. In dit opzicht wijkt Greimas niet af van de epistemologische opvatting van Hjelmslev. Om het gebied van de betekenis in natuurlijke talen af te bakenen, gaat Greimas ervan uit, dat de waarneembare vorm (de ‘signifiant’) van taalbouwsels de plaats is, waar de betekenis (de ‘signifié’) zich weliswaar manifesteert, maar dat deze niet zelf tot de betekenis behoort. De signifiant wordt geanalyseerd op het ‘plan de l'expression’, de signifié op het ‘plan de la signification’. Evenals Hjelmslev gaat Greimas uit van de hypothese, dat deze twee ‘plans’ opgebouwd zijn volgens dezelfde principes. Dit houdt in, dat zowel het plan de l'expression als het plan de la signification bestaat uit een verzameling kleinste deeltjes (resp. ‘phèmes’ en ‘sèmes’), die gekombineerd worden tot grotere gehelen (resp. ‘phonèmes’ en ‘sémèmes’), die op hun beurt weer gekombineerd worden tot resp. woordvormen en ‘messages’. Het niveau waarop de sèmes beschreven worden noemt Greimas de ‘immanence’; dat van de sémèmes noemt hij de ‘manifestation’ en dat van de messages de ‘discours’. | |||||||||||||||||||||||||
2. De immanenceDe immanence is een verzameling sèmes, en in zoverre is er geen verschil met de opsomming van ‘semantic features’ die Katz en Fodor in de door hen voorgestelde metatheorie willen opnemen. Een verschil met dezen is echter, dat de sèmes bij Greimas grotere gestruktureerde systemen vormen. Greimas gaat voor het beschrijven van deze systemen uit van een elementaire notie van struktuur, namelijk: twee of meer termen vormen een struktuur, als er een relatie is tussen die termen. Een relatie kan niet bestaan, als de termen niet iets gemeenschappelijks hebben, maar evenmin, als zij niet in zekere mate van elkaar verschillen.Ga naar voetnoot3 De | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||
relatie in een struktuur is er dus tegelijkertijd een van konjunktie en van disjunktie. Een voorbeeld van zo'n struktuur is route nationale vs route départementalewaar het element route het konjunktieve deel van de twee termen is en nationale en départementale het disjunktieve. Volgens Greimas vormen ook sèmes dergelijke strukturen. Zo vormen de sèmes ‘masculin’ en ‘féminin’ samen de ‘categorie sémique’ van de ‘sexe’. Men kan deze kategorie als een as voorstellen, waarvan de tegengestelde polen ‘masculin’ en ‘féminin’ zijn. Anders gezegd, ‘masculin’ en ‘féminin’ staan tot elkaar in de relatie ‘sexe’: masculin (s1) r (sexe) féminin (s2)of algemener: (s1) r(S) (s2)(S) is dan de as in zijn geheel en (s1) en (s2) zijn de sèmes, die de polen ervan vormen. Greimas geeft tenslotte aan deze formule nog een andere vorm s vs non swaarin, toegepast op ons voorbeeld, s betekent: aanwezigheid van het sème ‘s’ (‘masculin’), en e: aanwezigheid van het sème ‘non s’ (‘féminin’); met s + non s duidt Greimas de hele kategorie aan (‘sexe’). De immanence bestaat dus uit een aantal van deze ‘catégories sémiques’, d.w.z. min of meer ingewikkelde konfiguraties van sèmes.
In de opvatting van Greimas loopt er door de gehele immanence een scheiding, zodat er twee verzamelingen sèmes ontstaan. Deze scheiding vindt plaats volgens de ‘categorie métasémique’ intéroceptivité vs extéroceptivitéd.w.z. wat men van binnenuit waarneemt en wat men van buitenaf waarneemt. Zo bevat de seemverzameling E, gekenmerkt door het métasème ‘extéroceptivité’, catégories sémiques die teruggaan op gebieden van perceptie als de reuk, de tast, het ruimtelijke, etc. Deze verzameling E van de immanence vormt het ‘niveau sémiologique’ van de betekenis. De andere helft van de immanence wordt gevormd door de verzameling I, gekenmerkt door het métasème ‘intéroceptivité’; de sèmes ervan be- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||
zitten, omdat ze behoren tot het gebied van het verstand, het gevoel, etc., een abstrakter karakter dan de sèmes uit de verzameling E. Greimas noemt de verzameling I het ‘niveau sémantique’ van de immanence. Beide verzamelingen bevatten een eindig aantal sèmes. De sèmes uit de verzameling E heten ‘sèmes nucléaires’; die uit de verzameling I ‘classèmes’. Schematisch samengevat ziet de immanence er uit als in figuur 1. Figuur 1
| |||||||||||||||||||||||||
3. De manifestationDit is het niveau waarop elementen uit de klassen E en I van de immanence zich met elkaar verbinden om ‘sémèmes’ te vormen. Het begrip ‘sémème’ komt min of meer overeen met dat van ‘betekenis-onderscheiding’ of ‘lexical reading’. Een sémème bestaat uit tenminste één element uit de klasse I en één element uit de klasse E. Het element (of de elementen) uit E vormt de betekeniskern (‘noyau sémique’, aangeduid als Ns) van het sémème, terwijl het element uit I (‘classème’, aangeduid als Cs) het type kontekst aangeeft waarin het kan voorkomen. In formule weergegeven ziet het sémème er als volgt uit: Sm = Ns + Cswaar Ns meerdere sèmes nucléaires kan bevatten en Cs meerdere classèmes. Bij de analyse van een korpus zal men seemkernen moeten aantreffen in de betekenis van elementen die niet groter zijn dan het lexeem; classèmes, daarentegen, kenmerken grotere betekeniseenheden, namelijk die van een syntagma, een zin, of van een hele tekst. Greimas is namelijk van mening, dat konteksten, hoewel misschien oneindig in aantal, in een eindig aantal klassen ingedeeld kunnen worden; deze klassen worden gekenmerkt door classèmes. Ze vormen het algemene kader waarin de betekenis zich manifesteert. De elementen van het niveau sémiologique, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||
de sèmes nucléaires, dienen ertoe dit algemene kader specifieker te maken. | |||||||||||||||||||||||||
4. Sèmes nucléaires en classèmesAlvorens verder te gaan met de uiteenzetting van de theorie van Greimas, is het wellicht nuttig bij enkele tot nu toe besproken begrippen stil te staan. Het eerste punt is dat van de oppositie extéroceptivité vs intéroceptivité Ullman laat zich, in zijn bespreking van Sémantique structurale, nogal positief uit over deze oppositie. Het is echter de vraag of deze twee begrippen een duidelijke scheiding kunnen aanbrengen in de sèmes van de immanence. De manier waarop Greimas met behulp van deze begrippen de verzamelingen E en I definieert, blijft naar onze smaak wel erg vaag. Zo zegt hij het volgende over het niveau sémiologique: ‘le monde sensible est immédiatement présent jusque dans la forme linguistique et participe á sa constitution, en lui offrant une dimension de la signification que nous avons ailleurs appelée sémiologique.’ (Greimas 1970:56) en elders noemt hij het ‘la face externe, la contribution du monde extérieur á la naissance du sens’ (Greimas 1966:65). Van het niveau sémantique hebben we geen enkele omschrijving kunnen vinden.
Van de elementen van beide klassen, de sèmes nucléaires en de classèmes, treft men al even vage definities aan. De laatste zijn van meer algemene aard dan de eerste, maar Greimas geeft niet precies aan, waar de grens ligt: ‘Cependant, le terme sème contextuel, nous l'avons vu, peut se révéler ambigu à l'usage. Ainsi l'analyse contextuelle à laquelle nous avons procédé au commencement de ce chapitre a mis en évidence des sèmes qui, tout en étant ‘contextuels’ par rapport au noyau envisagé, appartiennent cependant au noyau contigu, et non au contexte itératif tel que nous cherchons a Ie définir. Par opposition aux sèmes nucléaires, nous proposons, par conséquent, de considérer comme classèmes les sèmes contextuels proprement dits.’ (Greimas 1966:53)
Met de sèmes contextuels die eigenlijk geen sèmes contextuels zijn, zijn bijvoorbeeld sèmes bedoeld als ‘horizontalité’ in tête du canal; de noyau van tête krijgt het sème ‘horizontalité’ van canal in de beschrijving die | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||
Greimas voorstelt. Hoewel dus kontekstueel, is het niet algemeen genoeg om classème te kunnen zijn. Uit deze weinige citaten wordt het, dachten we, duidelijk, dat we hier te maken hebben met een problematiek die veel lijkt op die van het onderscheid tussen de ‘markers’ en ‘distinguishers’ van Katz en Fodor (1963:187). Het verschil tussen markers en classèmes is gering. Beide zijn semantische elementen van algemeen systematisch belang. Beide vervullen een rol in de kontekst waarin semantische bouwsels kunnen voorkomen (kompatibiliteit, disambiguïsering). Tussen distinguishers en sèmes nucléaires is het verschil schijnbaar groter. Distinguishers vormen een konceptuele rest als de betekenis van een woord geanalyseerd is in markers; sèmes nucléaires vormen juist de kern van een sémème. In feite zal echter hetzelfde deel van de betekenis van een woord moeten worden weergegeven in sèmes of distinguishers. Katz maakt de overeenkomst in een later verschenen artikel nog groter als hij zegt: ‘Unlike semantic markers which represent conceptual components of senses of lexical items and expressions, distinguishers mark purely perceptual distinctions among the referents of conceptual identical senses’ (Katz 1967:159). En dat is dan precies hetzelfde als de opvatting van Greimas.Ga naar voetnoot4 Dit komt overeen met de suggestie van Bolinger om markers linguïstische informatie te laten geven en distinguishers informatie over kennis van de wereld. Bolinger is overigens nogal sceptisch ten opzichte van de mogelijkheid die twee van elkaar te onderscheiden. De motivering voor het onderscheid in twee soorten komponenten, de perceptuele en de konceptuele, is bij Greimas even vaag en hypothetisch als bij Katz en Fodor, zodat althans dit probleem door Greimas niet in een duidelijker daglicht wordt gesteld. | |||||||||||||||||||||||||
5. De opbouw van het sémèmeDe volgende kwestie die we in verband met de sémèmes willen aanroeren, is de opvatting van Greimas over de manier waarop deze zijn opgebouwd. Het sémème bestaat volgens hem uit een onveranderlijke kern die verbonden is met een bepaald kommunikatie-element (lexeem), en één of meer classèmes die kunnen wisselen al naar gelang de kontekst | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||
waarin het lexeem zich bevindt.Ga naar voetnoot5 Kort gezegd komt de redenering van Greimas hierop neer: een lexeem heeft in wisselende konteksten steeds een andere betekenis; we hebben toch steeds met hetzelfde lexeem te maken, dus moeten de verschillen die in de betekenis optreden afkomstig zijn uit de kontekst. Dat wat in alle konteksten gelijk blijft, is de betekeniskern van een lexeem. In Sémantique structurale (45 e.v.) geeft Greimas een voorbeeld van de procedure om betekeniskernen te vinden. Hij neemt daarvoor uit het woordenboek alle betekenisonderscheidingen van het woord tête en schrapt daaruit wat variabel is en dus uit de kontekst afkomstig moet zijn (classèmes); wat overblijft zijn de volgende kernen: ‘extrémité + antériorité’ en ‘extrémité + supériorité’, die door Greimas worden samengevoegd tot één kern: ‘extrémité + supéravité’. Daarna ontdekt hij nog een tweede kern, ‘sphéroïdité’.Ga naar voetnoot6 Men wordt door deze werkwijze van Greimas weer gekonfronteerd met de oude problematiek van de lexikologie, namelijk of de betekenis-onderscheidingen van een woord gegroepeerd zijn rond één of meer kernen, òf dat deze een samenhangende reeks vormen, zonder dat er tussen de eerste en de laatste betekenisonderscheiding van de reeks iets gemeenschappelijks hoeft te bestaan (zie ook Reichling 1962:41). De moeilijkheden die Greimas ondervindt bij zijn analyse van tête en de kunstgreep die hij moet verrichten om het aantal kernen te verminderen, geven duidelijk genoeg aan, dat de eerste manier van betekenisbeschrijving op een moeilijk houdbare stelling berust. Hoewel we het dus niet eens kunnen zijn met Greimas' beschrijving van sémèmes in kernen en classèmes, is het probleem van de verhouding van betekenis en buitentalige werkelijkheid dat hij hiermee onderkent, op zich belangwekkend. Greimas maakt in dit verband nog een onderscheid tussen sémèmes die een deel van hun betekenis te danken hebben aan de perceptie en ‘métasémèmes’ die daaraan niets ontlenen. Métasémèmes, die dus uitsluitend classèmes bevatten, vormen de betekenis van woorden als et, plus, moins, etc., gelexikaliseerde relaties dus. Het is echter de vraag, of een meer uitgebreide analyse niet zou aantonen, dat métasémèmes een veel grotere klasse vormen. Misschien ook is de weergave van de herkomst van de menselijke kennis in twee gebieden, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||
de extéroceptivité en de intéroceptivité, veel te grof en zal een andere, fijnere indeling van sèmes noodzakelijk zijn om de relatie tussen kennis en taal te verantwoorden. Men kan overigens nog wel enige vraagtekens zetten bij het gebruik dat Greimas maakt van de kategorie ‘extéroceptivité vs intéroceptivité’. Deze kategorie deelt, zoals we gezien hebben, de gehele immanence in twee subklassen; het is dan een categorie métasémique. Maar even verder in zijn boek blijkt dezelfde kategorie ook als gewone klasseem-kategorie te bestaan: ‘... un exemple, le sème lourd (en supposant que lourd soit un sème simple) est bien, en immanence, un sème nucléaire, c'est-à-dire appartenant au niveau sémiologique, défini par le terme E; manifesté dans deux contextes différents:le sème nucléaire lourd se combinera, dans le premier cas avec le classème E, et, dans le second, avec le classème I’ (Greimas 1966:119-20). Deze dubbele toepassing van dezelfde kategorie wordt o.i. noodzakelijk gemaakt door Greimas' opvatting over seemkernen. In beide voorbeelden komt hetzelfde woord (lexeem) voor; deze moet dezelfde kern bezitten, die van het niveau sémiologique van de immanence afkomstig is (kategorie van het gewicht). Deze kern is inkompatibel met conscience, dus moet de kern van lourd op meer geestelijk vlak worden gebracht met behulp van het classème I. Hoewel Greimas er zelf voor waarschuwt niet te veel naar de vorm van taalbouwsels te kijken voor het beschrijven van de betekenis (Greimas 1966:52), doet hij het in bovenstaand citaat wel. Op het niveau van de immanence en dat van de manifestation heeft, ook in de opvatting van Greimas, het vormaspekt van de taal geen invloed. Dit vormaspekt wordt pas van belang op het niveau van de discours. Konsekwenter zou dan ook geweest zijn om op dat niveau, bijvoorbeeld met behulp van een omgekeerd lexikon, de sémèmes met woordvormen te verbinden, zonder bij het genereren van die sémèmes op woordvormen te letten. | |||||||||||||||||||||||||
6. Mogelijke en onmogelijke sémèmesEen kwestie die Greimas niet aanroert, maar die, als men zijn theorie | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||
zou willen toepassen, urgent kan worden, is die van wat Chomsky noemt de ‘possible concepts’ (Chomsky 1965:171). Sémèmes worden gevormd uit elementen van de immanence. De enige regel die Greimas daarvoor geeft is, dat elk sémème tenminste één element uit de subklasse I en één element uit de subklasse E moet bevatten; men zou deze regel als volgt kunnen weergeven: Sm = (Ns1 ...... Nsm) + (Cs1 ...... Csn)/m ≧ 1; n ≧ 1 Evenals met fonemen het geval is, zou men dan moeten kunnen aantonen, dat sommige sémèmes, systematisch gezien, wel mogelijk zijn, maar dat ze niet korresponderen met enig lexeem in de taal. Greimas merkt wel op, dat niet alle kombinatiemogelijkheden van sèmes worden gebruikt en onderscheidt daarbij twee ‘constraints’; de eerste is een kulturele beperking, de tweede een persoonlijke (idiolekt), maar een beperking die voortkomt uit het systeem zelf noemt hij niet. Hoewel Greimas soms suggereert, dat zijn theorie een generatief karakter zal moeten hebben, blijkt o.a. uit het bovenstaande, dat het formuleren van regels niet zo'n urgent probleem voor hem is. We zullen op dit punt terugkomen in paragraaf 12. | |||||||||||||||||||||||||
7. Het niveau van de discoursNa het niveau van de immanence, bestaande uit konfiguraties van sèmes, en het niveau van de manifestation dat uit seemkombinaties, de sémèmes, bestaat, onderscheidt Greimas een derde niveau, dat van de discours, waar sémèmes worden gekombineerd tot ‘messages’. Schematisch ziet de theorie er als volgt uit (figuur 2). Figuur 2
Maar op het niveau van de discours vindt nog een tweede operatie plaats: het plan de la signification verbindt zich met het plan de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||
l'expression. De eerstgenoemde operatie produceert een soort semantisch-syntaktische dieptestruktuur; de tweede verbindt deze met de oppervlaktestruktuur ervan. Het gaat hier dus om twee zeer verschillende operaties, zodat men zich af kan vragen, of het niet beter geweest zou zijn het niveau van de discours op te splitsen in twee aparte niveau's. We zullen ons in onze bespreking van dit niveau dan ook houden aan deze scheiding en eerst de kombinatie van sémèmes tot messages nader bekijken. | |||||||||||||||||||||||||
8. De messagesIn het eerste deel van zijn boek schijnt Greimas zich niet erg te bekommeren om syntaktische funkties. Een zin als
geeft hij weer als
Het gaat hem er dan voornamelijk om de interne struktuur van de sémèmes te onderzoeken. Chien bestaat hier uit een seemkern (N2) en het classème ‘animal’ (Cs1) en aboie uit een seemkern (N1) en hetzelfde classème (Cs1). Later in zijn boek komt de funktionele analyse meer op de voorgrond. Elk sémème krijgt dan een syntaktisch kenmerk bij zich. Deze kenmerken bepalen twee klassen: de ‘actants’ en de ‘prédicats’. Actante kunnen de funktie vervullen van sujet (A1), objet (A2), destinateur (A3), destinataire (A4), adjuvant (A5), opposant (A6). De prédicate vallen uiteen in twee klassen: de ‘fonctions’ (F), gekenmerkt door het métasème ‘dynamisme’, en de ‘qualifications’ (Q), gekenmerkt door het métasème ‘statisme’. Elke semantische message behoort tot één van de volgende klassen
Een subklasse van de fonctions bestaat uit de ‘modalités’ (m). Deze staan in een hyperotaxische relatie tot het predikaat; bijvoorbeeld aime en semble in de volgende zinnen
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||
Een subklasse van de qualifications wordt gevormd door wat Greimas met een ongelukkige term ‘aspects’ noemt; deze staan in een hypotaxische relatie tot het predikaat:
Uit de verschillende opmerkingen van Greimas wordt echter niet duidelijk hoe deze formules funktioneren. De enkele voorbeelden die hij geeft bieden weinig houvast. Een zin als
Dit is weer dezelfde struktuur als men aantreft in de catégories sémiques van de immanence. Elke pool ervan (s of non s) manifesteert zich in een message tenminste tweemaal. De zin
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||
De analyse in kwestie lijkt in de richting van de predikatenlogika te gaan. Het is met de struktuur die Greimas gebruikt echter niet mogelijk om werkwoorden die drie- (of meer-)plaatsig zijn te formaliseren, omdat deze niet meer plaats biedt dan aan twee funkties (s en non s). Greimas geeft overigens ook geen enkel voorbeeld van de manier waarop in de betekenisstruktuur van werkwoorden wordt weergegeven, dat ze één- of meerplaatsig zijn. Een voor de hand liggende oplossing zou de volgende zijn; een sémème als battre bestaat op het niveau van de manifestation uit een kern (Ns1) en heeft onder andere als classème (Cs1 = A1; A2) maar, uit wat Greimas suggereert, lijkt het er eerder op, dat hij dit soort kenmerken aan sémèmes pas wil toekennen op het niveau van de discours. De syntaxis, ook al is deze semantisch van aard, lijkt me echter niet het niveau om een onderscheid te bewerkstelligen in fonctions en qualifications bij tot dan toe ongedifferentieerde sémèmes. Dit hoort o.i. eerder thuis in een lexikon, of, zoals in de theorie van Greimas, op het niveau van de manifestation. Een ander punt dat opvalt is, dat het niet duidelijk wordt, welke struktuur een message nu eigenlijk moet krijgen: (11) of (12); expliciete regels ontbreken. Zo is de kombinatie
| |||||||||||||||||||||||||
10. Lexicalisation en grammaticalisationDe tweede fase van het niveau van de discours is de verbinding van het plan de la signification met het plan de l'expression. Dit gebeurt via twee procedures, die van de lexicalisation en de grammaticalisation. Wat Greimas onder lexicalisation verstaat, is nogal eenvoudig. Elk sémème wordt gegoten in een grammatische klasse (adjektief, substantief, etc.). Nauw hiermee samen hangt de grammaticalisation, die de morfologische elementen in de zin aanbrengt (werkwoordsuitgangen, etc.). Nergens in zijn boek rept Greimas over de noodzaak een lexikon in te voegen. Hij wijst het maken van een lexikon niet af, maar ziet | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||
als enig nut het gebruik ervan ten behoeve van de mechanische vertaling (Greimas 1966:51-52). Behalve deze twee operaties zal er nog een derde plaats moeten vinden om de oppervlaktestruktuur van messages te bereiken. Deze wordt door Greimas echter nergens genoemd, maar dat deze toch nodig zal zijn blijkt uit het volgende. Op de eerste plaats is in de twee zinnen
Verder wil Greimas zinnen als
| |||||||||||||||||||||||||
11. De tekstEen positief punt in Greimas' semantiek is, dat hij ruime aandacht besteedt aan de tekst en aan de manier waarop een tekst beschreven zal moeten worden. Hij erkent hiermee, dat een tekst een (semantische) eenheid vormt. Een opmerking van hem over de theorie van Katz en Fodor (Greimas 1970:185) wijst er al op, dat hij de theorie van dezen in dit opzicht te beperkt vindt. Om aan te tonen, dat een tekst een eenheid vormt, neemt Greimas als voorbeeld het volgende grapje: ‘C'est une brillante soirée mondaine, très chic, avec des invités triés sur le volet. A un moment, deux convives vont prendre un peu l'air sur la terrasse. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||
- Non, je n'y suis pas allé!’ In deze tekst bevindt zich een breuk, veroorzaakt door het feit, dat de tweede spreker niet op dezelfde ‘golflengte’ denkt als de eerste. Deze golflengte komt de lezer van dit soort grapjes te weten door de kontekst, in dit geval gevormd door de eerste twee zinnen, waarin ook het woord toilettes eenduidig wordt. Deze golflengte van een tekst wordt door Greimas ‘isotopie’ genoemd. De hoorder of de lezer van een tekst probeert de isotopie ervan te ontdekken; als hij daarin niet slaagt, blijft de inhoud van een tekst voor hem duister of ambigu. In een normale tekst zal door de spreker/schrijver voldoende materiaal aangevoerd worden om de hoorder/lezer genoeg aanwijzingen te geven welke isotopie de tekst heeft. Ook de situatie kan hiertoe bijdragen, maar die wordt door Greimas beschouwd als een interferentie van buitenaf en als zodanig niet tot het eigenlijke taalgebeuren behorend. Volgens Greimas wordt de isotopie van een tekst of van een deel van een tekst gevormd door de herhaling van één of meer dezelfde classèmes. Deze vormen tezamen de isotopie van een tekst. In een tekst die over een hond handelt kan een zin als
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||
moeten worden als: deze tekst gaat over dieren, over de politie, etc. Het aangeven van de isotopie gebeurt trouwens al in het geven van titels aan boeken en hoofdstukken; in feite heeft de schrijver dan zelf al de elementen buiten haakjes gebracht om de lezer op de juiste isotopie te brengen. De tekst zelf zal dan elementen bevatten die de lezer sterken in zijn keuze van de isotopie (vergelijk ook de steeds terugkerende middelbare-school-vraag: ‘Verklaar de titel van het boek.’). Maar ook zonder titel kan men de isotopie van een tekst opsporen. In sommige literaire werken komt het voor, dat de schrijver opzettelijk ambiguïteit van de isotopie nastreeft en het aan de lezer zelf overlaat deze te bepalen. Maar ook dan zijn er in een tekst elementen, vooral semantische, maar ook stylistische, die steeds terugkeren door de hele tekst heen en die er een eenheid aan geven. Dat Greimas classèmes de rol laat vervullen van dragers van de isotopie, vloeit voort uit de definitie van classème als kenmerk van een grotere of kleinere kontekst. Men kan zich echter afvragen, of de isotopie uitsluitend gedragen wordt door classèmes en of ook grotere semantische eenheden deze rol niet kunnen vervullen. Ook lijkt het ons, intuïtief, niet waarschijnlijk, dat elk sémème in de tekst een isotopiedragend classème bij zich krijgt, zoals het bij Greimas het geval is, maar eerder, dat isotopie-aangevende elementen sporadischer in de tekst voorkomen. Het begrip ‘isotopie’ komt in grote trekken overeen met het begrip ‘scope’ (zie o.a. Dik 1970: XIII). Het begrip scope heeft echter voordelen die isotopie mist. Dit is te verklaren door de induktieve werkwijze waarop Greimas dit begrip heeft ontwikkeld. Met het begrip scope is het bijvoorbeeld beter mogelijk ook kwesties als negatie, interrogatie, tijd en modaliteit te behandelen. Hoewel deze kwesties nergens door Greimas genoemd worden, kan men deze niet beschrijven met het begrip isotopie, dat immers geheel berust op de iteratie van classèmes. Zo lijkt het erg moeilijk om zinnen als
| |||||||||||||||||||||||||
12. Strukturalisme of generatieve semantiek?Hoewel de titel van Greimas' boek, Sémantique structurale, er duidelijk | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||
op wijst tot welke taalkundige stroming hij behoort, komen er in zijn boek passages voor die de indruk kunnen wekken, alsof men met het ontwerp voor een generatieve semantiek te doen zou hebben. Hij spreekt regelmatig over regels en ontleent ook verschillende termen aan de transformationeel-generatieve grammatika. Ter illustratie hiervan citeren we de volgende fragmenten: (1) ‘Le groupe de classèmes (...) ne s'en présente pas moins comme un faisceau classématique hiérarchique, capable de générer des unités de manifestation’ (Greimas 1966:95; de onderstreping is van Greimas) Naast de term générer komt ook de term produire voor: (3) (la syntaxe) ‘opère une nouvelle combinatoire à partir des éléments constitutifs, qui seront, cette fois-ci, des sémèmes, une combinatoire qui produit des messages permettant de formuler des propos sur le monde en nombre pratiquement infini’ (Greimas 1966:117) De syntaxis waar hij het in citaat (3) over heeft blijft echter semantisch: (4) ‘Cette syntaxe restera toujours sémantique, malgré les illusions des logisticiens qui pensent pouvoir opérer avec des formes sans signification.’ (Greimas 1966:117) Greimas schijnt zich in het laatste citaat dus af te zetten tegen een a-semantische syntaxis zoals die van Chomsky en meer te voelen voor een theorie zoals die later ontwikkeld is door McCawley e.a. De misschien hoge verwachtingen die de bovenstaande citaten zouden kunnen wekken worden in de rest van Greimas' boek volkomen teniet gedaan. De term ‘générer’ veronderstelt een of ander expliciet regelsysteem en ook, dat men met deze regels kan voorspellen welke kombinaties mogelijk zijn en welke niet. Zoals we gezien hebben in paragraaf 6 en 8, zijn de regels die Greimas geeft in dit opzicht nutteloos: op geen enkele manier bepalen ze welke sémèmes en welke messages geoorloofd of uitgesloten zijn. Men krijgt dan ook sterk de indruk, dat voor Greimas het voorspellende karakter van een taalbeschrijving niet erg belangrijk is. Deze indruk wordt bevestigd in het hoofdstuk van Sémantique structurele getiteld ‘Les procédures de description’ (141-70), waarin | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||
behandeld wordt, hoe een korpus geschikt moet worden gemaakt voor een semantische analyse. Het feit dat Greimas in zijn taalbeschrijving uitgaat van een bestaand korpus, verklaart waarom hij de voorspellende kant ervan verwaarloost; dan valt er immers niets te voorspellen, noch over de ‘possible concepts’, noch over de mogelijke messages, daar deze problemen zich eenvoudigweg niet voordoen. Men kan uit het bovenstaande konkluderen, dat de term générer in de theorie van Greimas weinig inhoud krijgt en dat de enkele passages waarin de term voorkomt tegengesproken worden door een heel hoofdstuk dat een strikt taxonomische taalbeschrijving beoogt.Ga naar voetnoot8 | |||||||||||||||||||||||||
13. Linguïstiek of literatuurwetenschap?Het eerste gedeelte van Sémantique sfructurale is vrijwel geheel gewijd aan de semantiek van natuurlijke talen. Wel wordt deze semantiek als onderdeel gezien van een veel meer omvattende wetenschap, de semiologie, die alles moet beschrijven wat voor de mens betekenis heeft. Deze wetenschap blijft dus niet beperkt tot natuurlijke talen alleen, maar bestrijkt ook de gebieden van de kunstmatige talen, de mythologie, de anthropologie, de sociologie, de literatuur en vrijwel alle andere menswetenschappen. Hoewel Greimas dus de eerste helft van zijn boek wijdt aan de semantiek van natuurlijke talen, is dit voor hem misschien toch niet het belangrijkste doel. Immers, men zou verwachten, dat het gevolgd zou worden door een toepassing van de daar ontworpen theorie op een of andere natuurlijke taal. Dit gebeurt echter niet. De drie laatste hoofdstukken zijn namelijk gewijd aan de analyse van verhaalstrukturen. Volksverhalen en een roman worden zo geanalyseerd, dat zij in een formule van enkele regels kunnen worden samengevat. Daarvoor gebruikt Greimas symbolen die hij eerder voor het analyseren van messages had gebruiktGa naar voetnoot9; de held van het verhaal duidt hij dan aan met A1, de tegenstander met A6, etc. Deze toepassing op een ander gebied dan de natuurlijke talen komt daarom zo onverwacht, omdat zoals we gezien hebben, het twijfelachtig is, of zijn theorie überhaupt | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||
wel goed toe te passen is op natuurlijke talen. De toepassing op literatuur is dus op zijn minst een gewaagde generalisatie. Het is mogelijk, dat het de uiteindelijke bedoeling was van Greimas om de door hem ontworpen begrippen te gebruiken voor andere gebieden dan natuurlijke talen; en deze indruk wordt versterkt door de artikelenbundel Du Sens die vrijwel niet over natuurlijke talen handelt; in dat geval had veel van wat in het eerste deel van Sémantique structurele besproken wordt ook achterwege kunnen blijven. Het is opvallend, dat juist de toepassing van Greimas' theorie op literatuur navolging gevonden heeft (zie o.a. van Dijk, 1969) en in de taalkunde, ons althans, geen toepassingen ervan bekend zijn.
Universiteit van Amsterdam Instituut voor Romanistiek januari 1973 | |||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||
|
|