Forum der Letteren. Jaargang 1973
(1973)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Propp kan niet en waarom (II)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vrolijker geluid klinkt door nu ik kan melden dat T. Anbeek, ‘Nieuwe ontwikkelingen in de verhaaltheorie’. Raster 6 (1972), blz. 313 e.v. mij veel gras voor de voeten heeft weggemaaid. Anbeek wijst op de moeilijkheid van generalisatie die ontstaat als men de naratieve eenheden ziet als résumés, terwijl dan tevens de scheiding tussen literatuur en leven wegvalt: het gaat om eenheden als ‘een misdaad begaan’, ‘erotische begeerte’, die nu eenmaal ook als typische vormen van menselijk gedrag voorkomen. Ik kan hier mooi bij aansluiten, mijn hartelijke dank. (Schr.) Mijn aanvankelijk entoesiasme voor Propp werd gewekt door zijn stelling dat er een vaste volgorde van de incidenten in het russische sprookje bestond. Immers, het grote struikelblok voor elke vergelijkende analyse van mythen en sprookjes was altijd geweest dat het niet mogelijk bleek vast te stellen wanneer twee incidenten hetzelfde ‘motief’ vertegenwoordigden, en daaruit vloeide weer voort de moeilijkheid te beslissen welke motieven belangrijk waren, en welke zo bijkomstig dat ze niet in het algemeen schema hoefden te worden opgenomen. Aan deze onzekerheid leek de metode van Propp een eind te maken: als het schema vast zou staan dan zouden alle motieven door hun plaats in het schema eenduidig bepaald zijn. Propp legt terecht in zijn eerste hoofdstuk de nadruk op deze kwestie. Dank zij de vaste volgorde van de funkties kan Propp beslissen dat een geschenk van 100 roebels een ander motief is naar gelang de held er in het begin een wijze kater mee koopt of, aan het eind, het geld krijgt als beloning voor zijn dapperheid (homonymie). Daarentegen polysemie: een tsaar geeft een adelaar aan een held, een oude man geeft Súčenko een paard, een tovenaar geeft Iván een boot: dank zij de plaats in het verhaal staat vast dat het allemaal dezelfde funktie betreft.Ga naar voetnoot1 Dit vaste schema dat voor alle russische toversprookjes geldt maakt het mogelijk sommige incidenten als niet-essentieel te verwaarlozen, ook al zijn ze wat inhoud betreft met een van de ‘officiële’ funkties gelijk te stellen. Zo blijkt dat Propp heel wat motieven niet in zijn tabellen opneemt, maar ze als te verwaarlozen verbindingselementen beschouwd. Als Iván bijvoorbeeld, nadat hij de Draak heeft verslagen, hoort dat dochters van de draak hem willen achtervolgen, dat is dat een - niet genoteerd - geval van direct notification, en heel wat anders dan funktie IX ‘mediation, the connective incident’, die als zodanig genoteerd wordt wanneer aan het begin van het verhaal de held toevallig van de Wandaad van de Draak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoort (IX4).Ga naar voetnoot2 We hebben hier weer een geval van homonymie, en Propp wijdt een heel hoofdstuk aan de behandeling van dergelijke schijnbaar gelijke gevallen, die toch, door hun plaatsing in de volgorde, verschillend zijn.Ga naar voetnoot3 Het is duidelijk dat Propp in het kader van zijn systeem nog steeds gelijk heeft: de funkties worden niet naar hun inhoud beoordeeld, maar naar hun konsekwenties, en dus naar hun plaats in het verhaal. Zo gezien is het vernemen van de Wandaad van de Draak iets anders dan het vernemen van de voorgenomen achtervolging door de dochters van de verslagen Draak. Maar het is nu toch wel duidelijk geworden dat ons vertrouwen in de juistheid van de toeschrijving van incidenten aan funkties recht evenredig is met ons vertrouwen in de juistheid van de door Propp in het schema gepostuleerde volgorde. Immers, de semantische overeenkomsten doen er nu niet meer toe. We zijn al dicht bij de konstatering van een cirkelredenering gekomen. Deze onfalsificeerbare cirkel zal nu aan het licht gebracht moeten worden. Aan het onwankelbaar bestaan van de vaste volgorde zit echter nog meer vast. In navolging van Greimas heeft de moderne verhaalanalyse zich vooral bediend van de mogelijkheid om een ‘akteur’ te beschouwen als een samenstel van ‘aktanten’. Zo is, volgens een half-syntactische, half-logische analyse van Greimas, in de zin ‘Eva geeft een appel aan Adam’, ‘Eva’ het vertrekpunt van een dubbele relatie, in de relatie Eva-appel is Eva ‘actant-sujet’, in de relatie Eva-Adam is Eva ‘actant-destinateur’. Een dergelijke konstatering is alleen mogelijk op grond van een teorie, en, als we nu even de moeilijkheden van een dergelijke vermenging van logische presupposities (de ‘dativus’ vooronderstelt een gever) en traditionele syntactische relaties (subject, object, dativus) laten rusten,Ga naar voetnoot4 dan moeten we vaststellen dat bij Propp de mogelijkheid om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een ‘akteur’ verschillende ‘rollen’, als ‘aktant’ toe te bedelen, geheel afhankelijk is van het feit dat bij de funkties vaste aktanten horen. We zijn ook hier dus afhankelijk van de juistheid van de toedeling van de incidenten aan funkties, dus van het door Propp gepostuleerde schema. Staan echter de funkties niet vast, hetzij omdat hun volgorde kan wisselen, hetzij omdat hun aantal niet beperkt is, dan wordt automatisch de definitie van de aktanten naar de rol die zij kunnen vervullen onzeker. Zo is voor Propp de vader die zijn zoon wegzendt en hem een knuppel meegeeft, tegelijk Zender en Donor, en wel omdat IX, the connective incident, tot de handelingssfeer van de Zender hoort, en XII, the transmission of a magical agent, tot de handelingssfeer van de Donor. Propp noteert in zo'n geval dus IX, XII. Maar wie het schema niet kent, of er niet in gelooft, zou de vader evengoed de rol van Wreker kunnen toebedelen, of van Vader. Hoe weten we of een dankbaar dier twee rollen vervult, nml. van Donor en Helper, d.w.z. Tovermiddel? Omdat het dier eerst in funktie XII optrad en daarna XV: het beest heeft, als Donor ‘zichzelf’ gegeven door de held op zijn rug naar het verre land te vervoeren. Dit in tegenstelling tot de voor Propp meer oorspronkelijke funktie, waarin de Donor een toverpaard als Helper aanbiedt.Ga naar voetnoot5 Uit deze voorbeelden wordt duidelijk dat de mogelijkheid om een ‘akteur’ in verschillende ‘aktanten’ op te delen alleen gegeven is als het schema hierover automatisch beslist. Alles hangt dus af van de vaste volgorde. Mocht deze een ‘mirage’ zijn, dan zijn we weer in de oude moeilijkheden terug. Alles wat ons opvalt, ‘nieuws’ is, is dan weer een motief.Ga naar voetnoot6 De verhaalanalyse is weer teruggeworpen op generalisaties van verschillend abstraktieniveau. In teorie zijn Propp's funkties, om een terminologie van Pike te variëren, syntagmatische ‘slots’, het zijn lege ‘invarianten’ die door de ‘varianten’, de gebeurtenissen in de sprookjes, worden ‘gevuld’.Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar in hun definitie zijn de funkties in het geheel niet van hun semantische inhoud ontdaan. Zo legt Propp op blz. 25 uit: ‘For each function there is given (1) a brief summary, (2) an abbreviated definition in one word, and (3) its conventional sign’. Dit laatste zorgt voor het kwasiformele karakter van de notatie, maar desalniettemin blijven de funkties gedefinieerd als semantisch geladen samenvattingen. Ze geven, net als het ‘motief’ in de door Propp gewraakte zin, antwoord op de vraag: ‘waar gaat het over?’.Ga naar voetnoot8 En het niveau van de generalisaties varieert nogal onstuimig. Zo bijvoorbeeld: ‘IX. Misfortune or lack is made known; the hero is approached with a request or command; he is allowed to go or he is dispatched. (Definition: mediation, the connective incident. Designation B). Dat is een nog tamelijk wel gedefinieerde inhoud, zoals uit de voorbeelden blijkt, al is het wel vervelend dat Propp er ook incidenten uit het leven van ‘Slachtofferhelden’ onder laat vallen, die uiteraard van hun ongeluk op de hoogte zijn, b.v. ‘de ter dood veroordeelde held wordt heimelijk bevrijd’ (IX6), terwijl het element van ‘bekend worden’, zoals daarnet uiteengezet, evengoed tot de definitie van de niet meetellende ‘connective incidents’ behoort. Maar de daarop volgende funktie X: ‘The Seeker agrees to or decides upon counteraction (Definition: beginning counteraction. Designation C) is volkomen ongedefinieerd. Dit blijkt uit de uitleg: ‘This moment is characterized in such words, for instance, as the following: “Permit us to go in search of your princess”, etc. Sometimes this moment is not expressed in words, but a volitional decision, of course, precedes the search. This moment is characteristic only of those tales in which the hero is a seeker. Banished, vanquished, bewitched, and substituted heroes demonstrate no volitional aspiration toward freedom, and in such cases the element is lacking’. Dat is alles, geen verdere voorbeelden, geen onderverdelingen. De funktie kan alleen voorkomen bij Zoekende Helden, maar uiteraard kan hij in die gevallen dan ook nooit ontbreken. Dit geldt ook voor funktie XIX: ‘The initial Misfortune or Lack is Liquidated (Designation K) ... The narrative reaches its peak in this function’. Maar dan toch niet in variant XIX4: ‘The object of a quest is obtained as the direct result of preceding actions’, want dat betekent niets anders dan dat de funktie, als afzonderlijke handeling, ontbreekt, net als bij funktie X als de Held niets zegt bij zijn ‘volitional decision’. Maar, zolang altans in zekere mate het gevoel bestaat dat we in het schema | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als geheel kunnen vertrouwen, is dit wisselend niveau van generalisaties nog niet zo gevaarlijk. Dat gebeurt pas als we geen schema hebben. Op die moeilijkheid heeft Anbeek gewezen, blz. 320-1: ‘Een ander essentieel punt is door De MeijerGa naar voetnoot9 naar voren gebracht: nergens wordt duidelijk op grond van welke criteria Todorov zijn narratieve eenheden bepaalt. Tussen de woorden van de novelle en het résumé dat Todorov in een formule vat, liggen niet verder geëxpliciteerde subjectieve stappen. Een verantwoording van de parafrases ontbreekt’. We zijn dan weer terug bij het oude probleem dat het motief-onderzoek steeds geplaagd heeft: hoe deel ik het verhaal in segmenten in, en dan: hoe vergelijk ik ze met segmenten uit andere verhalen. Het probleem kan ook in saussuriaanse termen gesteld worden. De funkties van Propp, de ‘invarianten’, vormen dan de syntagmatische as, en de ‘varianten’ vormen de paradigmatische as. Saussure zelf spreekt van ‘rapports syntagmatiques’ en ‘rapports associatifs’. Een syntagma mag niet verward worden met syntaxis, het betreft hier een gegeven vaste volgorde van linguïstische elementen, in praesentia; daarentegen staan de varianten, waaruit gekozen kan worden, de ‘fillers’ van de ‘slots’ in absentia.Ga naar voetnoot10 De varianten moeten dan, als het goed is, door associatie naar gelijkheid verbonden kunnen worden. Voor funktie XV geldt dat ingevuld wordt: Iván reist óf in een bootje, óf te paard óf per adelaar naar het andere land; het paradigma op zijn vaste plaats XV in het syntagma. Hieruit blijkt dat de syntagmatische as gegeven is; het is een schema, een ‘pattern’, als een rijmschema of als de stereotype | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afloop van een televisieserie. Het schema van Propp hoort niet tot de grammatica als systeem van mogelijkheden. Een dergelijk systeem van mogelijkheden wordt daarentegen geboden in de ‘ars combinatoria’ van Souriau. Dit verschil is fundamenteel. Maar we moeten nu weer terug naar Propp om te kijken hoe het met zijn schema staat. In zijn antwoord aan Lévi-Strauss legt Propp er de nadruk op dat hij zich als folklorist met de fabel, plot, bezighoudt, de opeenvolging van de gebeurtenissen zoals die zich in het verloop van de vertelling ontwikkelt.Ga naar voetnoot11 Maar elke semantische reduktie, ook in zijn meest algemene vorm, als b.v. ‘A begeert B’ is een parafrase, een korte inhoud, en baseert zich dus op de story, niet op de manier waarop deze verteld wordt, de plot. Alle vaste volgordes van funkties die zich baseren op de logika van het verhaal, baseren zich op een logika van gebeurtenissen, waarin men eerst de deur moet forceren voor men kan stelen, waarin Strijd altijd voor Overwinning komt. Zij baseren zich dus op de story, niet op de plot. Immers, ook al komt in werkelijkheid Strijd voor Overwinning, de eerste de beste krantekop zal al vermelden: ‘Overwinning na zware Strijd’. In een simpel verslag al wijkt de story af van de plot:
We hoeven nu slechts, in het voetspoor van Bremond, aan te tonen dat, ook al denkt Propp dat hij zich baseert op de plot, de opeenvolging van de gebeurtenissen zoals die gepresenteerd wordt in het verhaal, hij zich, dank zij de rechtlijnige manier van vertellen van de sprookjes, in werkelijkheid baseert op de story, de gebeurtenissen zoals die zich volgens de logika van het verhaal afspelen. Met deze konstatering is al veel van het wonderbaarlijke van de vaste volgorde verdwenen. Het bewijs wordt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleverd in die gevallen waar plot en story uiteenlopen. Dat blijkt in zijn analyse van Af. 139: halverwege het verhaal herinnert Sučenko zich dat een prinses door drie draken ontvoerd was en hij besluit haar te zoeken. Dat is VIII, IX, X, XI, maar dit wordt door Propp als ‘connective incident’ niet genoteerd. Had hij de story gevolgd dan had hij deze sekwens aan het begin mogen zetten, en zo zijn schema volmaakt teruggevonden.Ga naar voetnoot13 Dat een groot deel van de opeenvolging van de funkties veroorzaakt wordt door de logika van het verhaal wordt al meteen duidelijk bij de paren die Propp zelf onderscheidt: VIII, de Wandaad, hoort bij XIX, de Wandaad is verholpen (Morphology, blz. 53), zo ook XVI, Strijd, en XVIII, Overwinning (Morphology, blz. 109, 111). Hetzelfde geldt uiteraard voor XXV, Moeilijke Taak, en XXVI, Oplossing van de Moeilijke Taak (blz. 102). XII, XIII, XIV: de Held wordt Getest, de Held Reageert op de Test, de Held krijgt het Tovermiddel, vormen ook een eenheid (blz. 46 e.v.). Maar zo zijn er meer: noodzakelijke voorwaarden: II van III; IV van V; VI van VII; VIII van XV, XVI, XVIII, XIX; IX van X en XI; XXI van XXII; XXIII van XXIV; XXVIII van XXX. In een wat minder stringente logika kan het door Propp gerekonstrueerde sprookje verdeeld worden in een aantal sekwensen van funkties die nodig zijn om het verhaal op gang te krijgen of te houden. Zo is een gelukkige beginsituatie a (niet genummerd) nodig om de Wandaad VIII of het Gebrek Villa relief te geven; VIII of Villa zijn nodig voor elk verhaal, IX, het Ongeluk Wordt Bekend kan uiteraard niet gemist worden, verder heeft de Held een Tovermiddel nodig om te kunnen winnen, vandaar het frekwente voorkomen van XII-XIV. Eenmaal gegeven zijnde dat de Held in een ander land is, is XI nodig om hem naar de plaats des onheils te brengen, met XX reist hij weer terug etc. Dan zijn we meteen al heel wat minder verbaasd als we zien dat de tabellen opgebouwd blijken te zijn uit dergelijke vaste blokken: XII-XIV, VIII-X, XX-XXII. We hoeven ons niet meer te verbazen als we zien dat XXIV alleen optreedt als hij wordt gevolgd door XXV-XXVI of door XXVII-XXVIII. Ook komt het uit dat funkties die hun plaats in de logika van het verhaal alleen schijnen te ontlenen aan het gerekonstrueerde oersprookje, nu juist geen vaste plaats blijken te hebben. Dat geldt speciaal voor XVII, het Brand- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merken, die tussen XVI, Strijd en XVIII, Overwinning is geplaatst, maar, zoals Bremond opmerkt, de funktie van deze funktie is de Herkenning, XXVII, dus de Held kan het Teken krijgen vóór de Strijd (de prinses schenkt hem een ring), tíjdens de Strijd (hij wordt gewond) of ná de Strijd (hij krijgt een ring van de prinses uit dankbaarheid).Ga naar voetnoot14 Hieruit blijkt hoe gevaarlijk het was toen Lévi-Strauss en Greimas nog meer funkties gingen koppelen: zij tastten de grondslag van het schema aan. Dat zij verkeerd kombineerden is een andere zaak. Maar ook als we hebben gekonstateerd dat de opeenvolging van de funkties bij Propp voor een groot deel op de logika van de story is gebaseerd, dan nog blijft het wonderbaarlijke feit bestaan dat het schema van zijn story toch kennelijk zo'n eenvoudige opbouw kent. En hier komen we op meer serieuze bezwaren. Het blijkt dan dat Propp bij nader inzien wel eens ongeoorloofde ingrepen toepast om de story in zijn schema te wringen. Zo hebben we een funktie XIX: het Oorspronkelijk Ongeluk is Hersteld. Deze vormt een paar met VII: de Wandaad. Nu neemt Propp een variant XIX4 aan: het Object van het Zoeken wordt als een direkt resultaat van de voorafgaande handelingen verkregen. Als we nu ook nog beseffen dat Propp alle funkties negatief kan noteren (lucus a non lucendo) wanneer de handeling mislukt, dan wordt het duidelijk dat in geen enkel schema de funktie XIX meer mag ontbreken. Des te meer verbazing wekt het in de tabellen te zien dat XIX in de eerste zes sprookjes, met één uitzondering, wel ontbreekt. XIX hoort tot de handelingssfeer van de Helper, d.w.z. in het Oersprookje redt tenslotte, na XVIII, de Overwinning, het Tovermiddel, niet de Held zelf, de Prinses uit de klauwen van de Draak. Vandaar dat ook XV tot de sfeer van de Helper behoort: de ruimtelijke verplaatsing van de Held geschiedt op een door de Donor meegegeven Tovermiddel, dat als Helper fungeert, b.v. een magisch tapijt of een toverpaard. Maar wil het mogelijk zijn in een akteur verschillende aktanten te onderscheiden, dan moet er toch enige stabiliteit overheersen; het moet nogal vaak voorkomen dat de aktanten gescheiden optreden, dat dus, na de Overwinning, het Tovermiddel inderdaad voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bevrijding van de Prinses zorgt, niet de Held. Dit nu is niet het geval. De Held wint wel eens met behulp van het Tovermiddel, maar uit de voorbeelden bij XVI blijkt dat niet, b.v. hij wint ‘by the help of cleverness’, of bij kaartspel. Tot welke handelingssfeer hoort nu XVIII de Overwinning? Tot die van de Held of van die van de Helper? Propp zwijgt over deze kwestie,Ga naar voetnoot15 maar de zaak is van belang, vooral als we in het oog houden ons eerste voorbeeld XIX4, dat immers hieruit bestaat dat het Objekt verkregen wordt als direkt gevolg van de voorafgaande handelingen. De Held die, als direkt gevolg van zijn Overwinning, met de Prinses trouwt, als Held, heeft, zonder er iets voor te doen en ongemerkt XIX doorlopen, in de rol van Helper! Deze moeilijkheid komt ook voor bij de merkwaardige omschrijving van de handelingssfeer van aktant 4: de Prinses (een gezocht persoon) en haar vader. De funktie van het opleggen van de Moeilijke Taak hoort in deze sfeer. Propp voelt het meeste voor de Vader, want die heeft meestal vijandige gevoelens voor de Vrijer.Ga naar voetnoot16 Maar waarom dan niet in die gevallen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin de Prinses de Moeilijke Taak oplegt, net als in andere gevallen, aangenomen dat dan de Prinses in de handelingssfeer van de Vader komt? Aangezien vele personen vooral in de beginsituatie, die in de notering niet meetelt, volgens Propp zelf niet naar de handelingssfeer kunnen worden ingedeeld, en er ook veel aparte personen optreden in de ‘connective incidents’ (als ‘Een-oogje, Twee-oogje, Drie-oogje’)Ga naar voetnoot17 is het duidelijk dat het aantal van zeven aktanten niet zo'n heilig getal is dat we er, met Greimas, op kunnen bouwen. Maar dat komt straks. Deze konstateringen doen afbreuk aan het voornaamste argument dat Propp aanvoert ter verdediging van zijn stelling dat de volgorde van de funkties steeds dezelfde is. Bij funktie IX legt Propp uit dat het geen verschil maakt of een ‘Zoeker Held’ na VIII, de Wandaad, de ontvoerde Prinses gaat terughalen, of dat het sprookje de lotgevallen van het ontvoerde meisje zelf (= de Slachtoffer Held) volgt. Vandaar dat zowel sprookjes van het type Klein Duimpje als van het type Perseus in hetzelfde schema vallen. Er is maar één as, en dus geeft XI de weg van de Held weer, of het nu een Zoeken is of een Verbanning, en ze ontmoeten alle twee een Donor XII. Maar dat geldt niet voor alle funkties, b.v. X: de Held begint een Tegenactie, kan niet gelden voor slachtoffers, zoals Propp zelf toegeeft, maar dan ook niet XV: de Held wordt naar het object van zijn zoeken gebracht, tenzij dan het ontvoerde meisje zichzelf zou zoeken. Maar dan valt XV samen met VIII1: Een Draak ontvoert een Prinses. Dat blijkt uit VIII7, het voorbeeld ‘A wife flies away from her husband upon a magie carpet (192)’ is hetzelfde als XV1 ‘The hero flies through the air ... on a flying carpet (192)’. Maar zo geformuleerd is er ook geen verschil met XI: De Held Verlaat het Huis. Propp is dus vrij in het kiezen van zijn funkties.Ga naar voetnoot18 De cirkelredenering is compleet: dankzij de vaagheid van zijn definitie kan Propp de funktie kiezen die volgens de volgorde aan de beurt zou moeten zijn. Dat bleek telkens weer bij kontrole. Alles uitleggen vergt teveel ruimte; daarom zal het volgende simpele voorbeeld moeten volstaan: 137, ‘I van de Koeiezoon’. Drie broers gaan in de tuin wandelen en vinden een enorme steen. De sterkste, Ivan de Koeiezoon, kan de steen optillen, er verschijnt een gewelf, daarin paarden en harnassen. Ze gaan naar hun vader en delen mee dat ze op reis willen gaan op die paarden. Ze ontmoeten dan Baba Yaga, maar ze delen haar zelf mee dat ze gehoord | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben van een draak die het land verwoest. Propp noteert dit in de tabel XI, XII1, XIII1, XIV5, VIII19: De Held gaat op weg (XI), de Donor test de Held (XII1, zie het voorbeeld in de tekst: broers vinden toevallig een steen en trachten hem op te tillen), de Held weerstaat de test (XIII1, Ivan slaagt er in de steen op te tillen), het tovermiddel komt toevallig in het bezit van de Held (XIV5, Ivan vindt toevallig de paarden), een tegenstander verklaart de oorlog, zie het voorbeeld: een Draak verwoest koninkrijken (VIII19). Ja, op zo'n manier. Maar de broers zijn nog helemaal niet op reis als ze de steen vinden. Ze delen daarna pas mee dat ze op reis willen, en worden óp het tovermiddel getransporteerd, dat is onmiskenbaar funktie XV. De helden weten al van het monster, de heks deelt eigenlijk niets essentieels mee, de plaats van VIII19 wordt hier door de plot bepaald, maar zou eigenlijk als ‘connective incident’ verwaarloosd moeten worden, want dat gebeurde zo in Af. 137. Voorts mis ik IX, Het Ongeluk wordt bekend, en zeker X, de Held besluit tot Tegenaktie. Dus: XII-XIV5, XI, XV, IX, e.v. VIII19, X. Nu klopt er niets meer van de volgorde! Propp kan niet, en als het een beetje klopt, dan is dat te danken aan de logika van het verhaal, waarbij een reis nodig is omdat de strijd in een ver land plaats vindt, het tovermiddel omdat de held niet op zijn eentje winnen kan etc. Maar volgens de logika van het verhaal kan de sekwens van het Overtreden van het Verbod evengoed in het midden voorkomen, gewoon omdat het zo'n goed middel is om een tweede ongeluk op gang te brengen. Dat is ook zo bij Sneeuwwitje (Af. 210-1), maar omdat de sekwens van het Overtreden van het Verbod, tot de Beginsituatie hoort, en Propp de funkties van de zgn. Beginsituatie, I-VII, nooit mee noteert valt dit in de tabellen nooit op. Wel steeds genoteerd wordt XII-XIV, de sekwens van het Verkrijgen van het Tovermiddel, die eigenlijk pas na VIII, de Wandaad, mag optreden. Maar we hebben al bij het sprookje Ivan de Koeizoon gezien dat de sekwens daar vóór VIII voorkomt, en een blik op de tabellen leert dat dit zo vaak gebeurt dat er een aparte plaats voor is ingeruimd. Propp vindt dit geen probleem, het is gewoon een ‘omgekeerde volgorde’, de sekwens hoort ‘eigenlijk’ in het midden.Ga naar voetnoot19 Een dergelijke opmerking is alleen mogelijk voor iemand die heilig in een ‘eigenlijk’ oersprookje gelooft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voordat we nu, met bevreesd gemoed, afscheid nemen van Propp om ons op de Proppianen te storten, moeten we ter afronding nog even een essentieel onderscheid duidelijk stellen. Enerzijds is er een strukturalisme dat zich baseert op ‘motieven’, die een antwoord geven op de vraag: ‘waar gaat het over’, dus altijd, op welk hoog abstraktie niveau ook, een semantische inhoud hebben, en, zoals nu is aangetoond, zij ontlenen hun schijnbaar vaste volgorde aan de story, een vaste volgorde die zijn wonderbaarlijkheid verliest zodra we ons realiseren dat hij is gebaseerd op de logika van de gebeurtenissen in het ware leven. Als voorbeeld neem ik de ‘potted biography’ die Lord Raglan heeft samengesteld uit de levensloop van 21 helden en goden, waaronder Oedipus. Hij komt tot de verrassende konklusie dat deze helden 22 typische incidenten gemeen hebben, als: (1) zijn moeder is een koninklijke maagd, (2) zijn vader is een koning, en (3) vaak een naaste verwante van de moeder, maar (4) de omstandigheden van zijn verwekking zijn ongewoon, en (5) men zegt dat hij ook de zoon van een god is. (6) bij zijn geboorte wordt een poging gedaan, meestal door zijn vader of zijn grootvader van moederszijde om hem te doden, maar (7) hij ontsnapt en wordt meegenomen (8) naar een ver land waar hij wordt opgevoed door pleegouders, etc.. Zo luidt de stereotype levensloop van de mythische held. Lord Raglan is natuurlijk in het geheel niet verbaasd dat de incidenten uit het leven van zijn helden altijd in dezelfde volgorde voorkomen, hij heeft deze story immers zelf gerekonstrueerd. Hij is verbaasd over de frekwentie van dezelfde incidenten en omstandigheden, en zoekt de verklaring als zovelen in een stabiel ritueel.Ga naar voetnoot20 De vaste volgorde is dus niet zo'n probleem, ook niet bij Propp, wel het stereotype van steeds dezelfde story, als van de Held die een Draak gaat bevrijden. Aristoteles is daarentegen de enige die een struktuur biedt die rekenschap aflegt van de plot, en hij doet dat dan ook door in de uitwerking van zijn kompositieschema, σύνστασις τῶ πϱαγμάτωυ, zorgvuldig elke semantische inhoud te vermijden: Poet. 1450b 20: ‘De struktuur is een geheel, en een geheel is datgene wat een begin, een midden en een eind heeft. Een begin is dat wat zelf niet noodzakelijk uit iets anders voortvloeit, maar waarna iets anders vanzelf bestaat of gebeurt; een eind daarentegen is dat wat vanzelf bestaat na iets anders, uit noodzaak of uit algemeen aanvaarde konventie, maar daarna komt er niets anders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer; en een midden is dat wat zowel vanzelf na iets anders komt als waarna iets anders komt’. Cf. het kommentaar van ElseGa naar voetnoot21: ‘It is worth noticing how carefully Aristotle develops the definition of “beginning”, “middie” and “end” in purely abstract terms, so as not to compromise their usefulness by identifying them prematurely with any particular type or aspect of human action’. Als we er nog de termen desis en lusis (cf. 1455b 24 e.v.) aan toevoegen, ‘noeud’ en ‘dénouement’, dan 'hebben we het klassieke vijfledige model, dat echter niet gekombineerd kan worden met een model dat gebaseerd is op de parafrase van een inhoud, zoals Van Dijk doet in zijn dissertatieGa naar voetnoot22: ‘Structural analysis, mostly studying primitive narrative, in which “personage” and “character” are less relevant, has focussed upon the description of subsequent “actions” in a tale or myth. These actions, called FUNCTIONS by Propp (1968) can be reduced to a fixed number of analytical primitives which can be found back, obligatorily or optionally, in any narrative. The order of these functions can be fixed in certain types of narrative or be more variable in other types. Greimas (1966), as we will see, reduced this number (31) of functions to more elementary categories and defined them with the aid of semantic features. Globally he distinguishes between the following functions
There is a striking similarity between these fundamental sequences of narrative and the parts of the dispositio distinguished in rhetorics. Different scholars have thus arrived at basically comparable distinctions in narrative texts. Labov and Waletzky (1967) report that non-literary narrative also seems to have these fundamental parts
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
These results may lead to hypotheses conceming NARRATIVE UNIVERSALS'.
Wat gebeurt er nu als we Propp's strohalm loslaten, en weer onbelemmerd mogen associëren naar gelijkheid, zoals dat al 2500 jaar de gewoonte is bij alle pogingen om mythen, verhalen dus, in het keurslijf van een zelfde struktuur te passen? Dit kan ik wellicht het beste illustreren aan de hand van Lévi-Strauss' exemplarische analyse van de Oedipus mythe, wat als bijkomstig voordeel oplevert dat zijn zgn. ‘paradigmatische’ analyse streng gescheiden wordt van Propp's ‘syntagmatische’ analyse.Ga naar voetnoot23 Daarnaast effent dit onderscheid ons de weg naar de bespreking van Greimas die, in het voetspoor van Lévi-Strauss zelf, Propp voor zijn eigen doeleinden dacht te kunnen gebruiken. Zoals bekend groepeert Lévi-Strauss de Oedipus mythe (overigens een tamelijk willekeurige selektie uit de geschiedenis - story - van het ‘Huis van Kadmos’ zoals die in de mythografische handboeken bij elkaar is gevoegd) in ‘bundels’ die door associatie naar gelijkheid verbonden worden. Dat is de zgn. ‘paradigmatische’ lektuur: Kadmos zoekt zijn zuster Europa die door Zeus geroofd is, Oedipus trouwt met zijn moeder Iokaste, Antigone begraaft haar broer Polyneikes ondanks een verbod. Wat deze incidenten gemeen hebben is de ‘overwaardering van bloedverwantschap’ in tegenstelling tot incidenten als: De Spartoi doden elkaar, Oedipus doodt Laios, Eteokles doodt Polyneikes, die daar antithetisch tegenover staan, als ‘onderwaardering van bloedverwantschap’.Ga naar voetnoot24 Maar Kadmos' zoeken en Antigone's begrafenis kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beter gewone gehoorzaamheid aan de plichten van de bloedverwantschap genoemd worden, en Oedipus' incest is eerder een fatale kombinatie van twee inkompatibele relaties van bloed èn huwelijk dan een ‘overwaardering van bloedverwantschap’.Ga naar voetnoot25 Het andere tegenstellingenpaar in kolommen III en IV vergaat het al niet beter: de ‘ontkenning’ van de autochthone oorsprong van de mens vs het ‘voortduren’ van de autochthone oorsprong van de mens. Autochthoon wordt dan in freudiaanse zin als ‘geboren uit een’ geduid, maar de Sphinx, die gedood wordt door Oedipus, en wier dood de ontkenning van de autochthone oorsprong van de mens zou betekenen heeft gewoon twee ouders: Typhon en Echidna. De Sphinx is een chthonisch wezen, en in het kader van negentiende eeuwse ‘survival’ theorieën (Jane Harrison), staat chthonisch tegenover olympisch als dionysisch tegenover apollonisch, met de konnotatie ‘oeroud matriarchaat’ vs. ‘later binnenvallende patriarchale Grieken’. Maar deze vage associaties maken het nog niet vergeeflijk chthonisch met autochthoon te verwarren!Ga naar voetnoot26 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In kolom IV horen dan wat etymologieën thuis als Labdakos = lam, Laios = links, Oedipus = zwelvoet. Het beroep op etymologieën is hier terecht, want het woord ‘persistance’ verraadt de ‘survival’ theorie. Geheel in deze trant is dan ook de moraal die Lévi-Strauss uit deze mythe trekt. Het konflikt tussen geloof in de autochthone oorsprong van de mens en de wetenschap dat mensen van een vader en een moeder stammen, is een hersenspinsel dat eens in de hoofden van 19e eeuwse matriardhisten is opgekomen. Met de tragedies van Sophokles heeft dit alles niets te maken. Die kan - alweer - niets van dit imaginaire konflikt uit de oertijd afweten. Nu kan men nog volhouden dat dit konflikt dan wellicht een rol in de oertijd gespeeld heeft; toen waren de mensen zich dat wel bewust. Goed, daar volgt dan uit dat een binaire struktuur, mocht hij in een modem verhaal gevonden worden, zich niet al te ver mag verwijderen van datgeen wat met enige redelijkheid aan de intentie van de schrijver kan worden toegeschreven. Een duiding die zich ver van de oppervlakte betekenis van de tekst beweegt is een allegorese. Een notering die zich baseert op binarische opposities lijdt onder het nadeel dat graduele transformaties niet kunnen worden onderkend. ‘Jan wordt oud’ moet geschreven worden als Jan1: Jan2 = jong: oud. Een dergelijke notering leidt er toe dat een verhaal uiteengerukt wordt in een tegenstelling tussen Begin en Eind, als b.v. Gebrek vs Opheffing van Gebrek. Overigens is de ontdekking dat alles gevangen kan worden onder twee paren tegenstellingen (b.v. op twee assen) al oeroud. Zo werkt de Leer der Vier Elementen. Alles is droog vs nat èn warm vs koud: Aarde Water Vuur en Lucht! Als een ware meester van Science Fiction opereert de alchemist Lévi-Strauss met termen als synchronisch en diachronisch, langue en parole, paradigmatisch en syntagmatisch, maar het verkeerd gebruik van deze termen maakt de willekeur van zijn allegorese niet groter of kleiner.Ga naar voetnoot27 Ze betekenen immers niets.
Propp verbeterd door Greimas. Zo wordt het ons, niet het minst door Greimas zelf, aanbevolen. In werkelijkheid gaat Greimas voort op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weg die door Lévi-Strauss is ingeslagen in zijn kritiek op Propp. Lévi-Strauss merkt op dat er nog meer koppels van funkties zijn, in het kader van zijn poging de struktuur van het sprookje in het van hem bekende stelsel van tegenstellingen te vangen. Hij ziet niet in dat hij zich daardoor laat leiden door de logika van het verhaal en zo de basis van Propp's ontdekking ondergraaft.Ga naar voetnoot28 Voor Propp is het juist van essentieel belang dat het koppel Strijd-Overwinning onderscheiden wordt van het koppel Moeilijke Taak-O plossing van de Moeilijke Taak. Immers, volgens de logika van het verhaal zou het mogelijk moeten zijn dat een Moeilijke Taak even vóór de Strijd was opgelegd.Ga naar voetnoot29 Dat gebeurt dan ook geregeld, evenwel, Propp noteert dan op grond van de gevolgen funktie XII (de Donor test de Held), niet XXV (Moeilijke Taak) (Moeilijke Taak: Strijd = Hardloopwedstrijd: Voetbalwedstrijd). Voorts maakt Lévi-Strauss al de fout louter op grond van de titels van de funkties kombinaties voor te slaan, als b.v. een oppositie XVII, De Held is Gebrandmerkt vs XXIX, Transfiguratie, De Held krijgt een Nieuw Uiterlijk. Maar ook al is Transfiguratie - als b.v. die van Odysseus - een wonderbaarlijke beloning tegen het eind, het Brandmerken is daarom nog niet zijn tegendeel, een lelijk maken. Het is niet meer dan een middel om de Held later herkenbaar te maken, vandaar dus dat onder XVII2 genoemd wordt dat de held een ring of doek van de prinses krijgt. Brandmerken staat dus in oorzakelijke relatie met XXVII, Herkenning van de Held.
Op deze weg van het slechts letten op definities, niet op voorbeelden, is Greimas onverbiddelijk voortgegaan. Dit maakt het hem mogelijk de 31 Funkties te reduceren eerst tot 20, dan tot 4. Deze reduktie gaat ongeveer als volgt in zijn werk: Verbod wordt tegenover Verbreking van het Verbod gesteld. Maar, en dat had Lévi-Strauss ook al opgemerkt, Verbod is de negatieve vorm van Bevel. Bevel is Mandement, en op de een of andere manier is dat een vertaling van funktie IX, ‘Meditation, the connective incident’, d.w.z. volgens Propp: het Ongeluk wordt bekend. Dit wordt nu in een ‘wederkerige’ relatie gezet met X, De Held besluit tot Tegenaktie. We krijgen dan een dubbele oppositie: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Onder deze eerste tegenstelling kan nu ook het Huwelijk aan het eind worden ondergebracht.Ga naar voetnoot30 Voor Greimas is echter de lineaire volgorde van de funkties minder belangrijk dan de aktantiële analyse. Zijn aktantieel schema ziet er als volgt uit: Deze aktanten worden als volgt ondergebracht in het aktanten schema van Propp, waarbij dan nog als extra steun dient een overigens schijnbare overeenkomst met een op grond van geheel andere overwegingen verkregen schema van Souriau:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Greimas' Destinataire komt niet bij Propp voor, en Propp's Valse Held niet bij Greimas. De overeenstemmingen tussen het schema van Souriau en van Greimas zijn al even gebrekkig:
Greimas Destinateur komt bij Souriau niet voor - of het moest de Scheidsrechter zijn. Greimas, blz. 174 e.v. echter doet net of zijn- eigen schema bevestigd wordt door frappante overeenkomsten tussen Propp en Souriau, en leidt tenslotte zijn eigen schema in met, blz. 180: ‘Induit à partir des inventaires (van Propp en Souriau), qui restent, malgré tout, sujets à caution, construit en tenant compte de la structure syntaxique des langues naturelles, ce modèle semble posséder, du raison de sa simplicité, et pour l'analyse des manifestations mythiques seulement, une certaine valeur opérationelle. Sa simplicité réside dans Ie fait qu'il est tout entier axé sur l'objet du désir visé par Ie sujet...’ Noch Propp noch Souriau hebben iets te maken met mythische manifestaties, geen van beide schema's zijn ‘axé sur l'objet du désir visé par Ie sujet’, en Souriau geeft geen inventaire, maar een systeem van mogelijkheden, dus een grammatika. Over de ‘syntaxis’ moeten we kort zijn. De denkfout dat er een homologie tussen zin en tekst zou moeten bestaan omdat een tekst een lange zin kan zijn maakt mij voor het ogenblik te moe. Men vergelijke Van Dijk's dissertatie, b.v. blz. 140. Maar we moeten wel nog even ingaan op de voor Greimas centrale relatie tussen sujet en objet. Hij houdt vol dat deze relatie ook te vinden is bij Propp en Souriau blz. 176: 'Une première observation permet de retrouver et d'identifier, dans les deux inventaires de Propp et de Souriau, les deux actants syntaxiques constitutifs de la categorie ‘Sujet’ vs ‘Objet’. Il est frappant, il faut Ie noter dès maintenant, que la relation entre Ie sujet et l'objet, que nous avons eu tant de peine, sans y réussir complètement, à préciser, apparaisse ici avec un investissement sémantique identique dans les deux inventaires, celui de ‘désir’. Dat is onwaar, zowel voor Propp als voor Souriau. Greimas heeft een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Objet gedestilleerd uit die merkwaardige aktant 4 van Propp: The sought-for person and her father. We hebben gezien dat deze ongelukkige formulering hieraan te danken is, dat Propp aan deze aktant de funkties van het Opleggen van de Moeilijke Taak etc. geeft. De gezochte Prinses komt bij Propp echter niet als afzonderlijke aktant voor, en wel omdat zijn type Toversprookje niet alleen sprookjes van het type ‘queeste’ omvatte, waarin een Held op zoek is naar een Prinses (‘désir’). Afanashev had nu eenmaal ook sprookjes van het type Klein Duimpje in zijn indeling opgenomen, de verbannen prinses (Sneeuwwitje) is voor Propp ook Held. Dat is fout of niet van Propp, maar zo is het nu eenmaal. Bij Propp staat de relatie Held-Tegenstander centraal, en die ontbreekt als direkte relatie bij Greimas. Souriau zit weer onvergelijkbaar in elkaar.Ga naar voetnoot31 Zijn 200000 dramatische situaties zijn er in werkelijkheid 210141, en wel omdat bij hem, behalve een beperkt aantal ‘basiskrachten’, ook de kombinatie telt. De astrologische terminologie waar Greimas zo wegwerpend over oordeelt is na rijp beraad en terecht gekozen: een bepaald personnage staat, in een bepaalde situatie, onder invloed van bepaalde krachten, als De Leeuw, de Force thématique, d.w.z. het personnage wordt beheerst door Verlangen of Vrees. De Zon is het Objekt van dit Verlangen, de Aarde is degeen die het Objekt, gewenst door de Leeuw, verkrijgt. De twee aspekten kunnen samenvallen, dan wenst een personnage iets voor zichzelf, of niet: Andromaque vreest voor Astyanax, Arsinoë verlangt voor Attale etc. Zo gezien staat het systeem van Greimas dichter bij Souriau dan bij Propp, waar het in het geheel niets mee te maken heeft. Maar terecht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of niet, Souriau ziet een goede dramatische situatie toch wel opgebouwd op de as Leeuw-Mars, d.w.z. het Verlangen dat Tegengewerkt wordt, met als bemiddeling de Weegschaal die als Scheidsrechter de Beslissing in handen heeft, en de ‘fonctions’ Aarde en Zon, de Ontvanger van het Goed en het Goed zelf, staan aan weerszijden van de as.Ga naar voetnoot32 Dit in tegenstelling met de opstelling van Greimas, waar juist de Opposant naar de zijvleugel is gedirigeerd, en een direkte relatie Sujet-Objet hoofdzaak wordt. Zowell bij Propp, als bij Souriau, zij het in onvergelijkbare zin, staat de relatie Sujet-Opposant centraal, en deze komt bij Greimas niet direkt voor. Als Dolezel nu opmerkt dat het schema van Greimas te beperkt is omdat deze oppositie niet door zijn schema wordt gegenereerd, zodat hij pleit voor een open systeem van aktanten,Ga naar voetnoot33 dan zijn we aangeland in een droomwereld van ‘mirages’ waar alles kan en alles mag.
Wie had in 1960 kunen denken, toen wij Propp met zoveel entoesiasme begroetten,Ga naar voetnoot34 dat de narratieve analyse zo snel zo diep zou vallen. |
|