Forum der Letteren. Jaargang 1969
(1969)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
Dichter in oorlogstijdRené Char: Fête des arbres et du chasseur. Een poging tot interpretatieGa naar voetnoot*Ga naar voetnoot**Het oeuvre van de dichter René Char is zo gecompliceerd en duister, dat men er nauwelijks een korte karakteristiek van kan geven zonder aan essentiële aspecten te kort te doen. Bovendien heeft men soms het gevoel over zijn poëzie bijna niets te kunnen zeggen zonder er terstond het tegendeel aan toe te moeten voegen. Zo is een van de karaktertrekken van zijn werk het hermetische, het ontoegankelijke. Maar Char is helemaal niet het type van de zich in een ivoren toren opsluitende, de gewone mens en zijn omgangstaal verachtende kunstenaar. Integendeel, hij loopt het liefste buiten, wandelend in de natuur van de Provence, waarmee zijn leven als het ware vergroeid is, of pratend met de eenvoudige dorpsbewoners in zijn woonplaats. De duisterheid van zijn gedichten komt ook niet hieruit voort dat hij ze langzamerhand moeilijk ‘gemaakt’ zou hebben, - een proces dat men zich soms bij Mallarmé en Valéry ziet afspelen in de opeenvolgende versies van een gedicht. Bij Char ziet men vaak in de verschillende varianten een streven naar grotere duidelijkheid, naar communicatie met de lezer. Hij probeert bijvoorbeeld de authentieke beleving van het natuurschoon in woorden te vangen; vandaar dat hij heeft kunnen zeggen dat zijn werk in het geheel niet duister is voor de houtvesters en stropers in zijn geboortestreek, mensen dus die zeer vertrouwd zijn met de natuur. Maar al geniet hij van de natuur, dit is bij hem nog geen estheticisme; hij voelt zich betrokken bij de wezens die in de natuur leven, hij spreekt ze toe in zijn gedichten, en omgekeerd is de natuur voor hem een bron van overpeinzingen over wezen en taak van de poëzie. Om één voorbeeld uit vele te geven: het heldere, stromende water van een riviertje geeft hem de gedachte in dat de poëzie de dingen die zij noemt helder en doorzichtig maakt, dat zij nooit stilstaat maar altijd verder stroomt: ‘La poésie est de toutes les eaux claires celle qui s'attarde le moins aux reflets de ses ponts.’Ga naar eind1 Hier treedt al een volgende tegenspraak aan het licht: de taal van deze dichter is zeer beeldrijk, men heeft hem wel een metaforenkoppelaar genoemd. Zijn werk bestaat evenwel voor een aanzienlijk gedeelte | |
[pagina 155]
| |
uit een bezinning op, een nadenken over het wezen van de poëzie. In al zijn bundels vindt men series dichterlijke aforismen. Deze verwijzen echter niet uitsluitend naar zijn poëzie; dan immers zou zijn werk toch weer een in zichzelf gesloten geheel zijn, en dat wil Char niet, zoals hierboven reeds is opgemerkt. De dichter heeft volgens hem een taak tegenover zijn medemensen; hij wijst ze bijvoorbeeld op waarden die in deze tijd bedreigd worden, en heeft zo een behoedende taak. Een behoedende, geen behoudende taak! Want Char spreekt in vele van zijn gedichten over zijn weigering om halt te houden bij het eenmaal bereikte: ‘Ne t'attarde pas à l'ornière des résultats.’Ga naar eind2 Hij wil steeds verder gaan, omdat het blijven staan bij wat vaste vorm heeft gekregen in zijn ogen een verstarring is. Elk einde moet een nieuw begin zijn. Char is daarom de dichter van de morgen: Fête des arbres et du chasseur komt uit de bundel Les matinaux,Ga naar eind3 de ochtendwezens, zij die vroeg opstaan. Het zal na dit alles wel duidelijk zijn waarom ik mij er niet aan waag een algemene karakteristiek te geven van Char's poëzie, en dat ik dit in het voorgaande ook helemaal niet geprobeerd heb ... Om toch wat houvast te bieden, vermeld ik enige biografische gegevens. René Char is geboren in 1907, in L'Isle-sur-la-Sorgue, een Provencaals dorp aan de rivier de Sorgue. In de twintiger jaren komt hij in aanraking met het Surrealisme; door de voormannen daarvan wordt hij beschouwd als een der meest veelbelovende jongeren. In de jaren dertig wordt hij, als zovele schrijvers, geconfronteerd met het probleem van het politieke engagement. Hij loopt warm voor de strijd die de republikeinse regering van Spanje moet voeren tegen de fascistische generaals. Enige jaren later wordt hij actief betrokken bij de strijd in Frankrijk zelf: tijdens de bezetting door de Duitsers is hij leider van een verzetsgroep, die in de Alpen opereert. Ook hier moeten tegengestelde aspecten belicht worden. Enerzijds vervult het barbaarse optreden van de overweldiger hem met weerzin en woede; zij hebben droesem in de hersens, zegt hij. Ook voor de houding van de Vichy-regering en het heulen met de vijand gevoelt hij slechts afschuw en minachting. ‘Lie dans le cerveau: à l'est du Rhin. Gabegie morale: de ce côté-ci.’Ga naar eind4 Anderzijds echter hebben juist deze omstandigheden hem in staat gesteld zijn soms zeer jeugdige medestrijders, die vaak heel gewone mensen waren, op hun juiste waarde te schatten, te zien welk een harde kern van eenvoudige moed onder de oppervlakte schuil kan gaan. Uit die tijd dateren de Feuillets d'Hypnos, aantekeningen die hij gemaakt heeft in de weinige ogenblikken dat zijn aandacht en aanwezigheid niet vereist waren voor de strijd tegen de bezetter. In deze notities komen geen eigenlijke gedichten voor. Vandaar de titel: de dichter in Char slaapt. Toch vormen de Feuillets d'Hypnos een van de hoogtepunten in zijn oeuvre, door de hoge poëtische waarde van deze fragmenten. Voortaan geldt hij als een van de grootste, zo niet de allergrootste levende dichter van zijn land. | |
[pagina 156]
| |
Als in 1944 de bevrijding komt, is Char hierover vanzelfsprekend verheugd. Maar zijn vreugde is niet onvermengd. Wat hij in de Feuillets d'Hypnos op sombere ogenblikken al heeft voorzien, gebeurt inderdaad: zij die tijdens de bezetting niet met de volle inzet van hun persoon gestreden hebben voor de vrijheid, zetten nu, bij het gloren van een nieuwe dageraad, weer de grootste mond op. Char spreekt minachtend over ‘ces coqs du néant’.Ga naar eind5 Een volledige bevrijding blijft uit en weldra hebben de gevestigde machten van voor de oorlog zich weer op de belangrijkste posten genesteld. De dichter blijft waarden verdedigen die in zijn ogen bedreigd worden. Als bijvoorbeeld het water van de rivier de Sorgue vergiftigd dreigt te worden door de industrie, schrijft hij een luisterspel, Le soleil des eaux,Ga naar eind6 waarin het conflict om de zuiverheid van het water wordt uitgebeeld (zoals gezegd is het heldere, stromende water in zijn oeuvre een van de symbolen voor het dichterlijk leven). Bij zijn streven vindt hij kracht in de herinnering aan de solidariteit met zijn mede-partisanen; hij wil ook dat deze herinnering bewaard blijft. Tegen deze achtergrond moet men, geloof ik, Fête des arbres et du chasseur zien. Char heeft het in 1948 geschreven voor een bijeenkomst ter herden kingvan gesneuvelde verzetsstrijders; vandaar het woord ‘fête’ in de titel. Het betreft hier meer in het bijzonder een herdenking van Spaanse verzetsstrijders, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Maquis hebben meegevochten en daarbij zijn gesneuveld.Ga naar eind7 Dit verklaart het enigszins Spaans aandoende karakter van het gedicht (de coplaachtige bouw der coupletten bijv.). Het is bij deze dodenherdenking in de open lucht opgevoerd door Catalaanse zangers, die zichzelf op de gitaar begeleidden. Alvorens nu over te gaan tot een interpretatie van het gedicht nog enkele opmerkingen. De eerste betreft de plaats die Fête ... in het oeuvre van Char inneemt. Het is niet een van zijn bekendste gedichten; of dit terecht is of niet blijve hier buiten beschouwing. In de literatuur over Char, die voor een eigentijds dichter al vrij omvangrijk is, valt er nagenoeg niets over te vinden. Als het al genoemd wordt, gebeurt dit meestal en passant, en men ziet het dan karakteriseren als gelegenheidspoëzie. Char zelf schijnt het gedicht een warm hart toe te dragen; nadat het in 1948 apart was uitgegeven, heeft hij het enige jaren later opgenomen in de bundel Les matinaux, en hierin staat het helemaal aan het begin. Verder heeft hij het een plaats waardig gekeurd in twee bloemlezingen uit eigen werk.Ga naar eind8 Als het dus gelegenheidspoëzie moet worden genoemd, is dit voor de dichter blijkbaar nog geen reden om het minder belangrijk of minder geslaagd te vinden. Een tweede opmerking: de lezer verwachte in deze bladzijden geen tekstexplicatie, d.w.z. een naar volledigheid strevende explicatie van alle onderdelen van het werk. Ook nu ik mij er geruime tijd mee heb bezig gehouden, blijven er voor mij onverklaarde en onverklaarbare gedeelten | |
[pagina 157]
| |
over. Bij de interpretatie zal het opvallen dat de coupletten niet in dezelfde volgorde besproken worden als waarin ze in het gedicht staan. Dit is nodig voor de overzichtelijkheid van het exposé, en bovendien tot op zekere hoogte wel te rechtvaardigen, omdat de coupletten een vrij grote zelfstandigheid lijken te bezitten. Tussen elke twee coupletten, zegt het Abrégé, moet bij de voordracht een stilte in acht genomen worden, ‘silence ventilé par les guitares’. De lezer zoeke dus niet meteen naar een duidelijk verband tussen de opeenvolgende coupletten, want ze staan vrij los van elkaar.Ga naar eind9 Tenslotte nog dit: de proza-vertalingen na elk geciteerd couplet hebben uitsluitend tot doel de lezer het begrijpen van de Franse tekst te vergemakkelijken. Bovendien bevatten zij reeds een gedeelte van de interpretatie, en dit in nog hogere mate dan gewoonlijk al het geval is bij een vertaling. Van sommige passages zijn verscheidene verklaringen mogelijk; in de vertaling staat dan de uitleg die m.i. het meest past in de grote lijn van het gedicht. Enige aanspraak op poëtische waarde hebben deze ‘vertalingen’ niet, zoals de lezer spoedig zal merken. Ik verzoek hem dus zich voortdurend te refereren aan de Franse tekst.
Zoals hierboven reeds is opgemerkt, heeft Char zowel tijdens als na de oorlog het gevoel in een sombere tijd te leven, waarin essentiële waarden bedreigd worden. In zijn werk zien we nogal eens woorden als ‘tristesse’ en ‘souffrance’ voorkomen. In zijn gedicht wordt dit gevoel ook tot uitdrukking gebracht, nl. in couplet 16: Douleur et temps flânent ensemble.
Quelle volonté les assemble?
Prenez, hirondelles atones,
Confidence de leur personne.
‘Verdriet en tijd (of weer) slenteren samen voort. Welke wil doet ze samengaan? Leg Uw oor, krachteloze zwaluwen, vertrouwelijk te luisteren bij hen’. Het zal bekend zijn dat de zwaluw ons door zijn vlucht aanwijzingen kan geven omtrent het te verwachten weer: bij een naderend onweer vliegen de insecten die hij in zijn vlucht verschalkt dicht bij de grond, en daardoor is de zwaluw genoodzaakt laag over de grond te scheren. Kortom, als hij op ons de indruk maakt zich niet van de aarde te kunnen verheffen, krachteloos, ‘atone’, schijnt te zijn, dan is er slecht weer op til. Maar hij is ook een voorbode van het nieuwe voorjaar; een bekend spreekwoord herinnert hieraan. Er is nog een ander aspect: als wij door het landschap lopen of rijden, gebeurt het wel dat de zwaluw met grote snelheid komt aangevlogen, om ons heen vliegt en weer achter ons verdwijnt. Dit ‘spelletje’ herhaalt hij vaak geruime tijd. De indruk kan hierdoor ontstaan, dat hij nieuwsgierig is naar onze | |
[pagina 158]
| |
persoon, en voortdurend komt aanvliegen om eens te kijken of te luisteren. Met zijn scherpe getsjilp laat hij dan als het ware horen wat hij heeft waargenomen. Enerzijds dus een verdrietige tijd, die langzaam en doelloos voortslentert; anderzijds de zwaluwen, die in zoverre overeenstemmen met deze traag verlopende tijd als zij krachteloos zijn en zich niet van de grond schijnen te kunnen verheffen. Maar juist deze vogels kunnen ons misschien vertellen waarom deze tijd zo donker is, wat ons verder nog te wachten staat, mooi voorjaarsweer of kwaad weer. Er is in ons gedicht ook sprake van andere vogels, nl. de leeuwerik en de tortelduif. Hierboven werd de ‘krachteloosheid’ van de zwaluw in verband gebracht met zijn laag bij de grond blijven onder bepaalde omstandigheden. In principe hebben vogels echter juist de mogelijkheid zich los te maken van de aarde en zich in de lucht te verheffen. Dit is het duidelijkst bij de leeuwerik, waarover gesproken wordt in couplet 10: L'alouette à peine éclairée
Scintille et crée le souhait qu'elle chante,
Et la terre des affamés
Rampe vers cette vivante.
‘De leeuwerik, nog nauwelijks verlicht, flonkert en schept het verlangen dat hij bezingt; en de aarde der hongerenden (of der verlangenden) kruipt af op deze levende.’ Als de donkere nacht waarin de aarde verkeerd heeft nog maar net voorbij is, als het licht begint te worden, verheft de leeuwerik zich al hoog in de lucht en jubelt het uit over de nieuwe dag die komen gaat. Zijn zang doet bij ons het verlangen naar deze nieuwe dag ontstaan: de aarde der verlangenden kruipt af op deze vogel, symbool van het beginnende, nieuwe leven. Ogenschijnlijk staat de leeuwerik diametraal tegenover de zwaluw, die laag over de grond scheert; hij maakt zich immers juist los van de aarde. Maar deze tegenstelling is minder absoluut dan zij lijkt: juist door het omhoogvliegen en het zingen van de leeuwerik ontstaat tussen hem en de aarde een band; zonder zijn zang zou de aarde misschien niet de kracht hebben om het uit te houden tot de nieuwe dag werkelijk is aangebroken. Ook de andere genoemde vogel, de tortel, is op zijn manier met de aarde verbonden. In couplet 5 horen wij de stem van het woud dat zegt: Tourterelle, ma tristesse
A mon insu définie,
Ton chant est mon chant de minuit,
Ton aile bat ma forteresse.
‘Tortel, mijn droefheid die buiten mijn weten vorm heeft gekregen, jouw zang is mijn middernachtszang, jouw vleugel slaat tegen het fort | |
[pagina 159]
| |
dat ik ben.’ De betekenis van het woud en de bomen zal verderop nog uitvoerig ter sprake komen. Hier stellen wij alleen vast dat de tortel, door zijn melancholieke zang, vorm geeft aan het droefgeestige, nachtelijke staan van het woud, en dat hij tussen de bomen, die een soort bescherming voor hem zijn, doorvliegt. Resumerend kunnen wij zeggen dat in Fête ... drie vogels ter sprake komen, die alle drie tot de zangvogels gerekend worden. Zij moeten nagaan waarom deze tijd zo droef is (de zwaluw), geven vorm aan de droefheid van het nachtelijk bestaan (de tortel), en wekken door hun zang het verlangen naar een nieuwe dag (de leeuwerik). Tevens tonen zij zich, elk op eigen wijze, verbonden met de aarde, of zij nu laag bij de grond blijven, zoals de zwaluw, tussen de bomen doorvliegen, zoals de tortel, of zich in de lucht verheffen, zoals de leeuwerik. Nu treedt er in het gedicht een jager op die de vogels wil doden, en de vraag rijst: waarom wil hij dit? Om deze vraag te beantwoorden, moeten wij het eerste couplet van het Abrégé raadplegen. In couplet 1 zegt de jager het volgende: Sédentaires aux ailes stridentes
Ou voyageurs du ciel profond,
Oiseaux, nous vous tuons
Pour que l'arbre nous reste et sa morne patience.
‘Of jullie nu standvogels zijn, met snel klapperende vleugels, of reizigers hoog in de lucht, wij doden jullie, vogels, opdat de boom ons overblijve en zijn sombere geduld.’ In de tweede alinea van-het Abrégé worden deze woorden geciteerd: de droefgeestige jager doodt de vogels opdat de boom hem overblijve. Hoe moeten wij dit verstaan? Het doel van de jager is klaarblijkelijk de bomen te laten voortbestaan, maar welke rol spelen de vogels hierbij? Het is misschien nuttig eerst na te gaan wèlke bomen in het gedicht genoemd worden. Dat zijn dan in de eerste plaats de populier en de cypres, in de coupletten 2 en 12, die verderop nog uitvoerig besproken zullen worden. Beide zijn het bomen die men vaak in rijen aantreft aan de oever van riviertjes en aan de rand van akkers: zij worden wel gebruikt om het te velde staande gewas te beschermen tegen de wind. Het zijn bomen die een grote hoogte kunnen bereiken en die, door de wijze waarop zij in het landschap staan, doen denken aan wachters die onbeweeglijk op hun post blijven. Verder worden genoemd de eik en de olijfboom. Het zijn bomen die zeer oud kunnen worden en die, knoestig en grillig gevormd als ze zijn, de indruk maken met het landschap vergroeid te zijn, hieruit nooit meer te zullen verdwijnen. Een eerste aspect van de bomen is dus dat zij geduldig en trouw op | |
[pagina 160]
| |
hun post staan. En blijkbaar wil de jager dat dit met de aarde verbonden op wacht staan voortduurt. Hij blijkt ook van mening te zijn dat hij de vogels moet doden om dit resultaat te bereiken. Alvorens echter op deze, op het eerste gezicht nogal vreemde samenhang in te gaan moeten wij nog een ander aspect van de bomen bespreken. In tegenstelling tot de vogels, die weliswaar de droefheid van deze tijd beluisteren en bezingen, maar ook een perspectief openen op betere tijden, wordt het staan van de bomen gezien als iets dat uitsluitend doods en somber is. De jager spreekt over ‘l'arbre et sa morne patience’. In het andere couplet waarin hij aan het woord is, couplet 18, spreekt hij over ‘cet ennui de vous’. In dit verband past ook de veronderstelling dat het (hierboven reeds besproken) vijfde couplet, waarin een ‘ik’ aan het woord is, uitgesproken wordt door het woud. De bomen staan als zwijgende wachters in de nacht, zij kunnen hun droefheid niet zelf verklanken. Dan verschuift het beeld iets: het woud is nu een fort, de bomen vormen een bescherming voor de natuur. In hetzelfde verband moet nog het negende couplet genoemd worden, dat eveneens in de eerste persoon gesteld is, met dit verschil dat nu niet over de nacht, maar over de ochtend en de dag gesproken wordt. De aarde, waarmee de olijfboom onlosmakelijk verbonden is, zegt: Dors dans le creux de ma main,
Olivier, en terre nouvelle,
C'est sûr, la journée sera belle
Malgré l'entame du matin.
‘Slaap in de holte van mijn hand, olijfboom, in een nieuwe aarde, 't is zeker, de dag zal mooi zijn, hoe zwaar het ook valt de morgen te beginnen.’ De olijfboom, ‘l'olivier batailleur’,Ga naar eind10 heeft zijn plicht vervuld door 's nachts te waken; nu mag hij slapen, de donkere nacht is voorbij, de aarde is als nieuw, en er is een belofte van een mooie dag, hoe moeilijk het ook valt daarmee een begin te maken. Hoe nu het optreden van de jager te interpreteren? Hij wil de vogels doden opdat de boom hem overblijve. Volgens hem stoort de aanwezigheid van vogels het zwijgend op hun post staan van de bomen. Deze laatste worden in hun ‘morne patience’ gehinderd door de vogels, die voortdurend zingen en in beweging zijn. Meer in het algemeen kunnen wij misschien stellen dat de jager, als hij er op uittrekt, vogels en bomen ziet als twee wijzen van existeren, en dat hij, in het begin van het gedicht, genoodzaakt meent te zijn een keuze te maken tussen deze twee bestaanswijzen. In zijn visie bestaat er een tegenstelling tussen de vogels, die zich zingend losmaken van de aarde, en de bomen, die zwijgend, droevig en onbeweeglijk hun plicht als wachters vervullen. Hij maakt deze keus ook, met droefheid in het hart, in overeenstemming met de droefheid | |
[pagina 161]
| |
der tijden. In het Abrégé lezen wij dat hij spreekt ‘avec lenteur, la voix triste’; bij het slotcouplet moet hij tussen de beide gitaristen instaan, ‘muet, tête basse’, en verder wordt van hem nog gezegd dat hij ‘mélancolique’ is. Hierin komt hij overeen met het woud, dat immers ook ‘triste’ is. Hij meent dus dat hij moet kiezen voor een bestaanswijze zoals die van de bomen, omdat er in deze donkere tijd geen plaats is voor zingende wezens, die zich in hun dichterlijke opvlucht losmaken van de aarde. Nogmaals: dit is het perspectief waarin de jager zijn optreden ziet. Hij wenst geen onderscheid te maken tussen standvogels en trekvogels, tussen de ‘sédentaires aux ailes stridentes’ en de ‘voyageurs du ciel profond’. Nu is uit couplet 10 gebleken dat dit onderscheid inderdaad betrekkelijk is, maar dan in een andere zin dan de jager bedoelt! Zoals de leeuwerik door zijn klimmen in de lucht een steun is voor hen die op aarde leven, zo zouden ook de ‘voyageurs du ciel profond’ door hun vlucht naar verre landen een moedgevend perspectief kunnen openen op een wijdere ruimte dan het donkere bos. Zelfs de vogels die zingend omhoogvliegen of hoog in de lucht voorbijtrekken, blijven betrokken bij wat zich op aarde afspeelt. Hun rol onderscheidt zich daarom niet wezenlijk van die van de zwaluw en de tortel en, wat nog belangrijker is, de tegenstelling tussen bomen en vogels is niet volstrekt. In de loop van het gedicht wordt duidelijk dat beide groepen, elk op eigen wijze, betrokken zijn bij wat zich op aarde afspeelt. Zeker, in het begin van Fête ... lijkt er een uitgesproken antagonisme te bestaan tussen de bomen en de levende wezens in het landschap. Zo lezen wij in couplet 2: Est-ce l'abord des libertés,
L'espérance d'une plaie vive,
Qu'à votre cime vous portez,
Peuplier à taille d'ogive?
‘Is het de landingsplaats van vrije wezens, de hoop op een diepe wonde, die je in je top draagt, populier in je spitsbooggestalte?’ Op het eerste gezicht heerst er vijandschap tussen populier en vogels: de spits-toelopende kruin van deze boom is zo scherp, dat vogels die in de top neerstrijken een diepe wonde kunnen oplopen, en de eerste gitaar stelt de vraag of de populier hierop hoopt.Ga naar eind11 Het woord ‘taille’ is natuurlijk niet toevallig gekozen: het betekent gedaante, gestalte, maar doet ook denken aan ‘tailler’, snijden. Dit is echter maar één aspect van de populier. Zoals hierboven is opgemerkt, doet deze boom, door de wijze waarop hij in het landschap staat, eerder denken aan een beschermer dan aan een vijand. Bovendien is hij een landingsplaats voor vrije wezens, ‘l'abord des libertés’: de vogels kunnen er in neerstrijken om | |
[pagina 162]
| |
rust en bescherming te zoeken. Alleen, en dit is misschien de strekking van dit couplet, zij moeten niet in de top gaan zitten, maar lager - dichter bij de grond. Het derde couplet is moeilijker te interpreteren. Hierin wordt de wilde roos toegesproken: L'enfant que vous déshabillez,
Églantier, malin des carrières,
Voit la langue de vos baisers
En transparence dans sa chair.
‘Het kind dat jij uitkleedt, slimme eglantier die zelfs op steengroeven weet te groeien, ziet de tong van je kussen duidelijk in zijn vel.’ Ook hier op het eerste gezicht vijandschap: de wilde roos rukt het kind, dat hem van zijn bloemen wil beroven, met zijn scherpe doorns de kleren van het lijf, en het kind ziet de doorns in zijn vlees steken. Maar evenals in het vorige couplet wordt deze indruk terstond aangevuld: in feite is de aanraking door de eglantier een liefkozing, de doorn in het vlees is niet alleen een gevolg van vijandschap. Men kan uit dit alles concluderen dat, ondanks de uiterlijke schijn, de populier en de wilde roos geen vijandige houding aannemen tegenover de vrije en onbezorgde wezens in hun omgeving; de eerste brengt de vogels er toe dichter bij de grond te komen, de tweede omhelst het kind met zijn doornige takken en dwingt het zodoende hem onaangetast te laten. Met andere woorden, als de vogels maar niet te ver van de aarde wegblijven, als de struik of de boom maar ongeschonden zijn plicht kan blijven vervullen, heerst er geen vijandschap tussen de bomen en de levende wezens eromheen. Sterker nog, zij horen bij elkaar, want beide houden zij zich bezig met het lot van de aarde. De vogels gaan na waarom deze tijd zo droevig is, wat ons nog te wachten staat, stellen betere tijden in het vooruitzicht en doen ons hiernaar verlangen. De bomen staan als trouwe wachters, zij het somber, op hun post en beschermen de omringende natuur. De gedachte dat bomen en vogels bij elkaar horen vindt men ook uitgedrukt in twee coupletten die kort voor de terugkeer van de jager uitgesproken worden. Eerst couplet 12, waarin de eerste gitaar zich tot de cypressen richt: Cyprès que le chasseur blesse
Dans l'hallucination du soir clair,
Entre la lumière et la mer
Tombent vos chaudes silhouettes.
| |
[pagina 163]
| |
‘Cypressen die de jager verwondt in het zinsbedrog van de heldere avond, tussen het licht en de zee vallen Uw warme schaduwbeelden.’ Hier vindt als het ware een identificatie plaats van vogels en bomen. In een soort zinsbegoocheling meent de jager een vogel te zien in de cypressen; hij schiet en verwondt de boom. Eigenlijk is het woord ‘verwondt’ natuurlijk alleen op levende wezens toepasbaar. De cypres, die hoog de lucht insteekt, wordt hier gezien als een getroffen vogel die neerstort, ‘tombe’; deze vogel is nog warm, vandaar de uitdrukking ‘chaudes silhouettes’. De jager, die bomen en vogels wenste te scheiden, blijkt ze nu zelf, zijns ondanks, te identificeren. In couplet 17 wordt de jager zelf toegesproken door de tweede gitaar: Aimez, lorsque volent les pierres
Sous la foulée de votre pas,
Chasseur, le carré de lumière
Qui marque leur place ici-bas.
‘Als de stenen wegvliegen onder je stappen, jager, bemin dan de lichtplek die hun plaats hier op aarde aangeeft.’ Opvallend is hier het gebruik van het woord ‘voler’, op een plaats in de zin waar het extra de aandacht trekt. Wil de dichter het wegspatten van de stenen vergelijken met het opvliegen van vogels? Zeker is in ieder geval dat de jager aangespoord wordt het ontbreken van bomen niet uitsluitend als een gemis te zien. Waar de grond met stenen bedekt is, groeien geen bomen, en daar wordt een stukje hemel zichtbaar, een ‘carré de lumière’; hierdoor ontstaat uitzicht op een wijdere ruimte dan het donkere en sombere bos. De stenen vervullen dus een taak die althans vergelijkbaar is met die van de vogels: het uitzicht bieden op een vreugdevoller toekomst. Vogels en bomen horen bij elkaar: de cypressen zijn vallende vogels; in het woud zijn open plekken, waar de stenen als vogels wegschieten onder de voetstappen van de jager, en juist op deze plaatsen is uitzicht op het licht. Dit bijeenhoren van vogels en bomen wordt nu bevestigd in de laatste twee coupletten. Daar blijkt nl. gebeurd te zijn wat al aangekondigd staat in het Abrégé: de jager ‘doodt de vogels terwijl zijn patroon tegelijk het woud in vuur en vlam zet’. Blijkbaar kan hij niet de vogels alléén treffen: zij zijn zo dicht bij het bos dat hij de een niet kan treffen zonder de ander te raken. Vogels en bomen kunnen niet gescheiden worden, wie dat probeert, verenigt ze toch, in de dood. In couplet 18 zegt de jager: Il faut nous voir marcher dans eet ennui de vous,
Forêt qui subsistez dans l'émotion de tous,
A distance des portes, à peine reconnue.
Devant l'étincelle du vide,
Vous n'êtes jamais seule, ô grande disparue!
| |
[pagina 164]
| |
‘Men moet ons zien lopen in deze verveling van U, woud dat ver van de deuren en nauwelijks herkend, voortbestaat in de ontroering van allen. Tegenover de vonk van de leegte bent U nooit alleen, o grote verdwenene.’ En in het slotcouplet van de beide gitaren, waarin de jager, zij het indirect, wordt toegesproken, lezen wij: Merci, et la Mort s'étonne;
Merci, la Mort n'insiste pas;
Merci, c'est le jour qui s'en va;
Merci simplement à un homme
S'il tient en échec le glas.
‘Heb dank, en de dood is verwonderd; heb dank, de dood dringt niet aan; heb dank, 't is de dag die heengaat; eenvoudigweg dank aan een man, die de doodsklok doet falen.’ Het bos gaat in vlammen op, het is een ‘grande disparue’. De jager heeft gekozen voor een bestaan dat verbonden is met de aarde; hij stond afwijzend tegenover het vrije, dichterlijke leven dat de vogels volgens hem leiden. Het opvallende ‘nous’ dat hij hier, evenals in couplet 1, gebruikt ter aanduiding van zichzelf suggereert dat hij niet de enige is die deze keus maakt. Hoe dan ook, juist door zijn optreden vallen er slachtoffers onder de bomen, het blijkt hem dat het woud niet gescheiden kan worden van de vogels: tegenover zijn geweervuur is het woud nooit alleen, het wordt evenals de vogels getroffen. Toch leeft het voort, in de emotie die alle mensen voelen over deze bosbrand. De dood lijdt dus een echec; weliswaar heeft hij toegeslagen, maar degenen die hij getroffen heeft leven voort, al is het op een andere wijze. De dag loopt wel ten einde en er komt duisternis over de aarde, maar een nieuwe dag zal komen. Hoe moeten wij dit alles begrijpen? Na het voorgaande lijkt de veronderstelling gewettigd dat het gedicht gelezen moet worden als een meditatie over de houding die de dichter, of liever de dichterlijk levende mens, dient aan te nemen in donkere tijden. Char zelf heeft, zoals reeds gezegd, tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet meegevochten en de dichter in zich laten slapen. De poëzie, althans een bepaalde poëzie wordt opgeschort: de jager schiet de vogels neer, omdat zij volgens hem alleen maar vrij en onbezorgd rondvliegen; hij wil dat er slechts stug en zwijgend wordt standgehouden, dat alleen het woud en zijn sombere geduld overblijft. Twee dingen zijn nu echter wel duidelijk geworden: op hun wijze houden ook de vogels zich bezig met het lot van de aarde, en door het optreden van de jager vallen er ook onder de bomen slachtoffers, al is hun dood geen definitief einde. Dit wil zeggen dat er een poëzie mogelijk is die zeer nauw betrokken is bij de strijd die op aarde geleverd moet worden, en anderzijds, dat er doden vallen onder de ver- | |
[pagina 165]
| |
zetsstrijders, juist door het optreden van de dichter, die de niet-geëngageerde poëzie wil afschaffen, zich bij het verzet voegt en, zoals in het geval van Char, leider wordt van een groep partisanen. Wij bespreken eerst dit laatste aspect. Er zijn in het werk van Char inderdaad aanwijzingen te vinden dat hij terdege heeft beseft, welk een zware verantwoordelijkheid de dichter op zich neemt door zijn keuze voor een geëngageerd bestaan. ‘C'est un étrange sentiment que celui de fixer le destin de certains êtres’, zegt hij in een van de Feuillets d'Hypnos.Ga naar eind12 Deze verantwoordelijkheid manifesteert zich soms op zeer concrete wijze: in een ander fragment vertelt Char hoe op een dag in het bergdorpje Céreste, de Duitsers aanstalten maken een partisaan, die hun in handen is gevallen, te fusilleren. De leden van de verzetsgroep liggen in de bergen rondom het dorpje en moeten toezien hoe hun vriend vermoord wordt. Eén teken van hun leider zou voldoende zijn om de executie te beletten, want zij hebben de Duitsers onder schot. Maar dit teken geeft Char niet, omdat hij weet welk lot de dorpsbewoners dan te wachten zou staan. Hij voelt zich verantwoordelijk voor de dood van zijn medestrijder, maar kan als leider van de groep geen andere beslissing nemen.Ga naar eind13 Ook in Fête ... vinden wij aanwijzingen dat de beslissing van de jager een leven vol gevaren, voor hemzelf en voor anderen, met zich meebrengt. Dit blijkt vooral uit het feit dat men, om zich bij het verzet te voegen en zijn land te verdedigen, zijn veilige huis verlaten moet. In couplet 13 lezen wij: Si l'on perd de vue ses querelles,
On échange aussi sa maison
Contre un rocher dont l'horizon
S'égoutte sous une fougère.
‘Als men zijn twisten uit het oog verliest, ruilt men ook zijn huis voor een rots, waarvan de horizon neerdruppelt onder een varen.’ Wie bij het verzet gaat en zich solidair verklaart met zijn landgenoten, vergeet de twisten die hij met hen gehad heeft, maar moet ook zijn huis verlaten en een schuilplaats zoeken onder of bij een rots, waar hij de regen van de horizon ziet neerdruppelen onder een varen. Evenzo wordt in het raadselachtige couplet 14 gesproken over de ‘calendes d'errants’, de eerste dagen dat men zwervend rondtrekt. In couplet 18 tenslotte zegt de jager dat het woud voortbestaat, ‘à distance des portes’, ver van de deuren.Ga naar eind14 Wie dus kiest voor een bestaan als dat van de bomen, voor het verdedigen van het land, kiest ook voor een gevaarlijk bestaan. Ten gevolge van deze keuze vallen er slachtoffers onder de bomen. Maar hun verdwijnen betekent geen overwinning voor de dood, en wel om twee | |
[pagina 166]
| |
redenen. In de eerste plaats heeft het palstaan van de bomen en hun opgaan in vlammen tot gevolg dat er nieuw leven zal komen, zoals door enkele van de genoemde vogels voorspeld wordt. Van deze gedachte is het achtste couplet misschien een illustratie: La panacée de l'incendie,
Mantes, sur vos tiges cassantes,
Porte l'éclair dans votre nuit,
En vue de vos amours violentes.
‘Het wondermiddel van de brand, roofsprinkhanen op Uw breekbare bloemstengels, brengt het bliksemende vuur in Uw nacht, met het oog op Uw gewelddadige liefde.’ Voor een goed begrip van dit couplet is het nuttig te weten dat bij de roofsprinkhanen het wijfje na de paring het mannetje pleegt te doden; de woorden ‘amours violentes’ zijn een zinspeling hierop. Door het vuur wordt zichtbaar hoe de liefde met elkaar strijdende wezens verenigt; deze strijd-liefde veroorzaakt zelfs de dood van een van hen. Maar uit deze strijd komt ook nieuw leven voort. Anderzijds wordt dit proces juist in gang gezet door het vuur, zoals de woorden ‘en vue de’ suggereren. Couplet 8 bevat dus in een notedop een van de centrale gedachten van het gedicht; door het vuur dat bomen en vogels tegelijk treft, worden deze twee in de dood verenigd, met daarbij tegelijk een perspectief op nieuw leven: de dood verwondert zich.Ga naar eind15 Een tweede reden waarom het verdwijnen van de bomen geen definitief einde betekent, is dat zij voortleven in de ontroering die wij over hun lot voelen. Zolang zij in onze herinnering voortbestaan, blijven zij ‘aanwezig’. Alvorens hierop echter in te gaan, willen wij enkele coupletten bespreken die tot dusver ongenoemd zijn gebleven, nl. 4, 6, 7, 14 en 15. Hierbij doet zich het probleem voor dat deze coupletten, hoewel op zichzelf niet onbegrijpelijk, moeilijk te plaatsen zijn in het geheel van het gedicht. Toch kan er misschien iets van gezegd worden. In het voorgaande is wel duidelijk geworden dat een van de grondthema's van Fête ... het bij elkaar horen en het met elkaar verenigd worden van tegenstrijdige elementen is. Op zijn wijze drukt ook couplet 4 deze gedachte uit: Le chien que le grelot harcèle
Gémit, aboie et lâche pied.
La magie sèche l'ensorcèle
Qui joue de son habileté.
‘De hond die door de halsbel wordt gekweld, kermt, blaft en geeft het op; behekst wordt hij door de ‘droge’ toverij, die spot met zijn behendig- | |
[pagina 167]
| |
heid.’ De hond probeert de rinkelbel, die hem om de nek is gebonden, van zich af te schudden, maar hoe heftiger hij met zijn kop schudt, hoe meer het tergende geklingel hem in de oren klinkt. Tenslotte geeft hij het op, niet begrijpend hoe dit mogelijk is: er is immers niemand in de buurt die hem treitert! Hij merkt niet dat hij het zelf is die door zijn pogingen om zich te bevrijden het geklingel veroorzaakt. De woorden ‘magie sèche’ zijn misschien een zinspeling op de uitdrukking ‘messe sèche’, d.i. een mis die opgedragen wordt buiten aanwezigheid van een officiant. Zo wordt hier ‘magie’ bedreven zonder dat een tovenaar aanwezig is. Twee elementen zijn hier dus onlosmakelijk met elkaar verbonden in een conflict: het samenzijn wordt door een van beide als een kwelling ervaren. Opgemerkt zij nog dat dit couplet voorkomt in het eerste gedeelte van het gedicht, waar steeds sprake is van conflict-relaties: de populier tegenover de vogels, de eglantier tegenover het kind. In de coupletten 2 en 3 wordt van deze vijandige betrekkingen tegelijk de keerzijde getoond, en dit gebeurt ook hier: zodra de hond het immers opgeeft, houdt het geklingel ook op. Door te accepteren dat de halsbel niet los te maken is, ontneemt hij hem zijn irriterende karakter. Als men het verbonden zijn in een vijandige betrekking aanvaardt, houdt deze relatie op vijandig te zijn. De lezer heeft zich misschien afgevraagd waarom Fête ... ‘se chante sur deux guitares’. Waarom een eerste en een tweede gitaar? De veronderstelling ligt voor de hand dat deze taakverdeling niet uitsluitend is gebaseerd op technische gronden (omdat bijv. de voordracht voor één gitarist te vermoeiend zou zijn), maar dat zij tevens in het gedicht een dialogisch element invoert: het zou kunnen zijn dat de beide recitanten telkens tegenovergestelde aspecten van iets belichten. Op die wijze zou in het formele vlak een evolutie geïllustreerd worden die wij ook op het inhoudelijk niveau hebben menen aan te treffen. Aan het slot vloeien immers de beide stemmen samen in een dankzegging aan de jager, die door zijn geweervuur tegenstrijdige elementen verenigt in de dood en tegelijk de dood een echec doet lijden. Evenwel, een dergelijke dialoog tussen beide gitaren is in het geheel van het gedicht nauwelijks aan te treffen. Misschien zou trouwens een systematisch doorgevoerde oppositie ook een zekere eentonigheid met zich meegebracht hebben. Wel vindt men iets van dien aard in de coupletten 6-7 en 14-15. In de eerstgenoemde van deze series wordt achtereenvolgens gesproken over de vernietiging van de twee tegenstrijdige elementen die het gedicht beheersen, nl. de vogels en de bomen. Les appelants dans la froidure
Exhortent le feu du fusil
A jaillir de sa cage, lui,
Pour maintenir leur imposture.
| |
[pagina 168]
| |
‘De lokvogels in de koude sporen het geweervuur aan uit zijn kooi te springen, teneinde hun bedrog te laten voortbestaan.’ Men kent de methode die jagers soms toepassen, vooral in het koude seizoen, als er weinig vogels zijn: in het bos worden kooien geplaatst met daarin vogels, die door hun zang hun soortgenoten naar zich toelokken en ze zo tot een prooi voor de jager maken. Het bedrog van deze ‘appelants’ bestaat hierin dat zij bij hun soortgenoten de indruk wekken, vrije, zingende vogels te zijn, terwijl zij in feite als gevangenen in dienst van de dood staan. Ze proberen niet eens uit hun kooi te ontsnappen, maar sporen het geweervuur aan dit te doen! De uitdrukking ‘cage’, hier gebruikt i.v.m. geweervuur en niet i.v.m. vogels, en daarnaast het woord ‘lui’, dat ‘feu du fusil’ extra benadrukt, scheppen een zeer scherpe tegenstelling tussen het geweervuur en de lokvogels. Wij zien daardoor zeer duidelijk in welk opzicht de laatste te kort ‘schieten’: zij vliegen niet uit hun kooien om zich van de grond te verheffen, en spelen tegenover hun soortgenoten een verradersrol. Zij hopen dat het geweervuur de vrij rondvliegende vogels snel zal treffen, zodat deze niet merken dat de ‘appelants’ geen ‘echte’ vogels zijn. Hoe moet dit verstaan worden op het min of meer symbolische niveau waarop wij het gehele gedicht hebben gelezen? Heeft Char hier gedacht aan de dichters en schrijvers die de zijde van de bezetter hebben gekozen en deze aansporen het vrije woord onmogelijk te maken? Hiertegen pleit dat de lokvogels zich richten tot het geweervuur van de jager, en deze is, althans in onze interpretatie, een representant van hen die in het verzet gaan. Een andere uitleg is ook mogelijk: misschien heeft de dichter gedacht aan diegenen onder zijn medepartisanen die niet vechten vanuit een dichterlijke visie op het leven, dat wil bij Char zeggen vanuit een drang naar vrijheid en waarheid, en die de poëzie zonder meer willen afschaffen als iets volslagen nutteloos, terwijl de jager, zoals gezien, dit met droefheid in het hart doet. In een aantal fragmenten van de Feuillets d'Hypnos vinden wij inderdaad een scherpe afwijzing van de ondichterlijke en niet echt revolutionnaire instelling van sommige maquisards.Ga naar eind16 Een moeilijkheid van deze interpretatie is echter weer dat de ‘appelants’ per slot van rekening door de jager zelf zijn neergezet. Dan couplet 7: Le chêne et le gui se murmurent
Les projets de leurs ennemis,
Le bûcheron aux hanches dures,
La faucille de l'enfant chétif.
‘De eik en de maretak fluisteren elkaar de plannen toe van hun vijanden, de houthakker met zijn harde heupen, de sikkel van het magere kind.’ Duidelijk is hier de parallelie tussen de eik en de houthakker, die beide krachtig van gestalte zijn, en tussen de maretak en het kind, beide | |
[pagina 169]
| |
spichtig en dun, en niet in staat zelfstandig op te treden: de ‘gui’ parasiteert op de eik, het kind mag de houthakker vergezellen en de maretakken afkappen. Bestaat er een verband tussen de ‘appelants’ van het vorige couplet en de ‘gui’? Van de bladeren van deze plant maakt men wel een kleverige substantie, ‘vogellijm’, waarmee vogels gevangen worden. Misschien ook vinden wij in dit couplet een gedachte die verderop weer wordt uitgesproken: in oorlogstijd moet men zijn onderlinge twisten vergeten en de vijand gemeenschappelijk het hoofd bieden (vgl. couplet 13). Men kan zeggen dat de eik en de maretak, ondanks hun symbiose, in een vijandige verhouding tot elkaar staan: bij een te grote voortwoekering van de laatste sterft de boom. Nu echter waarschuwen zij elkaar door hun geruis voor het naderend gevaar. In de coupletten 14 en 15 komt de tegenstelling tussen donker en licht aan de orde. Chère ombre que nous vénérons
Dans les calendes d'errants,
Rangez les herbes que défont
La nuque et les doigts des amants.
‘Dierbaar duister dat wij vereren in de eerste dagen dat wij zwervend rondtrekken (?), richt het gras op dat wordt platgedrukt door nek en vingers der geliefden.’ Met deze strofe weten wij, zoals reeds gemeld, niet veel aan te vangen. Allereerst: wat wordt bedoeld met ‘calendes’? De Larousse du xixe siècle leert ons dat het kan zijn een ‘machine qui sert à l'extraction des pierres d'une carrière’. In ons gedicht is inderdaad sprake van een steengroeve (couplet 3), en van de stenen die wegspatten onder de voetstappen van de jager (couplet 17).Ga naar eind17 Maar wat zijn dan ‘calendes d'errants’? Misschien kunnen wij ons beter houden aan de gangbaarder en minder verouderde betekenis van het woord (‘de eerste dag van de maand’), al schijnt men in het Frans liever ‘aux calendes’ te zeggen. In de eerste dagen dat men zijn huis verlaten heeft en tussen de bomen leeft, voelt men zich zeer dankbaar tegenover het beschermend duister, dat niet alleen onzichtbaar maakt voor de vijand, maar ook de sporen in het gras doet verdwijnen, zelfs de sporen die nagelaten zijn door hen die alleen maar in het gras gelegen hebben. Weliswaar wordt in de rest van het gedicht de duisternis negatief gewaardeerd, als een symbool van de donkere tijd waarin de jager leeft (vgl. de coupletten 5, 8, 9, 10, 17 en 19). Hier blijkt echter dat het donker ook positieve aspecten bezit, of althans dat de wereld ondenkbaar is zonder schaduwzijden. Overdag wandelen de geliefden buiten of liggen in het gras, maar juist daardoor dreigt het gras vernietigd te worden. Aan het nachtelijk duister nu de taak om het weer op te richten. In een zelfde richting wijst couplet 15: | |
[pagina 170]
| |
Le coeur s'éprend d'un ruisseau clair,
Y jette sa cartouche amère.
Il feint d'ignorer que la mer
Lui recédera le mystère.
‘Het hart wordt verliefd op een heldere beek, en werpt daarin zijn bittere patroon. Het veinst niet te weten dat de zee hem het mysterie zal teruggeven’. De strekking van deze woorden kan zijn dat het onmogelijk is een exclusieve liefde op te vatten voor één der aspecten van de schepping (het licht), want steeds doet het tegenovergestelde aspect (het donkere, geheimzinnige) zich eveneens gelden. Beide zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden, wie dit wil vergeten pleegt zelfbedrog. De grote moeilijkheid van dit couplet is hoe het woord ‘jette’ begrepen moet worden. Moeten wij, op grond van de tegenstelling met ‘recédera’ in vers 4, denken aan uitdrukkingen als ‘jeter les armes’? Hierin betekent ‘jeter’ wegwerpen; dit zou hier inhouden dat de strijdende verlangt naar een ogenblik rust aan de oever van een heldere beek. Of moeten we denken aan ‘jeter une balle’, waarin ‘jeter’ afschieten betekent? Deze interpretatie zou interessante perspectieven openen voor de lectuur van het geheel; dan zou immers blijken dat het afvuren van kogels weliswaar vernietiging kan brengen, maar ook een daad van liefde is (vgl. de geliefden die het gras platdrukken). Tenslotte couplet 11: On marche, on brise son chemin,
On taille avec un couteau aigre
Un bâton pour réduire enfin
La grande fatigue des pères.
‘Men loopt, men breekt zijn weg, men snijdt met een scherp mes een stok om eindelijk de grote vermoeidheid der vaderen te verminderen.’ Het lopen wordt in Fête ... gezien als iets dat met moeite en leed gepaard gaat - een symbool van het moeilijke leven in oorlogstijd? In couplet 10 wordt gesproken over ‘rampe’, in 17 over de stenen die wegspatten onder de voetstappen van de jager, hetgeen een rotsachtig en moeilijk begaanbaar pad suggereert; tenslotte spreekt de jager met een zekere moeheid en teneergeslagenheid over het lopen in de ‘ennui’ van het woud (couplet 18). Vandaar misschien de uitdrukking ‘on brise son chemin’: door de vermoeidheid valt het voortgaan zwaar, men breekt a.h.w. steeds een klein stukje van de af te leggen weg af. Men kan natuurlijk ook in een andere richting zoeken en denken aan uitdrukkingen als ‘briser un entretien’ (= afbreken); wij zouden dan bij het tegendeel van de zojuist voorgestelde interpretatie uitkomen, omdat ‘briser son chemin’ dan ongeveer stilhouden zou betekenen. Hoe dan ook, bij het lopen vindt men steun bij een stok, die natuurlijk van een | |
[pagina 171]
| |
boom afkomstig is. Een verwijzing naar het woud, d.w.z. de medestrijders bij wie men ook steun vindt? Zoals men ziet blijven er genoeg duistere passages over. De hoofdgedachte van het gedicht lijkt ons echter wel duidelijk: het Abrégé, de coupletten 1, 18 en 19, en daarnaast het buiten-literaire gegeven van de gelegenheid waarvoor het geschreven is, verschaffen ons aanwijzingen in welke richting wij moeten zoeken. Fête ... is een overpeinzing over de houding die de dichter moet aannemen in sombere tijden, waarin essentiële waarden in gevaar verkeren. Het dichten los van de aarde wordt afgewezen, gekozen wordt voor een levenswijze waarbij men optreedt als behoeder van de natuur, van de aarde. Gaandeweg worden dan echter twee dingen duidelijk. In de eerste plaats vallen er, doordat de jager er op uittrekt om de vogels neer te schieten, slachtoffers in het woud. Door zijn keuze neemt hij dus een zware verantwoordelijkheid op zich, waarbij men natuurlijk moet bedenken dat hij, door niet mee te vechten, een nog veel grotere verantwoordelijkheid op zich zou laden. De slachtoffers zijn evenwel niet voor niets gevallen: een nieuwe dag zal aanbreken, en de houding van de wachters is een voorbeeld voor de overlevenden. In zekere zin zijn de gevallenen nog steeds bij ons, door de ontroering die wij voelen over hun lot. In de tweede plaats blijkt in de loop van het gedicht dat de vogels ook een taak vervullen, doordat zij zich bezig houden met het lot van de aarde. De poëzie waarschuwt voor komend onheil, geeft vorm aan het lijden in stilte en biedt uitzicht op betere tijden. Daarnaast legt zij de ontroering over het lot van de gevallenen vast, en versterkt zij deze. Door dit gedicht te lezen, herdenken wij de slachtoffers die gevallen zijn onder de wachters. Misschien kunnen wij deze gedachte nog iets verder doortrekken. Immers, het gedicht van Char legt niet alleen de ontroering vast en bewaart deze voor de overlevenden, het komt zelf voort uit deze emotie. De ‘étincelle du vide’ is óók de vonk der dichterlijke inspiratie:Ga naar eind18 thema én uitgangspunt van het gedicht is het vuur, dat vernietigt maar tegelijk doet voortbestaan in de ontroering. Tegenstrijdige elementen worden door de overslaande vonk verenigd in een conflictueuze harmonie; ze gaan dus in vlammen op,Ga naar eind19 maar leven voort in de door het gedicht gewekte emotie. Dit alles lezen wij af uit het gedicht: Fête des arbres et du chasseur is ook een gedicht over het dichten. Dit dichten gebeurt als het ware tegen de zin van de jager; het geschiedt als een niet-willen-dichten. Immers, de tegenstelling die dit gedicht beheerst, is die tussen bomen en vogels: de vogels zullen worden neergeschoten opdat de boom ons overblijve. Het woud gaat echter in vlammen op, terwijl de hierdoor gewekte ontroering wordt vastgelegd in een gedicht. Twee fundamentele contradicties worden hier zichtbaar: juist door de keuze voor een verantwoordelijk bestaan vallen er slachtoffers onder de medestrijders, | |
[pagina 172]
| |
en de afwijzing van de poëzie leidt tot een gedicht. De totaalindruk van Fête ... is evenwel niet dat het optreden van de jager op een volslagen echec uitloopt. Enerzijds kan een naar waarheid en vrijheid verlangende dichter volgens Char geen andere beslissing nemen dan zich bij de maquisards te voegen, en zijn verzetsgroep bijvoorbeeld heeft nuttig werk gedaan. Anderzijds eindigt het gedicht met een dankzegging aan de jager, die de doodsklok doet falen. Weliswaar maakt hij aan het eind een terneergeslagen indruk, als hij het vuur om zich heen ziet grijpen, maar hij heeft zijn werk niet voor niets gedaan. De beide genoemde contradicties heffen elkaar nl. op: de slachtoffers inspireren tot een gedicht waarin zij voortbestaan, en het ondanks de afwijzing van de poëzie ontstane gedicht bezingt de gevallenen. De jager heeft eerst het voornemen het dichterlijke leven en het verantwoordelijke bestaan van elkaar te scheiden, maar juist door zijn optreden wordt duidelijk dat deze tegenstrijdige elementen met elkaar verenigd kunnen worden, dat het dichterlijk leven óók verantwoordelijk is. Hij is de voltrekker van een contradictie die in overeenstemming is met de eis die gesteld wordt door de schepping en door het scheppen, ‘l'exécutant d'une contradiction conforme à l'exigence de la création.’ E. van der Starre |
|