Op het glibberige pad van de taalwaardering
Zodra ik de titel had gezien - ‘De waarde van de kennis der oude talen’ - wist ik wat me te wachten stond. Ik was dan ook niet verbaasd, toen ik op een gegeven ogenblik de zin las: ‘Antoine Meillet heeft opgemerkt, dat het Grieks in zijn structuur iets redelijks heeft, dat het bij uitstek geschikt maakt om voertuig te zijn van de redelijke gedachte.’ Groot is de sprong van ‘iets’ redelijks tot ‘bij uitstek’ geschikt. Hebben alle andere talen dan níét iets, d.i. níéts, redelijks? Het is maar dat we het weten! We krijgen niet te horen, hoe de structuur van het Grieks is en welk gedeelte daarvan speciaal redelijk genoemd mag worden. Er wordt in het vage iets beweerd, er wordt volstrekt niets bewezen. Trouwens, Meillet mag dat nu beweerd hebben, een andere Fransman (Rivarol) heeft gezegd: ‘Ce qui n'est pas clair n'est pas français’ en een derde (Gilbert) heeft dit aangevuld met: ‘Le français est non seulement une langue claire, mais une langue qui clarifie l'esprit’. Dat is nog wat anders dan het arme Grieks, dat zich met ‘iets’ redelijks moet behelpen.
‘Evenzo zal ieder toegeven, dat het Latijn er als het ware voor geschapen is om de taal van het recht te worden. Minder opgemerkt, maar toch ook onbetwistbaar, is dat het Latijn zich in zijn oudste fase bij uitstek leende voor religieuze uitingen; het is geen toeval dat het later, nadat het “gedoopt” was, de heilige taal is geworden van de roomskatholieke kerk.’
Toen de auteur formuleerde: ‘ieder zal toegeven’, heeft hij aan mij