Forum der Letteren. Jaargang 1969
(1969)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Prof. dr. G.J. Geers en Miguel de UnamunoOp 2 Mei 1965 stierf in Groningen de hispanist G.J. Geers. Zijn Amsterdamse collega Prof. Dr. J.A. van Praag herdacht hem in de n.r.c. op 6 Mei 1965, en Dr. A.L. Constandse deed hetzelfde in het Algemeen Handelsblad van 13 Mei 1965 en De Groene Amsterdammer van 15 Mei 1965. Er kwamen nog andere herdenkingsartikelen uit, o.a. in het Jaarboek der Rijksuniversiteit te Groningen van datzelfde jaar, en in een tiental bladen van sociale en politieke groeperingen waar Geers lid van was geweest; sindsdien zijn de stemmen verstomd. Zijn nagelaten hispanistische manuscripten bevinden zich nu in de Groningse Universiteitsbibliotheek, waaraan ik tot voor kort werkzaam was. Men droeg mij op dat zeer omvangrijke materiaal te ordenen, en gaandeweg ontstond toen mijn voornemen op enigerlei wijze de aandacht te vestigen op deze verzameling. Ik doe dat hier aan de hand van zijn Unamuno-papieren, want met die Spaanse auteur heeft hij zich decennia lang beziggehouden, en over hem hield hij in 1928 in Groningen zijn Openbare Les als privaatdocent in de Spaanse taal- en letterkunde. Van 1918 tot 1920 verbleef Geers in Madrid als huisleraar voor de kinderen van de toenmalige Nederlandse ambassadeur aldaar, van Roijen. Hij had daar toen als leerling degeen die thans in Londen ons land vertegenwoordigt. Met hart en ziel stortte de jonge Geers zich in het culturele en politiek-sociale leven van Spanje, dat hem zozeer boeide, dat het land hem sindsdien niet meer uit de gedachten ging. Zijn politieke belangstelling werd gewekt door de gebeurtenissen in Rusland en weldra publiceerde hij onder het pseudoniem Cayo Graco progressief-politieke artikelen in de bladen Nuestra Palabra en El Communista. Voor dit laatste dagblad vertaalde hij ook werk van Henriëtte Roland Holst. Deze activiteiten brachten hem al spoedig in botsing met de Spaanse autoriteiten, en het duurde niet lang of hij werd het land uitgewezen. Men vindt hierover een artikel G.J. Geers expulsado de España in El Communista van 26 Juni 1920. Terug in Nederland publiceerde hij onder zijn Spaanse pseudoniem bijdragen in het blad De Tribune. In die dagen was Spanje voor de meeste Nederlanders slechts een vaag en romantisch land achter verre horizon. Om hierin verbetering te brengen was Geers al vanuit Madrid begonnen tientallen artikelen te sturen naar de n.r.c.; terug in het vaderland kwam ook al snel zijn serie leer- en leesboeken van de pers. Van 1921 dateert zijn Antología castellana met prozastukken van moderne Spaanse en Spaans-Amerikaanse au- | |
[pagina 108]
| |
teurs; in 1922 volgde zijn Spaanse spraakkunst, kort daarop gevolgd door een lange reeks vertalingen van Spaanse romans. Zozeer viel hij op door zijn hispanistische activiteiten dat hij, hoewel neerlandicus van opleiding, in 1928 benoemd werd tot privaatdocent Spaans aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Van begin af aan had Unamuno zijn grote belangstelling. In de Antología castellana kwamen al twee fragmenten van hem voor, nl. Sobre Don Juan Tenorio, en El sencillo Don Rafael, cazador y tresillista;Ga naar eind1 in 1925 verscheen zijn Nederlandse vertaling van El marqués de Lumbría, in 1926 Nada menos que todo un hombre en La tía Tula, in 1927 Ábel Sánchez, en in 1928 Niebla. Om zijn serie Unamuno-vertalingen te completeren kunnen we er nog aan toe voegen San Manuel Bueno, mártir van 1935; de Prólogo op La tía Tula in 1940 (in het Augustusnummer van dat jaar van Kroniek van hedendaagse Kunst en Kultuur); Juan Manso en Dos madres in zijn vertaalde bloemlezing Meesters der Spaanse vertelkunst van 1952, en tot slot zijn vertaling van twee van Don Miguels gedichten, nl. A la libertad en Eucaristía, in de bundel Hedendaagse Spaanse poëzie die hij samen met G.P. de Ridder uitgaf in het jaar 1953. Het verbaast ons niet dat iemand die zich zozeer had ingeleefd in het oeuvre van deze Spaanse filosoof, essayist en romancier deze mens ook tot onderwerp koos voor de Openbare Les die hij op 11 Februari 1928 te Groningen hield bij het aanvaarden van zijn privaat docentschap. Hij sprak op die datum een sterk persoonlijk getinte rede uit, getiteld Unamuno en het karakter van het Spaanse volk. De inhoud daarvan, en die van een vijftiental latere lezingen en artikelen zullen de stof vormen van het hier volgende overzicht. Men mene echter niet dat Unamuno zijn critiekloze en blinde verering genoot; integendeel, hij werd sterk door hem geërgerd, voornamelijk wel door diens grenzeloos individualisme dat heftig botste tegen zijn eigen sociale instelling. En ook door een andere trek van de Spanjaard, zoals hij op 7 Februari 1928 betoogde in een cursus voor het publiek van de Enschede'se Volksuniversiteit: ‘Voor ik U deze twee avonden ga spreken over de Spaanse schrijver en denker Unamuno, hij die de grootste van het Spanje van deze tijd genoemd wordt, wil ik U waarschuwen dat U van mij geen uitbundige lofprijzingen of enthousiaste verheerlijkingen zult horen. Ik ben in vele opzichten zijn lijnrechte tegenstelling, o.a. daarin dat hij het denken heel laag stelt, ver onder de hartstocht, terwijl het met mij bijna omgekeerd is. Ik zeg opzettelijk bijna, want mijn bedoeling is niets boven aan te stellen, het verstand niet boven de vitaliteit, de vitaliteit niet boven het verstand, maar beide naast elkaar. Als ik Unamuno hartstochtelijk bekeek, zou ik hem nooit hebben kunnen of willen vertalen, zou ik hem niet begrijpen en aanvoelen, en de Spaanse literatuur voor een groot deel verworpen hebben. Nu echter doe ik mijn best niets te | |
[pagina 109]
| |
verwerpen, maar alles te be-grijpen, te omvatten. Dit systeem komt wat genieten betreft neer op het z.g. eclecticisme. Ik moest U dit zeggen, omdat het mijn systeem is om alle kunst, dus ook de literatuur, op deze wijze te naderen, en ik U deze avonden op die weg hoop mee te trekken. Als U mee wilt lopen, des te beter.’ In zijn Openbare Les van vier dagen later is hij veel academischer, en daar zal men zulke uitlatingen niet aantreffen. Maar wel vindt men een dergelijke nog veel subjectievere opinie in een voordracht die hij op 22 Februari 1930 te Utrecht hield. Daar luidt het aldus: ‘Ik moet het maar meteen zeggen: Unamuno is niet mijn favoriete auteur, ik voel geen bijzondere sympathie voor deze auteur van zulke onsamenhangende ideeën, van een filosofie die mij diep antipathiek is, van een volgens mij belachelijk en snoevend individualisme.’ (Vert.) Grote bewondering koestert hij voor 's mans stijl, voor diverse essays, gedichten en politieke artikelen, maar Valle-Inclán, Gómez de la Serna en zelfs Baroja slaat hij hoger aan, zowel in het menselijke als in het artistieke. Maar als hij zich met Unamuno bezighoudt dan is dat wel vooral omdat hij in diens tegenstrijdigheden, twijfels en radicale theorieën een weerslag ziet van de ideologische en sociale strijd die Spanje toen doormaakte. Het is niet aantrekkelijk om in chronologische volgorde Geers' publicaties en voordrachten over Unamuno te behandelen, omdat hij zich vaak herhaalt met slechts geringe toevoegingen; beter is het zijn kernideeën systematisch te rangschikken en ze per eenheid diachronisch te volgen. Die systematiek is niet van Geers zelf afkomstig, maar ze vergemakkelijkt het inzicht in zijn denkbeelden. Zijn vele herhalingen van hetzelfde idee kunnen dan tot een enkele parafrase of citaat worden gereduceerd, en duidelijker kan men het licht laten vallen op de innerlijke evolutie per eenheid. Ik zal beginnen met de biografische gegevens die hij over Unamuno meedeelt, daarna met zijn opinies over bepaalde werken van hem, om vervolgens zijn denkbeelden over diens ideologie te behandelen. Aangezien Geers van mening is dat men om een auteur goed te begrijpen hem dient te zien tegen de achtergrond van zijn historische periode, schildert hij in snelle streken het maatschappelijk perspectief waartegen in Spanje de zg. generatie van 1898 relief krijgt. Hij vermeldt de bekende feiten dat Cuba - en daarmee de laatste rest van Spanjes voormalig imperium - in 1898 in een quichoteske zeeslag aan de Verenigde Staten verloren ging, en dat daardoor Spanje zich er met een schok van bewust werd op zichzelf aangewezen te zijn, wat mede als resultaat had dat de jonge kunstenaars het eigen land in hun werken centraal gingen stellen. Tot deze generatie van 1898 behoort ook Unamuno. Behalve de feitelijke biografica: plaats en datum van zijn geboorte, studie in Madrid, benoeming tot hoogleraar Grieks in Salaman- | |
[pagina 110]
| |
ca, zijn rectoraat aldaar, de politieke activiteiten die tot zijn schorsing en in 1924 zelfs tot zijn ballingschap aanleiding gaven, registreert Geers ook enige persoonlijke opinies over zijn leven en bedrijf. Zo zegt hij in een radiolezing voor de VARA op 14 September 1935: ‘Unamuno werd ruw gewekt tot belangstelling in het lot van zijn volk, toen op 21 Februari 1874 de derde bom die de Carlisten in de gruwelijke burgeroorlog tussen feodalisme en liberalisme op het belegerde Bilbao afschoten, neerkwam naast zijn huis.’ In diezelfde lezing geeft hij uiting aan zijn waardering voor Unamuno's politieke activiteiten voor de Republikeinse partij, met name voor zijn verkiezingsartikelen: ‘Eén ervan van Mei 1919 zal ik altijd bewaren, hoe vergeeld het kranten-papier al is, voor het geval ik eens mocht twijfelen aan de hartstochtelijke menselijkheid van Unamuno’. Behalve dit knipsel bevond zich tussen de door Geers nagelaten papieren ook de rede van Unamuno die men vindt afgedrukt in het dagblad El Sol van 14 October 1918. Ondanks die aanwijsbare waardering blijft Geers echter diens politieke activiteiten met reserve beschouwen: ‘Overigens kan men de politieke actie van Unamuno niet bewonderen, hij vertoonde al dezelfde weifelingen en inschikkelijkheden als de andere Spaanse politici, wier strapatsen ik gedurende enige jaren met aandacht gevolgd heb’ (Volksuniversiteit Enschede, Febr. 1928). Over die toespraak van Mei 1919 zei hij later nog, in zijn Utrechtse lezing van Februari 1930: ‘Dit is een fraai verkiezingsartikel omdat het helder en logisch is en helemaal niet mystiek, en dat is het aantrekkelijke van al zijn kranten-artikelen, omdat hij daarin gehoorzaamt aan de rauwe en concrete Spaanse feitelijkheden van het moment, en omdat hij zich niet laat meeslepen door zijn woorden, zoals hem dat zo vaak overkomt in zijn filosofisch werk. Ik moet U er echter op wijzen dat noch dit artikel, noch zijn toespraken op verkiezingsbijeenkomsten, noch andere artikelen die hij schreef voor het blad España (dat enige jaren geleden ophield te bestaan) of voor vele andere in Spanje en Amerika, hem een plaats bezorgden op de banken van het Parlement. En dat verbaast me niets om diverse redenen: ten eerste had de Republikeinse partij van toen een groot deel van zijn prestige verloren en was hij zeer corrupt onder de illustere leiding van Don Alejandro Lerroux. Ten tweede was het politieke optreden van Unamuno niet al te helder, consequent en logisch geweest. Ten derde is het waarschijnlijk dat brede lagen van het Spaanse volk geen juiste voorstelling hadden van Unamuno's waarde, omdat zijn boeken (bijna allen geschreven vòòr 1919) maar weinig gelezen werden. Zijn populariteit dateert pas van na zijn verbanning, toen zich ook de verkoop van zijn boeken verveelvuldigde’. (Vert.) Na enige maanden als balling geleefd te hebben op het eiland Fuerte-ventura vluchtte de toen al ruim zestigjarige schrijver naar Parijs, en daar heeft Geers hem ontmoet in Augustus 1925. Zelfs is de juiste datum | |
[pagina 111]
| |
van die ontmoeting bekend, want bij die gelegenheid kreeg hij van hem een exemplaar van Jean Cassou's Franse vertaling van El marqués de Lumbría ten geschenke, waarin de volgende opdracht staat: ‘Al Sr. Dr. G.J. Geers, homenaje de Miguel de Unamuno. Paris 12 VIII '25.’ In de reeds vermelde Utrechtse lezing van Februari 1930 spreekt hij als volgt over hun kennismaking: ‘Ik leerde hem kennen in het jaar 1925, in Parijs, waar ik hem vond in een smal vertrek in een pension aan de Rue Pérouse; ik ging er zitten op de enige aanwezige stoel en hij ging op bed liggen. Een Spanjaard in ballingschap, niet anders, een van zijn wortels en zelfs van zijn stam losgesneden man; een Spanjaard buiten zijn omgeving, beroofd van de unieke achtergrond der Castiliaanse steppen. Waar zal ik hem terugzien? In het vertrek van de President der Spaanse Republiek terwijl hij de doodvonnissen van aristocraten en bisschoppen tekent? Of misschien zullen de hoofden van arbeiders en plattelandspastoors vallen? Misschien krijgen we in de kranten een foto te zien van het verminkte lijk van Don Miguel, vermoord door een handlanger van de Spaanse clerus of door de huurlingen van de bourgeoisie? Deze man van vlees en bloed interesseert me niet, want ik zoek de geschiedenis van Spanje en van de mensheid, en die vind ik eerder in zijn werken en ideeën dan in zijn arme lichaam.’ (Vert.) Dramatisch is de verdere levensloop van Unamuno zeker geweest, maar niet zò als Geers het in Februari 1930 dacht te kunnen schilderen. Uit Parijs vertrok hij naar de Franse grensplaats Hendaye, waar hij uitzicht had op zijn eigen Spaanse Baskenland. Bij de val van de door hem zo sterk verfoeide dictator Miguel Primo de Rivera, en na die van Koning Alfons XIII eenjaar later, werd hij weer in zijn functie van Rector van de Universiteit van Salamanca hersteld, en dat bleef hij tot hij in 1936 wèèr werd afgezet, maar toen door de aanhangers van het regime van Franco. Geers en Unamuno hebben met elkaar gecorrespondeerd; het is me niet bekend of de brieven van de Nederlander bewaard zijn gebleven. Een aantal van de Spanjaard is dat wel, en die bevinden zich op het ogenblik in het Unamuno-museum te Salamanca. In 1934 hebben zij brieven gewisseld over de vertaling van één van Unamuno's romans, en één brief uit die serie werd daarbij aanleiding tot een zeer origineel initiatief van Geers om de zeventigste verjaardag van de schrijver op gepaste wijze te herdenken. Die huldiging vond eind 1934 plaats in Den Haag en Geers trad er op als spreker, waarbij hij o.a. de volgende woorden sprak: ‘Toen Unamuno me aan het begin van dit jaar, tijdens onze correspondentie over de vertaling van een van zijn nieuwste romans, San Manuel Bueno, mártir, schreef dat hij in 1934 officieel met pensioen zou gaan, omdat hij op 29 September de daartoe vastgestelde leeftijd zou | |
[pagina 112]
| |
bereiken, kreeg ik het idee dat wij, Nederlanders, iets moesten doen ter ere van deze zo vooraanstaande Spanjaard. Begin Augustus kreeg dit plan gestalte in het voornemen een prent te publiceren in het genre dat wij hier rijmprent noemen en dat verwant is aan die populaire producten die men in Spanje vroeger aleluyas placht te noemen. Met de grootste snelheid werd het voornemen uitgevoerd; als tekst koos ik Unanumo's gedicht Castilla, die welbekende verzen waardoor de dichter en zijn land Castilië voor eeuwig in de mystieke band van het woord vereend zullen blijven; de Nederlandse vertaling ervan vroeg ik aan Hendrik de Vries, vriend van mij en van Spanje, een der beste dichters van het moderne Nederland, die deze laatste jaren bijna al zijn inspiratie put uit de Spaanse poëzie, voornamelijk de volkspoëzie, waaruit hij al honderden coplas vertaalde en publiceerde. En voor de illustratie en de typografische vormgeving zocht ik mijn toevlucht tot den Heer Rozendaal, een der kundigste en beroemdste hardhoutgraveurs van ons land. Op 21 Augustus kwamen de prenten van de persen van Drukkerij De Swart en Zoon als een bescheiden maar sober, sterk en weldoordacht kunstwerk, in al deze opzichten de grote Spaanse denker en kunstenaar tot wiens eer het werd gepubliceerd, ten volle waard.’ (Vert.) Dat dit gebaar in Spanje gewaardeerd werd blijkt wel uit het lovende commentaar dat het Diario de Madrid van 22 Februari 1935 er op gaf, vergezeld van een afdruk van de prent in kwestie. In 1936 kwam Unamuno in conflict met het Franco-regime. De hoogleraar die dat jaar in Salamanca de oratie hield aan het begin van het academisch jaar, ontzag zich niet scherp uit te vallen tegen het Baskische en Catalaanse separatisme: vanouds is immers regionale autonomie een der schrikbeelden voor centralistische stelsels. De oude Rector die zelf Bask was, sprak daar in felle bewoordingen zijn afkeuring over uit; één der Franco-generaals die in de aula aanwezig was riep hem toen met luide stem toe: ‘Leve de dood! Dood aan de intellectuelen!’ De maat was vol: Unamuno werd als Rector afgezet en kreeg huisarrest, waarin hij op 31 December 1936 stierf in een aureool van opstandig verzet. Zo handelde hij geheel in de geest van Geers die dan ook in warme sympathie dit gebeuren commentarieerde in o.a. zijn lezing Spaans humanisme (Amsterdam, 7 April 1951):Ga naar eind2 ‘Zijn laatste levensmaanden getuigen duidelijk van zijn eeuwig non-conformisme. Toen de fascisten-opstand Juli 1936 uitbrak, haastte zich de pers rond te bazuinen dat Unamuno hun zijde had gekozen. Maar toen de grote schrijver van nabij zag hoe de opstandelingen zich gedroegen tegen het volk in 't algemeen en tegen het intellect in 't bijzonder en hij zich tegen hen keerde, zweeg de pers van Europa en Amerika... Zijn afkeer van president Azaña en zijn angst voor het marxisme dat zo gemakkelijk over collectiviteit en staat sprak, hadden deze typisch individualistische humanist parten gespeeld, maar weldra was hij weer in 't | |
[pagina 113]
| |
spoor, en nog kort voor zijn dood verklaarde hij: Nooit zal ik aan de zijde van de overwinnaar staan! - en de overwinnaars zelf riep hij in het aangezicht: Jullie kunnen misschien wel overwinnen (vencer), maar overtuigen (converteer) nooit!’
We zullen nu overgaan tot Geers' opinies over een reeks werken van Unamuno. Deze zijn sterk doorvlochten met uitlatingen over biografische en ideologische aspecten, maar toch is het wel mogelijk een afzonderlijke paragraaf aan dit onderdeel te wijden, zonder al te veel in herhalingen van het voorafgaande, of vooruitlopingen op het volgende onderdeel te vervallen. Weinig zegt hij maar over de poëzie, die hem niet bijzonder aansprak. Ik vind een uitlating erover in zijn Enschede'se Volksuniversiteitscursus van Februari 1928, die in gecondenseerde vorm ook staat in de Openbare Les. Die laatste luidt aldus: ‘Daar zijn in de eerste plaats zijn gedichten.... Unamuno heeft wel verklaard dat hij, als hij niet voor zijn brood moest schrijven, nauwelijks iets anders zou maken dan strijdartikelen, met politieke strekking, en poëzie, verzen.... Zoals meestal is het maar gelukkig dat Unamuno het niet geheel naar zijn zin heeft, want persoonlijk ben ik overtuigd dat hij niet het beste wat hij heeft in verzen kan geven. Van zijn 5 bundels poëzie ken ik er helaas maar 3, maar hoeveel belangrijks en origineels ik er ook in vond, de onuitsprekelijke heerlijkheid der poëzie vond ik er maar zelden. Ook in Unamuno's poëzie overheerst zijn religieus gevoel en dit is nu eenmaal zó hard, zó weinig gevend, zó mannelijk (zegt S. de Madariaga) dat het ons Nederlanders die als hoogste mystieke poëzie die van Hadewych aanvaarden, moeite kost ons te verplaatsen in deze gevoelssfeer.’ Groter bewondering had hij voor Unamuno's kwaliteiten als journalist en essayist, vooral omdat hij in dat soort artikelen zijn publiek in kennis bracht met recente ideeën en stromingen, die hij was tegengekomen in zijn lectuur. Het politiek élan van de schrijver had daarbij weliswaar niet zijn instemming, maar wel zijn waardering (Volks-universiteit Enschede, Febr. 1928): ‘Deze artikelen zijn niet verzameld, met enkele uitzonderingen, die in zijn Essays zijn opgenomen. Er zijn erbij die zo prachtig gestyleerd, zo scherp en tragisch van toon zijn, dat verschillende beelden en uitroepen van hem de Spaanse lezer, die vooral op 't gebied van 't politieke artikel beslist verwend is, wel eeuwig bij zullen blijven. Ik heb er verschillende uit kranten en tijdschriften, zoals het reeds verdwenen España bewaard, juist uit de zeer rumoerige jaren tegen het einde van de oorlog en daarna. Ook vele redevoeringen heeft hij gehouden, vooral sedert 1917, die echter natuurlijk bijna altijd alleen in krantenverslagen te bereiken zijn.’ | |
[pagina 114]
| |
Al deze activiteiten stonden in het teken van de strijd: de strijd tussen Spaans en Europees, oud en nieuw, gezag en vrijheid, en dit sprak de eeuwige strijder Geers natuurlijk heel sterk aan. Bij de herdenking van de vijfentwintigste sterfdag van de Rector uit Salamanca wijdde het tijdschrift De Gids een speciale aflevering aan hem (jrg. 25, nr. 6, 1962), en vanzelfsprekend vindt men daarin een artikel van Geers, getiteld: Miguel de Unamuno, mens van vlees en bot. Hij schenkt hierin bijzondere aandacht aan juist dit speciale aspect, erbij opmerkend dat het woord lucha (strijd) vóór het regime van Franco in Spanje het meest op allerlei terrein gehoord werd: ‘Strijd was zijn eerste essay van 1895, dat handelde over het casticisme, het zogenaamd echt-Spaanse, strijd zijn Tres ensayos van 1900, waarin hij de ideocratie en het geloof behandelt, en de leuze aanheft van adentro!, niet dus het militaire commando van adelante! (voorwaarts), maar van ‘inwaarts, meer naar binnen!’. Strijd ‘tegen alles en nog wat’ luidt de titel van een zijner meest gedrukte bundel essays: Contra esto y aquello (1912). Strijd tegen de germanofilie in zijn land tijdens de eerste wereldoorlog, strijd tegen het koningschap, vooral na 1921 als koning Alfons XIII, zijn constitutionele rechten ver overschrijdend, zijn leger in de bloedige nederlaag van Annual tegen de Marokkanen heeft gedreven; en grimmige, honende strijd tegen de daaropvolgende dictatuur van generaal Miguel Primo de Rivera - die hem verbant naar het eilandje Fuerteventura in februari 1924, waarvandaan hij op 9 juli uitwijkt naar Parijs. Van die woeste strijd getuigt dan zijn boekje De Fuerteventura a París (1925), 103 sonnetten met hun commentaar, beide vol wisselende stemmingen en boeiende historische bijzonderheden, ontstaan tussen 2 maart en 21 december. De strijd gaat onvermoeid voort tot de dictator valt in 1930 en Unamuno als in een triomftocht naar zijn Salamanca terugkeert.’ De beschrijvingen die Unamuno gaf van zijn reizen door Spanje en Portugal in zijn bundels Paisajes, De mi paés, Por tierras de Portugal y de España en Andanzas y visiones españolas acht Geers nauw verwant aan zijn journalistieke arbeid; hij richt de aandacht op de natuurbeschrijvingen die men hier kan vinden, en die Unamuno met opzet uit zijn romans wegliet om ze gecondenseerder en dramatischer te kunnen laten verlopen. (Openbare les.) De schrijver weet dat hij aldus afwijkt van de voor romans gangbare norm, en om dat duidelijk aan te tonen verzint hij de naam nivola voor dit genre, in plaats van het normale Spaanse woord voor roman: novela (lezing Utrecht, 22 Febr. 1930): ‘En inderdaad, Unamuno's nivolas - zo noemt hij ze om ze te onderscheiden van gewone romans - vertonen enige in de literatuurgeschiedenis bijna onbekende elementen: zij staan tussen de roman en het drama in door de afwezigheid van landschaps- en milieubeschrijvingen, door hun sterk geconcentreerde handeling, door de overheersing van de | |
[pagina 115]
| |
dialoog, waaraan onverwachts een hond of een kind deelnemen om dingen te zeggen die eigenlijk van de andere partner komen. Gevoelens worden aangeduid in monologen, die vaak tot dialoog verspringen door het invoeren van vraag en antwoord. Een ander kenmerk der nivolas is het optreden van de auteur zelf, zijn deelname aan het spel der personen, of het afbreken van de handeling om Unamuno gelegenheid te geven zelf opmerkingen te plaatsen. Zo gaat bij voorbeeld in de epiloog van Amor y pedagogia de auteur een bezoek brengen aan de leraar van de jongen die zelfmoord heeft gepleegd, om te horen welke indruk die dood op hem gemaakt heeft.’ (Vert.) Een kenmerk van alle romans van Unamuno is hun geringe omvang - een Nederlands criticus schreef dat de stof van één boek van hem voldoende materiaal bood aan andere auteurs voor zes romans! - en ook het hoofdaccent dat valt op de psychologische roerselen der protagonisten. Geers vond hem het best als romancier, zoals hij al in 1928 in Enschede bekende, en het feit dat hij zijn belangrijkste romans vertaalde kan daartoe het bewijs leveren. Min of meer uitvoerig heeft hij zich uitgelaten over Niebla, Ábel Sánchez en San Manuel Bueno; over eerstgenoemd werk sprak hij in de volgende positieve bewoordingen in zijn Utrechtse lezing van 22 Februari 1930: ‘In zijn nivola Niebla zit nog meer originaliteit. Het is de roman van de twijfel, de typische Unamuno-roman gebaseerd op het gegeven to be or not to be, het probleem van wat het leven is en wat de dood daarnaast betekent; met andere woorden, het is hetzelfde thema uit (Calderón's) La vida es sueño. Opvallend is dat Unamuno dit boek direct na zijn werk Del sentimiento trágico de la vida schreef, en het is alsof de auteur zich door een scheppingsdaad heeft willen bevrijden van de obsessie van de dood, en alsof de hoofdpersoon uit de roman moet sterven en zelfmoord plegen opdat Unamuno dit niet hoeft te doen. Zou dat niet de reden zijn waarom we in dit boek meer humor vinden dan in enig ander werk van hem, hoewel het geheel tragisch blijft? ... Niebla is de langste roman van Unamuno, gedeeltelijk door de episodes en anecdotes die ingevlochten zijn om het hoofdgegeven relief te geven. Zijn recentere zijn zo kort en sober dat ze eerder op verhalen lijken.’ (Vert.) De Nederlandse critici reageerden overwegend gunstig op Geers' Unamuno-vertalingen, met als enige uitschieter in negatieve zin A.M. de Jong, die Niebla meende te moeten kraken. Dit had een aardige anekdote tot gevolg, die Geers met humor oprakelt in dezelfde Utrechtse lezing: ‘U kunt zich mijn consternatie voorstellen toen ik enige maanden geleden een zeer vurige brief ontving van een Nederlandse dame naar aanleiding van een artikel van A.M. de Jong in Het Volk. In dit inderdaad nogal domme artikel voer die goeierd van een De Jong niet alleen uit tegen de roman Niebla, maar ook tegen Unamuno zelf, die hij voor virtuoos, onmenselijk, kil, cerebraal, enz. uitmaakte. Duidelijk kwam hierbij tot | |
[pagina 116]
| |
uiting de armzalige afgunst van deze sentimentele Nederlandse auteur naast de monumentaliteit van de Spanjaard; zijn haat tegen diens ontmenselijkte, opbouwende en zuiver artistieke kunst, en voor alles zijn gebrek aan kennis en begrip, zijn petit-bourgeois-sentimentaliteit die het kenmerk is der sociaal-democraten in Nederland en in andere landen. Voor mij was dit alles nogal pijnlijk omdat de dame in kwestie zich richtte tot mij als Unamuno-kampioen, en mij verzocht er iets aan te doen, hetgeen ik dan ook deed, zij het op zeer cerebrale en koele wijze, namelijk door Meneer De Jong een exemplaar te zenden van mijn Openbare Les over Unamuno en het karakter van het Spaanse volk.’ (Vert.) Op Ábel Sánchez schreef Jan Campert een lovende critiek; helaas zegt Geers niet waar en wanneer dat was. Campert vond het boek ‘prachtig en helder’, en in zijn Enschede'se voordracht van Februari 1928 geeft Geers daarop het volgende commentaar: ‘Zeker een prachtig boek. Maar helder is de vraag. En de vraag is ook of helderheid wel zo'n eis voor kunst is. Ik bedoel in 't geheel niet dat ik meen dat een kunstwerk duister, verwrongen moet zijn. Maar helder? Is er iets helder op deze aarde, en men zal toch geen bovenaardse kunst ons mensen willen voorzetten? Neen, het hoogste van een kunstwerk is geloof ik als 't ons ons mens-zijn diep bewust maakt, als het ons innerlijk revolutionneert, als het ons eigen onderbewustzijn aan 't werk zet, als 't ons vragen stelt, vragen en weer vragen. Rust is de dood, zegt Unamuno, strijd is leven, en vragen is strijd, is tweestrijd. Waarom heet dit boek naar Abel en niet naar Caïn, hier Joaquín Monegro? Is 't omdat de gelukkigen zich de schuldigen moesten voelen in deze wereld? Is het omdat Caïn bestaat door Abel? Of is haat 't eerste gebod? “Haat uw naaste gelijk Uzelven”? En is liefde en haat hetzelfde? “Kan men iemand met meer recht haten dan zijn vriend?”, zegt de Amerikaan H. David Thoreau.’ De Nederlandse vertaling van San Manuel Bueno verscheen in 1935, maar op 14 April van het jaar daarvoor sprak Geers al over dit boek in Den Haag, in zijn lezing Ideeën van dood en leven in de Spaanse literatuur, en wel in de volgende bewoordingen: ‘In Salamanca teruggekeerd uit zijn ballingschap schreef hij aan het eind van het jaar 1930 deze roman San Manuel Bueno over een dorpspastoor die zelf niet meer gelooft in de Verrijzenis des Vlezes en het Eeuwig Leven, en die opbiecht van mening te zijn dat meer dan een der allergrootste heiligen, waarschijnlijk zelfs de allergrootste, gestorven was zonder in een leven na de dood te geloven.... Deze pastoor San Manuel Bueno en zijn geestelijke vader Miguel de Unamuno willen dat het volk tevreden leeft en dat men van dit leven geniet, geruggesteund door de illusie van een eeuwig leven. Een illusie waarin Unamuno zelf al niet meer gelooft, een illusie die zijn betovering en zijn verlammende kracht | |
[pagina 117]
| |
op het volk zal verliezen, zoals hij het ook op de wanhopige Unamuno heeft verloren. Om meer van het leven te genieten!’ (Vert.) Dit boek trok de aandacht van Menno ter Braak, die er in Het Vaderland van 12 Mei 1935 een uitvoerige en indringende bespreking van gaf onder de titel Pilatusgeest en heiligheid bij Unamuno. En Geers zelf kwam jaren later, in zijn artikel in het Unamuno-nummer van De Gids van 1962, wèèr te spreken over deze roman, en wel over een ideologisch aspect ervan: ‘Maar dan, bij zijn afscheidsrede als hoogleraar in 1934 - waarbij hij overigens als rector voor het leven werd benoemd -, geeft hij uiting aan zijn bezorgdheid dat de strijd die hij zo lang gepredikt had, misschien zijn volk, zijn Spanje, dat hem dierbaar was boven alles, tè heftig zou opzwepen. Uit die geest ontsproot misschien al zijn San Manuel Bueno, mártir (1933), waarin de dorpspriester en diens vriend liever doen alsof ze geloven, dus de mis opdragen en ter communie gaan en bidden, om de dorpelingen, de armen van geest - die immers zalig zijn! - niet uit hun slaap te wekken. En wie toch, niettegenstaande dit een van zijn laatste werken was, en een boek waarin hij zich enigszins vernieuwde door bij voorbeeld iets meer bijkomstigs, namelijk het landschap te laten meespelen, wil weten hoe Miguel de Unamuno zijn romans schreef - vurig, koortsig soms en vol verrassende wendingen, even verrassend en paradoxaal als sommige “stilten” en verzwijgingen -, hij leze dit verhaal.’
Tot dusver bleven een aantal werken van kapitaal belang uit het oeuvre van Unamuno onbesproken. Ik bedoel Vida de Don Quijote y Sancho en Del sentimiento trágico de la vida. In deze boeken vindt men de kern van zijn filosofische ideeën, en door ze nu te berde te brengen gaan wij ons bezighouden met Geers' opvattingen omtrent de ideologie van de grote schrijver. De dorpspastoor wil niet mee met de ontwikkelingen van zijn tijd; Unamuno weet dat hij mee moet, maar hij durft bijna niet, omdat hij objectief wel wil, maar subjectief tegenstribbelt. Vanuit deze gespletenheid bloeit nu zijn filosofie op. Geers belicht dit alles duidelijk in zijn Unamuno-necrologie (Kroniek van Kunst en Kultuur, II, 1937): ‘De strijd in hem tussen verstand en wil, tussen weten en geloven, die tweestrijd of agonie zag hij overal, o.a. in het Christendom (L'agonie du Christianisme). Zijn tragische filosofie, het volledigst uitgeschreven in Del sentimiento trágico de la vida (1913), kleurde alles om hem heen en viel samen met de tragedie van zijn volk in de 20ste eeuw. Gemeenschap en individu zijn bijna tegelijk in het achterlijke Spanje opgerezen bij de aanraking met het industrialisme en beide trachten zich tegelijkertijd te ontplooien. Spanje is pas bezig het feodalisme uit huis te zetten - de hinderlijke gast heeft zich trouwens verwoed vastgeklauwd! - maar | |
[pagina 118]
| |
tegelijk ziet het - en vooral de kunstenaar, de uiterst gevoelige mens - hoe weinig innerlijk geluk deze stap aan de mensheid heeft gebracht. Het aarzelt dan ook de stap die andere volken geestdriftig, in blinde drang, gedaan hebben, te zetten. Maar de historie, het leven, gaan hun gang. Vandaar die hartstochtelijke vragen van Unamuno over het leven en zijn leven. En struisvogelpolitiek zal niet baten: de dorpspastoor St. Manuel Bueno (v. Loghum Slaterus, 1935) die zelf niet gelovend in de “verrijzenis des vleses” - hij is volgens Unamuno's bekentenissen aan Dr. J. Brouwer een van de velen in de realiteit - toch zijn parochianen in die “droom” wil laten, zal slechts slagen als de klok kon teruggedraaid worden. En vele angstigen proberen dat vandalenwerk. Velen zijn als deze ascetische, ernstige, naar binnen gekeerde Bask: zij hebben eigenlijk angst voor het geluk, zij houden zich krampachtig stijf.’ Dat boek Del sentimiento trágico de la vida had een voorfase gekend in het acht jaar vroeger gepubliceerde Vida de Don Quijote y Sancho (1905). Unamuno, de radeloze strijder, was sterk gegrepen door zijn door Cervantes geschapen collega, die eveneens hartstochtelijk streed voor het behoud van zijn illusies; hun beider strijd was redeloos en impulsief en daarbij hyperindividualistisch; het koele verstand dat hun de zinloosheid van die strijd in de oren blies, werd door beiden eenvoudigweg uitgeschakeld. In een ongedateerde Amsterdamse lezing, getiteld Unamuno en het karakter van het Spaanse volk, analyseert Geers de quintessens van dat boek op deze wijze: ‘Dit woeste individualisme, dat niet wil dat de individu vergaat noch in de samenleving, noch in de liefde, noch in de eeuwigheid, noch in God, ziet Unamuno zelf als een typische Spaanse eigenschap. Maar die strijd is hopeloos, dat weet Unamuno heel goed. Hij weet eigenlijk heel goed dat dit individualisme voor de moderne toestanden moet wijken, dat het moderne kapitalisme en industrialisme er een kort einde aan zal maken; het althans zal weten te reduceren tot zuiver innerlijke levenshouding. Maar zijn gevoel, zijn temperament, zijn wil verzet zich en zo ontstaat zijn quijotisme, dat hij zelf noemt “het meest wanhopige van de strijd van de Middeleeuwen tegen de Renaissance”. Unamuno wil dit quijotisme zien als een nieuwe, reddende godsdienst voor Spanje, een godsdienst van de strijd om de strijd, van het streven om het streven, van het geloof in het geloof.’ In zijn Openbare Les van 1928 die dezelfde titel draagt als de ongedateerde Amsterdamse lezing waaruit ik hierboven citeerde, rondt Geers zijn denkbeelden over het antagonisme in Unamuno tussen Middeleeuwen en Renaissance af op de volgende wijze: ‘Het wil mij voorkomen dat wij hierin niet alleen het meest wanhopige van de strijd van Middeleeuwen tegen de Renaissance vinden, maar zelfs een typische condensatie in de persoon van Unamuno en in zijn persoonlijk werk van de Renaissance zelf. Renaissance dan in de zin | |
[pagina 119]
| |
die Huizinga daaraan heeft willen geven: als de kentering, de geleidelijke overgangen en verschuivingen van Middeleeuwen naar moderne kultuur. En ik geloof dat dit inzicht, dat ik reeds eerder uitsprak en wel heb geformuleerd als “Spanje heeft zijn Renaissance nog niet gehad” ons grote dienst kan bewijzen als we de verklaring zoeken van vele eigenaardigheden van het Spaanse volk en zijn cultuur.’ Als één van die Spaanse eigenaardigheden, die ook bij Unamuno in volle glorie om de hoek komt kijken, constateert Geers o.a. het individualisme, en daaraan nauw verwant de angst voor het denken, of wel de afkeer van de Rede. Dat alles is bij Unamuno natuurlijk weer in conflictstof verwerkt: hij is individualist maar met open oog voor de noodzaak van het groepsbelang; hij is onredelijk maar hij veracht onverantwoordelijke eigengereidheid. In de lezing van 1946 voor de Utrechtse vereniging El Molino de Viento zegt hij er het volgende van: ‘Het denken van de Spanjaard is nog vrij algemeen het kinderlijke of z.g. magische, dat wil zeggen dat het meer wensen dan denken is, het is het traditionele denken dat vooral zich in spreekwoorden had vastgelegd. In plaats van individualisme heerst er een soort personalisme, een zich storen aan niets en niemand, een angst wellicht om het beetje persoonlijkheid dat men heeft te verliezen, en dat zich uit in “doen waar je nu eenmaal lust in hebt” (me da la real gana!). Hoe heeft Unamuno zijn hoon uitgegoten over de dictator Primo de Rivera en diens meester Alfons xiii in de sonnetten met kanttekeningen van zijn bundel De Fuerteventura a Paris, juist omdat hij hen als de personificaties van die kinderlijke maar tevens misdadige eigengereidheid beschouwde. Principes, theoretische denkbeelden golden niet, men veranderde snel, men dacht weinig over zichzelf na, men was “kind van het ogenblik’. Dat hyperindividualistische denken van Unamuno wordt wel voorbeeldig geïllustreerd door de wijziging die hij aanbracht op het Cartesiaanse Cogito ergo sum; hij maakte ervan: Cogito ut sim Miguel de Unamuno (Ik denk opdat ik, Unamuno, ben). Een dergelijke modificatie bracht hij ook aan in de spreuk Credo quia absurdum (ik geloof omdat het ondenkbaar is), want dat werd Spero quia absurdum. Hij hoopte het onmogelijke, zelfs waar zijn verstand hem de absurditeit daarvan ingaf, omdat hij wilde hopen. In de woorden van Geers (Volksuniversiteit Enschede. Febr. 1928): ‘Hij wordt de wilsmens en hij ziet niet ten onrechte in vele van zijn landgenoten wilsmensen. Voor hem is willen zijn, werkelijk zijn. God zal iemand belonen of straffen met dat te zijn in alle eeuwigheid wat hij heeft willen zijn. (Tres novelas, prólogo.) De wil is voor hem de kern van het geloof; geloven is willen geloven; geloven in de onsterfelijkheid van de ziel is: willen dat de ziel onsterfelijk is.’ Geers komt op dit thema terug in zijn lezing Spaans humanisme van 7 April 1951: | |
[pagina 120]
| |
‘Meer dan 40 jaar heeft Unamuno gedacht en geschreven, om zichzelf te zijn, om Unamuno te zijn, zichzelf te zijn tegenover alle anderen, anders dan anderen, en om eeuwig en onsterfelijk te zijn. Zijn verstand zei hem dat dit onmogelijk was, en dat maakte hem wanhopig en dreef hem ertoe het onmogelijke te hopen. Hij veranderde de beroemde spreuk credo quia absurdum (ik geloof wat ondenkbaar is) in spero quia absurdum. En voor die onsterfelijkheid had hij God nodig, en daarom maakte hij zich een God, en geloofde in een God die door zijn verstand verworpen werd. Dat is het thema van zijn prachtige novelle St. Manuel Bueno, martelaar. Of was hij in het diepste van zijn ziel wanhopig en radeloos en verscheurd, zoals zijn Spanje dat hij als een stuk van zijn lichaam en ziel voelde, wanhopig en radeloos en verscheurd is? Mijn ziel, zei hij meermalen, is middeleeuws, en inderdaad is het of hij daardoor nooit de mensheid als een eenheid heeft kunnen voelen, en zichzelf als een schakel in een eindeloze keten, een keten wier kracht en waarde uitgemaakt wordt door de kracht en schoonheid van elk der schakels.’ Niet alleen is de mensheid voor hem geen eenheid, maar ook Spanje en het Spaanse volk waren dat niet. Voor hem was dat een conglomeraat individuen, die allen leefden volgens het adagium me da la real gana, en om die polymorphe en incoherente massa aan het denken te krijgen en tot een protesthouding tegen de bestaande wantoestanden te dwingen, paste hij doelbewust een paardenmiddel toe: de shock-behandeling (Volksuniversiteit Enschede, Febr. 1928): ‘De voortdurende paradoxen, de zeer extreme meningen die Unamuno met grote voorliefde uitspreekt en kort daarop door een even uiterste geheel tegenspreekt maakt het moeilijk voor Spanjaarden, die zo onmiddellijk bij alles wat hij zegt, betrokken zijn; die dingen prikkelen naar alle kanten. En dat is ook Unamuno's bedoeling zeker om verschillende redenen. Ten eerste omdat hij niets voelt voor het gemiddelde, “de waarheid die in 't midden ligt” zoals wij verstandige Hollanders zeggen.... Unamuno stelt ten tweede temperament, hartstocht, boven alles. Ideeën en het denken zijn hem niets, de mens is hem alles; maar niet de lezer, die hij veracht en vaak uitscheldt, slechts de mens diep in de lezer, dat schaaldier wiens schelp kapot gerammeid moet worden. De mens “van vlees en bot”, dat is het wat hij wil.’ En in dat opzicht was hij de evenknie van Geers, die óók meer dan veertig jaar lang er op uit was om de mensen in hun wezenlijke kern te raken, om ze los te weken uit hun gezapige stilstand en ze naar een denken in bewustzijn en verantwoordelijkheid te drijven. Ondanks alle afkeer die Geers voelde voor de filosofie van Unamuno, omdat die er een was van vasthouden aan het verleden en angst voor het komende, was hij zielsdiep op hem gesteld omdat ook hij tot dènken stimuleerde. Geers spreekt in het volgende citaat over Unamuno, maar met zoveel persoonlijk engagement, dat het voor mij zonneklaar is dat hij hier ook zijn | |
[pagina 121]
| |
allereigenste mening geeft (De Gids, jrg. 125, nr. 6, 1962): ‘Zijn vriend Ángel Ganivet zei in zijn Idearium español (1897) iets dergelijks - met de lichte variatie op het woord van Augustinus: “Noli foras ire; in interiore Hispaniae habitat veritas”. Inderdaad, ik zinspeelde er reeds op: hoe dieper men in een mens doordringt, hoe dichter men de wortels, het diepste wezen van de mens herkent. En dat is ook het geval bij een volk. Vandaar dat het niet zo'n omzwaai betekent als Unamuno een tiental jaren later spreekt over “het hispaniseren van Europa”. Hoewel daarbij toch wel een kleine verschuiving kan hebben plaatsgehad die men zou kunnen toeschrijven aan de wanhoop van Unamuno en van zijn Spanje over de trage gang van de europeïsering. ... Hij weet dat het dwaasheid is het water van de rivier te willen doen terugkeren en dat juist het vulgus, zoals hij zegt, de genezing van zijn kwalen in het verleden zoekt; maar hij verklaart ook dat hij die strijdt voor een of ander ideaal, al lijkt dat er een van het verleden, de wereld voortdrijft naar de toekomst en dat de enige reactionairen diegenen zijn die zich behaaglijk voelen in het heden.’ Dit artikel uit De Gids van 1962 was het laatste dat Geers wijdde aan deze Bask, voor wie hij zich in 1928 al had ingezet in zijn Openbare Les. In die vierendertig jaar was hij zo verweven geraakt met de probleemstelling en was hij zo boven de stof uitgestegen, dat hij naast allerlei feitelijkheden ook zichzelf kon plaatsen in de materie. Geers was een vurig en overtuigd pacifist, en dat aspect van zijn persoon komt eveneens tot uiting in hetzelfde Gids-artikel van 1962: ‘Ja de oorlog, de burgeroorlog, is wel heel iets anders dan de innerlijke strijd, de tweestrijd, waartoe Unamuno zijn leven lang zijn landgenoten had opgeroepen en geprikkeld. Het geweld is zelfs het tegengestelde van de innerlijke strijd, en dient om de stemmen binnen in ons tot zwijgen te brengen, althans te overschreeuwen. Als men de moed verliest om met zichzelf - en dus met de ànder - tot een harmonie te geraken, dan vlucht men in het geweld. Maar men bereikt niet dat de stemmen zwijgen en vandaar dat na de burgeroorlog ze opnieuw en steeds luider zich laten horen en steeds groter de glorie en de invloed van Unamuno worden.’ Ik wil eindigen met een citaat uit zijn artikel over Unamuno in deel 33 (1949) van De Vlaamse Gids, om bij alle raakvlakken tussen deze beide elkaar afstotende mensen: een Bask en een Nederlander, te kunnen wijzen op nog een punt van onoverbrugbaar verschil, namelijk het zo vaak negatieve in de Spanjaard tegenover het altijd positieve en levensblije in G.J. Geers: ‘Ook Unamuno, deze ascetische, naar binnen gekeerde Bask, behoort tot die angstigen, die het kind in zich gedood hebben, die krampachtig zich sluiten voor het geluk van het natuurlijk-leven. In zijn Poesias (1907) is een gedicht L'aplec de la protesta, gedateerd Barcelona 21-x-1906. Hij had een Catalaanse aplec (meeting) van protest in de | |
[pagina 122]
| |
arena meegemaakt; de redenaars hadden gesproken, het publiek klapte, en daar ontplooide zich een zakdoek en in een oogwenk waren alle rijen overdekt met fladderende witte doeken als zwermen meeuwen. “Hoe mooi! Hoe lief!” - riepen de mensen, die Catalanen. “Als de afvallende bloembladen van het protest.” “En de vrucht?” - vraagt de ernstige Bask. “Gij Levantijnen zult altijd kinderen blijven! De schoonheid verstikt jullie!” Neen, Unamuno heeft nooit beseft dat de kinderen de enigen zijn die zullen “ingaan”, en dat de liefde, ook de liefde tot de schoonheid, het leven eerder stuwt en redt dan de haat. Zìjn leven en zìjn werk zijn wel heel fel door de haat, de doodsdrift en de doodsangst gekleurd. En ook daardoor was hij een typisch fenomeen van de oude Spaanse geest.’ | |
SlotopmerkingGeers' hispanistische papieren liggen in de Universiteitsbibliotheek van Groningen. Zijn sociaal-politieke en zijn bellettristische handschriften bevinden zich in resp. het Instituut voor Sociale Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam en het Nederlandse Letterkundig Museum te Den Haag. Uit deze drie bestanden zou een zeer boeiende bundel zijn samen te stellen.
B.N. Teensma |
|