Forum der Letteren. Jaargang 1969
(1969)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Oppervlaktestruktuur en dieptestruktuurGa naar voetnoot*1. InleidingTot voor kort was het in de theorie van de grammatische beschrijving een algemeen aanvaard beginsel dat aan elk taalbouwsel één enkele grammatische struktuur kan worden toegekend, waarin alle grammatische eigenschappen van dat bouwsel een plaats zouden kunnen vinden. Dit beginsel is in de recente ontwikkeling van de taalwetenschap hevig aan het wankelen gebracht. Men stuitte op grammatisch relevante aspekten die moeilijk in één en dezelfde struktuur konden worden opgenomen, en men stelde de hypothese dat deze aspekten slechts op een meer abstrakt, dieper liggend niveau zouden kunnen worden verantwoord. Tegenover de ‘oppervlaktestruktuur’ van een taalbouwsel stelde men een ‘dieptestruktuur’, tegenover een ‘oppervlaktegrammatika’ een ‘dieptegrammatika’. Deze en soortgelijke termen worden door verschillende theoretici gebruikt, en niet steeds in dezelfde zin. Met name in de theorie der transformationeel generatieve grammatika heeft het begrip ‘dieptestruktuur’ een centrale plaats gekregen. Ook binnen deze theorie zijn echter de status en de inhoud van datgene wat met de term ‘dieptestruktuur’ wordt aangeduid in verschillende opzichten omstreden. Het lijkt mij daarom zinvol hier de volgende drie vragen aan de orde te stellen: (1) wat is de inhoud van de begrippen oppervlaktestruktuur en dieptestruktuur? (2) welke motieven hebben geleid tot het onderscheiden van deze twee soorten van ‘struktuur’? (3) in hoeverre is het noodzakelijk een dergelijke tweedeling in de grammatika aan te nemen? Voordat ik op deze vragen nader inga wil ik allereerst een paar opmerkingen maken over een fundamentele onderscheiding die weliswaar enig verband heeft met de tweedeling in oppervlakte- en dieptestruktuur, maar die er zeker niet mee geïdentificeerd mag worden. | |
[pagina 20]
| |
2. Innerlijke vorm en uiterlijke vormIk bedoel hiermee het onderscheid tussen wat ik zal aanduiden als de ‘innerlijke vorm’ en de ‘uiterlijke vorm’ van een taalbouwsel, of, meer in het algemeen, van een taal. Wanneer in een konkreet geval van taalgebruik een taaluiting wordt voortgebracht, manifesteert deze zich in een waarneembare vorm, die fysisch geanalyseerd en beschreven kan worden. We kunnen dit gegeven aanduiden als de ‘uiterlijke vorm’ van een taalbouwsel. Het is een algemeen gangbaar linguistisch inzicht dat deze uiterlijke vorm niet het wezenlijke aspekt van een taalbouwsel uitmaakt. Hij is weliswaar een noodzakelijke voorwaarde voor kommunikatie in taal, maar dit houdt niet in dat taal ook volledig, of zelfs in de eerste plaats in deze uiterlijke vorm bestaat. Hoe verder het fonetisch onderzoek zich ontwikkelt (vooral in zijn akoestisch aspekt), des te duidelijker wordt het dat aan de uiterlijke vorm van een taalbouwsel niet direkt een linguistische struktuur is af te lezen. De fysische geluidsvorm is een telkens volkomen uniek gegeven met een kontinu verloop. Om het tot stand komen van de kommunikatie te kunnen verklaren moeten we echter aannemen dat deze plaats vindt op basis van zekere konstante gegevenheden met een diskrete, en vaak bijzonder gekompliceerde struktuur. Deze gegevenheden en hun strukturen bestaan niet in het geluid, maar liggen achter het geluid: het zijn linguistische konstanten waarvan de geluidsvorm niet meer dan een unieke afspiegeling is. Dit feit heeft evidente konsekwenties voor de taalwetenschap: taalbeschrijving is niet een uit waarneembare fysische gegevens afleiden van een linguistische systematiek, maar het met inachtneming van alle bekende taalfeiten (waarneembaar en niet-waarneembaar) stellen van een systematiek die het tot stand komen van de kommunikatie zo goed mogelijk verklaart. Het gaat om het vinden van de ‘innerlijke vorm’ van de taalbouwsels, en van de systematiek die deze innerlijke vorm bepaalt. Het aktuele taalgebruik wordt slechts werkelijk verklaard in zoverre inzicht is verkregen in dit innerlijke aspekt, in de abstrakte systematiek die een taal is. Het verschil tussen de innerlijke en de uiterlijke vorm van een taal is door veel linguisten in verschillende bewoordingen gesteld. Ik noem slechts enkele voorbeelden. Von Humboldt beschreef de taal in termen van een konstituerende ‘innere Form’, gesteld tegenover de uiterlijke materie van het geartikuleerde geluid.Ga naar eind1 De Saussure verantwoordde in wezen hetzelfde verschil met zijn dichotomie tussen langue en parole, waarbij de spraakgeluidsvorm t.o.v. de langue een uitermate bescheiden plaats kreeg toegewezen.Ga naar eind2 En in zijn beroemde artikel ‘Sound patterns in language’ werkte Sapir deze zelfde gedachte uit voor de fonologie: soortgelijke fysische verschijnselen kunnen verschillende foneem- | |
[pagina 21]
| |
patronen vertegenwoordigen, en soortgelijke foneem-patronen kunnen in verschillende fysische vorm worden gerealiseerd.Ga naar eind3 Telkens weer legt men terecht de nadruk op het feit dat het in de taalwetenschap gaat om de linguistisch relevante aspekten in hun onderlinge systematische samenhang, en niet om de wijze waarop de bouwsels van een taal zich uiterlijk aan de onderzoeker voordoen. Er is, bij al deze eenstemmigheid, één belangrijke tegenbeweging geweest: het behavioristisch geïnspireerde Bloomfieldianisme dat in zijn afkeer van niet direkt waarneembare en meetbare gegevens meende te kunnen stellen dat het uitgangspunt voor linguistische analyse tóch de uiterlijke vorm van het taalbouwsel zou kunnen zijn. Wanneer deze richting in de linguistiek tal van zeer waardevolle inzichten heeft opgeleverd, dan is dit niet dankzij, maar ondanks dit uitgangspunt. Niettegenstaande alle theoretische diskussies is het nog nooit iemand gelukt een taal te beschrijven door van niets anders uit te gaan dan van de uiterlijke vorm van de gebruikte taalbouwsels. Dit is ook principiëel onmogelijk, aangezien de linguistische systematiek niet in, maar achter deze fysische vormen ligt. De moeilijkheden die dit feit aan de taalwetenschap biedt kunnen niet omzeild worden door het feit als zodanig te ontkennen. Taal beschrijven is niet: waarneembare aspekten vaststellen en ordenen, maar: abstrakte eigenschappen toekennen aan bouwsels die zelf niet minder abstrakt zijn. En elk aspekt van de grammatische struktuur, of men dit nu een ‘oppervlakte-verschijnsel’ of een ‘diepteverschijnsel’ wil noemen, behoort tot de innerlijke vorm van de taal. | |
3. De grenzen van de immediate constituent-analyseEen van de belangrijkste resultaten van de Bloomfieldiaanse taalbeschouwing is de ontwikkeling van de ‘immediate constituent-analyse’; de methode van grammatische analyse waarbij elke komplexe vorm telkens wordt opgedeeld in twee of meer kleinere konstituerende delen, totdat de niet verder analyseerbare eindkonstituenten zijn bereikt.Ga naar eind4 Een dergelijke analyse geeft een beeld van de hiërarchische opbouw van een grammatisch komplex taalbouwsel in termen van konstituenten. Men kan kritiek hebben op de specifieke wijze waarop Bloomfield en zijn leerlingen deze methode van analyseren hebben uitgewerkt, maar tegen het principe van de hiërarchische opbouw als zodanig kan men moeilijk bezwaar maken. Het is een onontkoombaar feit dat een taalbouwsel in de regel niet bestaat uit een reeks van elementen die als kralen aan een snoer zijn geregen, maar uit een hiërarchie van konstituenten in konstituenten in konstituenten. De konstituenten-struktuur is een wezenlijk aspekt in de grammatische opbouw, maar het is er slechts één. Het idee dat met een analyse in konstituenten alle gramma- | |
[pagina 22]
| |
tisch relevante aspekten van een taalbouwsel zouden zijn verantwoord is op geen enkele wijze staande te houden. Het is vooral dit inzicht dat heeft geleid tot de veronderstelling dat een taalbouwsel nog door een ander soort ‘struktuur’ gekenmerkt is, naast of achter zijn hiërarchische konstituenten-opbouw; dat onder de ‘oppervlakte’ van zijn konstituentenstruktuur relaties schuil gaan die zijn grammatisch karakter mede bepalen. M.a.w.: dat een grammatische beschrijving niet een konstituenten-analyse is, maar een konstituenten-analyse omvat die op bepaalde wijze met andere deskriptieve komponenten is geïntegreerd. We vinden deze gedachte het eerst en ook het duidelijkst in Chomsky's Syntactic structures,Ga naar eind5 waarin wordt gepleit voor de uitbreiding van de immediate constituent-analyse met een systeem van transformationele regels die eenvoudiger strukturen omvormen tot meer komplexe, waardoor enerzijds de eenvoud van het konstituenten-systeem wordt bewaard, maar anderzijds de beperkingen ervan worden opgeheven. Maar ook een Bloomfieldiaan als Hockett, voor wie de immediate constituent-analyse toch verreweg het belangrijkste onderdeel van de grammatika blijft, heeft getracht deze vorm van beschrijving in een ruimer kader te plaatsen. Daarbij maakte hij gebruik van de termen ‘surface grammar’ en ‘deep grammar’. Surface grammar bestaat dan in de konstituenten-analyse, deep grammar beschrijft op een door Hockett niet duidelijk gedefiniëerde wijze de verdere grammatische relaties die binnen het taalbouwsel bestaan. Zo wijst hij op het strukturele verschil tussen de zinnen: Atoms are too small to see by any possible technique en They are too much in love to see clearly m.b.t. de relatie tussen atoms en see in de eerste zin, en they en see in de tweede: ‘In the first sentence, atoms and see are related as they are in You can't see atoms; in the second, they and see are related as they are in They see you.’ Dit verschil kan met behulp van surface grammar niet worden uitgedrukt. Immers, het genoemde verschil korrespondeert niet met een systematisch verschil in konstituentenopbouw. Hiermee erkent Hockett dus de ontoereikendheid van de zuivere konstituenten-analyse, zonder dat hij evenwel duidelijk aangeeft hoe de betreffende ‘diepere’ verschijnselen in een volledige grammatische beschrijving zouden kunnen worden opgenomen.Ga naar eind6 In dit opzicht heeft Chomsky's theorie het evidente voordeel dat hij een volledig uitgewerkt voorstel bevat om juist deze diepere aspekten in de beschrijving te verantwoorden. Ik zal me dan ook nu verder vooral met dit voorstel bezighouden. | |
4. De transformationele theorieOm duidelijk te kunnen maken hoe het onderscheid tussen oppervlakte- | |
[pagina 23]
| |
struktuur en dieptestruktuur in de transformationele grammatika wordt opgevat geef ik eerst een korte en noodzakelijk onvolledige weergave van de vorm die een transformationele taalbeschrijving volgens de laatste inzichten heeft. Men dient daarbij te bedenken dat er de laatste tijd onder de algemene noemer van het transformationalisme een zekere diversifikatie is opgetreden, doordat verschillende theoretici op een aantal punten vrij fundamenteel verschillende opvattingen hebben ontwikkeld. Het is binnen het bestek van dit stuk niet mogelijk deze verschillen volledig tot hun recht te laten komen. Ik zal mij daarom beperken tot een uiteenzetting van de opvattingen van voornamelijk Chomsky, Katz en Postal, zoals ontwikkeld sinds ongeveer 1964.Ga naar eind7 Men vergelijke hierbij de schematische weergave in fig. 1.
Volgens deze opvatting bestaat een transformationele taalbeschrijving uit drie hoofd-komponenten: een syntaktische, een semantische en een fonologische komponent. Elk van deze komponenten wordt gevormd door een systeem van beschrijvende regels van verschillende soort. De syntaktische komponent wordt voorgesteld als ‘centraal’, de beide andere komponenten als ‘interpretatief’ t.o.v. de syntaktische. Dit betekent in het algemeen dat de semantische en de fonologische komponent wél de syntaktische vooronderstellen, maar niet omgekeerd: de syntaktische regels worden niet afhankelijk geacht van de semantische of de fonologische regels of van aspekten daarvan. Men gaat, m.a.w., uit van het basis-idee dat de fonologische en de semantische strukturering afhankelijk zijn van (mede berusten op) facetten van de syntaktische struktuur, terwijl deze laatste ‘onafhankelijk’ is van semantiek en fonologie.Ga naar eind8 De centrale syntaktische komponent bevat twee sub-komponenten: de basis-komponent en de transformationele komponent. De basis-komponent bevat (1) een systeem van kategoriale regels (ook wel ‘herschrijf-regels’ genoemd), die de opbouw van een struktuur beschrijven in termen van kategorieën van konstituenten; (2) een systeem van ‘subkategorisatieregels’, die de kategorieën nader bepalen door toevoeging van syntaktische kenmerken;Ga naar eind9 (3) een lexikon, waarin alle lexikale elementen van de taal met hun fonologische, grammatische en semantische eigenschappen zijn opgeslagen. De regels die van de verschillende komponenten en sub-komponenten deel uitmaken moeten idealiter zo geformuleerd en t.o.v. elkaar geordend zijn dat zij elk taalbouwsel van de beschreven taal in al zijn linguïstisch relevante aspekten volledig en op juiste wijze bepalen. Voorzover taalbouwsels in deze zin door een taalbeschrijving worden bepaald zegt men ook wel dat de taalbeschrijving deze bouwsels ‘genereert’: vandaar ook de aanduiding ‘transformationeel-generatieve taalbeschrijving’ voor een beschrijving van dit type. | |
[pagina 24]
| |
In deze figuur symboliseren de rechthoekige figuren de verschillende komponenten en subkomponenten van de taalbeschrijving. De cirkels symboliseren de ‘input’ en de ‘output’ van elk der afzonderlijke (sub)komponenten. De pijlen symboliseren de ‘gang’ van de beschrijving door de verschillende komponenten, of liever: de onderlinge afhankelijkheden van de (sub) komponenten en hun input en output.
| |
[pagina 25]
| |
De beschrijving van een willekeurige zin is nu als volgt opgebouwd: in de basis-komponent wordt het begin-symbool S (zin) d.m.v. de kategoriale regels ontwikkeld tot een elementaire struktuur, die de vorm heeft van een analyse in konstituenten en kan worden weergegeven in een boomdiagram. De hiervoor benodigde regels zijn in principe van het type A → Z, te lezen als ‘herschrijft A als Z’, waarin A één enkel symbool is en Z een aaneengesloten reeks van één of meer symbolen. Een voorbeeld is een regel als S → NP + VP, die aangeeft dat een zin kan worden geanalyseerd in een opeenvolging van een nominale en een verbale konstituent. De symbolen S, NP, VP etc. staan voor kategorieën van soortgelijke konstituenten. Voortgezette toepassing van de kategoriale regels levert uiteindelijk de zg. ‘lexikale kategorieën’ op, zoals N: nomen, V: verbum, Adj: adjektief, etc., die zich van de andere kategorieën onderscheiden doordat zij niet verder in reeksen van kategorieën te analyseren zijn. Aan elk van deze lexikale kategorieën worden dan door toepassing van de subkategorisatie-regels bepaalde nadere syntaktische kenmerken toegevoegd. Zo kan b.v. een nomen door deze regels nader worden gespecificeerd als soortnaam of eigennaam, telbaar of niet-telbaar, levend of niet-levend, menselijk of niet-menselijk, etc. Men bedenke dat deze kenmerken primair gezien worden als syntaktische, en niet als semantische kenmerken; d.w.z. als kenmerken die het syntaktische gebruik (kombinatie-mogelijkheid etc.) van de betreffende kategorieën mede bepalen.Ga naar eind9a Vervolgens worden in de aldus verkregen reeks van symbolen lexikale elementen geassociëerd met lexikale kategorieën volgens een algemene lexikale regel, die stelt dat voor elke lexikale kategorie een lexikaal element wordt gekozen dat in het lexikon is opgenomen met syntaktische kenmerken die niet strijdig zijn met de kenmerken die door de subkategorisatie-regels aan de betreffende lexikale kategorie zijn toegekend. Veronderstellen we bv. dat de lexikale kategorie N de kenmerken soortnaam, telbaar, levend en menselijk heeft gekregen, dan kan hiervoor uit het lexikon elk nomen worden gekozen dat door deze zelfde kenmerken is gekarakteriseerd, dus bv. jongen, meisje, man, vrouw, etc. Wanneer de lexikale regel op alle lexikale kategorieën is toegepast zijn de bewerkingen van de basis-komponent beëindigd. Het eindprodukt van deze komponent is dus een struktuur waarin de eind-elementen worden gevormd door lexikale elementen enerzijds en zuiver grammatikale elementen zoals Verleden tijd, Meervoud etc. anderzijds. Een dergelijke eind-struktuur van de basis-komponent wordt aangeduid als een ‘generalized Phrase-marker’ of als de ‘dieptestruktuur’ van een zin. Een belangrijk kenmerk van de basis-komponent is dat in de kategoriale regels die van deze komponent deel uitmaken de mogelijkheid bestaat het begin-symbool S opnieuw in te voeren, dat er m.a.w. regels kunnen zijn van het type A → ... S ..., waarin het symbool S aan de | |
[pagina 26]
| |
rechterzijde van de pijl optreedt. Op het aldus opnieuw ingevoerde symbool S zijn dan weer alle betreffende kategoriale regels van toepassing, waarbij het symbool S weer opnieuw kan optreden, etc. Een ‘generalized Phrase-marker’ kan dus de vorm hebben van een zin in een zin in een zin, zonder dat aan het opnieuw optreden van het symbool S linguistisch beschouwd enige grens is gesteld. In dit feit ligt wat men noemt de ‘rekursieve kapaciteit’ van de basis-komponent, die het mogelijk maakt uitgaande van een eindig aantal kategoriesymbolen en een eindig aantal kategoriale regels een oneindig aantal onderling verschillende dieptestrukturen te vormen. Men neemt tevens aan dat dit het enige rekursieve principe is dat in een transformationele beschrijving voorkomt.Ga naar eind10 De diepstestrukturen die door de basis-komponent worden gegenereerd vormen nu de input van de transformationele komponent. Deze komponent bestaat uit een systeem van transformationele regels die de strukturen waarop ze van toepassing zijn op verschillende manieren kunnen ombouwen tot nieuwe strukturen. De transformaties brengen de dieptestrukturen meer in overeenstemming met de uiteindelijke vorm van de beschreven zinnen. Het eindprodukt van de transformationele komponent is een nieuwe, afgeleide struktuur, aangeduid als ‘oppervlakte- struktuur’, die op zijn beurt de input vormt van de fonologische komponent die er tenslotte een fonetische representatie aan toekent. Een noodzakelijk vereenvoudigd voorbeeld kan de werking van de transformationele komponent wellicht illustreren. Volgens de laatste inzichten wordt een passieve zin beschreven in termen van de struktuur van de korresponderende aktieve zin plus een indikatie van zijn passief karakter.Ga naar eind11 Dit betekent dat bv. aan een zin als De brief werd door Jan geschreven een dieptestruktuur wordt toegekend waarin de struktuur van Jan schreef de brief plus een element ‘passief’ een rol spelen. Deze dieptestruktuur bevat ongeveer de volgende elementen: Jan Verleden schrijven de brief Enkelvoud door passief Deze elementen maken vanzelfsprekend deel uit van een struktuur, bepaald door de regels van de basis-komponent. Deze struktuur is hier niet als zodanig aangegeven. Op deze struktuur worden vervolgens een aantal transformationele bewerkingen uitgevoerd die o.m. het volgende effekt hebben: (1) het element passief wordt vervangen door het element Jan, (2) het element Jan dat in de dieptestruktuur de eerste plaats inneemt wordt vervangen door de brief Enkelvoud, (3) het hulpwerkwoord van de lijdende vorm wordt ingevoerd, (4) de kongruentie van dit hulpwerkwoord met het nieuwe onderwerp de brief Enkelvoud wordt tot stand gebracht, (5) de elementen worden ingevoerd die nodig zijn om van schrijven uiteindelijk het voltooid deelwoord geschreven te verkrijgen. | |
[pagina 27]
| |
Het uiteindelijke resultaat van deze transformationele operaties is een oppervlaktestruktuur die ongeveer de volgende eindreeks omvat: De brief Enkelvoud Verleden worden Enkelvoud door Jan ge en schrijven In de fonologische komponent tenslotte worden de kombinaties brief + Enkelvoud, Verleden + worden + Enkelvoud en ge + en + schrijven resp. omgebouwd tot brief, werd en geschreven, en wordt aan het resulterende geheel uiteindelijk de juiste fonetische representatie toegekend.
Om nu de status van het begrip ‘dieptestruktuur’ te verduidelijken is het nuttig even een blik te werpen op de ontwikkeling die de transformationele theorie in de laatste tien jaar heeft doorgemaakt. Men bedenke daarbij dat Chomsky zich weliswaar in vele opzichten en vaak ook terecht afzette tegen de Amerikaanse linguistiek in de traditie van Bloomfield, maar dat zijn eigen opvattingen toch ook ten dele een voortzetting van post-Bloomfieldiaanse ideeën waren. Hij ging met name uit van de immediate constituent-analyse, waarvan hij een geformaliseerde versie ontwierp, aangeduid als ‘phrase structure grammar’ of ‘constituent structure grammar’, en bestaande uit een systeem van herschrijf-regels van het type dat ik al heb aangeduid, gebonden aan bepaalde nauwomschreven formele beperkingen, d.w.z. beperkingen die de vorm van deze regels zoals gedefiniëerd in dit systeem betreffen. Vervolgens toonde hij aan dat het niet mogelijk was met een dergelijk systeem alle taalbouwsels van een natuurlijke taal volledig te beschrijven. De transformaties werden voorgesteld als een middel om de beperkingen van de ‘constituent structure grammar’ op te heffen.Ga naar eind12 De transformationele komponent werd dus aanvankelijk ingevoerd op formele en syntaktische gronden, zonder dat de semantiek hierbij een rol speelde. Semantische overwegingen werden irrelevant geacht voor de grammatische beschrijving.Ga naar eind13 Dit veranderde toen aan de transformationele theorie een semantische theorie werd toegevoegd.Ga naar eind14 Men wilde vanzelfsprekend ook de mogelijkheid hebben te beschrijven welke inhoud met elk grammatisch beschreven taalbouwsel korrespondeerde. Voor ons onderwerp is nu van belang dat men de hypothese opstelde dat de inhoud van een taalbouwsel verbonden zou kunnen worden met de dieptestruktuur, en niet met de oppervlaktestruktuur ervan. Dat m.a.w. de dieptestruktuur alle elementen zou bevatten die voor de inhoud van het betreffende bouwsel relevant zijn, en dat de transformaties niet aan de inhoud toe of af zouden doen.Ga naar eind15 Met deze hypothese heeft het begrip ‘dieptestruktuur’ naast een formele en een syntaktische ook een semantische basis gekregen. Tevens wordt de dieptestruktuur hierdoor ook nauwer betrokken op het taal- | |
[pagina 28]
| |
gebruik: als de hoorder in staat moet zijn om de inhoud van een taalbouwsel uit de dieptestruktuur ervan af te leiden, dan moet hij die dieptestruktuur bij het interpreteren ook op de een of andere manier tot zijn beschikking hebben. De dieptestruktuur moet dus een psychologische relevantie hebben voor de taalgebruiker.Ga naar eind16 Ik kan op grond van deze gegevens de volgende omschrijvingen geven van de begrippen ‘oppervlaktestruktuur’ en ‘dieptestruktuur’: De dieptestruktuur van een taalbouwsel is het eindprodukt van de basis-komponent van de syntaxis. Het is de struktuur waarop de transformationele regels van toepassing zijn. De dieptestruktuur bestaat uit een kategoriale analyse waarin het element S meerdere malen kan optreden, en waarvan de eindelementen gevormd worden door grammatikale ‘morfemen’ enerzijds en lexikale eenheden anderzijds. Deze struktuur bevat alle gegevens nodig voor het tot stand komen van de inhoud van het bouwsel. Hij vormt dus ook de input van de semantische komponent, die er een inhoud aan toekent. De oppervlaktestruktuur van een taalbouwsel is het eindprodukt van de transformationele komponent. Deze struktuur vormt de input van de fonologische komponent. Deze komponent kent aan de oppervlaktestruktuur uiteindelijk een fonetische vorm toe. Alle verschillen tussen dieptestruktuur en oppervlaktestruktuur zijn irrelevant voor de inhoud van het bouwsel in kwestie. | |
5. De motivering van de transformationele theorieDe waarde van de transformationele theorie is afhankelijk van verschillende faktoren: (1) in hoeverre leidt de theorie tot bevredigende beschrijvingen van natuurlijke talen; (2) in hoeverre en in welke zin zijn deze beschrijvingen eenvoudiger dan andere mogelijke beschrijvingen; (3) in hoeverre zijn de door de theorie bepaalde beschrijvingen inderdaad volledig en expliciet; (4) in hoeverre verklaart de theorie het tot stand komen van kommunikatie d.m.v. natuurlijke taal, enz. De waarde die men aan deze theorie wil toekennen is echter ook, in iets andere zin, afhankelijk van de kracht van de argumenten die door de opstellers ervan ter rechtvaardiging worden aangevoerd.Ga naar eind17 Het zijn deze argumenten of motiveringen die ik in het verdere verloop van dit betoog aan een analyse zou willen onderwerpen. De vraag die ik hiermee aan de orde stel is dus niet zozeer of de transformationele theorie ‘juist’ is of niet, als wel in hoeverre de theorie, gegeven de gebruikte argumenten, een ‘noodzakelijk’ karakter heeft. Deze vraag is van groot belang, want indien werkelijk aangetoond zou zijn dat een adekwate taalbeschrijving noodzakelijk transformationele regels bevat, dan zou het nutteloos zijn andere mogelijkheden te zoeken. | |
[pagina 29]
| |
Maar als dit niet is aangetoond is het onverstandig andere mogelijkheden niet te onderzoeken. | |
5.1. De semantische motiveringDe semantische status van de dieptestruktuur biedt verschillende moeilijkheden. Weliswaar is de hypothese gesteld dat de transformaties niets aan de inhoud van een taalbouwsel veranderen, maar aan deze hypothese is tot dusverre nog geen steun gegeven door een volledige uitwerking van de semantische komponent. De ontwerpers van deze komponent stellen eigenlijk weinig meer dan dat er een bepaald soort regels moet zijn, z.g. ‘projektie-regels’, die de semantische aspekten of kenmerken van de elementen van de dieptestruktuur gaandeweg ‘amalgameren’ tot steeds grotere semantische eenheden, totdat de volledige inhoud van het gehele bouwsel tot stand is gekomen.Ga naar eind18 Deze regels moeten werken op de dieptestruktuur omdat zij in hun toepassing mede afhankelijk zijn van de verschillende grammatische relaties die in de struktuur van het bouwsel zijn gegeven, zoals Subjekt, Objekt, Bepaling, enz. Volgens de transformationele opvatting worden deze relaties nu juist in de dieptestruktuur gedefiniëerd.Ga naar eind19 Deze definities geven echter op zichzelf aanleiding tot verschillende vormen van kritiek, die ik hier niet volledig kan behandelen.Ga naar eind20 Het is verder opmerkelijk dat Chomsky zelf de opvatting dat alleen de dieptestruktuur semantisch relevant zou zijn blijkbaar niet ten volle aanvaardt. Bij herhaling heeft hij als zijn mening te kennen gegeven dat ook bepaalde aspekten van de oppervlaktestruktuur tot de semantische inhoud zouden bijdragen. Welke aspekten dit zijn wordt echter niet volledig duidelijk.Ga naar eind21
Om nu een indruk te geven van de vooronderstellingen waarop deze opvatting berust geef ik een paar typerende voorbeelden. Wanneer op de vraag: Wie heeft het gedaan? het antwoord luidt: Piet., dan is het aan de hoorder onmiddellijk duidelijk dat dit antwoord gelijkwaardig is aan ‘Piet heeft het gedaan’. Het enkele woord Piet is in de kontekst van deze vraag voldoende om deze interpretatie ondubbelzinnig tot stand te brengen. Dit komt doordat de voorafgaande vraag reeds het patroon heeft gegeven waarin het element Piet onmiddellijk op zijn plaats valt. Het is dus voor het verklaren van de kommunikatie niet nodig aan Piet meer struktuur toe te kennen dan dit woord in deze kontekst van zichzelf heeft. De transformationele opvatting is echter heel anders.Ga naar eind22 Wanneer ik Piet op zichzelf bekijk, zo redeneert men, is het mij onmogelijk daar semantisch iets zinnigs van te maken: Piet zonder meer kan van alles | |
[pagina 30]
| |
zijn. Toch weet ik dat ‘Piet heeft het gedaan’ in dit geval van taalgebruik met Piet geassociëerd kan worden. Ik moet derhalve veronderstellen dat de struktuur van Piet heeft het gedaan op de een of andere wijze aanwezig is. Het element Piet heeft dus als dieptestruktuur de struktuur van Piet heeft het gedaan, en daarop berust de inhoud die aan Piet wordt toegekend. Deze redenering miskent echter het feit dat de interpretatie zich in dit geval niet richt op het geïsoleerde element Piet, maar op het element Piet als antwoord op déze vraag. Als zodanig biedt dit element in dit geval maar één semantische mogelijkheid. Het toekennen van een meer uitgebreide dieptestruktuur is hier dan ook voor de semantische beschrijving overbodig.Ga naar eind23
Een tweede voorbeeld van semantische overwegingen die leiden tot syntaktische gevolgtrekkingen m.b.t. de dieptestruktuur ontleen ik aan de transformationele behandeling van de gebiedende wijs.Ga naar eind24 Een imperatief zoals Ga weg., zo stelt men, is noodzakelijk gericht tot de aangesproken persoon. Dit feit kan niet buiten de grammatische beschrijving gehouden worden, omdat het ook duidelijke syntaktische konsekwenties heeft. Zo kan ik b.v. wel zeggen Ga weg jij, maar niet *Ga weg hij of *Ga weg ik. Verder kan ik wel zeggen Pas goed op jezelf, maar niet: *Pas goed op mezelf, of: *Pas goed op zichzelf. Het optreden van een wederkerend voornaamwoord zoals jezelf wordt nu in het algemeen bepaald door een zekere vorm van identitiet tussen subjekt en objekt. Zo hebben we Ik pas goed op mezelf, Jij past goed op jezelf, Hij past goed op zichzelf enz., maar niet: *Ik pas goed op zichzelf, *Jij past goed op mezelf, enz. Het transformationele voorstel is daarom om ook voor een imperatief als Ga weg een subjekt in de dieptestruktuur te postuleren, zodat deze dieptestruktuur de vorm heeft die ook ten grondslag ligt aan Jij moet weggaan of Jij zult weggaan. Het optreden van jij en jezelf in Ga weg jij en Pas goed op jezelf kan dan op grond van dit dieptestruktuur-subjekt voorspeld worden. Het aannemen van een dergelijke dieptestruktuur vereenvoudigt binnen het transformationele systeem inderdaad de beschrijving van het optreden van de betreffende persoonlijke en wederkerende voornaamwoorden, maar het kompliceert vanzelfsprekend de syntaktische beschrijving in zoverre nu transformationele regels nodig zijn die van de struktuur van Jij moet weggaan uiteindelijk leiden tot de gewenste vorm Ga weg. De vraag is dus of deze zelfde feiten ook niet op een andere manier verantwoord kunnen worden. Ik geloof dat dit mogelijk is. We kunnen nl. in de beschrijving aan imperatieve vormen als Ga of Pas op een inherent tweede-persoonsaspekt toekennen: een aspekt dat in de beschrijving van deze vormen direkt dient te worden opgenomen.Ga naar eind24a De aanwezigheid van dit aspekt verklaart dan de selektie van de persoonlijke en wederkerende voornaamwoorden, zonder dat het nodig is in de | |
[pagina 31]
| |
dieptestruktuur een ‘expliciet’ subjekt aan te nemen. Hiermee vervalt derhalve ook de noodzaak van transformationele regels om bij de gewenste oppervlaktestruktuur te komen. Het aannemen van een aan een verbale vorm inherent persoonsaspekt is misschien niet direkt overtuigend, maar wint aan aannemelijkheid wanneer we kijken naar een taal als het Latijn, waar alle finiete verbale vormen door een dergelijk aspekt gekenmerkt zijn. Het is onnodig voor vormen als laudo me ipsum, laudas te ipsum, laudat se ipsum een expliciet subjekt in de dieptestruktuur aan te nemen, aangezien deze vormen in zichzelf voldoende zijn om de juiste inhoud tot stand te brengen. De vormen laudo, laudas, laudat enz. zijn inherent betrokken op een bepaalde persoon. Zo kunnen we ook stellen dat de imperatief lauda inherent betrokken is op de tweede persoon, hetgeen de mogelijkheid van lauda te ipsum tegenover de onmogelijkheid van *lauda me ipsum, *lauda se ipsum enz. (althans in het zuiver reflexieve gebruik) verklaart.
Het is vooral op het terrein van afgeleide en samengestelde vormen dat een transformationele behandeling tot semantisch onaanvaardbare resultaten kan leiden. Aanvankelijk nam men aan dat deze vormen voor het merendeel ook beschreven zouden moeten worden in termen van onderliggende strukturen waarin subjekt-predikaatsverbindingen een rol zouden spelen.Ga naar eind25 Zo stelde men dat een woord als blackbird zou teruggaan op een struktuur van iets als bird which is black, redskin op de struktuur van X has a red skin, en refusal op de struktuur van someone refuses something. Maar juist bij dit soort woorden treedt zeer vaak een zekere semantische specialisatie op, die in de gepostuleerde dieptestruktuur niet aanwezig is. Zo is een blackbird niet een ‘zwarte vogel’, maar een ‘merel’ en een redskin niet ‘iemand met een rode huid’, maar een ‘Indiaan’. Evenzo is een leesbaar boek niet een boek ‘dat gelezen kan worden’, een leefbaar klimaat niet een klimaat ‘waarin geleefd kan worden’, een bakker niet ‘iemand die bakt’ (De meeste bakkers bakken niet meer is een uitstekende Nederlandse zin, i.t.t. *De meeste mensen die bakken bakken niet meer), een beklaagde is niet ‘iemand die beklaagd wordt’, een melkboer is niet een ‘boer die melk verkoopt’, enz. enz.Ga naar eind26 Het is in dit licht treffend dat Chomsky in een recente nog niet gepubliceerde studie radikaal terugkomt op de transformationele beschrijving van dit soort woorden en met kracht van argumenten aantoont dat een dergelijke beschrijving semantisch en syntaktisch achterblijft bij een ‘lexikalistische’ behandeling, die dit soort woorden als autonome lexikale eenheden met hun eigen semantische en grammatische eigenschappen benadert.Ga naar eind27 Ik meen dat Chomsky's argumentatie niet alleen volkomen overtuigend is, maar ook kan worden toegepast op vele andere tot dusverre transformationeel beschreven konstrukties. | |
[pagina 32]
| |
5.2. De formele motiveringDe formele overwegingen die leiden tot het onderscheid tussen dieptestruktuur en oppervlaktestruktuur zijn identiek aan de argumenten die men heeft aangevoerd voor het invoeren van transformaties: in de allereerste plaats de onvolkomenheden van de constituent structure grammar zoals door Chomsky geformaliseerd. Vrij veel werk is gedaan om aan te tonen dat een dergelijk systeem niet voldoende mogelijkheden biedt om alle taalbouwsels van een natuurlijke taal te beschrijven.Ga naar eind28 Dit is ongetwijfeld juist. Maar dit wettigt alleen de konklusie dat dit systeem te beperkt van opzet is. Het bewijst niet dat het invoeren van transformationele regels de enige mogelijkheid is om deze beperking op te heffen. Ik geef enkele voorbeelden om dit te verduidelijken.
Het is een algemeen bekend feit dat elke natuurlijke taal naast een overgrote meerderheid van ‘aaneengesloten’ konstituenten ook ‘nietaaneengesloten’ of ‘diskontinue’ konstituenten kent op verschillende niveau's in de grammatische systematiek. Zo zijn b.v. de elementen bel en op in Ik bel je morgen op en de elementen ge- en -te in woorden als gebergte, gesteente, gebeente, het best als leden van diskontinue konstituenten op te vatten. Elke taalbeschrijving moet regels bevatten die dergelijke konstituenten kunnen beschrijven. De constituent structure grammar zoals door Chomsky geformaliseerd bevat echter dergelijke regels niet: elke konstituent kan slechts geanalyseerd worden in een aaneengesloten reeks van kleinere delen. Men stelt dan dat transformationele regels zouden kunnen worden toegepast om in deze gevallen de juiste volgorde van de delen tot stand te brengen. Zo zou Ik bel je morgen op in eerste instantie worden gegenereerd als Ik bel op je morgen, terwijl een transformatie vervolgens op op de juiste plaats zou brengen. Op dezelfde wijze zou het woord gebergte eerst optreden als ge te berg en pas transformationeel zijn juiste vorm aannemen.Ga naar eind29 Is hiermee nu bewezen dat transformationele regels in de taalbeschrijving noodzakelijk zijn? Nee. Hoogstens is aangetoond dat transformaties in dit geval middelen zijn die een inherente maar niet noodzakelijke, d.w.z. zuiver definitorische beperking van de basis-komponent kunnen goedmaken. Dat deze beperking nl. niet noodzakelijk is hebben de transformationalisten zelf van het begin af aan erkend.Ga naar eind30 Het is heel goed mogelijk niet-transformationele regels te formuleren voor de beschrijving van diskontinue konstituenten, en dat is ook door verschillende linguisten gedaan.Ga naar eind31 Het argument ontleend aan het bestaan van diskontinue elementen heeft dus bijzonder weinig waarde als motief voor het invoeren van transformaties. Hiermee is een belangrijk aspekt van de dieptestruktuur, nl. de veronderstelling dat daarin alleen kontinue konstituenten zouden voorkomen, op losse schroeven gezet. | |
[pagina 33]
| |
Dit is een bijzonder duidelijk geval. Maar met veel van de andere argumenten is het niet anders gesteld. Ik behandel hiervan nog de belangrijkste.
Een constituent structure grammar zou niet in staat zijn een juiste beschrijving te geven van nevenschikkende konstrukties met een onbepaald aantal leden.Ga naar eind32 Dit is volkomen juist, maar weer is dit een beperking die niet inherent is aan een dergelijk systeem in het algemeen, maar alleen aan het systeem zoals dit aanvankelijk door Chomsky werd geformaliseerd. Een herschrijfregel heeft nl. noodzakelijk een eindig aantal symbolen ter rechterzijde van de pijl en de analyse van een konstituent in een onbepaald aantal gelijkgeschakelde elementen zou dus een onbepaald aantal regels vragen, hetgeen in strijd zou zijn met de natuurlijke eis dat een grammatika een eindig systeem is. Dit punt, dat in diskussies voor en tegen transformaties een belangrijke rol heeft gespeeld, is thans echter achterhaald. Men heeft ingezien dat het heel eenvoudig is de herschrijfregels zo aan te passen dat ze wél een onbepaald aantal nevengeschikte leden kunnen genereren, nl. door het gebruik van numerieke variabelen aan de rechterzijde van de pijl. Zo kan een struktuur als Jan, Piet, Klaas,... en Frans heel eenvoudig worden beschreven door een regel van het type NP → Nn en N, waarin n staat voor elk willekeurig positief getal. Een dergelijke regel wordt juister aangeduid met de term ‘regel-schema’, omdat hij in feite een oneindig aantal regels samenvat. Dergelijke regel-schema's zijn nu volledig in de transformationele theorie opgenomen, waardoor opnieuw een formeel argument voor het invoeren van transformaties is vervallen.Ga naar eind33
Ik noem tenslotte nog een zeer algemeen aspekt ten opzichte waarvan het verschil tussen constituent structure grammar en transformaties wel gedefiniëerd wordt. Dit is het feit dat constituent structure regels, zoals geformaliseerd door Chomsky, in hun toepassing aan bepaalde verdere beperkingen onderworpen zijn. Bij elke toepassing van een dergelijke regel op een reeks symbolen kan, zo stelt hij, alleen rekening gehouden worden met de vorm van deze symbolen. Dit betekent dat de toepassing van een dergelijke regel wel afhankelijk kan worden gesteld van de reeks waarin het te herschrijven symbool optreedt, maar niet van de struktuur waarvan dit symbool deel uitmaakt. Uitgaande van dit feit definiëert men transformaties ook wel als regels die wél met de hele struktuur van een bouwsel rekening kunnen houden. Naar mijn mening is dit weer een definitorische beperking, opgelegd aan constituent structure grammars door de definitie van de ‘derivaties’ waarin de regels van zulke systemen worden toegepast.Ga naar eind34 Deze derivaties zijn gedefiniëerd als een opeenvolging van symbolenreeksen, waarin elke volgende symbolenreeks het resultaat is van de toepassing van één | |
[pagina 34]
| |
regel op een vorige. Een dergelijke reeks binnen een derivatie bevat dus geen gegevens over de wijze waarop hij tot stand gekomen is: de strukturele voorgeschiedenis is ‘vergeten’, en de regels kunnen niet ‘terugkijken’. Het is evenwel vrij eenvoudig het begrip ‘derivatie’ zo te definiëren, dat bij elke toepassing van een regel de hele voorgeschiedenis (dus de reeds aangebrachte struktuur) wordt ‘meegenomen’ of ‘onthouden’.Ga naar eind35 Dit heeft een aantal voordelen die ik hier niet in detail kan uiteenzetten. Het belangrijkste is, dat de herschrijf-regels nu afhankelijk kunnen worden gesteld van de gehele voorafgaande struktuur, waardoor een ruimer gebruik van kontekst-gevoelige regels mogelijk wordt en de vele afhankelijkheden die binnen elk taalbouwsel bestaan bevredigender beschreven kunnen worden.Ga naar eind36 Het is m.i. terminologisch verwarrend om voor de kontekst-gevoelige regels die in deze nieuwe opzet toegepast kunnen worden de term ‘transformaties’ te gebruiken. | |
5.3. De syntaktische motiveringEen syntaktisch argument voor het invoeren van transformaties bestaat in de volgende redenering: elk woord kan met bepaalde woorden wel, en met bepaalde andere woorden niet gekombineerd worden. En: deze z.g. ‘co-occurrence-relaties’ of ‘selectional restrictions’ gelden over het algemeen voor allerlei verschillende konstrukties waarin de betreffende woorden voorkomen. Zo kan ik wel zeggen Jan eet soep, maar niet *Jan weet soep. Evenzo kan ik wel zeggen Soep wordt door Jan gegeten. Eet Jan soep?, Jan's soep eten irriteerde mij mateloos, Al soep etend keek Jan naar de televisie, enz., maar niet: *Soep wordt door Jan geweten, *Weet Jan soep?, *Jan's soep weten irriteerde mij mateloos, *Al soep wetend keek Jan naar de televisie, enz. Er is dus kennelijk een relatie tussen eten en soep die niet bestaat tussen weten en soep, en die duidelijke grammatische gevolgen heeft. Wanneer ik nu de betreffende konstrukties elk afzonderlijk zou beschrijven, zou ik deze relatie telkens voor elke konstruktie opnieuw moeten definiëren, hetgeen tot een hopeloze redundantie in de beschrijving zou leiden. Beschrijf ik echter eerst de konstruktie Jan eet soep en leid ik daaruit alle andere d.m.v. transformaties af, dan hoef ik de betreffende relatie maar éénmaal te definiëren, aangezien hij door de transformaties automatisch wordt overgedragen op alle transformationeel afgeleide konstrukties. Dat deze schijnbaar overtuigende argumentatie niet dwingend is blijkt uit de volgende overwegingen. In de latere versie van de transformationele theorie is de mogelijkheid ontwikkeld alle selektie-restrikties zoals die tussen eten en soep in het lexikon op te nemen.Ga naar eind37 Het is nu eenvoudig in te zien dat wanneer een dergelijke relatie éénmaal is gedefiniëerd (b.v. in het lexikon), hij vanzelf ook in alle verschillende kon- | |
[pagina 35]
| |
strukties waarvoor hij geldt terecht zal komen, óók wanneer deze konstrukties niet transformationeel van elkaar worden afgeleid. Wanneer wij eenmaal stellen dat weten als direkt voorwerp niet soep kan hebben, dan zijn daarmee alle niet-voorkomende gevallen verklaard, gesteld althans dat we in staat zijn te bepalen wat in elk van deze konstrukties het direkt voorwerp is. Dit veronderstelt dus een grammatika waarin de grammatische funkties van de konstituenten afzonderlijk zijn opgenomen. Accepteert men dit, dat is men op grond van de selektie-restrikties niet gedwongen transformaties in te voeren.
Een verder veelgebruikt argument voor het invoeren van transformaties is de stelling dat taalgebruikers intuïtieve kennis hebben van allerlei relaties tussen zinnen van verschillend type, zoals aktieve tegenover passieve, positieve tegenover negatieve zinnen, enz. Door deze zinnen telkens terug te voeren op één gemeenschappelijke basis worden, zo stelt men, deze relaties tegelijk gekarakteriseerd.Ga naar eind38 De waarde van dit argument moet echter betwijfeld worden. In de eerste plaats is het niet duidelijk in hoeverre de uitspraak dat taalgebruikers relaties tussen zinnen intuïtief kennen of ervaren op empirische feiten is gebaseerd. De taalgebruikers die hier meestal als bewijs fungeren zijn de linguisten zelf, die nu eenmaal een bijzondere, reflekterende houding hebben t.o.v. hun taal. In de tweede plaats: wanneer de taalgebruikers deze relaties wel als realiteit ervaren, dan bewijst dit op zichzelf niet dat de betreffende zinnen ook transformationeel van dezelfde of soortgelijke basis afgeleid moeten worden: wanneer ik een duidelijke relatie zie tussen twee gegevens, dan betekent dit allerminst dat deze gegevens in of voor hun bestaan van elkaar afhankelijk zouden moeten zijn. Ook een beschrijving die elk van deze zinstypen afzonderlijk genereert kan dit doen op een wijze die aan de overeenkomsten en verschillen recht doet. Men kan het zelfs als een fout van het transformationalisme beschouwen, dat het relaties tussen verschillende gegevens een rol laat spelen in de formatie van elk van deze gegevens.
Een laatste syntaktische overweging pro-transformaties ligt in het feit dat er klaarblijkelijk syntaktische verschijnselen bestaan die in een constituent structure grammar in het geheel niet tot uitdrukking kunnen worden gebracht. Deze verschijnselen treden het duidelijkst aan het licht in gevallen van ‘strukturele’ of ‘syntaktische homonymie’, die niet met een verschil in konstituenten-struktuur of kategorisatie in verband kan worden gebracht. Een voorbeeld is een zin als Ik zag het beest bijten waarin ‘het beest’ ofwel gebeten wordt of zelf aan het bijten is.Ga naar eind39 Dit verschil, dat zeker een grammatisch verschil is, kan niet in termen van konstituenten of kategorieën worden verantwoord. De transformationele theorie postuleert nu voor beide inhouden van deze reeks | |
[pagina 36]
| |
woorden een verschillende dieptestruktuur, waarin in het eerste geval een deel-struktuur als X bijt het beest, en in het tweede geval een deelstruktuur als het beest bijt X een rol speelt. Dit is echter niet de enige mogelijkheid om dit verschil te verantwoorden. Naast konstituenten en kategorieën vormen ook grammatische funkties of relaties een belangrijk onderdeel van de grammatische systematiek. En het is juist in dit funktionele opzicht dat de konstituent het beest in beide gevallen verschilt. Deze konstituent is in beide gevallen direkt objekt van ik zag. Maar in het eerste geval is het beest tevens direkt objekt van bijten, in het tweede geval is het tevens subjekt van bijten. In beide gevallen heeft het beest dus, volgens deze benadering, twee funkties in het zinsgeheel, nl. objekt-objekt resp. objekt-subjekt. Zouden we in de grammatika systematisch de mogelijkheid opnemen meer dan één funktie aan één konstituent toe te kennen, dan zou op deze wijze het genoemde strukturele verschil tot uitdrukking kunnen komen. Veel andere hier relevante gevallen kunnen op soortgelijke wijze worden behandeld. Ik geef nog één voorbeeld: de reeks woorden Jan ziet Kees vaker dan Piet kan weer twee verschillende inhouden hebben: ‘Jan ziet Kees vaker dan hij Piet ziet’ en ‘Jan ziet Kees vaker dan Piet Kees ziet’. Weer kan deze dubbelzinnigheid niet met een verschil in konstituenten-struktuur of kategorisatie worden gekorreleerd. Maar ook hier kunnen verschillende funkties aan Piet worden toegekend. In het eerste geval is Piet direkt objekt, op één lijn met Kees, in het tweede geval is Piet subjekt, op één lijn met Jan. Gegeven de mogelijkheid deze funktionele differentiatie in de grammatische beschrijving op te nemen is het niet nodig verschillende onderliggende strukturen (Jan ziet Piet vs. Piet ziet Kees) voor deze dubbelzinnigheid te postuleren. | |
5.4. De psychologische motiveringIk heb in het voorbijgaan al even gewezen op de psychologische implikaties van de transformationele theorie.Ga naar eind40 Een transformationele beschrijving wordt weliswaar niet aangeboden als een model van wat spreker en hoorder in het taalgebruik geacht worden te doen, maar leidt toch wel degelijk tot bepaalde hypothesen omtrent de kennis die de taalgebruiker van zijn taal heeft en, indirekt, omtrent het gebruik dat hij van deze kennis maakt. Naar mijn mening wordt echter de verhouding tussen de taalbeschrijving en de kennis van de taalgebruiker in de transformationele theorie veel te direkt gezien. Door de taalbeschrijving te interpreteren als een representatie van de competence van de taalgebruiker, d.w.z. van de kennis die de taalgebruiker (idealiter) van zijn taal moet hebben om deze korrekt te kunnen gebruiken gaat men m.i. uit van een stelling die nog helemaal bewezen moet worden en die bovendien in be- | |
[pagina 37]
| |
paalde aspekten onwaarschijnlijk is. Dit betekent o.a. dat psycholinguistisch experimenteel onderzoek moeilijk direkt kan leiden tot verifikatie of falsifikatie van een taalbeschrijving. Wel kan men stellen dat wanneer dergelijk onderzoek zou aantonen dat een bepaald gegeven in taalbeheersing of taalgebruik een duidelijk konstitutieve rol speelt, dit gegeven ook voor de taalbeschrijving waardevol zou kunnen zijn. Zou b.v. aangetoond kunnen worden dat transformationele operaties een duidelijke psychologische realiteit hebben, dan zou dit althans als een gedeeltelijk bewijs voor de juistheid van de transformationele theorie kunnen worden opgevat. De psycholinguistische experimenten die in deze richting zijn ondernomen moeten m.i. in dit licht worden beschouwd.Ga naar eind41 In het algemeen moet ik zeggen dat de resultaten van deze experimenten mij niet erg overtuigend voorkomen. Voorzover zij niet in strijd zijn met het transformationele beginsel zijn zij ook niet in strijd met andere mogelijke opvattingen van linguistische struktuur. Miller b.v. onderzocht de tijd die proefpersonen nodig hebben om van een zin van een gegeven type een korresponderende zin van een ander type te vormen, uitgaande van de hypothese dat deze taak moeilijker zou zijn naar mate de gevraagde zin transformationeel meer van de uitgangszin verschilt.Ga naar eind42 Hij vond nu inderdaad dat het moeilijker is om van een positieve aktieve zin als De oude vrouw waarschuwde Jan de korresponderende negatieve passieve zin Jan werd niet door de oude vrouw gewaarschuwd te vormen dan de korresponderende negatieve zin De oude vrouw waarschuwde Jan niet of de passieve zin Jan werd door de oude vrouw gewaarschuwd. Dit resultaat bewijst echter niet meer dan dat een negatieve passieve zin psychologisch beschouwd moeilijker is dan een negatieve of een passieve zin. Het bewijst niet dat deze moeilijkheidsgraad linguistisch gezien transformationeel moet zijn uitgedrukt. Miller's stelling dat een theorie die deze zinstypen als niet transformationeel samenhangend zou beschrijven ze ook dezelfde moeilijkheidsgraad t.o.v. de uitgangszin zou moeten toekennen lijkt mij niet juist: ook een niet-transformationele beschrijving zal aan verschillende zinstypen strukturen van verschillende komplexiteit toekennen. De resultaten van Miller's onderzoek worden bovendien nog vertroebeld door de taak-stelling waarop het is gebaseerd: wanneer men proef-personen gegeven zinnen laat ‘transformeren’ dan is dat een werkzaamheid die in het normale taalgebruik zelden of nooit behoeft te worden uitgevoerd. Soortgelijke opmerkingen kunnen worden gemaakt m.b.t. andere onderzoekingen die verschillen in psychologische komplexiteit tussen verschillende zinstypen aantonen. Ik geef nog een typerend voorbeeld van deze psycholinguistische onderzoekingen. Men heeft kunnen aantonen dat proefpersonen verschil maken tussen zinnen als Gloves were made by tailors en Gloves were made by hand, zinnen die volgens de transformationele beschrijving soortgelijke | |
[pagina 38]
| |
oppervlaktestruktuur maar verschillende dieptestruktuur hebben.Ga naar eind43 Weer volgt hier echter niet uit dat deze transformationele beschrijving juist is. Het enige wat men op grond van dit psycholinguistische gegeven kan zeggen is dat er reden is deze beide zinnen verschillende beschrijvingen te geven. Ik kan hieraan toevoegen dat recentere onderzoekingen hebben uitgewezen dat lang niet in alle gevallen veronderstelde verschillen in transformationele komplexiteit blijken te korreleren met verschillen in psychologische komplexiteit. Er blijken b.v. geen relevante verwerkings-verschillen te bestaan tussen zinnen als John phoned up the girl en John phoned the girl up, terwijl de tweede toch volgens de transformationele beschrijving wordt ontwikkeld uit de struktuur die aan de eerste ten grondslag ligt.Ga naar eind44 Dit kan, in abstracto, twee dingen betekenen: ofwel de verhouding tussen de veronderstelde taalbeheersing en het aktuele taalgebruik is veel indirekter dan men bij deze experimenten meestal aanneemt; ofwel de grammatische beschrijving waarvan men uitgaat is niet juist. Fodor & Garrett kiezen voor het eerste omdat, naar hun opvatting, de onafhankelijke motivering voor de transformationele theorie zo sterk is dat hij louter en alleen door experimenteel onderzoek niet weerlegd kan worden.Ga naar eind45 Het zal duidelijk geworden zijn dat ik minder onder de indruk ben van de kracht van deze motivering. In ieder geval betekenen deze gegevens een verdere verzwakking van de verificerende waarde van deze psycholinguistische experimenten t.o.v. de transformationele theorie. | |
6. KonklusieAl is het bovenstaande overzicht bepaald niet kompleet, toch meen ik dat de konklusie gerechtvaardigd is dat geen van de argumenten aangevoerd voor het erkennen van transformationele regels ons werkelijk dwingt deze regels in de grammatische beschrijving te accepteren. De motivering van de transformationele theorie berust in belangrijke mate op de onvolkomenheden van de theorie der constituent structure grammar. Het is echter niet voldoende onderzocht of deze onvolkomenheden ook niet op andere wijze kunnen worden opgelost. Een onderzoek in deze richting toont aan dat deze mogelijkheid beslist niet uitgesloten is. Voorwaarde is, dat de theorie der constituent structure grammar wordt verrijkt met een aantal aspekten die in Chomsky's formalisering ervan ontbreken. De belangrijkste van deze aspekten zijn: (i) diskontinue regels, (ii) regel-schema's voor het beschrijven van nevenschikkende konstrukties, (iii) een gewijzigd ‘derivatie’-begrip, dat een ruimer gebruik van kontekst-gevoelige regels mogelijk maakt, (iv) het afzonderlijk invoeren van de grammatische funkties die door de konstituenten in een | |
[pagina 39]
| |
grammatisch komplex taalbouwsel worden vervuld.Ga naar eind46 Het invoeren van deze aspekten leidt tot een theorie die ik heb aangeduid als ‘funktionele grammatika’, en die in vele opzichten aansluit bij Pike's Tagmemics enerzijds, en bij de traditionele grammatika anderzijds. Het traditionele onderscheid tussen redekundige en taalkundige ontleding (in zinsdelen en woordsoorten respektievelijk) keert terug in de vorm van een funktionele en een kategoriale analyse, die ten dele van elkaar onafhankelijk zijn. De beschrijvingen die een funktionele grammatika levert zijn weliswaar niet transformationeel, maar kunnen toch ook geenszins gelijk gesteld worden met de oppervlaktestrukturen van de transformationele grammatika. Veeleer vervalt het onderscheid tussen oppervlaktestruktuur en dieptestruktuur in een dergelijke beschrijving: aan elk taalbouwsel wordt slechts één struktuur toegekend, waarin evenwel alle grammatisch relevante aspekten van dat bouwsel een plaats krijgen toegewezen.
Universiteit van Amsterdam S.C. Dik |
|