Kritische universiteit en taalkunde als infantiele verrukking
In alle gepraat en geschrijf over de kritische universiteit (K.U.), dat me in de oren en onder de ogen is gekomen, heb ik tot voor kort een opmerking over de taalwetenschap smartelijk gemist. In deze leemte is nu voorzien. De twee auteurs van ‘Kritische Universiteit in discussie’ (De Groene Amsterdammer van 23 maart 1968) hebben immers verkondigd: ‘Het taalonderzoek wordt beheerst door infantiele verrukking over de statistische verwerking van zoveel mogelijk materiaal’.
Ik beschouw dit als een verheugende mededeling, althans voor linguïsten. Terwijl aan de universiteit (ik bedoel de onkritische)-als-geheel door velen aderverkalking en seniliteit wordt verweten, krijgt hier het universitaire taalkundige onderzoek het predicaat ‘infantiel’. Dit lijkt me minder erg. Verheugend is ook, dat de onkritisch-universitaire taalkundigen van even deskundige als kritische zijde voorlichting tegemoet mogen zien over de criteria, op grond waarvan ze hun materiaal kunnen beperken. Nog verheugender is, dat de geciteerde zin (vrucht van nauwkeurig onderzoek en kritisch denken?) betrekking heeft op synchronische en diachronische taalwetenschap; op stilistische, structuralistische en transformationeel-generatieve grammatica; op de studie van plaatscategorieën, intonatieverschijnselen, prominentie-verhoudingen, woordbetekenissen, enz.; op neerlandistiek, romanistiek, anglistiek, egyptologie, algonkinologie, enz. enz. Dit doet me juichen:
‘Taalkundigen aller landen, aller universiteiten, aller talen en aller richtingen, verenigt u en vergeet uw vele veten! Ook al onttrekt het zich aan alle lagen van uw bewustzijn, in wezen wilt en bedoelt gij allen precies hetzelfde. Ja, zonder dat gij het wilt of weet, zijt gij reeds verenigd in een infantiele verrukking. Mocht gij daar nog aan twijfelen, beseft dan goed, dat het zwart op wit in De Groene staat.’
C.S.