sitaire Pers en de Oxford University Press uitgegeven voor het Leidse Sir Thomas Browne Instituut, dat zich speciaal met de anglo-nederlandse culturele betrekkingen bezighoudt. Dit is het vijfde werk in de instituutsreeksen, waarin binnen enkele maanden nog twee studies, over Daniel Heinsius en Jan Pietersz. Sweelinck, zullen verschijnen.
Terecht is Professor Forster niet zo zeer geïnteresseerd in de jeugdige Jan de Gruytere zelf - ook al werd deze een humanistisch litterator van europees formaat - als wel in de revolutionaire gedaanteverwisseling die de nederlandstalige poëzie in zijn tijd en in zijn kring doormaakte. Het ‘ontstaan’ van de zogenaamde renaissance poëzie is een ontwikkeling waarnaar de inheemse neerlandistiek tot nu toe met geringe toewijding gezocht heeft. Voor deze engelse onderzoeker lag het onderwerp min of meer voor de hand: immers, het loopt enigszins parallel aan zijn vroegere speurtochten naar de genesis van de duitse ‘renaissance’ en haar continuïteit. Bovendien zullen ook Gruter's quingenta amplius sonnetten uit de Leidse jaren (ca. 1580-84), die nog in de zeventiende eeuw bewaard waren en zich, wie weet, nu ergens in ons land bevinden (blz. 145), hem tot nog grotere ijver hebben aangespoord. Hij heeft ze, helaas, niet teruggevonden. Maar het verslag van zijn bevindingen, met alle theorieën die hij daarbij opwerpt, bieden wijdere perspectieven dan zelfs de verdwenen vijfhonderd gedichten hadden kúnnen openen. Bij herhaling excuseert de auteur zich voor zijn onvolledigheid, en één maal (in een artikel ‘Iets over nederlandse renaissancelyriek vóór Heinsius en Hooft’ in het Tijdschrift voor nederlandse taalen letterkunde, lxxxii (1967), blz. 274-302, dat eigenlijk één geheel vormt met dit boek) voor zijn ‘zeer ouderwetse middelen’. Het is allemaal waar. Niettemin, dit is pioniersarbeid die de volle aandacht verdient.
Methodisch is alles weinig gecompliceerd. De lezer vindt een volledig overzicht van Gruters engelse jaren, de mensen met wie hij contact had, het onderwijs dat hij genoot en de boeken die hij gelezen kan hebben. (Een van de belangrijkste reconstructies is die van het intellectuele leven in Norwich, waar een 5000 nederlanders hun toevlucht gevonden hadden.) Professor Forster verzamelt alle poëzie die hij in deze context tegenkomt en onderwerpt haar aan formele, prosodische criteria van ‘moderniteit’. De netto-opbrengst van dit procédé is betrekkelijk gering, zowel in kwaliteit als kwantiteit, zij is niet meer dan ‘the tip of the iceberg showing above the waters of oblivion’ (blz. 69). Dit kan niemand verbazen. Dank zij hun ephemere karakter bereikten zulke nieuwe oefeningen in de landstaal, in tegenstelling tot de internationale latijnse poëzie, bijna nooit de drukpers. Het weinige dat bij het nageslacht behouden bleef werd in de regel niet (van vader op zoon) bewaard als litterair meesterwerk maar (zoals bijvoorbeeld de alba amicorum) als familiedocument of curiosum. Het topje van Forsters ijsberg wordt dan ook mede-bepaald door de niet-litteraire selectie van tijdgenoot en nazaat: het is daarom nauwelijks representatief voor het verscholen gevaarte dat blijvend aan ons oog onttrokken is. Wél is het suggestief. Een sonnet uit 1580 door de 66-jarige Leidse goudsmid Aquanus - het enige gedicht dat wij van deze man kennen - is inderdaad zo'n ‘startling performance’ (blz. 64) dat er maar één conclusie kan zijn: ook in Leiden moeten renaissance-geluiden veel vroeger (en krachtiger) geklonken hebben dan de officiële historie tot dusver heeft kunnen bewijzen. Zulke
geluiden, zegt zij, konden het eerst, gedurende zeer korte tijd, in Vlaanderen beluisterd worden, daarna in Holland - naar het schijnt zonder onderling verband. Professor Forster signaleert echter dat de vlaamse school zich althans in engelse ballingschap rustig verder ontwikkelde. Hij suggereert overigens niet, dat de eventuele continuïteit van Zuid naar Noord via Engeland gezocht zou moeten worden.
Het is zonder meer duidelijk dat deze studie het onderwerp niet uitgeput heeft. Er zal verder, en nog nauwkeuriger, gespeurd moeten worden - misschien