Forum der Letteren. Jaargang 1967
(1967)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
De raadselen van de Russische revolutieDit najaar viert de Sovjet-Unie, en met haar de communistische oecumene die zeker een derde deel van het mensdom omvat, het halve-eeuwfeest van de ‘Grote socialistische Oktoberrevolutie’. De niet-communistische wereld heeft alle aanleiding zich eveneens te bezinnen op de wending van wereldhistorische betekenis die de Russische geschiedenis in 1917 nam. Na vijftig jaren van consolidatie eerst en expansie vervolgens heeft het communisme een betekenis gekregen, waarvoor niemand de ogen meer sluiten kan. De tijd dat men de Oktoberrevolutie een ‘naar tussenspel’, een ‘slechte grap’ of een ‘uitdaging aan het gezond verstand’ kon noemen, zoals buitenlandse waarnemers vlak na het grote gebeuren deden,Ga naar voetnoot1. is voorgoed voorbij. Bij alle overeenkomst in de erkenning van het gewicht der Russische revolutie zijn er intussen grote verschillen tussen ‘Oost’ en ‘West’ in de historische verklaring en in de waardering van het fenomeen. De communistische voorstelling is, wat de hoofdlijn betreft, vast en duidelijk. ‘De overgang van het kapitalisme naar het socialisme is een wetmatig proces, een noodzakelijk resultaat van de maatschappelijke ontwikkeling’, aldus het officiële herdenkingsartikel van juni 1967.Ga naar voetnoot2. Een der grote werken over de geschiedenis der USSR betoogde reeds veel eerder dat na de revolutie van 1905 weliswaar een contrarevolutionaire periode volgde onder minister Stolypin (1906-1911), maar dat sedert 1911 de revolutiebeweging weer in opkomst was en dat in 1914 een typisch revolutionaire situatie was ontstaan die reeds toen tot de definitieve aanval op het autocratische regime zou hebben geleid, indien niet de oorlog met zijn golf van patriottisme vertraging had teweeggebracht.Ga naar voetnoot3. Wat de waardering der revolutie aangaat: die is in de Sovjet-Unie uiteraard alleen maar positief: ‘De overwinning van het socialisme heeft de voorwaarden geschapen voor de overgang naar de opbouw ener communistische gemeenschap’Ga naar voetnoot4. en daarmee hebben ‘het Sovjetvolk en zijn Leninistische partij een nieuw tijdperk in de wereldgeschiedenis ingeluid’.Ga naar voetnoot5. Door ‘de triomfen der socialistische revoluties in andere landen’, is een ‘socialistisch wereldstelsel’ ontstaan, ‘de grootste historische gebeurtenis na de overwinning van de Grote socialistische October-revolutie’.Ga naar voetnoot6. Het monolithische karakter van dit geschiedbeeld wordt niet noemenswaard aangetast door de fluctuaties die de waardering van de rol van bepaalde personen (b.v. Trotski, Stalin, e.a.), al naar de ‘partijlijn’ van het ogenblik, heeft te zien gegeven. Met deze - overigens welbeken- | |
[pagina 162]
| |
de - conjunctuurschommelingen die tot vergaande vertekeningen hebben geleid behoeven wij ons nu niet bezig te houden. Veel interessanter is het na te gaan, voor welke problemen de Russische revolutie ons stelt wanneer we ons losmaken van een al te gemakkelijk determinisme inzake haar ontstaan en een al te vereenvoudigde voorstelling omtrent haar resultaten. De vragen die dan rijzen, luiden als volgt. Primo: vertoonde de politieke en economisch-sociale structuur van het keizerlijke Rusland in het begin der 20e eeuw inderdaad dusdanige tekenen van labiliteit, dat een omwenteling zo niet onafwendbaar dan toch plausibel mag heten? En - tweede vraag: hoe was het mogelijk dat na de val van het tsarenregime in februari (maart) 1917Ga naar voetnoot7. en de vorming van een Voorlopige Regering van liberale en (weldra ook) gematigd socialistische signatuur, de bolsjevistische partij, die aanvankelijk slechts een fractie van de arbeiders achter zich had en vrijwel geen aanhang bezat in de veel talrijker klasse van arme boeren, toch na acht maanden de macht in handen kon krijgen? Er is nog een derde vraag, die de resultaten van de revolutie raakt: wat is er terecht gekomen van de opbouw van de socialistische, om niet te zeggen communistische, samenleving? In hoeverre is er op den duur regressie te zien geweest, herstel van het oude Russische patroon of, beter gezegd, continuïteit van bepaalde Russische trekken door de breuk van 1917 heen? Deze problematiek kan ons hier niet bezig houden; zij vereist een aparte en uitvoeriger behandeling. De beide eerste vragen (speciaal de eerste) hebben in de westerse historiografie - vooral de Amerikaanse heeft zich de laatste decennia geweerd - geen eensluidend antwoord gekregen. Een eenvoudig antwoord is, bij de complexiteit van het verschijnsel revolutie in het algemeen en van de Russische in het bijzonder, ook niet mogelijk. Maar wie wil pogen iets zinrijks over de Russische revolutie te zeggen kan ze niet omzeilen, al dwingt de omvang van dit artikel ook tot een zeer summiere behandeling. Allereerst dan vraag I. Terwijl de westerse historiografie aanvankelijk van mening was dat de Russische revolutie de natuurlijke uitkomst is geweest van een langdurig historisch proces (en in dit opzicht - mutatis mutandis - zekere overeenkomst vertoonde met de opvattingen in de Sovjet-Unie), is de laatste decennia met name bij Arthur E. Adams en verscheidene andere Amerikaanse historici de voorstelling overheersend geworden, dat tenminste voor de tijd tot 1914 er redenen zijn om aan te nemen dat Rusland de weg naar de modernisering zonder geweld had kunnen vinden en het parlementaire experiment (sinds 1906 was er immers een Doema) in een doeltreffend politiek stelsel had kunnen omzetten, dank zij o.a. de verbetering van het economisch klimaat door de op gang gekomen moderne industrialisatie.Ga naar voetnoot8. Waardoor is die ontwikkeling naar stabilisatie in westerse zin dan niet | |
[pagina 163]
| |
verder gegaan? Het antwoord van Adams c.s. luidt: door de oorlog die Rusland sinds 1914 voor zulke zware problemen stelde dat de bestaande maatschappelijke orde deze crisis niet kon doorstaan. Met name zou dit gelden voor de agrarische ontwikkeling. Hierover dient dus allereerst te worden gesproken. Het is bekend dat de boerenbevrijding van 1861 in Rusland allesbehalve bevredigende toestanden had geschapen. En dit niet alleen doordat de boeren te weinig grond was toegekend en doordat zij voor deze grond nog jaarlijkse afbetalingen aan de staat moesten opbrengen, maar ook doordat de boerencommune, de zgn. mir, in 1861 wettelijk was vastgelegd o.a. om fiscale redenen. Het was daardoor moeilijk voor een boer, zich van de mir los te maken, zodat een verkapte lijfeigenschap ook na 1861 voortduurde. Dit was dan nog slechts één van de aspecten van de rechtsongelijkheid der boeren in vergelijking met de andere bewoners van Rusland. Uit economisch-sociale, maar niet minder uit politieke overwegingen had nu minister Stolypin (1906-1911) wettelijke maatregelen getroffen om een economisch gezondere boerenstand in het leven te roepen, hetgeen neerkwam op: definitieve afschaffing van alle schulden der boeren sinds de bevrijding, vergemakkelijking van de losmaking uit de mir en bevordering van de blokverkaveling in plaats van het verspreide-strokenbezit, kredietverschaffing bij aankoop van grond enz. Het was een streven naar rationalisering en daardoor intensivering van de landbouw. Maar tevens bedoelde deze wetgeving de bevordering van een meer gezeten boerenstand, waarbij de zwakkeren zouden kunnen wegtrekken en werk zoeken in de steden. ‘Inzet op de sterken’ dus, om de latente - en dikwijls openlijke - opstandigheid van het platteland te bestrijden. In 1914 was op ruim 10% van de grond deze wetgeving doorgevoerd. Daarna stagneerde het proces door de oorlog. Indien, schrijft Lazar Volin,Ga naar voetnoot9. de lange en uitputtende oorlog, die culmineerde in revolutie en burgeroorlog, niet was tussenbeide gekomen, zou de verbetering van de agrarische toestand hebben voortgeduurd. Als Stolypins politiek van ‘inzet op de sterken’ enige decennia in praktijk had kunnen worden gebracht, dan zou mogelijk, hoewel niet zeker, het geprojecteerde bolwerk tegen een agrarische revolutie zijn opgericht. Hier lijkt de these van de oorlog als spelbreker in het stabilisatieproces inderdaad sterk te staan. Een nadere analyse leert evenwel, dat ook daar waar de hervorming was doorgevoerd, de toestand nog allesbehalve tot evenwicht gekomen was. Er werd door de verscherpte differentiatie in rijkere en armere boeren opnieuw revolutionaire brandstof opgestapeld. Tekenend in dit verband is dat in 1917 de spontane acties der boeren juist terugvoerden naar de oude commune, waarbij de ‘rijkere’ boeren of koelakken werden meegezogen: allesbehalve een bewijs van stabilisatie door de hervormingen van Stolypin! | |
[pagina 164]
| |
Naast de agrarische sector, verreweg de grootste in de Russische economie (in 1914 leeft nog slechts 15% van de bevolking in steden) is de industriële expansie van betekenis voor de vraag naar de stabilisatie in het vooroorlogse Rusland. De industrialisatie zette in de jaren 90 van de 19e eeuw sterk door. Daarmee ging in het sociale vlak gepaard de opkomst van een bourgeoisie van fabrieksbezitters en bankiers en die van een arbeidersproletariaat. De regering bevorderde het industrialisatieproces met velerlei middelen, o.a. investeringen en exorbitante tariefmuren, de laatste ten detrimente van de buitenlandse handel en dus ook van de export der landbouwproducten. In de industrie predomineerde het modern geoutilleerde grootbedrijf zodat - typisch voor een ontwikkelingsland gelijk Rusland toen ongetwijfeld was - een moderne industrie naast een primitieve landbouw kwam te staan, hetgeen in het economische vlak een spanningsverhouding betekende. Inherent aan de snelle ontwikkeling der moderne industrie waren echter ook de bekende kinderziekten van elk industrieel kapitalisme: een slecht betaalde en erbarmelijk gehuisveste arbeidersklasse, lange werktijden en nog weinig sociale voorzieningen. Predikers van de klassenstrijd vonden derhalve wel een willig oor en de militante marxisten wisten de gelegenheid te gebruiken. Wanneer Gershenkron betoogt,Ga naar voetnoot10. dat Rusland aan de vooravond van de oorlog op weg was naar een industriële ontwikkeling naar westerse, of misschien juister Duitse trant, dan is dit opzichzelf zeker niet onjuist, maar de direct voorgafgaande bewering, dat er nl. weinig twijfel bestaat dat de Russische arbeidersbeweging zich langzaam aan richtte naar revisionisme in de trant van de vakverenigingen elders, is eerder aanvechtbaar. HaimsonGa naar voetnoot11. heeft haar bestreden, uitgaande van het erkende feit dat de stakingsbeweging in Rusland na de ‘kalme’ tijd, volgende op de revolutie van 1905, sedert 1911 weer in sterkte toenam, en dat zij in juli 1914, met een staking in de olievelden in Bakoe en een solidariteitsstaking in St.-Petersburg, waarbij 100.000 arbeiders betrokken waren, een hoogtepunt had bereikt. Hij toont daarbij aan dat - toen reeds! - het bolsjevistische element in de leiding der vakverenigingen, althans in St.-Petersburg en Moskou, de overhand had gekregen en dat de stakingen meer en meer ook een politiek karakter aannamen en dus niet alleen gericht waren op sociale lotsverbetering van de arbeiders. Van stabilisatie is hier dus evenmin veel te bespeuren. Wel bracht de golf van patriottisme na het uitbreken van de oorlog een tijdelijke stagnatie van de stakingsbeweging, waartoe de regering door dwangmaatregelen tegen bolsjevistische leiders het hare bijdroeg, maar in de loop van de oorlog, met name sedert 1916, nam de sociale onrust weer sterk toe. De Eerste Wereldoorlog was reeds dermate materiaal verslindend, dat de zware industrie in Rusland, hoezeer gegroeid, aan zijn eisen niet geheel kon voldoen. Het gebrek aan wapens, munitie en verdere verzorging van de troepen kwam echter niet alleen hierdoor. Ook de trans- | |
[pagina 165]
| |
portmiddelen schoten te kort en bovendien was het administratieve apparaat door slechte leiding en organisatie insufficiënt. Hier stuiten we op de gebreken van het Russische autocratische regime. Weliswaar bezat Rusland sedert 1906 een Doema, maar van een parlementair bewind met verantwoordelijke ministers was ook sindsdien geen sprake. En al konden liberale en zelfs meer rechtse Doemaleden vóór en tijdens de oorlog hun - soms scherpe - kritiek op het beleid der regering wel uiten, de dienst werd uitgemaakt door de tsaar en zijn ministers. Daarbij kwam de ongelukkige omstandigheid - hier raken we de persoonlijke factor in het gebeuren - dat tsaar Nicolaas II weliswaar grootgebracht was in sterk autocratische opvattingen, maar daarbij de gave tot leiding geven miste en niettemin, of juist daardoor, in zijn zwakheid jaloers was op krachtige figuren naast hem, die hij dan ook liet vallen zodra hij de kans zag. Aldus minister Witte in 1906, terwijl ook Stolypin bij zijn vermoording in 1911 reeds voor de val stond. De enige persoon, door wie Nicolaas II zich liet beheersen was zijn bekrompen en bigotte vrouw, Aleksandra Fjodorovna, op haar beurt steeds meer in de ban geraakt van de beruchte pseudo-heilige Raspoetin, van wie zij geen kwaad wilde horen en die tenslotte gedurende de oorlog over ministerposten beschikte en onbekwame en allesbehalve integere figuren als Stürmer, die in 1916 premier werd, benoemd wist te krijgen. Deze ronduit decadente situatie heeft het hof steeds meer geïsoleerd. Zelfs in de kringen van de grootvorstelijke clan groeide de oppositie en de moordenaars van Raspoetin (eind 1916) kwamen dan ook uit deze groep voort. Maar de saneringspoging kwam te laat om het tsarisme nog te kunnen redden. Men kan dit accidentele omstandigheden noemen, zij hebben er niettemin toe bijgedragen dat het regime bankroet ging. Wat voor kansen had onder deze omstandigheden het liberalisme? Liberale wensen in de richting van een constitutioneel bewind, door progressieve edelen geformuleerd bij Nicolaas' troonsbestijging in 1894, waren door deze als ‘zinloze dromen’ gediskwalificeerd. De liberale geest leefde aanvankelijk vooral bij de adellijke leden van de zemstva (mv. van zemstvo), de representatieve vergaderingen in goevernementen en districten, in 1864 ingesteld met beperkte autonomie en sindsdien door de centrale bureaucratie weer aanmerkelijk beknot in haar competentie. Later, en wat duidelijker constitutioneel-democratisch, werden de liberale ideeën vooral gedragen door de klasse van intellectuelen aan de universiteiten, in de z.g.n. vrije beroepen en ook in eenvoudiger functies bij onderwijs en gezondheidszorg in dienst van de zemstva. Al met al een dunne bevolkingslaag, maar door z'n kennis niet zonder invloed. De latere partij der kadetten (d.i. constitutionele democraten) werd de politieke organisatie van deze progressieve liberalen. Aanvankelijk was er in de oppositie tegen de tsaristische ‘alleenheerschappij’ vooral in het revolutiejaar 1905 samenwerking met de | |
[pagina 166]
| |
socialisten van gematigde schakering: de rechtervleugel van de marxistische sociaal-democraten, genaamd mensjeviki, en de moderaten onder de sociaal-revolutionairen, de partij die het socialisme in Rusland meer wilde baseren op de semi-collectivistische boerencommunes. Maar het liberaal-socialistische front viel uiteen, toen de tsaar in 1905 bij het zgn. Oktobermanifest een Doema beloofde en het is daarna nooit meer goed hersteld geweest, al zochten de progressieve liberalen wel steeds opening naar links. In 1914, vlak vóór de oorlog, was de polarisatie van liberalen en socialisten volgens HaimsonGa naar voetnoot12. versterkt; na de val van de monarchie, in 1917, zijn weliswaar liberalen met gematigde socialisten in de Voorlopige Regering gaan zitten, maar de samenwerking stond door onderling wantrouwen der partijen of groepen aan voortdurende spanning bloot, wat een krachtig beleid verhinderde. De kansen op een politieke stabilisatie in liberaal-constitutionele zin waren ook daardoor gering omdat - afgezien van de reeds vermelde numeriek geringe aanhang van de liberalen - nòch uiterst rechts, nòch de linkergroepen der marxisten of sociaal-revolutionaren een burgerlijkparlementaire democratie met de daaraan verbonden spelregels aanvaardden. De mensjeviki accepteerden haar ten hoogste als overgangsfase, de bolsjeviki in 1917 helemaal niet. In een land, waarin bovendien zowel rechtse als linkse extremisten het middel van terreurdaden (politieke moorden en pogroms) niet schuwden, waarin vooral de maximalisten links, maar ook die van rechts, van compromissen niet wilden weten, lagen de kansen voor een gestabiliseerd parlementair bewind niet gunstig. Op welke bevolkingslagen had het moeten steunen, daar een brede middenstand en een gezeten-boerenbevolking nauwelijks begonnen waren zich te vormen? De geschiedenis had Rusland niet opgevoed tot zelfbestuur in westerse geest. De these van Adams c.s. lijkt dus eerder een wensdroom dan een historisch goed gefundeerde conclusie. De verklaring van Adams' geloof geeft hij zelf onwillekeurig aan het slot van zijn Inleiding, waar hij de spiegel van de Russische revolutie aan de huidige ontwikkelingslanden voorhoudt: het had anders gekund, doet gij het vreedzamer, beter. - Het is er ver van dat ik tegenover Adams' possibilisme of zelfs probabilisme (s.v.v.) een determinisme of onvermijdelijkheidsleer zou willen stellen. Eerder een betoog, dat de revolutie ‘er dik inzat’ om het populair te zeggen. Het antwoord op vraag I: ging Rusland vóór de revolutie de weg der stabilisatie op, moet, samengevat, m.i. aldus luiden: de industriële ontwikkeling had de klassentegenstellingen verscherpt, de agrarische hervormingen hadden voorlopig geen sociale rust onder het boerenvolk gebracht. De liberalen bleven een zwakke groep en een parlementair stelsel vertoonde zich nog lang niet aan de horizon. De oorlog legde een beproeving op het Russische systeem waarvoor het nòch economisch-sociaal, noch politiek-administratief sterk genoeg | |
[pagina 167]
| |
stond. De regering raakte daarbij door haar onbekwaamheid, decadentie en corruptie dermate vervreemd van het volk in bijna al zijn geledingen, dat iedereen begin 1917 een revolutie verwachtte, al beraamden de oppositionelen onder de aristocraten en liberalen haar niet, uit vrees voor een chaos die Ruslands oorlogsvoering zou schaden, terwijl de socialistische, in het bijzonder de bolsjevistische leiding (de laatste door verbanning), machteloos stond.
Wij komen nu tot de bespreking van vraag II: hoe was het mogelijk dat de kleine bolsjevistische minderheid acht maanden na de Februarirevolutie de macht kon veroveren? Dit lijkt wel het grootste raadsel van de Russische revolutie te zijn. Zij begon op 23 februari (8 maart) als een spontane beweging,Ga naar voetnoot13. spontaan in die zin, dat geen der oppositiepartijen de hand in het spel had, ook niet die enkele bolsjevistische leiders (onder wie Molotov) die toen in de hoofdstad verbleven. Wel beweert Trotski in zijn Geschiedenis van de Russische revolutieGa naar voetnoot14. dat de revolutie niet spontaan was omdat de leiding van de stakingsbeweging, die weldra tot straatdemonstraties en gevechten met politie en troepen voerde, in handen lag van revolutionair bewuste, bolsjevistisch geschoolde arbeiders, maar van een beraamde opzet kan men in elk geval niet spreken. Toen de soldaten op de 12e maartGa naar voetnoot15. verder weigerden op de volksmassa's te schieten en zich met de arbeidersdemonstranten verbroederden was het pleit beslecht. Drie dagen later, de 15e maart, had zich uit liberale Doemaleden plus één socialist (Kerenski) een Voorlopige Regering geconstitueerd; dezelfde dag deed tsaar Nicolaas die als fungerend opperbevelhebber niet in de hoofdstad vertoefde afstand, toen bleek dat hij door al zijn generaals in de steek werd gelaten. Reeds de avond van de 12e had zich echter een Sovjet van arbeiders en soldaten in Petrograd gevormd, naar het model dat uit de revolutie van 1905 bekend was. Dit grote lichaam betekende een tweede machtscentrum vlak naast de Voorlopige Regering (aanvankelijk in hetzelfde gebouw, het Taurische paleis), en het bezat méér feitelijke macht dan de regering omdat het direct op de volksmassa's kon steunen. Overal in het land volgde men het voorbeeld van de hoofdstad, overal verrezen sovjets van arbeiders (op het platteland ook van boeren) en soldaten. Maar de bolsjeviki vormden in deze lichamen slechts kleine minderheden. Dit blijkt o.a. uit de samenstelling van het Centraal Executieve Comité dat gekozen werd door het Eerste Algemeen-russische Congres van Sovjetafgevaardigden van juni 1917. De bolsjeviki bezetten in dit Comité slechts 35 van de 250 zetels. Voorshands was er dus een machtsdualisme van Sovjet en Voorlopige Regering. De Voorlopige Regering bezat geen stevig gezagsapparaat. Tegen de wil van de Petrogradse Sovjet kon zij weinig beginnen. Had zij eigenlijk wel een politiek? Zij had bij haar optreden de verkiezing van | |
[pagina 168]
| |
een Constituante beloofd, maar kwam deze belofte, mede wegens de oorlogstoestand, voorlopig niet na. Doordat zij evenwel belangrijke vraagstukken, als de landverdeling onder de boeren, of de eisen van autonomie der niet-Grootrussische nationaliteiten, die begonnen waren zich te roeren, formeel overigens terecht aan de beslissingen van de Constituante meende te moeten overlaten, gebeurde er op deze gebieden niets. Of liever, er gebeurde tenslotte wel wat: de boeren gingen, vooral sinds de zomer, eigenmachtig over tot verdeling van de adellijke landgoederen en er vormden zich nationale comités of raden, zoals in de Oekraine, maar ook bijvoorbeeld onder de Kazachen of in Turkestan of Transkaukasië, die om autonomie vroegen. Al deze bewegingen vergroottende chaos en verminderden het gezag van de regering in Petrograd. Er was echter meer. Een cardinale kwestie werd de vraag, of de oorlog moest worden voortgezet en, zo ja, met welke doeleinden. De liberale ministers van de Voorlopige Regering, Miljoekov (buitenlandse zaken) en Goetsjkov (oorlog) die wilden vasthouden aan de ‘imperialistische’ oorlogsdoeleinden (o.a. beheersing van Constantinopel en de Zeestraten), vonden tegenkanting bij links en werden in mei door straatdemonstraties tot aftreden gedwongen, waarna zes gematigd-socialistische ministers tot de Voorlopige Regering toetraden. De gematigde socialisten wilden geen afzonderlijke vrede met de Centralen maar wel zo spoedig mogelijk een algemene vrede zonder annexaties of schadeloosstellingen. De bevolking was en bleef echter oorlogsmoe en het moreel van de soldaten bleek bij het zomeroffensief van juli 1917, dat goed was voorbereid en deskundig werd geleid, dusdanig slecht, dat aanvankelijke successen niet gehandhaafd konden worden. Het échec kwam toen dubbel hard aan. Daar ook de economische situatie niet verbeterde, valt het te begrijpen dat door de oorlogspolitiek de populariteit van de Voorlopige Regering om het zacht te zeggen niet toenam. Onder deze omstandigheden, nu de euforie over de val van het tsarisme weldra in teleurstelling begon te verkeren, vonden het principiële defaitisme van Lenin en zijn ultraradicaal programma in het algemeen, meer en meer weerklank. Lenin had in zijn Zwitserse ballingschap van 1914 af klassenstrijd in plaats van imperialistische oorlog gepredikt en gematigde socialisten allerwegen wegens hun stemmen voor de oorlogskredieten tot verraders van de arbeidersinternationale verklaard. Deze houding maakt begrijpelijk, waarom de Duitse legerleiding hem kort na de Februarirevolutie toestond door Duitsland naar Zweden te reizen, vanwaar hij op 16 april 1917 Petrograd bereikte. Daar verkondigde hij van meet af aan, dat het begin van de grote socialistische wereldrevolutie gekomen was. Tegenover de mensjeviki die voorlopig een burgerlijke fase van de revolutie voorzagen en aan de Voorlopige Regering voorwaardelijk wilden meewerken, stelde hij in zijn zgn. Aprilthesen de eisen: felle | |
[pagina 169]
| |
strijd tegen de Voorlopige Regering en haar oorlogspolitiek, alle macht aan de sovjets, directe nationalisatie van de grond, de banken, van alle productie en distributie van goederen. Hoewel zelfs het bolsjevistische partijcomité deze stellingen aanvankelijk met grote meerderheid verwierp, won Lenin reeds in mei op de Algemeen-russische bolsjevistische-partijconferentie het pleit en de goed georganiseerde propaganda der partij kon zich bij haar antioorlogscampagne nu ook tegen de gematigde socialisten keren. En terwijl, gelijk reeds vermeld, op het Algemeen-russisch Congres van Sovjetafgevaardigden in juni de bolsjeviki nog ver in de minderheid bleven, bleek bij een door het congres georganiseerde straatdemonstratie op 1 juli, waaraan meer dan een miljoen arbeiders en soldaten deelnam, dat 90% van de spandoeken bolsjevistische leuzen droegen zoals: ‘alle macht aan de sovjets’ en: ‘weg met de tien kapitalistische ministers’. Vijftien dagen later reeds schenen deze wensen verwezenlijkt te worden. Een regeringscrisis over de Oekraïense kwestie (de kadettenministers traden af omdat zij vonden dat aan de Oekraïense Nationale Raad te grote concessies waren gedaan) gaf aanleiding tot grote demonstraties van arbeiders, matrozen en soldaten, die - het is curieus - alweer spontaan waren in zover zij niet door de bolsjevistische partijleiding op touw gezet waren, omdat deze het moment prematuur achtte. Toch namen de bolsjevistische voormannen, toen de beweging succes leek te hebben, de leiding over om niet achteraan te lopen, nu de zaak eenmaal begonnen was. Maar de machtsgreep bleek inderdaad voortijdig: de Voorlopige Regering wist nog over voldoende betrouwbare troepen te beschikken en zij publiceerde bovendien, om de bolsjeviki als verraders verdacht te maken, documenten die moesten bewijzen dat Lenin uit Duitsland financiële steun had gekregen. Toen vlak daarop de berichten van de militaire tegenslagen van het front doorkwamen, sloeg de beschuldiging van verraad tegen de bolsjeviki sterk in en de regering liet de voornaamste bolsjevistische leiders arresteren (Trotski, Kamenev e.e.a.). Maar Lenin wist met Zinovjev te ontkomen en dook onder in Finland. Toch leek de revolutie over haar radicale hoogtepunt heen te zijn. Kerenski werd premier en vormde een gedeeltelijk nieuwe, in meerderheid rechts-socialistische regering. Het Centrale Executieve Comité van het Sovjetcongres noemde de ploeg van Kerenski ‘een regering tot redding van de revolutie’; het verzocht haar alle symptomen zowel van anarchie als van contrarevolutie de kop in te drukken, en zelfs de discipline in het leger te herstellen. Dit laatste gebeurde overigens niet, integendeel: de ontbinding begon juist nu in te zetten doordat vele boeren in het leger gewoon naar huis gingen om bij de grondverdeling aanwezig te zijn. | |
[pagina 170]
| |
De anarchie zette zich dus in versterkte mate voort en de bolsjeviki wisten zich spoedig te herstellen van de terugslag in juli. Het lagere kader was intact gebleven en van zijn onderduikplaats uit ging Lenin voort leiding te geven. Een contrarevolutie dreigde echter ook en de poging daartoe, begin september ondernomen door generaal Kornilov, de nieuwe opperbevelhebber, liep weliswaar op een mislukking uit, maar ondermijnde verder het gezag van Kerenski en zijn mederegeerders. De zaak was dat Kerenski en Kornilov wel aanvankelijk hetzelfde doel nastreefden: herstel van de orde in het leger, en dat zij ook enkele besprekingen hierover hadden gehad. Tenslotte bleek echter dat Kornilov, die overigens geen herstel van de monarchie wilde, toch een volledige militaire dictatuur in de zin had. Toen dit Kerenski duidelijk werd, stuurde hij Kornilov zijn ontslag (9 september). Kornilov, die op een eerder te Moskou gehouden Rijksconferentie (een voorlopige consultatieve volksvertegenwoordiging door Kerenski bijeengeroepen om de ‘levende krachten van het land’ achter zich te krijgen) luide was toegejuicht door de meer rechtse groeperingen, meende sterk genoeg te staan om de slag te wagen. Het bleek van deze politiek onervaren generaal een falikante misrekening. Rechts roerde zich niet, maar links, d.w.z. de Petrogradse Sovjet, des te meer. Zij organiseerde het verzet, bewapende de arbeiders en stuurde Kornilovs soldaten propagandisten tegemoet, die hen inderdaad wisten te bepraten ‘om niet tegen de revolutie te vechten’. Er is geen bloed gevloeid en de 15e september waren Kornilov en zijn hoge officieren reeds gearresteerd. De geschiedenis lijkt op een operette, maar de gevolgen waren voor alles wat gematigd dacht benauwend. Kerenski had de steun van uiterst links moeten aanvaarden om de coup van Kornilov te weren, maar voortaan gold hij in linkse kringen als een Kornilovist, d.i. een verrader van de revolutie, terwijl voor rechts vaststond dat hij Kornilov verraden had. Kerenski's balanceren tussen links en rechts kon zodoende niet lang meer duren. Vlak na de mislukte putsch van Kornilov wonnen de bolsjeviki reeds de meerderheid in de sovjets van Petrograd en van Moskou. Deze radicalisatie van de arbeiders, reeds eerder begonnen, wordt ook begrijpelijk wanneer men hun economische situatie wat nader bekijkt. Door de agrarische revolutie die volledig haar gang ging, verergerde de voedselsituatie in de steden. De transportmiddelen fungeerden steeds slechter, de productie en de afzet in de industrie daalden voortdurend. De leuze: vrede, land, brood, die de bolsjeviki luide verkondigden, sloeg derhalve steeds meer in. De kritiek op de Voorlopige Regering trof de mensjeviki en gematigde sociaal-revolutionairen evenzeer als de liberalen. Overigens nam door de bolsjevistische dreiging de eensgezindheid der gematigden niet toe, integendeel. Het onderlinge wantrouwen werd eerder sterker. De bolsjevistische dreiging was reëel. Lenin heeft de situatie als een | |
[pagina 171]
| |
volleerd strateeg uitgebuit. Hij zag reeds half september dat het gunstige ogenblik gekomen was, maar heeft nog moeite genoeg gehad het Centrale Comité van zijn partij te overreden. Pas op de 23e oktober (Lenin is dan terug in Petrograd) viel de beslissing en nog niet eens unaniem. Zinovjev en Kamenev waren tegen, uit vrees voor mislukking omdat volgens hen de meerderheid van het Russische volk nog niet bolsjevistisch was, maar ook uit een neiging tot bewandeling van meer legale wegen: via sovjets of Constituante. Pas vlak voor de coup, 6 november, gaven zij toe. Intussen was de voorbereiding reeds doorgezet. Hierbij trad vooral Trotski als doortastende tacticus naar voren. Hij wist de Petrogradse Sovjet, die hij voorzat, eind oktober te bewegen een Militair Revolutionair Comité, eveneens onder zijn voorzitterschap, in te stellen, met alleen bolsjeviki en linkse sociaal-revolutionairen als leden. Het moest ‘de verworvenheden van de revolutie verdedigen’. Deze ‘legale’ dekmantel heeft de medewerking vooral van het garnizoen enorm vergemakkelijkt. De machtsgreep van 7 en 8 november voltrok zich zonder veel bloedvergieten. Kerenski was naar het front om versterkingen te halen. Na urenlang beleg van de zetel der Voorlopige Regering, het Winterpaleis, waarbij alleen wat ‘junkers’ (officieren in opleiding) en een ‘vrouwenbataljon’ de regering verdedigden, moest deze in de nacht van 7-8 november capituleren. Inmiddels was - tactisch goed bekeken - de 7e te 11 uur 's avonds het Algemeen-russisch Congres van Sovjets bijeengekomen om het nieuwe regime te proclameren. De 8e 's avonds verschijnt Lenin ter vergadering en kondigt aan: ‘Wij beginnen nu met de opbouw van de socialistische orde’. Meteen werden decreten aangenomen over een onmiddellijke vrede en landverdeling, en werd een Raad van Volkscommisarissen (afgekort: Sovnarkom) ingesteld (de naam ministerraad leek tezeer op het oude regime). Alleen bolsjeviki kregen er zitting in. Hiermee was het pleit beslecht. Kerenski's contre-coup bleek op 15 november al mislukt. De rest van het land volgde spoedig het voorbeeld van de hoofdstad. Alleen te Moskou is verzet van betekenis geweest, met aanzienlijk meer slachtoffers dan de 6 doden van Petrograd. Merkwaardig: de verkiezingen voor de Constituante, die voor november waren vastgesteld, gingen toch door. De bolsjeviki hadden teveel kritiek gehad op het uitstel, dan dat ze ze nu konden afgelasten. Zij behaalden overigens, na hun geslaagde machtsgreep, niet meer dan 25% van de zetels. Maar aan een democratie in parlementaire stijl hadden zij nooit enige waarde gehecht. De 18e januari 1918 kwam de Constituante bijeen; de volgende dag was ze reeds ontbonden. Wanneer we de gebeurtenissen van het jaar 1917 overzien, kunnen we tot de volgende analyse komen. | |
[pagina 172]
| |
Allereerst moet worden erkend dat de Voorlopige Regering die kennelijk gefaald heeft, voor uiterst moeilijke taken heeft gestaan. Ook zonder de oorlog waren de opgaven, gezien de politieke verdeeldheid en de economische en sociale spanningen in Rusland, gigantisch geweest. De oorlog maakte echter alles nog veel moeilijker. Lenins simpele oplossing: lijd desnoods een nederlaag maar sluit dadelijk vrede en begin de klassenstrijd, heeft Rusland (bij de vrede van Brest-Litovsk in 1918) veel gebiedsverlies gekost en zou bij een Duitse eindoverwinning wel eens catastrofaal kunnen geworden zijn. Niemand van de leidende figuren behalve Lenin en enkele getrouwen wilde dadelijk vrede, maar de voortzetting van de oorlog, ook zonder eisen van annexaties of schadeloosstellingen, stelde het land voor ontberingen die alleen een eensgezind volk, geïnspireerd en straf geleid, zou kunnen hebben doorstaan. Niet echter het oorlogsmoede en duidelijk politiek verdeelde Russische volk, geleid door een regering die geen inspiratie vermocht te wekken. De oorlog was ook een motief voor de Voorlopige Regering om de bijeenroeping van de Constituerende Vergadering uit te stellen. Maar gelijk gezegd: het formeel ongetwijfeld democratische besluit, de grote vraagstukken van landverdeling en autonomie der nationaliteiten, vooral het eerste, op te schorten tot de Constituante erover zou beslissen, bleek praktisch niet te handhaven. De boeren wilden geen uitstel en gingen hun gang, de nationaliteiten evenzo. Rusland ging de weg van de anarchie op en begon in ontbinding te geraken. De voortzetting van de oorlog verscherpte ook de sociale nood van de arbeiders in de steden steeds meer, deed hen luisteren naar degenen die vrede en brood beloofden, evenzeer als de boeren de belofte van land, nu dadelijk, gretig inzogen. Alle problemen werden dus verscherpt. Misschien had een politiek genie oplossingen gevonden die geaccepteerd zouden zijn. Dit genie was er ook, maar niet bij de liberalen, of mensjeviki of sociaal-revolutionairen. Evenmin bij de voorstanders van een rechtse staatsgreep. Wèl bij de bolsjeviki. Hoe zwak en aarzelend was hun koers, vóór Lenin in Petrograd verscheen! Met zijn komst veranderde deze koers vrijwel op slag. De Duitse regering en generale staf, die Lenin een doorreisvergunning gaven in de hoop dat hij Rusland als tegenstander door zijn defaitistische agitatie zou verzwakken, hebben wel kort zicht gehad. Lenin bleek de grote strateeg te zijn, die wist wat hij wilde, die ook wist wat het volk niet meer wilde. Men kan natuurlijk zeggen, dat een revolutie gewoonlijk neiging tot radicalisatie heeft, doordat in een gezagcrisis het meest onmogelijke mogelijk lijkt. Men kan verder beweren dat Lenin een ‘realist’ was die geen middel schuwde tot het bereiken van zijn doel. Alles toegegeven, maar een volstrekte opportunist was hij toch niet. Hij combineerde leerstelligheid die van geen compromis met andersdenkenden principieel wilde weten met een grote soepelheid van tactiek, met een uitnemende | |
[pagina 173]
| |
blik op wat in de situatie mogelijk was, en met een diabolische gave tot uitbuiten van de zwakte van zijn tegenstanders. Hij was niet onfeilbaar: toen hij de leiding van de juli-opstand overnam liep hij te hard van stapel. Maar hij leerde van zijn fouten en hij appelleerde aan de volksmassa. Hij had, ook op de aarzelenden in eigen gelederen, een beslissend overwicht. Hij kreeg bovendien in Trotski een uiterst bekwame secondant. De persoonlijke factor werkte dus sterk ten gunste van de bolsjeviki. Plaats tegenover Lenin en Trotski de andere leidende figuren. Een Miljoekov die al dadelijk iets onhaalbaars nastreeft, een Kerenski, teveel man van het woord en politieke koorddanser, een Tsjernov, nog niet genoemde leider der sociaal-revolutionairen, die te laat inziet dat de landkwestie moet worden aangepakt en dan (september 1917) uit de regering treedt, een Kornilov die de strijdvaardigheid van de rechtse groeperingen en de loyaliteit van zijn eigen troepen schromelijk overschat. Geen van deze allen ook weet te spreken of te handelen naar het hart van de zich radicaliserende arbeidersmassa of van de naar land hongerende boeren. En in hun verscheidenheid van doelstelling en tactiek wantrouwen deze leiders elkaar. Kerenski, die aanvankelijk de enig acceptabele figuur voor alle gematigden leek, wordt tenslotte ‘verrader van de revolutie’, maar voor anderen ook: verrader van de poging tot herstel van de orde. En allen onderschatten de bolsjeviki, tot het te laat is. Als de Rode Garde zich tenslotte wapent tot de beslissende slag, is de rest als verlamd. Wat zou men ook verzet plegen? Wie zou men redden? Het regime van Kerenski? Als men de gebeurtenissen zo ontleedt, wordt de bolsjevistische overwinning weliswaar niet onvermijdelijk - wat is tenslotte onvermijdelijk in de geschiedenis? - maar wel begrijpelijk. Men kan ten hoogste zeggen dat, als het politiek genie van Lenin gehuisd had in een Kerenski of een Kornilov, ja dan..., misschien... Maar dan vergeet men toch weer dat het niet alleen Lenins politiek-strategisch talent, zijn realisme, is geweest dat hem heeft doen zegevieren, maar ook de bezetenheid van zijn maximalistisch geloof, dat hem en de bolsjeviki naar de overwinning droeg. Lenin geloofde in de overwinning, maar hij wist tevens dat zij een kwestie was van macht. Die macht verkreeg hij doordat de sovjets van Petrograd en Moskou, mede dank zij bekwame propaganda-activiteit, tenslotte in meerderheid bolsjevistisch werden; doordat de soldaten en matrozen in en om Petrograd voor het bolsjevisme gewonnen waren; doordat de vijanden van het bolsjevisme, hoewel ver in de meerderheid, verdeeld, zwak en apathisch waren en Lenin hiervan meesterlijk gebruik wist te maken. Lenin had zijn partij georganiseerd volgens het reeds vroeg door hem gepropageerde ideaal van een elite van volstrekt toegewijden. In 1902 | |
[pagina 174]
| |
smeedde hij een woord naar een bekend gezegde van Archimedes: ‘geef ons een organisatie van revolutionairen en we zullen Rusland ondersteboven keren’. In de Oktoberrevolutie heeft hij dit woord waar gemaakt.Ga naar voetnoot16. Th.J.G. Locher |
|