| |
| |
| |
Wat is en wat wil de theaterwetenschap?
1 | Theaterwetenschap is de wetenschap die het theater in al zijn verschijningsvormen tot studie-object heeft gekozen. |
| |
2 | Theater is een kunstvorm die gerealiseerd wordt door middel van het lichaam. |
| |
3 | Spel en nabootsing zijn de oerdriften waarop de kunst van het theater gebaseerd is. Een theatrale vertoning komt alleen dan tot stand, wanneer allen zich ervan bewust zijn dat de speler niet zichzelf is, maar een ander voorstelt. |
| |
4 | Het begrip theater dient ruim te worden opgevat. Gesproken en gezongen toneel, revue, variété, circus, ommegang, luister- en televisiespel, film, happening, poppenspel, dans en ballet, mime, pantomime zijn theatrale vormen en mitsdien voorwerpen van studie. |
| |
5 | Vier factoren bepalen de theatrale vertoning:
a: | het speelbaar gegeven |
b: | de speler |
c: | het speelvlak |
d: | de toeschouwer |
|
| |
6 | Het speelbaar gegeven kan een taalkunstwerk zijn, maar ook het beknopt opgetekende handelingsverloop van een improvisatie of een ballet, en ook een libretto. |
| |
7 | De spelers (waaronder mede te verstaan de regisseur, de decor-ontwerper en alle andere medewerkers) creëren de vertoning. Deze is het resultaat van collectieve arbeid. |
| |
| |
8 | Het speelvlak, de speelruimte, de schouwburg is medebepalend voor de vorm van het speelbaar gegeven en voor de theatrale vertoning. |
| |
9 | De toeschouwer brengt door zijn aanwezigheid en reactie de theatrale vertoning mede tot stand. |
| |
10 | De theaterwetenschap kent twee gescheiden-ongescheiden hoofdgebieden van studie: de dramatologie en de theatrologie. |
| |
11 | De dramatologie, ook dramaturgie genaamd, onderzoekt het speelbaar gegeven als een kunstwerk dat voor theatrale vertoning bestemd is. Zij vraagt in de eerste plaats naar de compositie en voorts naar de verdere elementen waaruit het samengesteld is. Betreft het een taalkunstwerk, dan nadert de dramatologie het terrein van de algemene literatuurwetenschap en de literatuurgeschiedenis, nationaal zowel als vergelijkend. Grensoverschrijdingen zijn onvermijdelijk en nuttig, mits de dramatoloog zich ervan bewust blijft dat hij in de eerste plaats te maken heeft met een theatraal, niet met een litterair kunstwerk. |
| |
12 | De dramatologie kan worden onderverdeeld in een theoretisch-systematisch en een historisch gedeelte. Beide zijn ondenkbaar zonder elkaar. |
| |
13 | De theatrologie onderzoekt de aspecten van de theatrale vertoning ten aanzien van speler, speelvlak en toeschouwer. Ook zij kan worden onderverdeeld in een historisch en een theoretisch-systematisch gedeelte. Zij vraagt b.v. naar de oorsprong van het theater, naar de ontwikkeling van de schouwburgvormen, naar de wijze van monteren in de loop der tijden, naar de spel- en regie-prestaties, naar de interpretaties van klassieke stukken en rollen, naar het publiek, naar de reactie van de overheid, naar het wezen van het theater, naar de psychologie van de acteur enz. |
| |
14 | De theatroloog zal een beroep moeten doen op de medewerking van de historicus, de ethnoloog, de psycholoog, de socioloog, de archeoloog, de kunsthistoricus, de musicoloog, de godsdienstfenomenoloog e.a., die zijnerzijds ook op zijn hulp kunnen rekenen. Alle wetenschappen zijn elkaars hulpwetenschappen. |
| |
| |
15 | Wanneer er geen theaterwetenschap bestond, zou een zo belangrijk en boeiend fenomeen als de commedia dell'arte met al zijn implicaties en consequenties nergens object van studie kunnen worden. |
| |
16 | De beoefenaar van de theaterwetenschap zal niet mogen vergeten dat hij ook historicus is. Hij zal zijn bronnen eerlijk en onbevangen tegemoet moeten treden. |
| |
17 | De theaterwetenschap is een cultuurwetenschap. |
| |
18 | De aanduiding theaterwetenschap is ontleend aan het Duits. In Duitsland werd de term Theaterwissenschaft in het begin dezer eeuw door Artur Kutscher ingevoerd. Toneelwetenschap zou wellicht beter klinken. Maar aangezien velen het begrip toneel als te beperkt ervaren, is - althans in Utrecht - de internationaal begrijpelijke term theaterwetenschap aanvaard. De toneelschrijver en regisseur August Defresne, pleitbezorger van het nieuwe vak, koos al in 1960 voor deze aanduiding. |
| |
19 | De Universiteit van Amsterdam heeft als omschrijving gekozen: dramaturgie en geschiedenis van de dramatische kunst. De eerste term vermoedelijk in aansluiting aan de aanduiding waaronder aldaar reeds eerder door de privaatdocenten Verhagen en Pos lessen in de dramatische compositieleer werden gegeven - de tweede term is wellicht overgenomen uit het Engels: dramatic art. |
| |
20 | Sinds bijna vijftig jaar hebben Nederlandse universiteiten voor het vak - onder welke namen het zich ook aandiende - belangstelling getoond. In 1918 werd J.L. Walch privaatdocent in de geschiedenis van het drama en het toneel te Leiden. Van 1924 tot 1939 was Balthazar Verhagen als privaatdocent in de dramaturgie te Amsterdam werkzaam. In 1953 werd hij als zodanig opgevolgd door W.Ph. Pos die sedert 1966 tevens te Leiden doceert. De Rijksuniversiteit Utrecht - die in 1919 aan de acteur-regisseur Willem Royaards een eredoctoraat in de letteren verleend had - creëerde in 1961 een afdeling theaterwetenschap als onderdeel van het instituut voor muziekwetenschap. Amsterdam vestigde in 1964 een gewone leerstoel met instituut, Utrecht volgde in 1966 met de benoeming van een ordinarius. |
| |
| |
21 | Wat de vestiging van leerstoelen in de theaterwetenschap betreft: de Nederlandse universiteiten zijn niet onder de eersten. Voorgegaan zijn o.a. Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Engeland, Denemarken, Zweden en de Verenigde Staten. Een speciale commissie van de Fédération Internationale pour la Recherche Théâtrale ijvert met succes voor de oprichting van leerstoelen en instituten ook in andere landen. |
| |
22 | Vrijwel over de gehele beschaafde wereld wordt de theaterwetenschap thans systematisch beoefend, getuige o.m. de internationale tijdschriften zoals Theatre Research/Recherches Théâtrales, Maske und Kothurn, The Tulane Drama Review en Revue d'Histoire du Théâtre. Er worden talrijke internationale congressen georganiseerd. Als voorbeeld diene het recente colloquium te Nancy van april 1967, gewijd aan het onderwerp Dramaturgie et Société aux XVIe et XVIIe Siècles. De theaterwetenschappelijke publicaties zijn zeer gevarieerd en talrijk. Vermeldenswaard in dit verband is de Enciclopedia dello Spettacolo in 9 delen (Rome 1954-1962). |
| |
23 | De kunst van de toneelspeler is transitorisch (Lessing); het toneel leeft zolang het doek op is (Hunningher). Het unieke gebeuren van de theatrale vertoning, haar onherhaalbaarheid, haar vergankelijkheid is een treffend symbool van het leven. De theatroloog ziet zich voor dezelfde methodische moeilijkheden geplaatst als de historicus. Zijn bronnen vindt hij voornamelijk in afbeeldingen, in mededelingen van tijdgenoten, aanwijzingen in de gesproken tekst. Voor het jongste verleden kunnen ook de grammofoonplaat, de geluidsband en de film diensten bewijzen. |
| |
24 | Een volledige en onbetwistbaar juiste reconstructie van een theatrale vertoning en van het theatrale verleden in zijn totaliteit is onmogelijk. De theatroloog heeft dit te aanvaarden. Elk historicus beseft dat voorbije tijden nooit geheel en al reconstrueerbaar zijn. Doch juist dit besefspoort hem aan om de beelden van het verleden te evoceren, het verleden te begrijpen. |
| |
25 | Het theater is altijd in zijn tijd, is altijd een weerspiegeling van zijn tijd. Kennis van het theatrale verleden draagt bij tot kennis van het verleden in zijn totaliteit en daardoor tot beter begrip van het heden. |
| |
26 | Een instituut voor theaterwetenschap zal - althans in Nederland - geen
|
| |
| |
| toneelmuseum, geen toneelschool en geen informatiecentrum voor het hedendaags toneel moeten zijn. Dergelijke instellingen bestaan reeds en functioneren voortreffelijk. Een instituut voor theaterwetenschap is een onderwijsinstelling voor toekomstige beoefenaren van de theaterwetenschap en tevens een research-instituut. Het feit dat Nederland in het Amsterdamse toneelmuseum een unieke en door buitenlanders hooggewaardeerde collectie bezit, doet de noodzaak van een dergelijke vakopleiding onmiddellijk inzien. |
| |
27 | Evenals de musicoloog thuis moet zijn op een instrument en de kunsthistoricus tekenstift en penseel enigszins moet weten te hanteren, zo ook dient de beoefenaar van de theaterwetenschap aan den lijve te ondervinden wat het ambacht van toneelspeler en regisseur inhoudt. In een instituut voor theaterwetenschap zal dan ook gelegenheid moeten worden geboden om de praktijk althans in grote lijnen te leren kennen. |
| |
28 | Steeds meer doet zich in ons land de behoefte gevoelen aan wetenschappelijk opgeleide artistieke adviseurs van de directie van toneelgezelschappen en van radio- en televisie-organisaties. Deze functie van ‘dramaturg’ is een van de maatschappelijke mogelijkheden voor de afgestudeerde. |
| |
29 | De toneelkritiek wordt in ons land niet altijd even deskundig beoefend. De toneelverslaggever van een dagblad is bovendien gedwongen zijn beoordeling in een onvoorstelbaar korte tijd te leveren. De nadruk valt in de regel op het stuk. Over de prestaties van spelers, regisseur en decor-ontwerper wordt meestal slechts summier gesproken. Daarbij zijn wel eens een duidelijk voelbare minachting voor de kunst van de acteur en een gebrek aan waardering voor het verzette werk bespeurbaar. |
| |
30 | De toneelrecensent Eric van der Steen schrijft in Litterair Paspoort van februari 1967 (jaargang 22, nr. 203, p. 29): ‘Serieuze toneelrecensenten plegen de teksten van de aan hen toevertrouwde stukken te lezen vóór zij naar de schouwburg gaan. Dit heeft onder meer het voordeel dat zij een belangrijk deel van hun kritiek, handelend over het stuk, rustig en met een helder hoofd in de loop van de dag voor de opvoering kunnen schrijven, daarbij niet afgeleid door wat de acteurs er van maken. Laat op de avond of diep in de nacht behoeven zij, vermoeid en slaperig als zij zijn geworden (zelfs na een meesterwerk), daaraan dan alleen nog maar toe te voegen wat de spelers en de regie ervan terecht hebben gebracht.’ |
| |
| |
31 | Dit citaat is tekenend voor de situatie op het gebied van de toneelkritiek. Er zou dringend verandering moeten komen. De instituten voor theaterwetenschap zouden hier goed voorbereidend werk kunnen verrichten. |
| |
32 | Verdere maatschappelijke mogelijkheden voor de doctorandus in de theaterwetenschap zijn:
cultureel ambtenaar bij rijk of gemeente,
leraar geschiedenis van drama en toneel aan een toneelschool,
medewerker aan een instituut voor theaterwetenschap. |
| |
33 | Aan de universiteiten van Amsterdam en Utrecht is het thans mogelijk een doctoraal examen in de theaterwetenschap af te leggen op basis van enig met goed gevolg gedaan kandidaatsexamen in de faculteit der letteren (b.v. in de klassieke talen, het Nederlands, in een der moderne talen, in de geschiedenis enz.). |
| |
34 | Indien onderwijsbevoegdheid in het vak van het kandidaatsexamen wordt verlangd, zal dit de studie (waarvan de duur voorlopig op twee tot twee en een halfjaar is gesteld), mede als gevolg van de dan vereiste didactisch-pedagogische scholing, met enkele maanden verlengen. De betrokkene zal dan, veelal eigener beweging, het vak waarin het kandidaatsexamen is afgelegd, als bijvak kiezen. |
| |
35 | Het moet van groot belang worden geacht dat een aantal leraren tevens theaterkenners zijn. Leraren die doctoraal examen in de theaterwetenschap hebben gedaan, zullen hun kennis overdragen op hun leerlingen en daardoor een waardevolle bijdrage leveren tot verruiming van het inzicht in de betekenis van het toneel, zodat op den duur de relatie toneel/publiek in ons land verbetert en ons volk meer ‘toneel-minded’ wordt. |
| |
36 | Typerend voor een groot aantal Nederlanders is wat Jan Wolkers een verpleegster laat zeggen die voor het eerst naar de schouwburg gaat (Een roos van vlees, Amsterdam 1963, pp. 118-119): ‘Ik ben nog nooit naar een toneelstuk geweest. Ik had er nooit zin in, ik dacht altijd dat het erg overdreven was en mal. Net zoals bij een opera waar ze ook tien maal staan te roepen dat ze zichzelf zullen doodsteken voor ze het doen. Maar toen zag ik een poosje geleden een stuk voor de televisie, kom, hoe
|
| |
| |
| heette dat nou? Nou goed, dat doet er ook verder niet toe. Maar dat vond ik zó goed. Ik wist niet dat toneel zo eenvoudig was.’ |
| |
37 | Waar een componist de techniek van het componeren kan leren en een schilder die van het schilderen, is het niet in te zien waarom niet ook een toneelschrijver zich systematisch met de techniek van de toneelschrijfkunst vertrouwd kan maken. Dit zou onder deskundige leiding kunnen geschieden, en voor de instituten voor theaterwetenschap is hier wellicht mede een werkterrein te vinden waar zij de helpende hand kunnen bieden. |
| |
38 | Aan de Utrechtse universiteit worden voor het vak theaterwetenschap thans de volgende colleges en practica gegeven:
capita selecta uit de geschiedenis van drama, toneel en ballet, |
dramatische compositieleer, |
toneelkritiek, |
hoorspel- en televisie-dramaturgie, |
theaterrecht, |
apparaat tot de studie der theaterwetenschap, |
inleiding tot het werk van de regisseur. |
|
| |
39 | In de loop der laatste zes jaren zijn in het kader van de colleges in de theaterwetenschap aan de Utrechtse universiteit o.m. de volgende onderwerpen behandeld:
Anderhalve eeuw dramaturgie van Kleist tot Albee (driejarig college), Theatrale vormen van de middeleeuwen, renaissance en barok (tweejarig),
De Commedia dell'arte, |
De geschiedenis van het hofballet, |
Theatrale vormen van de 19de en 20ste eeuw (tweejarig), |
Het lopende toneelrepertoire, |
Vergelijkende bestudering van toneelfragmenten met behulp van grammofoonplaten en geluidsbanden,
Analyse van dramatische teksten met het oog op hun karakter als toneelteksten. |
| |
40 | Het is zaak dat bij het onderwijs in de theaterwetenschap deskundigen uit de praktijk betrokken worden. Het Utrechtse instituut mocht voor
|
| |
| |
| gastcolleges ontvangen: Georges Vitaly (Parijs), Rogério Paulo (Lissabon), Peter Kleinschmidt (Kiel), Luc Lutz, Walter Kous, Hans van den Bergh, Krijn ter Braak, Lodewijk de Boer, Wim Vesseur, Leontien van Beurden e.a. |
| |
41 | Een voordeel van het specialisme theaterwetenschap voor de student zou kunnen zijn dat hij voorgelicht wordt over schrijvers wier dramatisch werk met zijn eigen specialisme niets te maken heeft. Een anglist b.v. verdiept zich uiteraard in het werk van Shakespeare, maar komt niets te weten omtrent Strindberg of Pirandello, tenzij hij Zweeds, resp. Italiaans als bijvak kiest. Volgt hij colleges in de theaterwetenschap, dan kan hij ook omtrent hùn werk iets vernemen. |
| |
42 | De theaterwetenschap vormt als bijvak - met een uiteraard gereduceerd programma - een goede aanvulling bij tal van doctorale studies, en dit niet alleen in de faculteit der letteren, maar ook in die der sociale wetenschappen en der rechten. |
| |
43 | Samenwerking met en stimulering van studententoneelverenigingen is voor een instituut voor theaterwetenschap zeer gewenst. |
| |
44 | Uitgebreider inlichtingen over de theaterwetenschap als universitaire discipline vindt men o.a. in de volgende geschriften:
A. Kutscher, Grundriss der Theaterwissenschaft, München 1949. |
C. Niessen, Handbuch der Theaterwissenschaft, Band i, i. Teil, Emsdetten 1949. |
H. Knudsen, Theaterwissenschaft. Werden und Wertung einer Universitätsdisziplin, Berlin usw. 1950 |
D.G. James (ed.), The Universities and the Theatre, London 1952. |
Reeks artikelen onder de titel: Die Theaterwissenschaft im Geistesleben der Gegenwart, in Maske und Kothurn iii, 1957, pp. 193-245. |
H.H.J. de Leeuwe, De wetenschap van het toneel, Amsterdam 1957. |
Dez., Een inleiding tot de studie der toneelgeschiedenis, in Rekenschap v (maart 1958). |
H. Kindermann, Theaterwissenschaft, in Das Atlantisbuch des Theaters, Zürich 1966, pp. 414-434. |
|
| |
45 | Het voorgaande moge beschouwd worden als antwoord op het gedachtencomplex, door collega Bomhoff in zijn opstel Problemen der dramaturgie
|
| |
| |
| ter sprake gebracht. In de nu volgende paragrafen zal op enkele bijzonderheden nader worden ingegaan. |
| |
46 | Dat het theater in een crisistoestand verkeert, is een zich vaak herhalend verschijnsel. Niet het toneel is dood, zoals thans gesuggereerd wordt, maar bepaalde dramatische vormen schijnen zich overleefd te hebben. Le théâtre est mort, vive le théâtre! |
| |
47 | Een toneelcrisis is geen aanleiding om waar dan ook ter wereld, leerstoelen in de dramatologie en theatrologie te vestigen. Om het theater uit een voorbijgaande impasse te helpen moet er gelegenheid geboden worden aan jonge schrijvers en spelers om te experimenteren. Een goed kunstenaar experimenteert altijd - crisis of geen crisis. |
| |
48 | De jongste toneelgeschiedenis biedt hiervoor voorbeelden te over; experimenterende toneelvernieuwers waren o.a.: Antoine, Stanislawski, Lugné Poë, Gordon Craig, Meyerhold, Tairoff, Claude Autant-Lara... Thans treden Jerzy Grotowski en Ludwik Flaszen in Polen op de voorgrond. |
| |
49 | Materiaal over het streven van Jerzy Grotowski en Ludwik Flaszen vindt men in de brochure Institut de recherches sur le jeu de l'acteur, théâtre laboratoire, Pologne, Wroclaw s.d. (1967). |
| |
50 | Elk theater dat zich als culturele instelling beschouwt, zal financieel gesteund moeten worden. Reeds het theater in het oude Athene werd door gemeente en particulieren gesubsidieerd. |
| |
51 | Subsidies aan de kunst, hoe hoog ook, mogen - mits goed besteed - nimmer als ‘buitensporig’ worden aangeduid. |
| |
52 | Dat het drama, wanneer het tevens een taalkunstwerk is, van twee kanten benaderd kan worden - nl. als literair kunstwerk en als kunstwerk voor het toneel - is nu eenmaal een feit. Men moet dit niet dramatiseren. De beoefenaars van de algemene literatuurwetenschap en van de theaterwetenschap, de nationale en vergelijkende literatuurhistorici moeten bij de bestudering van het drama samenwerken en elkaar niet de tekst uit handen grissen. Ze kunnen veel van elkaar leren. |
| |
| |
53 | De stille lezer van een dramatische tekst is niet beter en niet slechter dan de toeschouwer, mits hij maar niet denkt de enige, absolute en ideale interpretator te zijn. Die bestaat nl. niet. |
| |
54 | ‘Een ideale, tekstgetrouwe opvoering,’ zegt Bomhoff, ‘is onmogelijk.’ Inderdaad. Hieraan ontleent de theatrologie haar bestaansrecht. |
| |
55 | Er zijn vele soorten publiek en evenveel soorten toneelstukken. Elk publiek heeft recht op zijn toneelstuk. De beoefenaar van de theaterwetenschap zal dit - ondanks zijn eigen persoonlijke voorkeur - moeten beseffen en deze omstandigheid mede bij zijn studie dienen te betrekken. Hooghartigheid is uit den boze. |
| |
56 | Indirect kan de theaterwetenschap bijdragen tot de voorlichting en de z.g. verheffing van het publiek. |
| |
57 | Het is vreemd dat Bomhoff, sprekende over de Nederlandse toneelschrijfkunst, slechts Hooft, Breero en Vondel noemt, maar Heijermans niet. Onder de tegenwoordige dramatische auteurs van vaderlandse bodem (door Bomhoff eveneens niet gememoreerd) zou men kunnen wijzen op Lodewijk de Boer, Hugo Claus, Max Croiset, Manuel van Loggem, Harry Mulisch. Zo hopeloos staat het er toch ook weer niet voor! |
| |
58 | ‘Een gans leger van bekende en obscure, maar steeds vrijpostige vertalers staat ter beschikking’, schrijft Bomhoff. Deze uitspraak getuigt van weinig begrip voor de problematiek van het vertalen in het algemeen en van dat voor het toneel in het bijzonder. Mannen als Gerrit Kouwenaar, Evert Straat, Dolf Verspoor en Bert Voeten zouden zich terecht in hun beroepseer aangetast kunnen voelen. |
| |
59 | De aanduiding dramatologie is, voorzover mij bekend, in Nederland het eerst gebruikt door Hanno van Wagenvoorde in zijn geschrift Inleiding tot de dramatologie. Onderzoek naar de aesthetische basis van dramatiek, Amsterdam 1948 (Bomhoff, noot 3). |
| |
60 | Staigers Grundbegriffe der Poetik houd ik voor een van de belangrijkste bijdragen tot de problematiek van het drama. In mijn door Bomhoff
|
| |
| |
| aangehaalde brochure De wetenschap van het toneel heb ik dit duidelijk laten uitkomen (pp. 7 en 8). De lichte ironie waarmee ik een enkel punt gerefereerd heb, doet daaraan niets af en is misschien zelfs met mijn bewondering in verband te brengen. Wat niet zeggen wil dat ik het onvoorwaardelijk met Staiger eens ben (Bomhoff, noot 10). |
| |
61 | Door het mimisch uitbeelden van een epische tekst verandert deze essentieel. Charlotte Köhler, Henk van Ulsen e.a. hebben bij hun voordrachten gebruik gemaakt van bewerkingen. Het dagboek van een gek (naar Gogol van Luneau en Coggio) was tot een regelrecht monodrama herschreven (Bomhoff, noot 13). |
| |
62 | Wanneer men van een dramatische novelle spreekt, zou men - om reden van terminologische duidelijkheid - het adjektief tussen aanhalingstekens moeten plaatsen. Maar we hebben inmiddels geleerd een paradoxe term als episch theater zonder grafische onderscheidingstekens te accepteren. Toch blijf ik erbij dat met de term dramatisch het begrip theatrale vertoning verbonden is, hoe schitterend Staiger ook argumenteert (Bomhoff, noot 13). |
| |
63 | Het onderscheid dat ik tussen primair-dramatisch en secundair-dramatisch heb gemaakt, was een poging om een zuivere terminologie te bevorderen. Ook hier ben ik uitgegaan van het inzicht dat een dramatische tekst er is om gespeeld te worden (Bomhoff, noot 14). |
| |
64 | Regisseur en spelers zijn geen dictatoren, maar scheppende kunstenaars. De toeschouwer behoudt het recht het resultaat van hun arbeid te verwerpen, maar hij die de dramatische tekst alleen léést, mag niet menen dat zijn interpretatie de enig juiste is. Elke interpretatie is een beperking (Bomhoff, noot 22). |
| |
65 | Aan de reeks van grote Duitse Shakespeare-interpretatoren, door Bomhoff genoemd, zou de toneelhistoricus gaarne de namen van de hertog van Meiningen, van Reinhardt en Jessner toegevoegd hebben gezien. |
| |
66 | Een bloeiend universiteitstoneel - wie zou het niet toejuichen? Utrecht heeft voor de muziekbeoefening reeds een universiteitscantor. Waarom zou er geen universiteitsfactor bij kunnen komen? (Bomhoff, noot 34). |
| |
| |
67 | Moet hieraan nog worden toegevoegd dat de ethische doelstelling van de theaterwetenschap is: eerbied te wekken voor de kunst van het theater? Ik dacht van niet... |
Utrecht, juni 1967
H.H.J. de Leeuwe
|
|