Forum der Letteren. Jaargang 1965
(1965)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Het proces van spreken en verstaanMen gaat bij alle filologisch en linguïstisch onderzoek uit van de stelling dat taalmanifestaties in geschrift en klank het mogelijk maken inzage te krijgen in de meer verborgen systematiek, die aan het concrete taalgebruik ten grondslag ligt. Men onderscheidt daartoe in feite steeds tussen een manifest en een immanent aspect van taal. Bepalen wij ons gemakshalve tot de akoestische manifestatie, dan komen voor de taalbeschrijving in aanmerking klanken die waarneembaar en dus ook meetbaar zijn en die beschouwd kunnen worden als het resultaat van wat ‘in taal’ gedacht kan worden. Over dit laatste, noodzakelijk aanwezige aspect bezitten wij geen direct waarneembare en meetbare gegevens. Zelfs moet men rekening houden met de omstandigheid dat dit denken ‘in taal’ een generatieproces vormt dat geen zichtbare of aanwijsbare oorzaak hoeft te hebben, noch ook tot een akoestisch resultaat hoeft te leiden. Zo kan er sprake zijn van het optreden van ‘taal’ dat alleen introspectief waargenomen kan worden. Dit kan zich met name voordoen bij dromen, waarvan men zich naderhand kan herinneren dat ze een belangrijke verbale component hebben gehad.Ga naar eindnoot1. Op grond van dit intern taalgeneratieproces zal men ook rekening moeten houden met de mogelijkheid dat er spraak gegenereerd kan worden die niet uitsluitend door omstandigheden van buiten af ingegeven hoeft te zijn; m.a.w. de situatie in taalkundige zin hoeft niet altijd bepalend te zijn voor het taalgebruik. Zo vroeg mijn oudste zoontje bij de eerste aanblik van de in de zon badende pier in Scheveningen, waarop ik bovendien met zoveel woorden zijn aandacht vestigde: ‘Pap, wat eten bisons?’ Het ligt niet in de bedoeling een fenomenologie van taal te geven. De beide genoemde voorbeelden, de droom met verbale inhoud en de non sequitur, zijn alleen bedoeld als illustraties van de verscheidenheid waarmee ‘taal’ zich aan kan dienen en in aansluiting daarop te benadrukken dat ‘taalgebruik’ in linguïstische zin een noodzakelijke doch drastische beperking inhoudt van het veelzijdige verschijnsel ‘taal’. Men kan zich evenwel niet aan de indruk onttrekken dat in de praktijk van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taalbeschrijving de linguïst wel eens al te gemakkelijk heenstapt over de moeilijkheid precies aan te geven wat hij onder taalgebruik verstaat. Erger nog, bij de beschrijving van de moedertaal met name kan het lijken alsof zijn impliciete kennis van het systeem een overwegende rol speelt bij het aanleggen van criteria voor wat tot ‘normaal’ taalgebruik toegelaten kan worden. In feite dreigt hier een gevaar voor idealisering van de spraak zoals hij in feite reilt en zeilt, resulterende in het bestuderen van alleen die taaluitingen aan de hand waarvan de veronderstelde taalsystematiek het zuiverst aangetoond kan worden. In het hiervolgende zullen de grenzen van het toelaatbare taalgebruik dan ook wat wijder gesteld worden, waarbij de nadruk zal vallen op de normale afwijkingen van de geïdealiseerde vorm waartoe men zich in een puur linguïstische beschrijving meent te moeten beperken. Deze taakverruiming kan in het algemeen aangeduid worden als de bestudering van het proces van spreken en verstaan. Dat een dergelijke gerichtheid heel wat minder schone en voor direct linguïstisch gebruik geschikte resultaten oplevert, werd reeds treffend aangeduid door de psycholoog H. Heath Bawden in de volgende bewoordingen: ‘Just as walking is a series of incipient falls forward, checked at the right juncture for the production of the resultant locomotion, so our normal (ordinary) speech and writing experience is simply a perpetual process of gradual improvement on our past mistakes, a mere refinement of the grosser errors of childhood and infancy by the use of the very flexible and variant symbols which make up our language’.Ga naar eindnoot2. En dit werd geschreven in 1900, 50 jaar voordat het regelmechanisme in het menselijk organisme zijn wetenschappelijk brevet ontving in de formulering van de cybernetica. Het is de stellige overtuiging dat dit proces vooralsnog niet ten naaste bij doorgrond is, die aanleiding heeft gegeven tot het concentreren van de aandacht op aberraties die mogelijkerwijs iets meer aan het licht kunnen brengen over het functioneren van dit gecompliceerde proces. Het doel dat hierbij voor ogen staat is een veel pretentieuzere werkwijze dan bij een zuiver linguïstische beschrijving wordt nagestreefd. Bij de laatste is veeleer sprake van een methodiek die een mogelijke representatie geeft van de aanwezigheid van een systematiek van taalgegevens voor een bepaalde taal. Zij beoogt niet in de eerste plaats een realistisch beeld te geven van hoe men zich de ordening van de taalgegevens bij de taalgebruikers moet denken. Eerder gaat het hier om een abstracte verantwoording. Bij de bestudering van het proces van spreken en verstaan daarentegen wordt wel degelijk gestreefd naar een realistische verantwoording van hoe de organisatie van taalgegevens bij de taalgebruiker ingericht is.Ga naar eindnoot3. Een dergelijke verantwoording vereist nauwgezette bestudering van perifere processen, zoals de articulatie en receptie van spraakklanken, alsmede het opstellen en toetsen van hypotheses van processen van hogere orde, zoals het genereren en het herkennen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taalpatronen. Het is binnen het bestek van dit artikel niet wel doenlijk een uitvoerige beschrijving te geven van de theoretische gronden waarop een dergelijke studie gebaseerd moet worden.Ga naar eindnoot4. Toch lijkt het nuttig te trachten althans enige aandacht te besteden aan de voorwaarden, waaraan voldaan moet worden voor en aleer er sprake kan zijn van de voltrekking van dit proces. Er moet voldoende motivering zijn: als de pragmatische drijfveer ontbreekt, die aanleiding geeft tot contact met anderen, is iedere taalontwikkeling onbestaanbaar. Het volledig ontbreken van de wil tot contact met de medemens zal leiden tot autisme en niet tot taalontplooiing. Is deze drijfveer wel aanwezig en heeft de normale taalontwikkeling zich kunnen voltrekken dan kan aan het proces van spreken en verstaan worden deelgenomen. Wat gedacht en beleefd wordt moet dan, in woorden gevat, geconceptualiseerd en tegelijkertijd krachtens conventioneel geldende taalregels geformuleerd worden. Dit stadium in de keten kan met een woord ontleend aan de machinetaal de programmering genoemd worden. Is het programma eenmaal overzien dan volgt de besturing die het geprogrammeerde taalsegment in de juiste tijdvolgorde in aanmerking laat komen voor uiteindelijke concretisering als gearticuleerde klanken. Bij het verstaan moet wederom de wil voorzitten met de ander in contact te treden; dit schept de mogelijkheid dat de akoestische trillingen nu via het oor, dat als een soort selectief filter werkt, tot verwerking komen in de vorm van de hoorder bekende taalbouwsels met hun bijbehorende betekenissen. De vraag die nu expliciet gesteld kan worden is deze: kunnen de ontsporingen (die al of niet gedetecteerd worden door spreker en/of hoorder) inzage geven in de dieper gelegen factoren die een rol spelen bij het proces van spreken en verstaan en zouden die derhalve linguïstische importantie kunnen hebben? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Vormen van taalfoutenIeder van ons kent de moeilijkheden van het kind in de taalverwervingsfase, dat zijn taal leert beheersen via vele vergaloperingen. Daarnaast kan men aan schrijffouten en tikfouten denken die ons vaak hardnekkiger lijken te achtervolgen dan de akoestische vanwege hun potentiële duurzaamheid. Men kan vervolgens pathologische spraak- of taalstoornissen opvoeren, die men tot de afasieverschijnselen moet rekenen of in mildere vorm tot stotteren. Daarnaast zijn er de psychologisch interessante Fehlleistungen die iets over de spreker of hoorder qua persoon zeggen maar niet primair over de taalsystematiek. Voorts de typische moeilijkheden bij de verwerving van een vreemde taal die wel in verband staan met de wetmatigheden van de moedertaal maar toch al een sterk individuele component bevatten, samenhangend met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aard van gevorderdheid en in het algemeen de voorgeschiedenis van de lerende. Dergelijke en met nog andere categorieën als lees- en hoorfouten uit te breiden taal- of spraakfouten zullen hier niet nader besproken worden. De taalfouten die wel geanalyseerd zullen worden zijn alle van het type van spontane versprekingen bij onvoorbereid spreken, d.w.z. wanneer niet van een geschreven tekst gesproken wordt. Het criterium voor toelating tot de verzameling is of de fout a.h.w. mechanisch geduid kan worden door naburige klanken of klankgroepen als conditioneringsfactoren te erkennen zonder de spreker nader over de fout te interpelleren. Het is curieus te vermelden dat de stereotype reactie van degenen die voor het eerst met het probleem van taalfouten geconfronteerd worden is, dat men juist aan psychologisch onthullende versprekingen in de eerste plaats denkt. Wie daarover meer wil weten zij verwezen naar Freuds Zur Psychopathologie des Alltaglebens, 1904. Wanneer men iemand dwingt in snel tempo ‘De kat krabt de krullen van de trap’ te zeggen, dan zullen de optredende fouten evenwel meer zeggen omtrent articulatiegewoonten dan psychische gesteldheid. Het zijn dus alle per se psychologisch oninteressante gevallen die in het materiaal voorkomen. Zij zijn de vrucht van een klein jaar goed opletten zonder anderen, i.c. de bronnen, over de opzet in te lichten en zijn verzameld in gesprekken in werk- en huiselijke kring. Alle interpretaties zijn voor rekening van de auteur. Uiteraard is er hier slechts ruimte voor een selectie uit een verzameling die zelf hoogst selectief tot stand is gekomen. Wat ik niet direct kon doorzien werd niet opgenomen. Ik spiegel mij hierbij aan de oudste bron waar sprake is van een gesystematiseerde verzameling van de hier bedoelde en ook anderssoortige taalfouten, R. Meringer die constateerde: ‘Der Zufall ist beim Versprechen vollkommen ausgeschlossen, das Versprechen ist geregelt’.Ga naar eindnoot5. Een echo hiervan is te vinden in een zeer recente Engelse studie van J. Morton (1964): ‘errors do not just happen, but are caused’.Ga naar eindnoot6. Een linguïst van onze eigen tijd, E.H. Sturtevant, achtte de studie van ‘lapses’ onontbeerlijk voor een begrip van klankverschuivingen. Voor hem geldt ‘A lapse is an unintentional innovation’Ga naar eindnoot7. en kan bij hardnekkige herhaling tot assimilatie en dissimilatie van naburige klanken aanleiding geven. Vooral de laatste tijd hebben de studies van de neuro-psycholoog K.S. Lashley inspirerend gewerkt op enkele jongere psychologen. In zijn studie The Problem of Serial Order in Behavior (1951)Ga naar eindnoot8. gaat Lashley ervan uit dat het produceren van spraak, de interactie van minstens drie en misschien wel vier voorname neurologische systemen in het geding brengt die wel onderling samenhangen maar toch onafhankelijk variabel zijn (o.c. 115), t.w. 1) het activeren van uitdrukkingseenheden, zoals woorden die geen temporele relaties bevatten, 2) wat hij noemt de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘determining tendency’ of voorstelling, 3) apart volgordeschema. Bij deze beschouwingen die een algemeen karakter dragen en een bijdrage willen vormen tot het verkrijgen van inzicht in de verscheidenheid van duidelijk gestructureerde handelingsprocessen, zoals b.v. het stappen of draven van een paard, de bewegingen van de musicus op zijn instrument e.d., vormt de studie van ordening in de tijd van taalgegevens zo'n belangrijke rol omdat de problemen die daarbij opgeroepen worden z.i. kenmerkend zijn voor bijna alle andere hersenactiviteiten (l.c. 14). In zijn uiterst lezenswaardige studie verwerpt hij categorisch de voorstelling als zou taalgebruik een eenvoudige aaneenschakeling van elementen zijn, als zou het ene woord het andere uithalen a.h.w., of het ene foneem het volgende. Bij de perceptie verwerpt hij eveneens een dergelijk eenvoudig stramien, hetgeen hij o.m. toelicht aan de situatie van de simultane vertaling. Dit geschiedt zonder gedachte aan de individuele woorden maar veeleer wordt, via een begrip van het gezegde, eventueel met woorden van een geheel verschillend opeenvolgingsschema in de tweede taal een overeenkomstige bedoeling tot uitdrukking gebracht. Als ander voorbeeld van een dissociatie tussen het bedoelde, het idee, en de volgorde van de uit te voeren handelingen noemt hij de hardnekkige tikfouten wanneer een bepaalde letter tweemaal getikt moet worden. Het idee van het dubbele overheerst en kan ten onrechte andere letters involveren dan de bedoelde, b.v. look verschijnt als lokk, ill als iil. Voorts wijst hij op de vlotheid waarmee kinderen een geheimtaal leren hanteren waarbij b.v. de beginconsonant(en) van woorden naar achter geschoven worden en van een vaste klinker voorzien: etha, aswa, ooima eerwa. In dit verband vestigt hij ook de aandacht op zg. Spoonerisms, waarbij al of niet bewust omkeringen van woorden of woorddelen optreden die meestal een komisch effect krijgen, b.v. waste makes haste voor haste makes waste, our dear old queen wordt our queer old dean. ‘From these considerations it seems to follow that syntax is not inherent in the words employed or in the idea to be expressed’ (l.c. p. 119). Het is misschien al wel duidelijk geworden hoe dicht een dergelijke benadering staat bij een realistisch model van de wijze waarop taal gegenereerd wordt. Het is dan ook geen wonder dat enkele jongere psychologen, de reeds genoemde Morton6 en MacNeilageGa naar eindnoot9., zich enerzijds beroepend op Lashley en anderzijds op de ideeën van Chomsky trachten experimenteel aan te tonen dat er sprake is van een dergelijke hiërarchie van bedoeling, programmering, uitvoeringsprocessen. Morton koos daarvoor als materiaal de fouten die optreden bij het snel hardop lezen van passages Engels van nulde tot achtste orde benadering naar frequentie, terwijl MacNeilage van tikfouten is uitgegaan. Alle beschouwingen die totnogtoe vermeld zijn, hebben deze overweging gemeen: bij het proces van spreken en verstaan is er sprake van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zekere strategie die bepalend is voor de volgorde van handelingspatronen en die resulteert in wisselende steekgroottes die op hun beurt de sleutel vormen bij het verstaan. Aangetoond moet echter worden in hoeverre die strategie samenvalt met de hiërarchische ordening van taalgegevens zoals die in de linguïstiek gehanteerd wordt: semantiek, grammatica, fonologie. Om op bekende grond te blijven zal in het volgende alleen melding gemaakt worden van die fouten die binnen een taalkundig bestek verklaard kunnen worden en daarmee hopelijk iets onthullen van de actieve integratieve processen die bij het spreken en verstaan optreden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Classificatie van spontane versprekingenAan de hand van de bij de versprekingen optredende volgordeverstoringen kunnen drie categorieën onderscheiden worden, t.w. I Anticipaties, wanneer een bepaald taalsegment eerder gesproken wordt dan bedoeld was en dan meestal een ander segment vervangt; II Perseveraties, wanneer een bepaald taalsegment dat al te rechter plaatse gebruikt was even later ten onrechte herhaald wordt, meestal ook weer met onderdrukking en vervanging van het daar behorende segment; III Verwisselingen of transposities, wanneer twee taalsegmenten volledig van plaats verwisselen (in de taalkunde ook bekend onder de naam metathesis).
De grootte van de taalsegmenten die hierbij in het geding waren vormt een tweede criterium waarop de versprekingen nader onderverdeeld kunnen worden. In het vervolg worden dan ook onderscheiden
Tabel I geeft een overzicht van de eerste 500 genoteerde versprekingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. AnticipatiesAls voorbeelden anticipaties van syllaben:
Anticipatie van klinkers: totaal 126.
De meest voorkomende bleken /i, y, e/ en /εi/ te involveren:
Anticipatie van enkele consonanten: totaal 130, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen prevokale en postvokale consonanten waarvan de eerste 100 maal bij versprekingen van deze soort betrokken waren en de postvokale de resterende 23 maal.
Anticipatie consonantgroepen (totaal 100); hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen initiaal, mediaal en finaal, die resp. 74, 9 en 17 opleveren. Deze groep versprekingen kan nog nader onderverdeeld worden naar de aard van het vervangingsproduct: dit kan nl. een reductie zijn waarbij de oorspronkelijke groep één of meer consonanten verliest onder invloed van een naburig foneem of groep, b.v. met de preker proberen in de pas te komen, i.p.v. spreker. Daarnaast kan men onderscheiden: vervanging;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte kan ook additie van een of meer fonemen optreden: stamenstelling, kwonsekwentie. Al de in deze rubriek vermelde versprekingen treden aan het begin van een woord op. Ook mediaal en finaal kunnen dergelijke verschijnselen opgemerkt worden, hoewel totnogtoe in het materiaal de reducties tot de beginpositie beperkt zijn gebleven.
De volgende tabel geeft een overzicht van de bovenvermelde anticipaties, onderverdeeld in positie van voorkomen in het woord en in termen van reductie, vervanging en additie met de betreffende aantallen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel II Anticipatie consonantgroepen.Totaal 100, waarvan initiaal 74, mediaal 9, finaal 17.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. PerseveratiesZoals Tabel I laat zien, komen ook hier geen voorbeelden van hele woorden voor.
Van de lettergreepperseveraties kan als voorbeeld gelden: ik zag dat er gevlagd wacht, i.p.v. werd.
Van de klinkers, die bij dit soort versprekingen in het geding zijn, vallen vooral op /i/ en /y/, zoals
Bij de consonanten kan men weer onderscheiden naar plaats t.w. initiaal
Bij de verschijnselen die consonantgroepen betreffen (24) bestaat het grootste deel (20) uit addities:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. VerwisselingenHier treden wel versprekingen op die hele woorden als elementen betreffen:
Met betrekking tot syllaben:
Enkele consonanten:
Klinkeromzettingen zijn:
Het is alles bij elkaar een kleine groep, zodat het weinig zin heeft hieraan conclusies te verbinden. Toch is het opvallend dat er geen verwisselingen van consonantgroepen genoteerd zijn. Met deze laatste opmerking zijn we langzamerhand gekomen aan een interpretatie van de resultaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. DiscussieHet meest opvallend is wel dat de anticipaties verre in de meerderheid zijn t.w. 76,8% van alle voorkomende versprekingen (1). Meestal strekten deze anticipaties zich uit over spraakuitingen groter dan een enkel woord (2). Bovendien komt de beginpositie van het woord een belangrijke gewichtsfactor toe (3). (1) Ten aanzien van het grote kwantitatieve verschil tussen anticipaties en perseveraties kan opgemerkt worden dat dit ook bij Meringer (1895) gevonden werd. Onafhankelijk van hem leek het bij perseveraties vaak waarschijnlijk dat hier vermoeidheids- of ouderdomsverschijnselen een rol speelden. Hijzelf ging zo ver met het stellen dat dit verschijnsel zo zelden bij jonge mensen voorkwam dat er hier sprake zou zijn van ouderdomsverschijnsel, hetgeen hij later toch weer herroepen heeft (1908). (2) Het lijkt in dit stadium niet al te gewaagd te veronderstellen dat bij het normale spreken eenheden groter dan een enkel woord eigenlijk gelijktijdig in het geding zijn, of in Lashley's termen ‘There are indications that, prior to the internal or overt enunciation of the sentence, an | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aggregate of word units is partially activated or readied’ (l.c. blz. 119). Dit kan zelfs zover gaan in het geval van spreekwoordelijke of staande uitdrukkingen dat er complete omzettingen van woorden optreden, die niet opvallen zoals die, welke uiteindelijk geleid heeft tot de twee geaccepteerde varianten iemand een riem onder het hart steken en iemand een hart onder de riem steken. In gevallen van anticipatie van consonantgroepen kan men stellen dat er bovendien sprake is van een zekere dominantie van sommige veel gerealiseerde groepen, waarbij het bovendien opvalt dat er veel meer addities optreden dan reducties. Dit zou m.i. kunnen wijzen op een hoge graad van integratie van dergelijke groepen, b.v. br, bl, pr, sx, st, enz. (3) De dominantie van de beginfonemen zou kunnen duiden op een soort alfabetische ordening in het geheugen. Het is inderdaad verbluffend gemakkelijk woorden te genereren op commando beginnend met een bepaald foneem; heel veel moeilijker om dit te doen voor eindfonemen. De algemene conclusie die hieraan verbonden zou kunnen worden is dat er op het programmeerniveau eenheden van wisselende grootte in het geding zijn, dat m.a.w. de taalgebruiker beschikt over een directe toegang tot het taalgeheugen dat op afroep beschikbaar heeft hele woorden, lettergrepen, consonantgroepen en individuele fonemen, naar gelang de eisen van het ogenblik. Totnogtoe is heel weinig gesproken over de perceptieve kant van het proces van spreken en verstaan. Allereerst moet opgemerkt worden dat alle vermelde en dus genoteerde versprekingen inderdaad als zodanig gehoord zijn. Jammer genoeg is aanvankelijk verzuimd te noteren in hoeverre de spreker zich van de verspreking bewust toonde en tot correctie is overgegaan. Als een ruwe schatting mag gesteld worden dat in minder dan de helft van de gevallen degeen die zich versproken had zich gecorrigeerd heeft. Zelfs in die gevallen waarin bij wijze van steekproef dit wel gebeurde kon bij navraag vaak vastgesteld worden dat hij zich dit niet bewust was geweest. Men mag rustig aannemen dat de versprekingen die hier opgevoerd zijn bijna alle een hoogst onschuldig karakter droegen, d.w.z. niet tot zotte situaties aanleiding hebben gegeven en in feite dus bijna steeds praktisch betekenisloos gebleven zijn. Dit verklaart wellicht dat ze ook meestal andere gesprekspartners dan de met gespitste oren luisterende auteur onopgemerkt zijn gepasseerd. Dit zou mede pleiten voor de veronderstelling dat bij het luisteren zich een proces voltrekt geheel analoog aan dat bij het spreken, t.w. dat er bemonsteringen genomen worden van wisselende steekgrootte en dat de afwijkingen, mits niet tot significante, betekenisdragende effecten aanleiding gevend, a.h.w. binnen de perceptieve taaltoleranties vielen. Meer en meer wint het inzicht veld dat juist bij de perceptie geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woord voor woord, laat staan foneem voor foneem bemonstering uitgevoerd wordt. Dit verklaart ook dat de sprekers zich vaak niet van hun fouten bewust zijn. In de inleiding is gesteld dat bestudering van versprekingen zou kunnen leiden tot een beter inzicht in de organisatie van taal bij de gebruikers. In de gangbare linguïstische beschouwingswijze leert het taalgebruik hoe het taalsysteem geconstitueerd is. In feite berust deze zienswijze op een zekere vooringenomenheid in die zin dat men geneigd is alleen die taalgebruiksmomenten te accepteren die zich tot de meest doorzichtige systematiek lenen. Dit is op zichzelf wellicht een gerechtvaardigde reductie zolang niet impliciet aangenomen wordt dat de resulterende beschrijving in feite ook het gedrag van de taalgebruiker representeert. In de praktijk van het taalonderzoek is het veeleer zo dat er sprake is van een geïdealiseerde taalgebruiker die, als hij zich aan de regels hield, automatisch en foutloos (!) zijn betreffende taal zou hanteren. Deze theoretische linguïstiek heeft in ieder geval bestaansrecht maar zou m.i. alleen maar winnen, wanneer de resultaten van experimenteel onderzoek de linguïstische uitkomsten zouden bevestigen. De belangrijkste konsekwentie van de bestudering van versprekingen is m.i. geweest het inzicht, dat weliswaar de taalgebruikers minder ideale vertolkers zijn van de door de linguïst gepostuleerde taalsystematiek, maar juist in dit van het ideale afwijkend gedrag een opening gunnen in de hiërarchische ordening van de taalgegevens. Verdere bestudering hiervan, met name in de vorm van experimenten in de trant van de bovengenoemde auteurs, Morton en MacNeilage, zou kunnen leiden tot een verruiming van de notie ‘taalgebruik’. Op deze wijze werkend wordt de taalonderzoeker gedwongen expliciet te stellen, in een hypothetische vorm, hoe hij denkt dat het proces van spreken en verstaan zich in een bepaalde taal voltrekt en te verifiëren in hoeverre deze hypotheses houdbaar zijn. Een dergelijke aanpak kan men misschien zien als een aantasting van de autonomie van de linguïstiek en het binnenhalen van niet intrinsiek linguïstische methodes. Een veel positievere interpretatie van een dergelijke verruiming van het veld van onderzoek zou kunnen luiden dat de linguïstiek zich verbreedt en niet langer meer streeft naar het behoud van wetenschappelijke autarkie, maar royaal zijn grenzen openzet en als gelijkgerechtigd partner deel wil nemen aan het wetenschappelijk ruilverkeer dat reeds door andere disciplines wordt in stand gehouden. A. Cohen |
|