Forum der Letteren. Jaargang 1965
(1965)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |||
Sir Winston Spencer Churchill30 Nov. 1874-24 januari 1965Ga naar voetnoot*Op Vrijdag 10 mei 1946 werd in de Pieterskerk aan de man, die wij nu hier herdenken, het ere-doctoraat aan onze Universiteit verleend. Het was de toenmalige rector-magnificus, prof. Escher, die in zijn openingswoord het motief voor dit eerbewijs vermeldde: het was op grond van het derde motief, niet om reden van wetenschappelijke arbeid, noch om bijzondere verdiensten voor onze universiteit, maar bestemd voor die personen - ‘zeldzaamste groep’, zo werd gezegd - ‘die door hun morele kwaliteiten en hun karakterhouding de loop der geschiedenis in een gunstige zin hebben beïnvloed’. Het lijkt, mede in het licht der lofredenen, die ons thans van alle kanten overstromen, bijna een ‘understatement’. Churchill, tot wie de woorden van de rector kennelijk wel goed waren doorgedrongen, verklaarde met die ondertoon van ironie, die hem nimmer geheel verliet, het voor de promotor - onze oud-collega Cleveringa - moeilijk genoeg om voor deze motivering het bewijs te leveren. Maar hij was geleidelijk door het betoog van zijn promotor in de weerstand van zijn natuurlijke bescheidenheid ondermijnd en van diens gelijk overtuigd geraakt. Zie, wat Sir Winston hier uit eigen, geïroniseerde, ervaring aanduidt, overkomt menigeen, die zich met Churchills leven bezig houdt. Een zijner beste biografen, Lewis Board, erkent zich aan zijn arbeid gezet te hebben met de opzet, nu eens uit de doeken te doen, hoe een sluw politicus zijn leven kan doorbrengen met het ontsnappen aan de gevolgen van zijn dwalingen en blunders en hoe hij zijn politieke échecs in triomfen kan doen verkeren. Maar Broad werd onderweg door de feiten bekeerd en tot bewondering van de grote staatsman-patriot gedwongen. Het is een ervaring, waaraan geen levensbeschrijver van Churchill, die zijn taak kritisch aanvangt, maar zich aan de onweerlegbare feiten overgeeft, ooit ontkomt. Dit betekent niet, dat Sir Winston alleen voorwerp van hagiografie of heldenverering zou moeten zijn. Integendeel: men doet deze unieke staatsman van onze eeuw onrecht, wanneer men bij het ontwerpen van | |||
[pagina 60]
| |||
zijn beeld de rauwe, hoekige kanten en de sombere facetten zou vereffenen of verdoezelen. In de bonte beeldengalerij, waarvan de historische parade deze Renaissancistische, Elizabethaanse Engelsman intens boeide, zullen felle kleuren, markante contouren en intense geladenheid Sir Winstons alzijdige persoonlijkheid altijd buiten het gewone kader doen uitspringen. Trouwens in de legende, die zich al tijdens zijn leven van hem heeft meester gemaakt, is het element van grilligheid en wisselvalligheid reeds rijkelijk aangebracht, om van regelrechte glamour maar niet te spreken. Wij mogen ons in deze dagen misschien ergeren aan de lawine van al of niet persoonlijke, min of meer anecdotische verhalen en herinneringen, van allerlei gehalte en allure, die zich uitstorten over deze figuur, die tot op zijn sterfbed aan de publieke belangstelling was uitgeleverd: zij behoren in zekere zin bij zijn postuur en hij zou ze, voorzover echt, zelve nimmer verloochenen. De Muze der Historie, schreef hij, en Churchill behoorde tot haar intimi, moet niet kieskeurig zijn. Dat was naar aanleiding van een door allerlei polemieken opgewekte bezorgdheid over het decorum van een, aan Churchill zo verwante figuur als George Clemenceau, le Tigre. ‘Deze Muze moet alles zien, alles aanraken en zo mogelijk alles proeven. Zij behoeft niet bang te zijn, dat intieme details haar zullen beroven van Romance of Heldenverering. Vertelde onbenulligheden en wauwelarij kunnen en zullen kleinere lieden wegvagen, zij hebben geen blijvend effect op hen, die met ere de voorste stellingen in de zwaarste stormen hebben ingenomen.’ Dit is niet de gelegenheid voor ‘trifles and tittle-tattle’. Wij eren vandaag de man uit de voorste stellingen in de zwaarste stormen. Het spreekt vanzelf, dat wij daarbij hier in Nederland, maar dat geldt nog veel meer voor de Engelsen en toch wel voor vele millioenen over de hele wereld, aan die storm denken, die hij zich lang van te voren zag samenpakken en die hij, toen de taifoen over zijn land uitbarstte, als eerste en hoogste, allen vooruit, in zijn volle zwaarte opving in dat, wat hij zeker voor zich als zijn schoonste, zijn ‘finest hour’ beschouwde. Zoals trouwens ook in 1946 onze universiteit de Churchill huldigde, die samen met zijn volk, in de jaren 1940-'41, alleen het laatste bolwerk van de vrijheid in Europa behouden had om van hun eiland uit het vasteland uit zijn ondragelijke knechtschap te verlossen. Zoals er terecht dezer dagen tegen gewaarschuwd is, de Tweede Wereldoorlog te uitsluitend vanuit een Londens perspectief te bezien en daarbij Washington en Moskou uit het oog te verliezen, zo is het historisch ook niet geheel verantwoord, de Engelse oorlogsleider enkel en alleen in de lichtglans van zijn grote jaren te zien. Zelfs moet men oppassen, op zijn eigen voetspoor, die jaren 1940-'45 al te zeer als de natuurlijke, organische climax van zijn hele voorafgaande levensgang te | |||
[pagina 61]
| |||
beschouwen. Omdat men daardoor het beeld van deze man, wiens levensloop vijf à zes normale carrières omvatte, tekort doet en bovenal tot een stereotype maakte, dat op de duur dodelijk moet werken en ons soms reeds nu met zijn bekende attributen bedenkelijk toegrijnst. Winston Churchill is breder, kleurrijker en oneindig meer waard, dan de man van de sigaar en het Victory-teken. Het zal voor de toekomstige historicus uiterst moeilijk zijn, hem ooit onder één formule te vangen. Naast telkens terugkerende trekken, van de provocerende kwajongensachtigheid, die hem tot op hoge leeftijd bijbleef, tot de aangeboren ridderlijkheid, die zijn felste tegenstanders bekoorde en met hem verzoende, zijn er even sterke wisselingen, die zijn carrière doorlopend begeleiden, of die wisselingen nu zijn fysieke natuur, zijn politieke kleur, zijn staatkundige positie, dan wel het hele gesternte schenen te betreffen, waaronder zijn loopbaan zich voltrok. Hoe onherkenbaar staat hij daar voor ons in dat signalement, dat de Boeren van Zuid-Afrika van hem uitgaven, toen zij achter hem aanzaten. Hij was als oorlogscorrespondent bij een overval op een pantsertrein, waarbij hij zich niet alleen met zijn pen weerde, gevangen genomen, maar aan zijn bewakers ontsnapt. ‘Een Engelsman, luidde het signalement, 25 jaar oud, lengte ong. 1M 72, slecht figuur, ronde rug, bleek voorkomen, rossig haar, vrijwel onzichtbaar snorretje, praat door zijn neus en kan de “s” niet behoorlijk uitspreken’. Toch had hij in die Boerenoorlog reeds zo'n vermaardheid verworven, dat hij bij de Khakiverkiezingen van 1900 voor het eerst in het Lagerhuis gekozen werd. Waar deze vurige imperialist, want dat was hij, zijn leven lang, terstond een eervolle vrede voor de Boeren bepleitte. ‘Historie is, wat Alkibiades deed en onderging’. Deze opvatting van Aristoteles zou Churchill stellig onderschrijven. Maar zij impliceert, dat een verantwoord historiebeeld van deze mens, die meer deed en onderging, maar daarenboven meer woorden sprak èn neerschreef, dan enig mensenleven ooit volledig overzien, laat staan verwerken kan, wellicht nimmer tot stand zal komen. Hier en nu, in elk geval, moet met enkele hoogst oppervlakkige en onvolledige impressies worden volstaan. Ik spaar U zijn herkomst, evenals zijn jongelingsjaren - waarin overigens zijn relatie tot zijn Vader, die zo weinig in hem zag en die hem te vroeg ontviel, toch misschien belangrijker was, dan zijn spel met tinnen soldaatjes of de moeizame, nogal onvruchtbare schooltijd op Harrow. Militaire avonturenzin bracht hem naar Cuba, Voor-Indië, de Soedan, Zuid-Afrika, waar telkens een uitgesproken vechtlust en een even uitgesproken eigengereide kritiek op zijn meerderen hem onderscheidde. Dat hij bij Omdoerman de laatste klassieke cavallerie-charge in de geschiedenis van de oorlogvoering meemaakte, heeft zijn instinct voor historie en romantiek stellig geprikkeld. Overigens zijn zijn strijdbaarheid, wissel- | |||
[pagina 62]
| |||
valligheid en neiging tot uitblinken ook toen al zijn grootste handicaps geweest. Zij zouden op de duur door karakter, moed, evenwichtigheid en integriteit overheerst worden. Maar hoe lang heeft Churchill niet het gevaar gelopen, werkelijk tot een Alkibiades in de Britse geschiedenis te worden. Of tot die meteoorachtige verschijning, die zijn zozeer bewonderde vader, Lord Randolph, geweest was? Vaak genoeg is hij in de politieke woestijn beland, hetzij door het schervengericht van de verstoorde kiezersmassa, hetzij door de gramschap van de partijleiders. Deze onderbrekingen van zijn politieke carrière waren niet onvruchtbaar: die na zijn aftreden als minister van Marine tijdens de Eerste Wereldoorlog bracht hem tot zijn schildersschap, maar ook tot dienst aan het front in Frankrijk. Later leidden zulke periodes tot zijn grote geschiedwerken, zoals de vijf delen ‘World Crisis’ en de vier-delige levensbeschrijving van Marlborough, zijn grote voorvader. Voor Churchill was de historie echter oneindig veel meer dan een vrijetijdsbesteding. Zij was ten nauwste met zijn praktisch staatsmanschap verweven, zoals bij deze grote redenaar immers ook woord en daad in hoge mate elkaar ondersteunden of samenvielen. Churchill was, het is vaak en terecht geconstateerd, een romanticus, maar met zijn beide benen stevig op de bodem van de eigentijdse werkelijkheid. Zijn praktische zin, zijn inventiviteit, zijn organisatorische doeltreffendheid en zijn doorzettingsvermogen heeft hij in twee Wereldoorlogen afdoende bewezen. Dankzij zijn voortvarendheid was de Britse vloot in Augustus 1914 paraat en de Duitsers te vlug af Hij is één van de geestelijke vaders van de tank en het strategisch gebruik daarvan in de Eerste Wereldoorlog. Hij zorgde, even eigenmachtig vaak, voor radarstations aan de vooravond van de Tweede WereldoorlogGa naar voetnoot* en voor de Mulberry-havens, die de invasie op D-day mogelijk maakten. Zoals hij trouwens in beide oorlogen de generale staven met suggesties en initiatieven overstelpte. Zijn romantische instelling gaat echter dieper en is ten nauwste verbonden met zijn historische levensvisie. In dat opzicht is hij, ondanks zijn omzwervingen op de banken van Liberalen en Radicalen in het Lagerhuis, toch wel een echte Conservatief, zij het een intrinsiek democratische, een Tory-democraat. Toen hij uiteindelijk, in de Tweede Wereldoorlog, het leiderschap van de Conservatieve Partij openlijk aanvaardde, | |||
[pagina 63]
| |||
noemde hij als de grote publieke zaken, die hij veertig jaar trouw gediend had:
Het was volgens hem de unieke combinatie van Empire en vrijheid, democratie en traditie en het wederkerige spel van verleden en heden, waardoor een verenigde natie haar onwrikbare kracht in een vreselijke beproeving aan een verbaasde wereld tonen kon. In deze visie lagen ook zwakheden besloten, met het oog op een wereld, in voortdurende verandering begrepen. Zij was misschien toch wel ten diepste 19de eeuws, al zou ik de vitaliteit van de Tory-democratie ook in onze eeuw niet willen onderschatten. Maar al was Churchill op sociaal gebied geen reactionnair - zijn sociale wetten onder Lloyd George's bewind vóór de Eerste Wereldoorlog bewijzen het - hij miste het juiste begrip voor de nieuwe sociale verhoudingen in de 20ste eeuw. Als minister van Financiën ontketende hij in 1926 een mijnwerkersstaking en zelfs een algemene staking, die hij met moderne middelen (o.a. een eigen persorgaan), bestreed en klein kreeg. Maar waarbij hij zijn tekort toonde, door middenin de strijd, die voor honderdduizenden weinig minder dan een worsteling op leven en dood was, langdurig met vacantie uit het land te gaan. Voor de grote koloniale revolutie in een land als India en haar voorgangers en woordvoerders als Gandhi en Nehroe, heeft Churchill, hoe men ook verder over de afwikkeling van deze processen wil oordelen, het ware orgaan gemist. Hier liggen historische gronden voor een verzoening met het anders zo tragische congé, dat het Engelse kiezersvolk in 1945 zijn grote oorlogsleider gegeven heeft. En wie zal zeggen of Churchill ooit de incongruentie beseft heeft van zijn grote Europa-pleidooien in Zürich en Den Haag met de verknochtheid aan de British Commonwealth of Nations, waaraan hij onwrikbaar wilde vasthouden?
Churchill dacht in grote, gevestigde historische formaties en categorieën; voor hem hebben de grote naties, het Britse Rijk voorop, maar ook Frankrijk, Duitsland, Italië, de Verenigde Staten, een eigen individueel leven, met eigen karakter en moraal, geworteld in eigen tradities en elk met hun eigen rol op het wereldtoneel, of een eigen plaats in de grote historische parade. De taal, waarin dit werelddrama in zijn boeken èn zijn redevoeringen - want zij dragen dezelfde stijl - geschilderd wordt, is een archaïsche, met iets van de plechtstatigheid, voor het verheven karakter van het gebeuren vereist. Het is vanuit deze historisch bepaalde politieke verbeelding, dat hij de gebeurtenissen op magische wijze kon omtoveren tot een gebeuren van hoger orde, tot een brok verheven heroiek, tot epische strijd. | |||
[pagina 64]
| |||
Churchill bezit, wat een verwante geest als Bismarck het politieke genie noemde en dat bestond uit het vermogen, de verre hoefslag van het paard der Historie te horen naderen en dan in een bovenmenselijke sprong de berijder bij de jaspanden te grijpen. Die bovenmenselijke sprong deed Churchill in 1940, nadat hij jarenlang naar de fatale dreun de oren had gespitst. Het was, naar hij zelf getuigde, onmogelijk de innerlijke opwinding meester te blijven, die uit een langdurig tegen elkaar afwegen van vreselijke dingen voortkomt. Hij heeft die opwinding evenwel jarenlang, in de jaren, die aan de Tweede Wereldoorlog voorafgingen, weten te bedwingen. Zij zijn misschien de jaren van zijn diepere vorming en volledige rijping. Te weinig let men erop, hoe gematigd Churchill, bij al zijn zorg en angst, in de jaren, waarin de tirannieën ‘step by step’ hun opmars maakten, bij al zijn vlijmscherpe, maar altijd opbouwende kritiek, inzake de Duitse herbewapening, de Abessijnse oorlog (niet de Spaanse!), München en heel de appeasement-politiek, hoe loyaal hij tegenover de Britse staatsleiders, ook Neville Chamberlain, ja juist deze, bleef. Hij heeft er niet alleen de latere, rancuneloze aaneensluiting mee mogelijk gemaakt. Toen de crisis uiteindelijk losbarstte, was hij klaar omdat hij, naar eigen overtuiging, na een leven van voorbereiding zijn doel bereikt had. De diepe innerlijke bevrediging, die dit moment hem schonk, ondanks de tragiek der situatie, heeft hij nimmer kunnen verbloemen. Die innerlijke vrede was het granieten fundament van de onwrikbaarheid, die hij in de jaren der beproeving nodig had. Maar hij wist die, tesamen met zijn herschepping van het dagelijks gebeuren tot een wereldhistorisch drama, over te brengen op het gros van zijn landgenoten en in de grote crisis een bijna mythische sfeer te creëren, die elk tot bovennatuurlijke prestaties kon opzwepen. Dat is de achtergrond en verklaring van het wonder van de Battle of Britain. De spanningen en de dramatiseringen, die toen werden opgeroepen, en zich manifesteerden in de heldendaden van de simpelste burger, zouden op de duur ondragelijk zijn geweest; zij waren even onmenselijk als - men vergeve de suggestie, maar zij werd juist dezer dagen onweerstaanbaar opgeroepen - die heel andere onmenselijkheid, die zich in die jaren aan de tegenpool van de strijdbare Engelse democratie, namelijk in concentratie- en dodenkampen als Auschwitz openbaarde, waar het leven juist bewust van elke zin en inhoud ontledigd werd. Het is Churchills onsterfelijke grootheid, dat hij dit proces van een onvermijdelijk totale geestelijke mobilisatie binnen de perken, het raamwerk van de Democratie heeft gehouden en daardoor geen geesten heeft opgeroepen, die aan dit alles een totalitaire wending in de zin van gelijkschakeling zouden willen geven. Daarvoor was hij al te zeer de intrinsieke democraat en de authentieke nonconformist, die hij in de verbinding van zijn Engelse en Amerikaanse afkomst kon verankeren. Niet | |||
[pagina 65]
| |||
voor niets was het in Amerika, dat hij in volle oorlogstijd, voor het Amerikaanse Congres zijn geloof in de democratie beleed, dat hij in zijn Vaders huis ontvangen had. ‘Vertrouw het volk’, was diens boodschap geweest. En Churchill zelf noemde zich toen een kind van het House of Commons, waaraan hij heel zijn opkomst dankte en welks trouwe dienaar hij was. ‘In mijn land, als in dat van U, zijn publieke personen trots erop, dienaren van een staat te zijn en zouden zij zich schamen zijn meesters te zijn.’ Deze redder van zijn land en van de hele vrije wereld, die een Pericleïsche heerschappij voerde, was op het hoogtepunt van zijn macht meermalen doodsbenauwd, wanneer hij voor het Lagerhuis moest verschijnen om opening van zaken te doen. Maar hij heeft die opening van zaken, waar het maar enigszins kon, altijd gebracht en daarmee niet alleen zijn medeleden en de medeburgers, die zij vertegenwoordigden, als volwaardige en volwassen medemensen bejegend en gediend, maar tevens de toekomst voor de vrijheid en de democratie in zijn land en daardoor in een groot deel van de wereld opengehouden. Deze redder van de vrije wereld, wiens gaven en krachten zich op bijna titanische wijze manifesteerden, bleef daarbij toch altijd het grootste en breedste, maar ook meest menselijke wezen van zijn tijd.
Ik heb U de epopee van Churchills daden en werken, hoezeer zij zich in deze dagen ook aan ons opdrongen, grotendeels bespaard. Ik heb U met name niet de rij van internationale conferenties, van Washington tot Jalta en Potsdam genoemd, die hem tot een der grote wereldleiders maakten, noch de talloze ontmoetingen, met Roosevelt en De Gaulle, Mussolini of Stalin e.t.q. waartegen zijn figuur zich afzette. Zelfs de vrouw, Lady Clementine, waarmee hij sedert 1908 in de echt verbonden was, liet ik onvermeld. U vindt het allemaal in de dagbladen en periodieken, maar U vindt het in zijn meest authentieke weergave in de memoires van de grote dode zelf. Ik heb U, mede op het voetspoor van de Engelse historicus Sir Isaiah Berlin, van wie ter gelegenheid van Churchills 9oste verjaardag een prachtig essay in boekvorm werd uitgegevenGa naar voetnoot* liever willen brengen tot dat, wat naar mijn mening de levende kern van deze mens uitmaakt, aan wie wij allen zo onnoemelijk veel verschuldigd zijn. Maar die bij dat alles toch in diepste wezen altijd ‘mens’ bleef en dat liefst ook blijven moet - géén monument, geen versteende afgod, maar mens, één van ons. Een van ons, een der grootsten van ons, is thans heengegaan. Wij kunnen dit aan deze universiteit, waaraan zijn naam op zo eervolle wijze verbonden blijft, zelfs in dubbele zin uitspreken. Wij zullen hem altijd als ‘een der onzen’ in hoge ere houden.
B.W. Schaper |
|