Forum der Letteren. Jaargang 1964
(1964)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Kunstenaar en partij in de Sowjet-UnieIn een democratische staat kan het leven van iemand, die zich niet geheel conformeert aan de geldende normen of die buiten het algemene maatschappelijke patroon leeft, niet gemakkelijk zijn. Voor een kunstenaar, die moet werken onder een totalitair regiem, geldt dit in nog sterkere mate, daar hij de druk van de gerichte cultuurpolitiek zwaarder voelt naarmate hij zich minder weet te voegen naar de eisen die aan hem gesteld worden. Deze eisen kunnen inhouden, dat hij het door het regiem gewenste beeld van de eigen samenleving helpt te creëren en te propageren, of wel dat hij niet iets schept dat de bestaande maatschappelijke orde zou kunnen schaden. Indien de spanning tussen de eisen die van buitenaf gesteld worden en het verlangen om trouw te blijven aan de eigen creativiteit niet te groot is, blijft het ontstaan van goed werk echter mogelijk. Een confrontatie van een absoluut of een totalitair regiem en de kunstenaar wordt pas interessant, indien aan de kunstenaar een zekere speelruimte gelaten wordt om - binnen bepaalde grenzen - vrij aan zijn gedachten en beelden vorm te geven. Preventieve censuur, door een jury of een redactieraad en vervolgens door de censor, bepaalt in dit geval de grens van de vrijheid. De Russische literatuur van de 19e eeuw ontstond en bloeide onder de heerschappij van absoluut regerende tsaren. Wel bestond er toen - in tegenstelling tot nu - meer vrijheid, in die zin dat er geen dwingende voorschriften waren over de vorm van een kunstwerk; de inhoud mocht het regiem niet schaden, noch tot revolutionaire activiteiten opwekken. Het was mogelijk voor een Russische kunstenaar om in de zin van ‘l'art pour l'art’ te werken, hoewel de ‘progressieve’ critici in de 19e eeuw propageerdenGa naar eind1. dat de kunst in de eerste plaats dienstbaar moest worden gemaakt aan de verbetering van de samenleving. In de Sowjet-Unie wordt de eis gesteld, dat een kunstenaar actief lid van de Sowjet-gemeenschap is en zich met zijn werk geheel in dienst daarvan stelt. Onder Stalin bleek de druk van het regiem op de kunstenaars te groot te zijn; werkelijke literaire kunstwerken, ontstaan tussen het eind van de jaren twintig en 1953, zijn met een lantarentje te zoeken.Ga naar eind2. Pas na de dood van Stalin in 1953 scheen de greep van de partij op de kunst iets minder vast te worden. Een van de waarneembare tekenen dat er iets veranderd was in het artistieke klimaat van de Sowjet-Unie, was Ehrenburg's roman Dooi. Sindsdien werd de vrijheid van de kunstenaars afwisselend beperkt en verruimd. | |
[pagina 41]
| |
In deze totalitair geregeerde staat stelt de almachtige communistische partij van de Sowjet-Unie (CPSU) de partijlijn vast op elk gebied, ook in kunstzaken; een strijd om de macht tussen de toenmalige partijleiders van de CPSU is mogelijk een verklaring voor deze wisselende koers, een strijd die tenslotte gewonnen werd door N.S. ChroesjtsjowGa naar eind3., die eerste partijsecretaris van de CPSU werd en met succes daarna zijn tegenstanders, de ‘anti-partijgroep,’ wist uit te schakelen. Na 1953 was de algemene tendenz echter een toenemende vrijheid van scheppen en publiceren, ook al bleef de censuur een stevige rem. Met de grotere vrijheid die gegund of genomen werd, nam ook het verlangen toe om de ‘werkelijkheid’ eerlijk uit te beelden. Eerlijkheid in de kunst is een programma dat in het Westen mogelijk voor zinloos gehouden wordt, tenzij het wordt opgevat in de betekenis van nietcommercieel. Het commerciële aspect van de kunst kent men ook in de Sowjet-Unie: erkende kunstenaars hebben privileges zoals een ruime woning, een buitenhuis, gelegenheid om buitenlandse reizen te maken. ‘Eerlijkheid’ in de kunst houdt echter eveneens de mogelijkheid in om in conflict te komen met de almachtige partij en betekent het nemen van risico's. Onder Stalin was dit de dood of verbanning, onder het bewind van Chroesjtsjow is de methode eerder om de kunstenaar en zijn werk dood te zwijgen. Aan de toestand van betrekkelijke vrijheid, na de dood van Stalin, scheen plotseling een eind te zullen komen op 1 december 1962, toen Chroesjtsjow twee tentoonstellingen in Moskou bezocht. Op de overzichtstentoonstelling van werk van Moskouse kunstenaars uit de laatste dertig jaar en een kleine, besloten expositie van abstracte kunst, uitte hij zijn ontevredenheid over het tentoongestelde op de hem eigen, tamelijk grove manier. Het was een eerste teken dat een offensief tegen de ‘moderne’ kunst op komst was, door de partijleiding van de CPSU welbewust ingezet en gevoerd. Eerst kregen de beeldende kunstenaars een storm van critiek te verduren, een paar weken later kwamen de schrijvers aan de beurt.Ga naar eind4. Het waarderen van de betekenis en de achtergrond van de partijcampagne tegen de kunstenaars is nauw verbonden met de vraag naar het doel van deze actie van de leiders van de CPSU. Indien de kwestie namelijk alleen enkele kunstenaars betrof die terug in het gareel moesten omdat zij - volgens de partijideologen althans - misbruik maakten van de bestaande vrijheid, zou een verscherpte censuur op zijn plaats geweest zijn. De partijleiding koos echter een andere methode om de kunstenaars te beleren: redevoeringen en debatten. Aan de toespraken van Chroesjtsjow, Iljitsjow en anderen, ook kunstenaars, werd in de partijpers een grote publiciteit gegeven. Was de rebellie tegen ‘verouderde’ normen zo algemeen dat duidelijke uitspraken van gezaghebbende zijde nodig waren om non-conformistische kunstenaars tot | |
[pagina 42]
| |
de orde te roepen? Dat lijkt niet de enige reden te zijn. De ‘opmaak’ in de pers was zo zwaar, dat het doel verder moest liggen, dan het beleren van de kunstenaars alléén, die het eerste doelwit van de actie schenen te zijn. Het ‘brengen’ van bepaalde gebeurtenissen in de partijpers is nl. volstrekt relevant bij het beoordelen van een bepaalde situatie en bij het analyseren van de oorzaken ervan, omdat hierin niets aan het toeval of het humeur van een toevallige journalist of redacteur wordt overgelaten. Het zoeken naar een verklaring van het conflict tussen de partijleiding en de kunstenaars is echter een speculatieve bezigheid, daar men in de pers een bepaalde, door de partij gewilde voorstelling van het gebeuren voor ogen getoverd krijgt, waarbij veel ongezegd blijft. Om het doel van de partijactie tegen de kunstenaars te kunnen bepalen, is het van belang de functie van de kunst en de kunstenaar in de Sowjet-Unie nader te beschouwen. Het Sowjet-regiem meent dat ‘socialistisch realisme’ de vorm is waarin de scheppende kunstenaar zijn werk moet brengen aan het volk. Het gebodene moet begrijpelijk zijn voor het volk. Dit geldt zowel voor de muziek, waarin het twaalftonenstelsel wordt veroordeeld, voor de beeldende kunst, waarvoor een abstracte vormgeving van de ‘werkelijkheid’ met kracht wordt afgewezen, als voor de literatuur. Bij literaire werken is vooral de inhoud van belang; de vorm moet slechts dienen om deze inhoud gestalte te geven en het betoogde in het volle licht te stellen. ‘Formalisme’ is een verwijt, dat experimentele dichters en schrijvers bij herhaling te horen kregen van de partijleiding.Ga naar eind5. Naar de inhoud moet de ‘socialistische’ kunst zoveel mogelijk de Sowjetmens in zijn goede kwaliteiten als een opgewekte bouwer in en aan een nieuwe maatschappij uitbeelden. In de literatuur leidde dit tot een verbeelden van de ‘positieve held’, bij voorbeeld een partijfunctionaris, die optornt tegen onbegrip, of een jonge socialistische held van de arbeid die moeilijkheden heeft bij de vervulling van het hem opgelegde plan. De hoofdfiguur moet de lezer in elk geval inspireren tot grootse daden ten bate van partij, volk en vaderland. Critiek op de Sowjetmaatschappij is alleen mogelijk door de tamelijk slechte omstandigheden te schetsen waarin de held moet leven en werken, doch die hij tenslotte als een ware ridder weet te overwinnen. Een recent voorbeeld dat beroemd geworden is, is Iwan Denisowitsj, een gewone Rus, die onder de terreur van Stalin in een concentratiekamp, toch zijn goede kwaliteiten als mens niet verliest.Ga naar eind6. De onmenselijkheid van het regiem van Stalin werd aan de kaak gesteld, maar ook het, ondanks alles, bewaard blijven van de grote menselijke kwaliteiten van het Russische volk, belichaamd in Iwan Denisowitsj. In het kader van de destalinisatie-campagne, werd hier een critische weergave van de ‘werkelijkheid’, zoals de schrijver deze beleefde, toegestaan. | |
[pagina 43]
| |
Bewustwording en bewustmaking van de fouten in de eigen samenleving door middel van de literatuur, zouden een vervolg kunnen zijn van een in de Sowjet-Unie gangbaar procédé in het gewone leven: de zelfcritiek in het openbaar wanneer men te kort geschoten is in zijn functie of zelfs in het particuliere leven.Ga naar eind7. Ten aanzien van de critiek in de literatuur wil de partijleiding echter een grote voorzichtigheid betrachten. Van een ‘socialistische’ maatschappij moet men de donkere kanten niet te veel in het licht plaatsen! Het grote voorbeeld voor een betere samenleving zou wellicht minder aantrekkelijk blijken te zijn. Vandaar dat de schrijver van Een dag uit het leven van Iwan Denisowitsj scherp becritiseerd werd toen zijn volgende novelle in dezelfde trant het moeilijke leven van Matrjona schetste. ‘Communistisch humanisme’ is een begrip dat in de laatste jaren steeds meer op de voorgrond gesteld wordt. In hooggestemde redevoeringen van partijleiders en in artikelen in de partijpers zal men het voortdurend tegenkomen. Men is hier getuige van de uitbouw van de communistische ethiek, waaraan deze nieuwe samenleving behoefte heeft gekregen. Marx' maatschappijleer is gebaseerd op algemeen geldige wetten, die afgeleid werden uit het verloop van de geschiedenis. De economische basis was bepalend voor het gezicht van een maatschappij. Marx verstond daaronder de productiekrachten, d.w.z. de middelen om te produceren en de productierelaties, namelijk de ongelijkheid tussen de ‘werkers’ en de ‘uitbuiters’ die de werktuigen bezaten. De bovenbouw, waarin Marx producten van geestelijk leven onderbracht, bij voorbeeld de staatsvorm, maar ook de antropologie en de ethiek, was een afspiegeling van de verhoudingen in de onderbouw. De heersende klasse legde er zijn stempel op. Slechts onder het socialisme kon deze ongelijkheid tussen de klassen opgeheven worden, omdat de productiekrachten en de productierelaties dan alleen beheerst worden door de arbeidersklasse. Antropologisch gezien kon de leer van Marx niet veel bieden omdat de mens - van oorsprong goed - geheel bepaald werd door de onderbouw, waarin de onvrijheid en ongelijkheid voor degenen die werden uitgebuit, evenals voor de uitbuiters zelf, een morele last vormden. Marx zag in de strijd van de klassen, die verschillende stadia doorliep, de mens uitsluitend als ondergeschikt aan en bepaald door de klasse waartoe hij behoorde. De ethiek werd door Marx zuiver utilitair opgevat: de mens handelt uitsluitend vanuit zijn eigenbelang, dat weer bepaald wordt door het belang van de klasse waartoe hij behoort. Zo moeten ook de arbeiders handelen als klasse en de verwezenlijking van het socialisme en communisme nastreven. Goed is iedereen, die zich daarvoor inzet. De mens als individu is echter een klein schroefje in het grote geheel en in elk geval is hij steeds ondergeschikt aan de wil van het ‘collectief’.Ga naar eind8. | |
[pagina 44]
| |
Bij het verwezenlijken van het socialisme en het naderbij komen van de ideale samenleving - zoals de leiders van de CPSU dat zien - ontstaat de behoefte aan een meer gedifferentieerde en positieve ethiek. De overtuiging van Marx dat, wanneer in de onderbouw de onvrijheid, ongelijkheid en rechteloosheid waren opgeheven, zoals in een socialistische maatschappij het geval zou zijn, de mens zelf een verandering ten goede zal ondergaan, behoefde een nadere concretisering. Nu de opbouw van de Sowjet-maatschappij in communistische zin zijn voltooiing nadert - zoals de partijleiding van de CPSU poneert - moet de communistische Sowjetmens als een waardig bewoner van deze samenleving gevormd worden. Arbeidzaamheid, solidariteit, kameraadschappelijkheid, zuiverheid van leven, het stellen van eigen leven, werken en denken in dienst van de samenleving, het zijn allemaal positief geachte eigenschappen van de Nieuwe Mens. Hij lijkt een soort van ‘Übermensch’ te zijn, die bij nader inzien echter veel van de door een Christelijke ethiek gestelde eisen belichaamt. Dat deze Sowjetmens in zijn kwaliteit van communist, geroepen is om de burgerlijke, decadente mens van het Westen, behept met de kwalen van imperialisme en kapitalisme, te redden, is een gedachte die steeds impliciet en zelfs expliciet aanwezig is. In andere gedaante steekt hier het 19e-eeuwse Russische messianisme de kop weer op, dat men kan leren kennen uit het interessante, maar irriterende boek van Dostojewskij, Dagboek van een Schrijver. Het nieuwe Programma van de CPSU, aangenomen op het 22e partijcongres in 1961, is vooral bedoeld om de ideale communistische maatschappij zo snel mogelijk, en wel in 1980, te realiseren, zodat de Sowjet-Unie in dit opzicht een toonbeeld en een voorbeeld van de ideaal-staat zal kunnen zijn.Ga naar eind9. Het is begrijpelijk, dat in deze visie op de Sowjetmaatschappij van de naaste toekomst - wat is twintig jaar immers in de geschiedenis van de mensheid? - de kunstenaar, vooral de schrijver, een bepaalde functie te vervullen heeft. Hij zal de ideale mens in wording, met alle kwaliteiten van het communistische humanisme, moeten uitbeelden, zodat ook zijn lezer zich zal willen opwerken tot deze idealen door middel van een proces van zelfidentificatie. Zoals de Prawda het eens uitdrukte: ‘De werkers van de Sowjetkunst zijn de strijdvaardige helpers van de partij in de communistische opvoeding van het volk’.Ga naar eind10. Humor en ironie kunnen slechts spaarzaam gebruikt worden, omdat er altijd het gevaar bestaat dat absoluut geponeerde waarheden gerelativeerd zouden worden.Ga naar eind11. Critiek in opbouwende, positief communistische zin blijft mogelijk, maar alleen gezien vanuit de idealen die in de maatschappij van de toekomst moeten worden verwezenlijkt en niet gemeten aan wellicht positief beoordeelde verschijnselen in het ‘Westen’. Positief zijn zij misschien in het oog van de subjectieve kunstenaar, maar in wezen behoren zij bij een dialectisch overwonnen stadium van maatschappij en mens-zijn. | |
[pagina 45]
| |
Een van de doeleinden, welke de partijleiding van de CPSU in de confrontatie met de kunstenaars nastreefde, was om de kunstenaars nog eens te doordringen van hun opvoedende taak en tegelijk de grens van de vrijheid voor hen te markeren. De grenzen dreigden te verflauwen: ‘vreedzame coëxistentie’, in de politieke zin van vreedzaam naast elkaar bestaan van ‘socialistische’ en ‘kapitalistische’ statenGa naar eind12., ‘vreedzame’ wedijver op economisch gebied mogen niet overgaan in ‘vreedzame coëxistentie’ in de ideologische zin. Dit zou een uitholling van de eigen communistische ideologie betekenen! De socialistische maatschappijvorm en de geestelijke waarden van het Marxisme-Leninisme zijn immers dialectisch een stadium verder dan de ‘ideologie’ van het kapitalisme-imperialisme, dat in de teleologische geschiedbeschouwing van het Marxisme gedoemd is te verdwijnen. Uit de redevoeringen van Iljitsjow en Chroesjtsjow, gehouden in maart en juni 1963, blijkt hoe groot de geestelijke invloed van het ‘Westen’ op de Sowjet-Unie is. Het na 1953 toenemende contact van een élite van Sowjetburgers met het buitenland en met buitenlanders verruimde hun blik en veel wat het Westen in geestelijk en ook in materieel opzicht bood, werd in allerlei vormen verwerkt en nagebootst.Ga naar eind13. Het is geen wonder dat de brief van een aantal kunstenaars aan het Centrale Comité van de CPSU, waarin gevraagd werd om ‘ideologische coëxistentie’, scherp werd aangevallen. Dit denkbeeld was verdedigd door o.a. Soerkow en Ehrenburg, zoals later bleek. Het was eigenlijk een volstrekt logische gevolgtrekking: wanneer de partijleiding de materiële macht van in wezen vijandige staten niet meer vreesde en politieke ‘vreedzame coëxistentie’ voorstond, dan was deze vrees zeker niet gerechtvaardigd op het gebied van de ideologie. De kracht van de communistische ideologie is, volgens zijn aanhangers, juist gelegen in het feit dat deze de ‘waarheid’ is en bepalend voor de toekomst is. De vreedzame strijd van de ideeën kon zonder gevaar plaatshebben!Ga naar eind14. Kunstenaars als Ehrenburg, Nekrasow en Jewtoesjenko, die de kloof tussen de Sowjet-Unie en het ‘Westen’ niet zo diep zagen, werden juist daarom zwaar becritiseerd door de partijleiding van de CPSU. Het inscherpen van de partijlijn inzake de kunst en de beoordeling van de kunst in de Sowjet-Unie bij alle betrokkenen, was zeker een belangrijke motivering om het gehele partijapparaat in beweging te zetten en vele bijeenkomsten te wijden aan dit onderwerp. Een tweede motief voor de partijactie ten aanzien van de kunst is gelegen in de veronderstelling, dat er in bepaalde kringen van de partij en ook van bepaalde, ‘ouderwetse’ kunstenaars de vrees ontstaan was dat de ‘jongere’ schrijvers met hun nonconformisme de partij uit de hand zouden lopen onder de invloed van een verkeerde opvatting van de destalinisatie. Met de destalinisatie die in 1956 op het 20e partijcongres van de | |
[pagina 46]
| |
CPSU was ingezet en op het 22e partijcongres aan het gehele Sowjetrussische volk was bekend geworden, hing inderdaad de in de literatuur gesignaleerde tegenstelling tussen de generaties, tussen de ‘vaders’ en de ‘zonen’ samen. De ‘zonen’ verweten de ‘vaders’ dat zij niets tegen de terreur van Stalin gedaan hadden. Kon een partij, die zich aan dergelijke excessen te buiten was gegaan of deze tenminste gesanctioneerd had, nog wel leiding geven? Was hij niet tot in de kern bedorven? Een tweede vraag, die hiermee nauw samenhing, is: in hoeverre was de huidige partijleiding mede schuldig aan de zuiveringen die onder Stalin plaats hadden gehad? Het waren vragen, die opkwamen bij het lezen van de mémoires van Ehrenburg. Bij monde van Chroesjtsjow, de ‘super-vader’, werden deze vragen beantwoord in een defensieve, maar juist daarom zo scherpe en van een Stalinistische geest doortrokken redevoering.Ga naar eind15. Zelfverdediging en rechtvaardiging van de destalinisatie met tegelijk een meer positieve waardering voor de figuur van Stalin dan in 1961 op het 22e partijcongres te horen was geweest, waren aspecten die niet alleen voor de Sowjetrussische intellectuelen en kunstenaars van belang waren. De destalinisatie was de eerste aanleiding geweest tot een scheiding der geesten in de internationale communistische beweging. Indien we dit in onze beschouwingen betrekken, kan een antwoord gegeven worden op de vraag waarom de campagne tegen bepaalde opvattingen van kunst door de partijleiding van de CPSU juist in december 1962 welbewust werd ingezet, een hoogtepunt kreeg in de maanden maart en april 1963, om daarna eigenlijk vrij tam te eindigen op het ideologische plenum in de maand juni 1963. Het is treffend zoals het begin van de actie tegen de kunstenaars in hoge mate bepaald lijkt te zijn door factoren in de internationale communistische beweging. Het conflict tussen de communistische partij China (CP China) en de CPSU was in oktober 1961 voor het eerst in de openbaarheid gebracht op het 22e partijcongres van de CPSU, toen - na een felle critiek van Chroesjtsjow op de partijleiding van de CP Albanië - het hoofd van de Chinese delegatie deze houding van Chroesjtsjow en de zijnen uitmaakte voor on-marxistisch-leninistisch. Partijcongressen van de satellietpartijen te Sofia, Boedapest, Praag en dat van de CP Italië, die allen in het najaar van 1962 gehouden werden, hadden aangetoond dat het conflict steeds scherpere vormen aannam. Tevens werd duidelijk, dat de ‘broeder’ twist zich ook uitstrekte tot het buitenlandse politieke beleid van de Sowjet-Unie, met name de ‘capitulatie’ van de Sowjet-Unie op Cuba (oktober 1962) en het onthouden van Sowjetrussische steun aan China in het Chinees-Indiase conflict (oktober-november 1962). De rede van Chroesjtsjow voor de Opperste Sowjet op 12 december 1962 was bijzonder scherp en kwetsend voor de Chinese ‘broederpartij’ en de Chinese buitenlandse politiek. Pogingen om de gerezen meningsverschillen tot een oplossing te brengen | |
[pagina 47]
| |
door middel van een conferentie à deux, liepen uit op een briefwisseling tussen de CP China en de CPSU waarin de voornaamste geschilpunten uit de doeken werden gedaan. Het debat tussen de partijen vond voorlopig een afsluiting door de bilaterale gesprekken te Moskou in juli 1963. De meningsverschillen werden toen niet opgelost. Binnen dit tijdsbestek nl. december 1962-juni 1963 valt de partijcampagne tegen de kunstenaars in de Sowjet-Unie. Een tweede factor - eveneens gelegen op het gebied van de internationale communistische beweging - was de toenadering van de Sowjet-Unie tot Joegoslavië in de zomer en in het najaar van 1962. Hier moge terzijde gelaten worden of deze verbetering in de onderlinge verhouding plaats vond vanwege het conflict van de CPSU met de CP Albanië en de CP China - wat dan natuurlijk zijn weerslag had op de staatkundige betrekkingen tussen de genoemde landen - of dat het een belangrijke oorzaak was, die het conflict verscherpte. De bezoeken van Gromyko, vervolgens van president Brezjnjew aan Belgrado, het ‘vacantieverblijf’ van president Tito in de Sowjet-Unie in december 1962, waren evenzovele blijken van verbetering in de verhouding tussen de beide landen. Al waren de verschillen op partijniveau nog niet opgeheven, toch werd Joegoslavië door de Sowjet-Unie als een ‘socialistisch land’ beschouwd. Dan te bedenken, dat Joegoslavië nog in november 1960 door 81 communistische partijen in de Verklaring van Moskou veroordeeld was wegens ‘revisionisme’, een verklaring die zowel door de CPSU als door de CP China ondertekend was! Daar het belangrijkste thema van de gesprekken met de kunstenaars van de zijde van de CPSU-partijleiding ‘geen vreedzame coëxistentie op ideologisch gebied’ was, is hier een duidelijk verband te constateren. De CPSU wilde aan de eigen intelligentsia en aan de communistische partijen in het buitenland, in de eerste plaats de CP China, duidelijk maken dat de CPSU niet revisionistisch geworden was en dat de door de CPSU voorgestane ‘vreedzame coëxistentie’ tussen staten met verschillende maatschappelijke structuur, geen verwatering van het Marxisme-Leninisme in de CPSU inhield. Hiermede wilde de CPSU zich bij voorbaat dekken tegen een mogelijke beschuldiging van Chinese zijde in die zin, dat ‘rechtse afwijkingen’ de CPSU ongeschikt maakten voor de leidende rol in de internationale communistische beweging, een plaats die dan als vanzelf aan de orthodoxe Chinese kameraden zou moeten toevallen. De actie tegen de schrijvers kwam in de tweede helft van december 1962 pas goed op gang. Parallel daarmede liepen de pogingen om tot een verzoening tussen de CP China en de CPSU te komen, wat resulteerde in een aanbod van Chroesjtsjow, gedaan op het partijcongres van de ‘Oostduitse’ communisten medio januari 1963, om de openlijke polemieken te staken en tot een tweegesprek te komen. | |
[pagina 48]
| |
De ontmoeting van de partij- en regeringsleiders van de Sowjet-Unie met de literatoren en kunstenaars vond plaats op 7 maart en de daaropvolgende dagen. De redevoeringen van Chroesjtsjow en Iljitsjow hielden bepaald omineuze klanken in, die herinnerden aan de tijd van de beruchte cultuurpolitiek van Zjdanow onder Stalin. Chroesjtsjow toonde meer begrip voor Stalin dan in het verleden het geval was geweest. Voor een Sowjet-kunstenaar was volgens hem partijloosheid onmogelijk: wie niet voor ons is, is tegen ons! Ook onder het communisme is een absolute vrijheid van de individu onmogelijk; hij zal zich moeten onderwerpen aan de wil van het collectief, meende Chroesjtsjow. Afwijkingen van deze regel zullen echter behandeld worden als een psychische ziekte en er zullen zeker middelen bestaan tegen het optreden van geesteszieken, zoals nu het dwangbuis bestaat. Een hardnekkige strijd moet de CPSU nog voeren - aldus Chroesjtsjow - tegen de resten van het verleden binnenslands en tegen de aanvallen van de klassevijand op internationaal gebied.Ga naar eind15. Juist in deze tijd koesterde de CPSU nog enige hoop op een verzoening met de Chinezen.Ga naar eind16. In verband met de internationale communistische partijpolitiek en de contacten tussen de partijen van de Sowjet-Unie en China, is een vergelijking van deze partijactie tegen de Sowjet-kunstenaars met die in China tegen de intellectuelen, de zogenaamde ‘Honderd bloemen’ campagne in de jaren 1956 en 1957, interessant. Mao Tse-toeng hield op 2 mei 1956 een geheime rede voor de Opperste Staatsconferentie, waarin hij o.m. zeide: ‘Laat honderd bloemen bloeien, laat honderd scholen van denken wedijveren’, een thema, dat hij in een geheime rede op 27 februari 1957 herhaalde.Ga naar eind17. Hij verklaarde dat ook in een ‘socialistische maatschappij’ nog dialectische tegenstellingen bestaan tussen verschillende groepen van de bevolking onderling, maar ook, bij voorbeeld, tussen leiders en massa. Dat zijn grotendeels ‘niet-antagonistische’ contradicties, die zich niet ontladen in gewelddadige uitbarstingen, maar door critiek en zelfcritiek tot een oplossing worden gebracht. Wel ‘antagonistisch’ zijn de tegenstellingen die ook in een ‘socialistische’ staat nog kunnen bestaan door de aanwezigheid van overblijfselen van de ‘oude’ klasse, zoals een burgerlijke ideologie, bureaucratie. Marxisten moeten de critiek niet schuwen, want uiteindelijk maakt deze hen sterker. De consequentie van deze these was de enigszins Macchiavellistische ‘noodzaak’ om honderd bloemen te laten bloeien en honderd scholen van denken te laten strijden om de bloei van kunst en wetenschappen te bevorderen. Het verwezenlijken van dit denkbeeld had uiteindelijk een dusdanige uitbarsting van on-marxistische denkwijzen en zoveel critiek op de communistische partij China van de kant van de Chinese intellectuelen tot gevolg, dat de beweging snel en stevig werd onderdrukt in juni 1957. Dwangarbeid in fabrieken en op het land zou de rebellerenden tot een communis- | |
[pagina 49]
| |
tische zelfcritiek brengen en tot de door Mao gewenste ‘hervorming’ van iedereen, ook de Marxisten. De partijleiding van de CPSU heeft steeds ontkend dat in een ‘socialistische’ staat, zoals de Sowjet-Unie in hun ogen was, ‘antagonistische’ tegenstellingen konden bestaan zoals Mao Tse-toeng dit voor China aannam. Deze these bezat overigens in Mao's filosofie een algemene geldigheid. Hoogstens wilde de CPSU tegenstellingen erkennen, tegenstellingen die bestonden tussen oud en nieuw, tussen materiële behoeften en de onmogelijkheid om deze direct te bevredigen, tussen stad en platteland. Deze meende de partijleiding van de CPSU te kunnen oplossen door een ontwikkeling van het ‘materieel-technische’ basis van de economie, het opbouwen van bepaalde regeringsvormen en door een verhoging van het socialistisch bewustzijn van de arbeiders. Er bestonden in de Sowjet-Unie geen vijandige klassen meer!Ga naar eind18. De actie van de CPSU tegen de Sowjet-intellectuelen zou men als een gedeeltelijk beamen van de these van Mao Tse-toeng kunnen zien; er bleken diepgaande verschillen van inzicht te bestaan binnen de Sowjet-Unie, al was dit hier het geval door het infiltreren van een vijandige ideologie. Deze wilde men door middel van critiek en zelfcritiek oplossen. De strengheid van Iljitsjow en Chroesjtsjow in maart 1963 deed het ergste vrezen en wekte herinneringen aan Stalin's these dat bij het naderbijkomen van het communisme een verscherpte klassestrijd zou ontstaan, waarmede de beruchte zuiveringen gerechtvaardigd werden. De suggestie dat de becritiseerde schrijvers en kunstenaars wellicht zich nuttig konden maken in fabrieken of op bouwprojecten, om het leven van het Russische volk beter te leren kennen, viel reeds te beluisteren op de maart-bijeenkomsten. De afsluiting van de partijactie tegen de intelligentsia zou plaats vinden op het ‘ideologische’ plenum van de CPSU met alle betrokkenen en geïnteresseerden, dat geopend werd op 18 juni 1963. Grote invloed op de gang van zaken op het plenum had een brief van 14 juni 1963, afkomstig van de CP China aan de leiding van de CPSU, welke op 15 juni was overhandigd en met opzet daags voor het plenum in de Chinese partijpers werd gepubliceerd. De Chinese ambassade te Moskou en in de Sowjet-Unie levende Chinezen zorgden ervoor dat de brief, nog voor de publicatie door de CPSU, een zekere verspreiding kreeg.Ga naar eind19. Deze Chinese brief bevatte in 25 punten de thesen van de CP China inzake Een voorstel betreffende de algemene lijn van de internationale communistische beweging en was een frontaanval op de politiek van de CPSU. De CP China deed wederomGa naar eind20. een duidelijke gooi naar de leidende positie in de internationale communistische beweging. De brief van 14 juni was te beschouwen als het Chinese antwoord op het Programma van de CPSU in 1961. Door de Chinezen werd duidelijk gesuggereerd dat de leiders van de CPSU geen zuivere Marxisten-Leninisten | |
[pagina 50]
| |
meer waren; aan hen kwam ipso facto een primaat in ideologisch opzicht niet toe en de Sowjet-Unie was geenszins het voorbeeld voor de opbouw van de nieuwe communistische samenleving. Het is niet onmogelijk dat de leiding van de CP China, in de eerste plaats Mao Tse-toeng zelf, de steeds sterker wordende tegenstelling met de CPSU houden voor een noodzakelijke ‘dialectische’ ontwikkeling binnen de communistische beweging, zonder welke geen vooruitgang mogelijk is. Chroesjtsjow en de zijnen waren bijzonder ontsticht over de Chinese brief van 14 juni, die ‘ongefundeerde aanvallen op de CPSU en andere broederpartijen’ deed.Ga naar eind21. Publicatie van het document achtte men voorlopig ongewenst. Wel werd de inhoud besproken op het ideologische plenum, zoals de resolutie van 21 juni aantoont waarin het beleid van de leiding van de CPSU werd goedgekeurd.Ga naar eind22. Het was echter een andere zaak om het gehéle Russische volk in te lichten zonder dat men tegelijk een tegenargumentatie gaf. De Chinese aanval op de ideologie en op de partijlijn van de CPSU, welke de zuiverheid in de leer van de Sowjetrussische partijleiding in twijfel trok, was zeker de belangrijkste reden om de campagne tegen de schrijvers en de intellectuelen zo spoedig mogelijk en tamelijk zachtzinnig te beëindigen. Alle hoop op een aanstaande verzoening van de CP China met de CPSU door het in juli te houden tweegesprek tussen gedelegeerden van de beide partijen was immers verdwenen! Er was geen noodzaak om een zekere gelijkgerichtheid te demonstreren in de oplossing van binnenlandse tegenstellingen. Het gevaar van een vijandige ideologie, uit het ‘Westen’ afkomstig, was afdoende aangetoond. De Sowjetburgers waren zeker voldoende gewaarschuwd tegen de ‘erosie’ van de eigen ideologie, tegen ideologische coëxistentie en revisionisme. Was de aanval komende van een ‘broederpartij’ uit het Oosten niet veel gevaarlijker? Het ‘linkse’ standpunt van de Chinezen zou aanhangers kunnen vinden onder hen die de ‘anti-partijgroep’ hadden gesteund, d.w.z. bij hen die zich tegen de politiek van Chroesjtsjow verzet hadden in 1957 en later. Gezien enige thesen in de Chinese brief van 14 juni, die gericht waren tegen de partijleiding van de CPSU en aanzetten tot verzet tegen leiders, die niet het zuivere Marxisme-Leninisme meer beleden, was het hoogst ongewenst om de nadruk op in de Sowjet-Unie bestaande tegenstellingen te leggen.Ga naar eind23. Behalve de tegenstellingen tussen de generaties, tussen bepaalde kunstenaars en de partij, is al sinds lange tijd de nationaliteiten-kwestie een teer punt in het Sowjetrussische staatsbestel, ondanks alle beweringen dat hier nu juist voor het eerst dit probleem werd opgelost. Tekenend is, dat een van de felste passages in Chroesjtsjows rede op het ‘ideologische’ plenum op allegorische wijze - nl. door het aanhalen van de Oekraïnse | |
[pagina 51]
| |
held Taras Boeljba, die zijn zoon dood schoot toen hij naar de vijand was overgelopen, uit het gelijknamige verhaal van Gogolj - juist aan de nationaliteitenkwestie gewijd was.Ga naar eind23a. Chroesjtsjow waarschuwde hen dat degenen, die uit het Sowjetrussische kamp, dat aan het communisme bouwde, zouden overlopen naar de vijand, er áán zouden gaan: dat is de logica van de strijd! De Sowjet-Unie voert een klassenstrijd tegen het imperialisme; ‘zekere kameraden’ benaderen bepaalde verschijnselen echter vanuit een nationalistisch, een rassenstandpunt, zij spreken van onderdrukkers en verdrukten. Dit is echter bepaald niet het standpunt van de CPSU.Ga naar eind24. Blijkbaar beseffen de Sowjetleiders terdege, dat de nationale bevrijdingsoorlogen ook gevoerd zouden kunnen worden op Sowjetrussisch grondgebied door de niet-Russische volken van Centraal Azië en in Transkaukazië. Was het gevaar van ‘links’ misschien niet gevaarlijker en virulenter, dan dat van rechts binnen de Sowjet-Unie? Geen wonder dat uiteindelijk op het ideologische plenum van de CPSU de nadruk werd gelegd op de grootse taak van de partij en op de eenheid van partij en volk. Er was geen sprake van tegenstellingen, nog veel minder van ‘antagonistische klassen’, zoals de Chinese brief van 14 juni 1963 als regel stelde voor alle staten die nog bezig waren aan de opbouw van het communisme. Neen, alleen de Marxistisch-Leninistische denkwijze bleek alle gemoederen in de Sowjet-Unie te bezielen, de CPSU was een partij van het gehele volk! Individueel waren er fouten begaan door een handjevol mensen, maar zij zouden hun leven wel beteren, meende Chroesjtsjow. Hij stelde echter een meer centraal beleid inzake de censuur in het vooruitzicht.Ga naar eind25. Men kan bij deze afloop van de partijcampagne tegen de nonconformistische kunstenaars moeilijk spreken van een overwinning van de ‘jongere’, moderne kunstenaars op de ‘oudere’, nl. de meer dogmatisch ingestelden.Ga naar eind26. De actie diende voornamelijk om de partijlijn van de CPSU in binnen- en buitenland te onderstrepen en te rechtvaardigen. Het begin, de verdere gang van zaken en het einde van de campagne werden in hoge mate bepaald door factoren van de buitenlandse politiek van de CPSU binnen de internationale communistische beweging en een mogelijke binnenlandse reactie daarop. Ook in de toekomst zullen derhalve verschillende richtingen in de kunst elkaar bestrijden, mits dit gebeurt op de basis van het ‘socialistische realisme’ en volgens de richtlijnen van de partij. Daar het begrip ‘socialistisch realisme’ zeer rekbaar is - immers moet men de bestaande ‘werkelijkheid’ onder het socialisme naar ‘waarheid’ schetsen, of wel de na te streven, ideale, nog te verwezenlijken socialistische ‘werkelijkheid’ uitbeelden? - zal steeds de mogelijkheid bestaan dat tegenstanders in de kunstenaarswereld elkaar verdacht maken en steun voor eigen richting zullen zoeken bij de partijleiding. | |
[pagina 52]
| |
Dit is de oorzaak dat de positie van de schrijvers en kunstenaars ook in de toekomst précair en weinig benijdenswaard is. Te meer kan men zich verwonderen over het feit dat er zoveel goed werk geleverd wordt, ook al komt maar een klein deel van het interessante literaire werk over de grenzen van de Sowjet-Unie naar het Westen en zijn de beeldhouwwerken, schilderijen van jonge kunstenaars hier hoogstens uit foto's bekend. J.M. Welcker |
|