maar ook anders van aard. Een beschouwing over het conflict tussen fictie en werkelijkheid, tussen spel en ernst in het taalkunstwerk zou ook het citaat in een wijder perspectief kunnen plaatsen. Niemand zal het Meyer kwalijk nemen, dat hij zo'n beschouwing niet heeft gegeven. Zijn doel was immers een concreet onderzoek: een onderzoek naar de functie van het citaat in een aantal bepaalde romans. En daarvoor bevat zijn Inleiding voldoende theorie.
Meyer heeft in de eerste plaats die citaten willen onderzoeken, welke optimaal in het kunstwerk zijn geïntegreerd. Optimale integratie betekent echter niet volledige assimilatie. ‘Im allgemeinen dürfte gelten, dass der Reiz des Zitats in einer eigenartiger Spannung zwischen Assimilation und Dissimilation besteht: Es verbindet sich eng mit seiner neuen Umgebung, aber zugleich hebt es sich von ihr ab und lässt so eine andere Welt in die eigene Welt des Romans hineinleuchten.’ - ‘Hineinleuchten’. Dit klinkt anders dan: ‘Het citaat schept een conflict tussen twee werelden, tussen twee werkelijkheden; of: die door het citaat opgeroepen tweede wereld maakt de lezer de eerste als fictie bewust’. Optimaal geïntegreerd is het volgens Meyer een structuurelement, tevens een esthetisch element, essentieel voor de ‘Gestalt’ van het kunstwerk.
De geanalyseerde romans zijn 1e. (onder de titel: Europäische Voraussetzungen. Die zitierkunst der grossen Humoristen) ‘Gargantua’ en ‘Pantagruel’ (Rabelais), ‘Don Quijote’ (Cervantes), ‘Tristram Shandy’ (Sterne), en 2e. (onder de titel: Entfaltung der Zitierkunst in Deutschland) ‘Der Goldene Spiegel’ en ‘Die Geschichte des weisen Danischmend’ (Wieland), ‘Lebensansichten des Katers Murr’ (Hoffmann), ‘Münchhausen’ (Immermann), ‘L' Adultera’ en ‘Der Stechlin’ (Fontane), ‘Hastenbeck’ (Raabe), ‘Der Zauberberg’ en ‘Lotte in Weimar’ (Thomas Mann).
Meyer heeft meer gegeven dan een aantal fijnzinnige en uitmuntend gestileerde analyses. Zijn werk is, zoals trouwens reeds in de ondertitel wordt aangeduid, een combinatie van een structuuranalytisch en een literairhistorisch onderzoek. Beide aspecten zijn even interessant en even boeiend behandeld. Het is hem in vele gevallen gelukt de lezer ervan te overtuigen, ‘dass sich die Leistung der verwendeten Zitate nicht auf deren gehaltliche Aussage beschränkt, sondern dass sie in übergreifende Zusammenhänge gestalthafter Art hineingestellt werden und in diesen eine wesentliche Aufgabe erfüllen’.
Het is niet zijn schuld, als sommige lezers na zijn meesterlijk theoretisch en praktisch pleidooi toch van mening blijven, dat het citaat, zelfs wanneer een optimale integratie tot stand is gekomen, als element van een esthetische structuur niet van de allerhoogste orde is. Zij zouden zich daarvoor kunnen beroepen op een uitspraak, waartoe Meyer misschien min of meer ondanks zichzelf is gekomen. Op blz. 89 v. zegt hij: ‘Es lässt sich nicht leugnen, dass dem literarischen Zitat, als Bezugnahme und Anspielung von Buch auf Buch, von Literatur auf Literatur, etwas Mittelbares und Abgeleitetes anhaftet, das sich mit irgendeiner idealen Vorstellung von schöpferischen Spontaneität und dichterischen Ursprünglichkeit nur schwer in Einklang bringen lässt’. Onder het universale valt elk concreet exemplaar, ook het best geslaagde.
Hoe dit zij: het oordeel over het onderzochte verschijnsel kan het oordeel over de prestatie van de onderzoeker onmogelijk in ongunstige zin beïnvloeden. ‘Das Zitat in der Erzählkunst’ is een voortreffelijk boek.
C.F.P. Stutterheim