Forum der Letteren. Jaargang 1962
(1962)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Engelse literaire critiek op zoek naar een methodologieGa naar eind1.Opmerkingen omtrent enige recente tendenzen in Engelse en Amerikaanse universiteitenHet is goed zich zo nu en dan in herinnering te roepen, dat de studie van moderne literatuur aan de universiteit een vrij recent verschijnsel is. In de meeste gevallen werd het in het universitaire leerprogramma opgenomen als een aanhangsel van een zwaar taalkundig programma, en er werd grote nadruk gelegd op literatuur-historische en biographische feiten.Ga naar eind2. Tegenwoordig is men zelfs literaire critiek, literaire analyse en beoordeling - in vroeger tijden werkzaamheden van de journalist - gaan beschouwen als geschikte onderwerpen voor academische studie. Fundamenteel bestaat de studie van de moderne literatuur uit het lezen van gedichten, toneelstukken en romans. Het is goed beschouwd nogal vreemd, dat aan docenten een salaris wordt uitbetaald om dit te onderrichten en dat studenten beurzen ontvangen om zich aan de universiteit hiermee bezig te houden. Dit zou voor een academicus in iedere, behalve de twintigste eeuw, vrijwel ondenkbaar zijn geweest. Voor hem was het lezen van gedichten en toneelstukken en romans, als zodanig, iets, dat men in zijn vrije tijd deed, en zijn hele leven lang. De gedachte, dat een intensieve kennismaking met het ene literaire meesterwerk na het andere in zeer korte spanne tijds deel zou kunnen uitmaken van een universitaire opleiding, zou hem zeer geschokt hebben. Maar het is een feit, dat het lezen van gedichten en toneelstukken en romans op een of andere manier deel is gaan uitmaken van de werkzaamheden van de docenten en studenten aan een universiteit, en hiervoor zal een of andere rechtvaardiging gevonden moeten worden. Bewust of onbewust voelt de docent van literatuur aan de universiteit de noodzaak om zijn onderwerp als ‘academisch’ te rechtvaardigen. In vroeger, onschuldiger dagen, gaf men aan het lezen van gedichten, toneelstukken en romans academisch prestige door het van twee richtingen te benaderen, de biographische en de geschiedkundige richting. Literaire biographie en literatuurgeschiedenis zijn namelijk nog steeds bijzonder achtenswaardige ‘wetenschappelijke’ activiteiten. Men kan natuurlijk niet ten eeuwige dagen biographische gegevens blijven verzamelen. Enkele van onze grote schrijvers hebben ons erg weinig biographisch materiaal nagelaten, en wij lopen gevaar onze aan- | |
[pagina 167]
| |
dacht te wijden aan tweederangs schrijvers die ons heel attent een grote hoeveelheid materiaal hebben nagelaten. Steeds weer, wanneer men een uitgebreide twee- of driedelige literaire biographie leest, realiseert men zich, dat het verband tussen het biographische feit en het literaire kunstwerk - gedicht, toneelstuk of roman - geenszins vanzelfsprekend is. In 1953, bijvoorbeeld, verscheen bij de Universiteit van Urbana een proefschrift getiteld: Milton's Holdings in Real Estate. Dit is geenszins een vergezocht voorbeeld om de situatie te typeren, die zich ontwikkeld heeft in de zogenaamde ‘wetenschappelijke’ literatuurstudie. Het is zelfs moeilijker te rechtvaardigen dan het lezen van gedichten en toneelstukken en romans. De historische benadering bestond aanvankelijk in het chronologisch rangschikken van gedichten, toneelstukken en romans. Toen Thomas Warton in de achttiende eeuw zijn History of English Poetry schreef, was dit een baanbrekende prestatie op het gebied van de middeleeuwse literatuur en de literatuur van de renaissance. Maar bij meer recente literatuur heeft men nauwelijks te maken met enig probleem van chronologische rangschikking. Daarom breidt literatuurgeschiedenis zich uit tot het navorsen van verhoudingen tussen verschillende perioden, en tot de studie van bewegingen, stromingen en invloeden.Ga naar eind3. De studie van invloeden is het speciale onderwerp geworden van de vergelijkende literatuurwetenschap: het vergelijken van literaire verschijnselen in verschillende landen. De moeilijkheid hier ligt in het feit, dat een schrijver, die zelf onbeduidend is, een grote invloed kan hebben op de grote dichters van een ander land en omgekeerd. De invloed van Poe, of van Walter Scott, of van Ossian, is in werkelijkheid een studie van hun populariteit. (Niemand schijnt, bijvoorbeeld, ooit te hebben uitgeduid, dat de fundamentele reden voor de populariteit van Ossian in Europa het feit is, dat men niets van Engelse syntaxis af hoeft te weten om hem te kunnen lezen en vertalen - Ossian stelt hoegenaamd geen syntaktische problemen.) De studie van de literatuurgeschiedenis en van de vergelijkende literatuurwetenschap ontwikkelt zich uiteindelijk tot een studie van smaak en van zich steeds wijzigende mode, een zelfs minder specifiek ‘academische’ bezigheid dan het lezen van gedichten en toneelstukken en romans. Een andere academische activiteit, gesanctionneerd door de tradities van de beoefening van de Latijnse en Griekse wetenschap, is het uitgeven van teksten. Immers, tot aan de twintigste eeuw, betekende ‘critiek’, in een academisch en wetenschappelijk verband, tekst-critiek. Een ‘goed criticus’ was een man, die een goede textuele emendatie kon aanbrengen.Ga naar eind4. Bibliographie (in de betekenis van tekst-critiek) heeft tegenwoordig alle pronk en praal van een exacte wetenschap. Het spreekt vanzelf, dat, wat Engelse literatuur betreft, de voornaamste belangstelling is uitgegaan naar het uitgeven van de teksten van Shakespeare, en de | |
[pagina 168]
| |
student, die McKerrow, Greg, Dover Wilson en Fredson Bowers bestudeerd heeft, heeft misschien het gevoel, dat hij hier eindelijk iets gevonden heeft, dat lijkt op een ‘exact vak’ - hier heeft hij een activiteit, waar hij, door gebruik te maken van een techniek, afdoende antwoorden voor specifieke problemen kan verkrijgen. Des te groter is de verbazing van de student, als hij ontdekt dat deze vertolkers van een techniek uiteindelijk zijn overgeleverd aan de genade van de eenvoudige lezer van de toneelstukken. Bij het bespreken van de relatieve waarde van verschillende varianten in het ‘goede’ Quarto en het eerste Folio van Hamlet, doet Fredson Bowers de volgende vreemde bekentenis: ‘if criticism decides that certain of these ... variants are truly Shakespearean in both texts, then a more complex situation develops’.Ga naar eind5. ‘Criticism decides’ niets. De enige, die beslist, is de man, die de toneelstukken leest. Ondanks onze techniek zijn wij uiteindelijk volkomen afhankelijk van een geheel onbepaald en subjectief begrip, ‘truly Shakespearean’. Ook Dover Wilson heeft, nadat hij zijn textuele interpretaties met gedegen bibliographisch vakmanschap gerechtvaardigd heeft, uiteindelijk toegegeven, dat ‘the final arbiter in any particular textual decision must be the judgement of the editor who makes it’.Ga naar eind6. Met tekst-critiek bereiken wij de drempel van wat als een nieuwe ontwikkeling in literaire studies beschouwd kan worden. Wat Engelse literatuur betreft, wordt de richting voornamelijk aangegeven door Amerika, dat op zijn beurt onder invloed staat van emigrant geleerden van het Europese vasteland. In de behoefte, die men bewust of onbewust voelt, om de studie van de Engelse literatuur in de universiteit prestige en aanzien te geven, wordt voorzien door literatuur op dezelfde manier te behandelen als de onderwerpen, die werkelijk prestige en aanzien hebben - namelijk, de beta-vakken. Door literatuur als een exacte wetenschap te behandelen, als een laboratorium-vak, zal het achtenswaardig worden, en zal men positieve resultaten bereiken met het lezen van gedichten, toneelstukken en romans. In algemene termen, volgt de exacte methologie van de laboratoriumwetenschappen tweeërlei procédés. Men classificeert zijn gegevens in de hoop, dat de classificatie zal leiden tot een patroon, of een theorie, of een hypothese, die hem in staat zal stellen andere gegevens te verklaren. Ofwel, men neemt zijn materiaal, een delfstof, of een dier, of een plant, en onderwerpt het aan proeven om te zien hoe het reageert, om zodoende meer over zijn aard te weten te komen. Maar wat kan men doen met gedichten, toneelstukken en romans als materiaal. Zij kunnen onderworpen worden aan prikkels, die van buiten af worden toegediend; zij kunnen, als het ware, gekoppeld worden aan iets buiten zich zelf om een reactie teweeg te brengen. Zo krijgen wij de ‘literatuur en ...’ formule: literatuur en psychologie, literatuur en maatschappij, literatuur en ideeën, literatuur en de andere kunsten, et | |
[pagina 169]
| |
cetera. Men kan zich de deuren van de verschillende laboratoria duidelijk gemerkt voorstellen. Een andere benadering is het ruwe materiaal - gedichten, toneelstukken en romans - in categorieën onder te verdelen. Zo kan het materiaal gerangschikt worden volgens typen (tragisch, of comisch); of volgens genres; of volgens symbolen, of mythen, of thema's.Ga naar eind8. Of men kan ook zijn ontleedmes, of microscoop, ter hand nemen, en de gedichten, toneelstukken en romans ontleden naar struktuur (volgens analogie van de anatomie), of naar ironie, paradox, ingewikkeldheid, dubbelzinnigheid, metaphoor, beeldspraak, enzovoort.Ga naar eind9. Al deze activiteiten geven een aangenaam gevoel alsof men literatuur behandelt als een laboratoriumwetenschap, alsof men een witte jas en gummi handschoenen aantrekt. ***
De geschiedenis van de Engelse literatuur als een laboratorium vak dateert tenminste terug tot Vernon Lee en haar Handling of Words (uitgegeven in 1923, hoewel vele van de verhandelingen, die het bevat, reeds veel eerder verschenen waren). De titels van sommige hoofdstukken geven een indruk van haar benadering: Studies in Literary Psychology, The Syntax of de Quincey, The Rhetoric of Landor, Carlyle and the Present Tense. Zij onderzocht syntaktische verschijnselen om er algemene conclusies omtrent de stijl van te kunnen afleiden. Haar studies van Meredith, Kipling, Stevenson, Hardy, Henry James, en Maurice Hewlett zijn gebaseerd op passages van 500 woorden, die willekeurig uit hun werken gelicht zijn, en grammatikaal ontleed zijn. Maar de analyse is slechts wetenschappelijk in schijn. Bij voorbeeld, de analyse van de passage uit Kipling geeft een ongunstig beeld van Kipling; Mejuffrouw Lee mag Kipling niet, en daarom wordt Kipling en zijn gehele oeuvre veroordeeld. De analyse van de passage uit Hardy is echter even ongunstig, maar Mejuffrouw Lee mag Hardy. Daarom concludeert zij: ‘The very faults of Hardy are probably an expression of his solitary and matchless grandeur of attitude. He belongs to a universe transcending such trifles as Writers and Readers and their little logical ways’ (p. 241). Men heeft de betekenis van Vernon Lee onderschat. Wat omgeving, achtergronden en temperament betreft, stamt zij af van de esthetische beweging, hoewel zij tracht haar subjectieve critiek te hullen in een blijkbaar exact wetenschappelijke onpartijdigheid. Zij is de geestelijke dochter van Walter Pater en de geestelijk moeder van I.A. Richards. Volgens Richards behoorde literaire critiek een exacte wetenschap te zijn met de psychologie als grondtoon. Zijn werkwijzen waren ongeveer dezelfde als die van Vernon Lee, maar de behandeling was uitgebreider, en de beloften voor het behalen van concrete resultaten meer Messiaans. Richards legde zijn studenten poëzie-passages voor zonder de schrijvers te specificeren, en hij codificeerde de reacties van de studenten. Natuur- | |
[pagina 170]
| |
lijk duiden de reacties van sommige van de studenten op een gebrek aan training in het benaderen van Engelse literatuur, maar Richards, hoewel hij een schijn van technische precisie ophoudt, is niet volkomen eerlijk. Hij citeert de foute uitleg, die studenten gaven aan een passage uit Landor zonder aan te geven, dat hij de eerste drie regels van het gedicht, die de betekenis voldoende duidelijk maken, heeft weggelaten.Ga naar eind10. Nog niet lang geleden zelfs wijdde Richards uit over de moeilijkheden in de eerste twee regels van een Sonnet van Shakespeare (no. 66) zonder de daarop volgende regels, die de betekenis in het zinsverband duidelijk genoeg maken, af te drukken.Ga naar eind11. Bij zijn poging om een exact systeem van de psychologische perceptie van literatuur te ontwikkelen, vertrouwt Richards vooral op de beloften, die de neurologische wetenschap biedt. De belofte en haar vervulling zijn evenwel twee geheel verschillende zaken. Indien men het uitgebreide diagram bestudeert op pagina 116 van Principles of Literary Criticism (London, 1924), hetgeen pretendeert een schematische analyse te zijn van de ervaring ondergaan bij het lezen van de regel: ‘Arcadia, Night, a Cloud, Pan, and the Moon’, zal men zich zeker afvragen, of Richards het slachtoffer van zijn eigen geestdriftigheid is geworden. | |
[pagina 171]
| |
Het is waar, dat hij ons waarschuwt, dat de waarde van het diagram beperkt is. Maar, voorzover men eerlijk kan vaststellen, is de enige positieve waarde van het diagram, dat het aan de bespreking een schijn van quasi wetenschappelijke gewichtigheid geeft. Het diagram kan op geen enkele manier serieus worden genomen, en Richards is veel te intelligent om te kunnen geloven, dat het serieus genomen zou kunnen worden. Paradoxaal gesproken leidt juist het verlangen van Richards om een strict ‘wetenschappelijke’ schijn op te houden hem tot critische onverantwoordelijkheden.Ga naar eind12. ‘Literatuur en psychologie’ heeft natuurlijk ook andere vormen aan genomen, en ‘zoek het symbool’ is ontaard in een plechtig ritueel spel. Twee voorbeelden uit T.S. Eliot's Poetry and Plays (Chicago, 1956) door Grover Smith kunnen volstaan. Bij zijn commentaar op de regel in Coriolan: ‘Don 't throw away that sausage, It'll come in handy’ merkt Smith op: ‘They (the sausages) relate also to Roman religion, perhaps as phallic symbols’ (p. 161). In Little Gidding beschrijft Eliot een Duitse bommenwerper als: ‘The dark dove with the flickering tongue’. Het commentaar van Smith is: ‘Eliot may have been thinking of the Taube (“Dove”) aeroplane, though that would have been an anachronism’ (p. 287). Het is verontrustend commentaar van een dergelijke bespottelijke dwaasheid (en men zou talloze andere passages kunnen aanhalen) aan te treffen in een boek, dat in Amerika wijd en zijd geprezen is juist voor zijn ‘scholarship’. Een zeer populaire ‘mode’ methodologie op het ogenblik is stilistiek. (Iedere term, die eindigt in -istiek of -ologie klinkt natuurlijk passend wetenschappelijk.) Nu schijnt stilistiek al veel weg te hebben van een hoed, die zijn vorm heeft verloren, omdat te veel mensen hem trachten op te zetten. Het mystischer type stijlleer wordt vertegenwoordigd door schrijvers als Auerbach en Spitzer, die zich niet veel met Engelse literatuur inlaten, ofschoon zij een duidelijke invloed uitoefenen op Engelse literaire studies. Beiden schijnen, op een verschillende manier, literatuur te behandelen als een soort ‘closed-circuit feed-back’ mechanisme. In Mimesis (Bern, 1946) van Auerbach worden stilistische characteristieken van een specifiek werk verondersteld characteristieken van de Europese cultuur op een bepaald ogenblik in de geschiedenis te illustreren, die de stilistische characteristieken van een specifiek werk illustreert, die characteristieken van de Europese cultuur illustreren, enzovoort. In Spitzer neemt men een specifieke text en zoekt een bepaalde stilistische eigenaardigheid, die tot de kern van de schrijver leidt, of men gaat van de kern uit en zoekt de omtrek, die het dan weer mogelijk maakt de kern terug te vinden. | |
[pagina 172]
| |
Auerbach en Spitzer zijn zeer geleerde mannen met een grote kennis van de Europese literatuur en zij kunnen op gevoelige wijze reageren op de teksten, die zij bespreken. Het laat geen twijfel, dat hun besprekingen van specifieke werken hoogst stimulerend zijn. Maar hun aanspraak op een methode kan gemakkelijk geparodiëerd worden. De methode is eenvoudigweg een ‘closed-circuit feedback’. In tien pagina's van zijn Linguistics and Literary History, Essays in Stylistics (Princeton, 1948) onthult Spitzer de modus operandi. Hij verlangt, dat de lezer zijn weg moet vinden ‘from the surface to the “inward life-center” of the work of art: first observing details about the superficial appearance of the particular work (and the “ideas” expressed by the poet are, also, one of the superficial traits in a work of art); then, grouping these details and seeking to integrate them into a creative principle which may have been present in the soul of the artist; and, finally, making the return trip to all the other groups of observations in order to find whether the “inward form” one has tentatively constructed gives an account of the whole’ (p. 19). Maar van welke bijzonderheden moet men uitgaan? Wat kiest men? Voor ieder kunstwerk zal de keuze van bijzonderheden verschillen. Welk criterium moet men aanleggen? Spitzer antwoordt: ‘just which phenomena the literary artist will choose for the embodiment of his meaning is arbitrary from the point of view of the “user” of the work of art. To overcome the impression of an arbitrary association in the work of art, the reader must seek to place himself in the creative centre of the artist himself - and re-create the artistic organism. A metaphor, an anaphora, a staccato rhythm may be found anywhere in literature; they may or may not be significant. What tells us that they are important is only the feeling, which we must have already acquired, for the whole of the particular work of art’ (p. 29 ). Het recept van Spitzer schijnt te zijn, dat men van de uiterlijke verschijnselen naar het ‘inward centre’ toewerkt, maar, om te kunnen bepalen wat de verschijnselen zijn, moet men zich reeds in het ‘inward centre’ bevinden.
Maar het soort literaire stilistiek, dat duidelijk in Nederland de mode gaat worden, is de stilistiek, die veel nauwere banden vertoont met structurele linguistiek, dan hetgeen Spitzer te bieden heeft. Het is duidelijk, dat linguistiek vooral gedurende de laatste jaren een veel groter ‘wetenschappelijk’ prestige heeft dan literaire critiek. Aan de ene pool heeft de linguistiek raakpunten met de wiskundige en aan de andere pool met de sociale wetenschappen. In ieder geval heeft literaire critiek een kans op weerkaatste academische rang en prestige, indien zij een goddeloos verbond kan sluiten met linguistiek.Ga naar eind13. In dit verband is Style in Language, uitgegeven door T.A. Sebeok (New York 1960) een nuttig document. Dit is het resultaat van een strict georganiseerd symposium, dat gehouden werd in Indiana in 1958 en waaraan werd | |
[pagina 173]
| |
deelgenomen door een aantal Amerikaanse literaire critici, linguisten, psychologen en culturele anthropologen. Een groot gedeelte van de ‘interdisciplinaire’ discussie bracht geen resultaten op, maar wat voor de Europese lezer zeer duidelijk naar voren scheen te komen was het feit, dat men in Amerika in toenemende mate structurele linguistiek tracht toe te passen op literaire critiek. Dit wordt gedaan (i) volgens phonetische structuur en (ii) syntaktische structuur. Een van de lezingen in Indiana werd gehouden door Dell H. Hymes over Phonological Aspects of Style: some English SonnetsGa naar eind14., en zij bestond uit een phonemische ontleding van tien sonnetten van Wordsworth en tien van Keats, volgens het patroon van An Outline of English Structure door G.L. Trager en H.L. Smith (Norman, 1951). Omtrent het resultaat van de inspanningen van Hymes, kan men het best een van de andere leden van het symposium citeren: ‘Now I think we should all be grateful to Dell H. Hymes's discussion of “Some English Sonnets”. We should be grateful because he has carried out this laborious method of phoneme counting and phoneme weighting on a big enough corpus so that we can now say fairly confidently that (in this form, at any rate) it is a waste of time. (laughter).’Ga naar eind15. Een andere lezing, Comparing Metrical Styles door Seymour Chatman, geeft een metrische analyse (‘as an exercise in methodology’) van de dichtmaten van de Satires van Donne en van de ‘translation’ van de Satires van Donne door Pope. Na 21 paginas van analyse geeft Chatman toe, dat ‘it seems necessary to seek out some critical views to give body and meaning to mere stylistic differential’. En om inhoud en betekenis te geven aan een zuiver stilistische differentiaal, is hij genoopt zich te wenden tot een criticus als George Saintsbury, auteur van A History of English Prosody (1906-1919). Het schijnt een zaak te zijn van ‘veel geschreeuw om weinig wol’, als Chatman een ouderwets prosodist als Saintsbury nodig heeft om zijn ingewikkelde phonemische diagrammen en tabellen begrijpelijk te maken. Ook structurele analyse van literatuur langs syntaktische weg leidt tot dergelijke resultaten. Een voorbeeld hiervan kan men vinden in de verhandeling Pippa's Song: Two Attempts at Structural Criticism van Archibald A. Hill, vervat in Readings in Applied English Linguistics, uitgegeven door Harold B. Allen (New York, 1958) Hill bestudeert het lied uit Pippa Passes van Browning: The year's at the spring
And day's at the morn;
Morning's at seven;
The hill-side's dew-pearled;
The lark's on the wing;
The snail's on the thorn;
God's in his heaven -
| |
[pagina 174]
| |
All's right with the world!
Dit, teruggebracht tot zijn structuur, is blijkbaar, volgens Hill: Large A is contained at B (its best)
Smaller B is contained at C (its best)
Still smaller C is contained at D (its best)
Little X is good Y (its best).
Small E is on F (its best place)
Smaller G is on H (its best place)
Large I is in J (its best place)
Therefore the large scene is at its best.
Maar dit soort analyse heeft geen zin (terwijl zij ons bovendien belachelijk voorkomt), tenzij men een soort conclusie trekt. Wat is de conclusie van Hill: ‘Pippa breaks her strict analogical pattern go bring snail and God together. The juxtaposition does not correlate with the way we expect theologians to talk about God. It correlates, instead, with the way we expect children to talk about Him, in concrete and simple terms. Pippa's statement also correlates with our belief that simplicity like hers often contains insights somehow better than those found in the words of the most philosophically sophisticated. One is tempted to find, in the breaking of the pattern Browning has established for her, a sort of model of the cultural contradiction in our attitudes towards children. We treat them as not yet perfected human beings, yet we remember the biblical “out of the mouths of babes and sucklings”.’Ga naar eind16. Het quasi-wetenschappelijke voorkomen van de structurele analyse en van termen als ‘correlates’, ‘pattern’, ‘cultural contradiction’, ‘correleert’ in feite zeer goed met de volslagen banaliteit van de conclusie, die Hill omtrent het gedicht trekt. Als men de bibliographie van Theory of Literature van Wellek en Warren doorkijkt, vindt men een zelfde soort quasi-wetenschappelijke tautologie in de studies betreffende vocabulair-analyse. Wij ontdekken, dat statistische analysen zijn gemaakt van 16de eeuwse ‘euphuistische’ stijl, van achttiende eeuws dichterlijk woordgebruik en van Romantische dictie - in andere woorden, studies van stijlvormen waarvan wij reeds uit empirische leeservaring weten, dat zij bepaalde, specifieke characteristieken bezitten. De uitgebreide vocabulair-studies leren ons enkel wat wij reeds lang uit ervaring weten. In feite bepaalt een vaag ‘zesde zintuig’, een algemene indruk, die de ‘onwetenschappelijke’ lezer, die niet volgens een methodologie te werk gaat, reeds bezit, de grondgedachten waarop al dergelijke vocabulair-studies zijn gebaseerd, de vorm waarin het experiment kan worden uitgevoerd.
Bovenstaande zeer beknopte en vluchtige opmerkingen aangaande enige typen van literaire methodologie, die op het ogenblik gevolgd worden, geven natuurlijk vaak een te eenvoudige indruk van de pro- | |
[pagina 175]
| |
blematiek, maar, naar mijn mening, zijn zij in grote lijnen waar. Het is een feit, dat de systematische toepassing van zogenaamde ‘wetenschappelijke’ methodologieën op gedichten, toneelstukken en romans tot futiliteiten en dwaasheden leidt. Dergelijke studies zijn waardevol, als de criticus in feite geheel andere hoedanigheden aanwendt, en als zijn methodologie feitelijk een voorwendsel, een rookgordijn of zelf-bedrog is. Literatuur kan nooit een exacte wetenschap zijn, omdat een exacte wetenschap een methodologie is, die is ontworpen om afdoende, tastbare resultaten te verkrijgen. Iedere proef en analyse heeft een utilitair doel. Maar literaire methodologie jaagt zijn eigen staart na: de proefnemingen kunnen geen conclusie opleveren. Wij trekken onze witte jassen en gummi handschoenen aan voor de schijn, niet uit enig practisch oogmerk. Jacques Barzun geeft een veelzeggend voorbeeld van de toestand, zoals die tegenwoordig in sommige Amerikaanse universiteiten bestaat: ‘Discussing criticism with friends and some brilliant students, the subject of D.H. Lawrence's Studies in Classic American Literature came up. Two of us praised the book and were met by violent objections, in so solemn a task as criticism, to the use of colloquialisms, snatches of verse, and apostrophes to the reader. We replied, and won some grudging admissions; Lawrence was granted to be a sort of critic - and then came the cry from the youngest of the students: “But no method, don't you see, no method”.’Ga naar eind17.
Het mag de schijn hebben, dat voorgaande, weinig ernstige behandeling van literatuur als een laboratorium-wetenschap niet erg opbouwend is. Het mag lijken op de wanhoopskreet van een taai volhoudende, reactionnaire, ouderwetse humanist. Maar literaire methodologie, het nemen van proeven met literatuur, brengt niets voort - behalve minachting voor de individualiteit en ‘uniqueness’ van het literaire kunstwerk. Maar het serieus, intelligent, en beschouwend lezen van gedichten, toneelstukken en romans verschaft zeker genoegen en behoort wijsheid voort te brengen.
Nijmegen T.A. BirrellGa naar eind7. |
|