Forum der Letteren. Jaargang 1962
(1962)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Problematiek van de vergelijkingen in Homerus' IliasDe uitgewerkte vergelijking, die vergelijking welke zich van de bezongen handeling of situatie ter illustratie waarvan zij ingelast is veelal los schijnt te maken en zich voordoet als de beschrijving van een zelfstandige actie, een tafreel opgeroepen om derwille van dat tafreel zelf, is - zoals ieder die Homerus heeft gelezen weet - een der meest opvallende elementen van het oude Griekse epos. Zij heeft - hoe kon het anders? - natuurlijk haar aandeel gehad in de beschouwingen van antieke en latere Homeruskritiek en -interpretatie, zij is verheerlijkt en verguisd, zij heeft haar rol gespeeld in de argumentaties zowel van analytici als van unitariërs, zij is onderzocht op haar karakter en haar functie in kleiner en groter verband. Men merkt b.v. op dat een groot analyticus als von Wilamowitz tot verschillend auteurschap van diverse gedeelten van de Ilias concludeert o.m. door het verschil hetzij in frequentie hetzij in aard van de in die gedeelten optredende vergelijkingenGa naar eind1.; daarentegen levert de eenheid van stijl en van voorstellingswereld die de vergelijkingen naar zijn mening kenmerkt aan SeverijnsGa naar eind2. (en aan andere unitariërs) het doorslaggevende argument om te geloven in de ene grote dichter Homerus, schepper van de Ilias. De vergelijkingen, aldus Severijns, verplaatsen de hoorder of lezer in een andere wereld dan die waarin de actie voorgesteld wordt zich te voltrekken, in de eigen ervaringswereld van de dichter en zijn hoorders; maar zij zijn zo vast verweven in het geheel van het gedicht, dat men niet zou kunnen denken, dat zij als het ware een toevoegsel zijn aan een gedicht dat overigens reeds in hoofdzaak bestaan zou hebben. Ook de vergelijking behoort tot de traditie van de epische stijl, maar de homogeniteit van het veelal persoonlijke karakter der vergelijkingen, de frisheid van de erin tot uitdrukking gebrachte geobserveerde details der realiteit, het telkens zich weer op soortgelijke wijze onthullende sentiment ten aanzien van wat zich in de natuur voordoet, de houding ook ten opzichte van de mens - dit alles doet Severijns en anderen juist in de vergelijkingen een waarborg vinden voor het geloof in Homerus' auteurschap van het geheel, waarvan de vergelijkingen een integrerend en, wat betreft de verhouding dichtergedicht, een zeer persoonlijk element uitmaken. Uit het voorafgaande kan de lezer al wel begrijpen, dat een juiste opvatting van aard en functie(s) van de vergelijking van het allergrootste gewicht is voor de beoordeling van de Homerische gedichten en wel | |
[pagina 34]
| |
evenzeer voor degene die het wezen van deze poëzie langs genetischhistorische weg zoekt te doorgronden als voor een phaenomenologische beschouwingswijze. Of liever gezegd de problematiek is - zo ergens, dan waar het Homerus geldt - van dien aard dat uitzicht op oplossingen slechts mogelijk schijnt te zijn door nauwe verbinding van beide methoden. Zoals reeds boven (uit het over von Wilamowitz gezegde) bleek, de frequentie der vergelijkingen is uiterst ongelijk. Indien het zou gelukken een duidelijk verband te zien tussen de aard van de telkens beschreven stof en de frequentie der vergelijkingen zou dit een licht werpen op de functie van de vergelijking in het algemeen en mogelijkerwijze ook praejudiceren ten gunste van de overtuiging dat wij de Ilias, zoals wij die hebben, danken aan het genie van een in termen van een groot georganiseerd geheel componerend dichter en niet van een slechts habile redactor. Doch tevens dienen aard en functie te worden vastgesteld van de individuele vergelijking in haar onmiddellijke context. Indien zou blijken dat in den regel tussen het vergelekene en de vergelijking slechts één verenigingspunt zou bestaanGa naar eind3., dat de vergelijking dus gemakkelijk als traditioneel goed ter illustratie van allerlei acties en situaties kon worden ingelast, zou dit een ernstige verzwakking inhouden voor hen die redeneren als Severijns. Een goedgeschoold vakman zou daartoe gemakkelijk in staat geacht kunnen worden. Blijkt daarentegen dat de relaties van vergelijking en vergelekene veelal veelvuldig zijn en complexGa naar eind4., dan is dit verschijnsel een argument voor het aannemen van een groot scheppend kunstenaar en dat des te meer, naarmate de aard van deze complexiteit in vele vergelijkingen overeenkomst vertoont en naarmate vele vergelijkingen een soortgelijke uitdrukking van direct ervaren werkelijkheid schijnen in te houden. Daarbij dienen dan de volgende punten ter dege in het oog te worden gevat. Als men - in het verband van Homerische poëzie - spreekt van de individualiteit van de dichter, dan moet nooit worden vergeten hoezeer deze door de traditie werd bepaald. Anderzijds, al zou het waar zijn dat de gehele oud Griekse epische dictie uit in de praktijk van de orale improviserende voordracht ontstane formules gegroeid is, dan nog betekent dat niet dat de aanwending van deze formules een geringere poëtische creativiteit veronderstelt dan de aanwending van welk taal-medium ook voor welke dichter ook. Indien dus zou zijn aangetoond dat het gehalte van de dictie der vergelijkingen even formulair is als dat van de rest, dan zegt dit nog niets ten aanzien van datgene wat ons nu bezighoudt. Ook hier geldt, dat orthodoxe analytici even weinig reden hebben om te juichen over de ontdekkingen van Milman Parry als orthodoxe unitariërs. De dictie der vergelijkingen is in elk geval dermate formulair, dat dit op zichzelf al voldoende aanwijzing daarvoor is, dat de vergelijking als zodanig voor de dichter (of de dichters) van de Ilias een traditioneel element was. Het is daarom a priori waarschijnlijk - en ieder die de moeite neemt de ± 200 | |
[pagina 35]
| |
uitgewerkte vergelijkingen die de Ilias telt achter elkaar door te lezen zal dit onmiddellijk beamen - dat er grote verschillen bestaan tussen de vergelijkingen onderling in de indruk die zij op ons maken van niet of weinig gewijzigd erfgoed te zijn of van zeer origineel geconstrueerde complexen - en van alle gradaties tussen deze twee. Het schijnt daarmee au fond niet zo heel anders gesteld te zijn dan met de uitbeeldingen van acties en tafrelen in de rest van de tekst. Tenslotte nog dit: het is algemeen bekend dat de taal van het epos een in de orale traditie ontwikkelde kunsttaal is, die Ionisch genoemd moet worden maar die in haar dialectische complexiteit het best verklaard kan worden als men aanneemt dat deze orale traditie achtereenvolgens in Achaeisch (Myceens), Aeolisch en tenslotte in Ionisch gebied gebloeid heeft, of, anders gezegd, een Achaeische, Aeolische en Ionische phase heeft doorgemaakt.Ga naar eind5. Welnu, vrijwel de enige zekere aanwijzingen (afgescheiden van wat de taal ons leert) daarvan dat onze Ilias in Ionisch gebied ontstaan is worden geleverd door een aantal vergelijkingen.Ga naar eind6. Dit betekent natuurlijk geenszins dat de vergelijking de specifiek Ionische bijdrage tot de ontwikkeling van de epische poëzie moet worden geacht, maar het wijst er wel op dat de dichter, binnen het kader van de vergelijking, zich minder aan de traditie voelde gebonden en het verleent ons een zeker recht om, zo ergens, dan daar het eerst naar zijn persoonlijkheid te zoeken. Doch ook hier is alle reserve geboden. Denkbaar immers is het, dat zich tijdens de Ionische phase van de epiek een soort vergelijking ontwikkeld heeft die eer als het resultaat van een collectieve geestesgesteldheid gezien moet worden, waarvan Homerus dan eventueel de voornaamste exponent was, dan als de creatie van één groot dichterlijk genie. Men kan zich gemakkelijk voorstellen, hoe licht de onderzoeker van de Homerische vergelijking het slachtoffer zal worden van zijn eigen geheime voorkeur. Indien de bovenaangeduide praemissie juist is, nl. deze dat het veelvuldig en complex zijn van de relaties tussen vergelijking en vergelekene gevoegd bij het in dit opzicht gelijksoortig zijn van talrijke vergelijkingen pleit voor het geloof in de grote dichter, dan zal alleen de exact philologische interpretatie van in aanmerking komende vergelijkingen uitsluitsel kunnen bieden en speciaal de unitariër zal zich moeten hoeden voor de waan er in te vinden wat er niet in is. Doch evenmin mag de a priori overtuigde van het uit slechts één aanknopingspunt bestaande ‘tertium comparationis’ de ogen sluiten voor al de eventuele eigenaardigheden, die een vergelijkings-context biedt. Nuchterheid bij de beoordeling is zeker geboden, maar evenzeer phantasie. Want een binnen de perken van een min of meer mathematische ratio blijvende interpretatie van de Homerische vergelijking zal zonder enige twijfel te kort schieten. Nodig zou eigenlijk zijn een zeer volledige phaenomenologie van deze poëtische vorm,Ga naar eind7. waarin zowel alles wat met vergelijkingen geïllustreerd is als alles wat als vergelijking dient naar | |
[pagina 36]
| |
alle in aanmerking komende gezichtspunten beschreven stond. (Dit is natuurlijk niet mogelijk in een beknopt en als oriënterend bedoeld artikel.) Onder deze gezichtspunten zou dan ook moeten vallen de kwestie, in hoeverre duidelijk blijkt, dat we in de lange vergelijkingen geconfronteerd worden met de wereld van de dichter(s) zelf. De bovengenoemde ‘frisheid’ biedt daarvoor een zeer onzeker criterium. Want gesteld eens, dat een vergelijking, waarin sprake is van een natuurgebeuren (stormachtige zee, gezwollen rivier, opkomst van een ster etc.) inderdaad moet worden toegeschreven aan de dichter(s) van het epos dat wij hebben, dan biedt toch de eventuele ‘frisheid’ geen enkele waarborg dat dit zo moet zijn; een direct uit Myceense tijd stammende, geheel traditionele vergelijking zou een even frisse indruk kunnen maken, zo goed als kunstvoorwerpen van de Myceense tijd dat op ons kunnen kunnen doen.Ga naar eind8. Onder de handwerken en andere menselijke activiteiten, waarmee vergeleken wordt, zijn er maar enkele, die met een grote mate van waarschijnlijkheid beslist aan een latere tijd dan de Myceense moeten worden toegeschreven. Maar vaak reeds heeft men terecht opgemerkt, dat in twee HomerischeGa naar eind9. vergelijkingen ijzer en niet brons materiaal van werktuigen is en dat in het algemeen in vergelijkingen alles wat niet in overeenstemming te brengen is met de veronderstelde tijd van ontstaan der gedichten ontbreekt, m.a.w. dat in de vergelijkingen niet wordt ‘gearchaïseerd’. Indien ShippGa naar eind10. gelijk heeft, die meent te hebben aangetoond dat in deze elementen van het epos (en in enige andere) het gehalte aan linguistisch jongere vormen aanmerkelijk hoger is dan elders, dan is dat met het vorige in overeenstemming. In verband hiermee en tevens met de oorsprong van de uitgewerkte, typisch Homerische vergelijking kan het volgende van groot gewicht zijn. Het is welbekend dat behalve deze het epos ook kent de zeer korte vergelijkingen (zoals δαίμονι ἶσος, λέων ὥς, φλογὶ εἴκελος, λαίλαπι ἶσος, ἶσος ἀέλλῃ, δέμας πυρὸς αἰθομένοιο, ἀλίγκιον ἀστέρι καλῷ, θεὸς ὥς, εἰκυῖα θεῇσιν, ἠύτε ταῦρος)Ga naar eind11., die in zeer sterke mate formulair karakter vertonen; een gedetailleerd onderzoek zou waarschijnlijk aan het licht brengen dat deze vergelijkingsformules op grond van hun taal tot de zeer oude traditionele elementen moeten worden gerekend. Door verscheidenen is de opmerking gemaakt, dat dit soort kortevergelijkingen zijn parallellen heeft in de epiek van allerlei volkerenGa naar eind12., in het bijzonder ook in die van Voor-Azië, en dit in tegenstelling tot de lange, uitgewerkte vergelijking, waarvan men de analogieën, behalve in van Homerus afhankelijke epiek, ternauwernood elders kan vinden. Een en ander is zeer goed in overeenstemming te brengen met de opvatting dat deze laatste als een, in de ontwikkeling van de Griekse epiek ontstane uitbreiding of afleiding van de eerste moet worden beschouwd; het schijnt niet ongeoorloofd te zijn te poneren, dat de lange vergelijking bij uitstek een vorm is, waarbij de persoonlijke creativiteit van de (relatief) late dichter(s) in het geding | |
[pagina 37]
| |
moet zijn geweest. Zeer in het algemeen zou men kunnen zeggen dat in de lange vergelijking de vervlogen wereld van de historische actie nabij gebracht wordt door wat de dichter en zijn hoorders uit eigen ervaring bekend was. Juist in de jongere phasen van de evolutie der epische dichtkunst is een dergelijke gang van zaken zeer begrijpelijk. Hoe minder uitgesproken heroïsch de stof, des te minder aanleiding kan er wezen tot de vergelijking, hetgeen-de opmerking is dikwijls gemaakt - de veel mindere frequentie van dit element in de Odyssee - ten opzichte van de Ilias - verklaart, zodat dit feit niet kan aangevoerd worden tegen wat hiervoor betoogd werd, ook al is de Odyssee inderdaad jonger dan de Ilias. De discussie over de vraag of men de analogieën met de epiek in de Myceense (of Minoïsche) of ‘geometrische’ kunst moet zoeken tendeert de laatste jaren tot een communis opinio, die vooral wat de vergelijkingen (en de daarmee op een lijn te stellen tafrelen) opteert voor de laatste, ook bij hen die overigens geneigd zijn het deel van de Myceense erfenis in ‘Homerus’ zeer hoog aan te slaan.Ga naar eind13. (Over de nogal vergaande speculaties, die de structuur van het epos in zijn geheel uit soortgelijke principes als die men meent aan te treffen in de geometrische ceramiek wil verklaren,Ga naar eind14. acht ik mij niet bevoegd te oordelen). Overigens dient men hier wel uiterst voorzichtig te zijn, zolang de mogelijke samenhangen tussen laat-Myceens en protogeometrisch nog tamelijk duister zijn; zomin als een absolute breuk in de ontwikkeling van de epische poëzie van de Myceense tijd tot Homerus toe aannemelijk is (de formulaire techniek stamt zonder twijfel uit Myceense tijd), evenmin is deze in de ontwikkeling van de kunst in de milieu's die voor Dorische overheersingGa naar eind15. gespaard bleven erg waarschijnlijk, al moet men toegeven dat de zaken voor de orale poëzie en de materiële handwerkerskunst in de beroering van de Dorische volksverhuizing ongetwijfeld geheel verschillend hebben gelegen. De orale poëet omnia sua secum portabat. Indien het nu juist is, dat de uitgewerkte vergelijking tot de jongere phasen van de epiek behoort, dan kan men zich ook de volgende vraag stellen. In het algemeen valt het moeilijk te bestrijden, dat grote epen als de Ilias en de Odyssee, die beide een weloverwogen opbouw vertonen, de bekroning van een ontwikkeling zijn. Kan er verband worden gelegd tussen frequentie en plaatsing van de vergelijkingen en het geheel van de Ilias? M.a.w. is er een functie aan te wijzen van de vergelijkingen in de architectoniek van dat geheel? Het is voor de beoordeling hiervan nuttig zich te herinneren, dat de Ilias een episode uit de strijd om Troje uitbeeldt, waarvan de eenheid, wat het verhaal betreft, berust op Achilles' μῆνις tengevolge van zijn conflict met Agamemnon. Deze μῆνις veroorzaakt gevechten, waarin door Hector's toedoen de Achaeërs de nederlaag dreigen te lijden. Deze wordt afgewend door Patroclus. Doch diens dood onder de hand van Apollo en Hector bewerkt Achilles' | |
[pagina 38]
| |
terugkeer tot de strijd en zijn wraak op Hector. Zeer globaal gezegd treft men drie uitgestrekte algemene slagen aan, die resp. de boeken IV t/m VIII, XI t/m XVII en XX t/m XXII beslaan. Ofschoon deze complexen van gevechtsscènes ongetwijfeld in velerlei relatie staan met het ‘tragische’ centrale gegeven van het gedicht, is het gehalte aan algemeen-heroïsche, traditionele stof in deze gedeelten het hoogst. Dit geldt vooral voor die zangen, waarin vrijwel onophoudelijk wordt gestreden, zoals V, XI (tot 575) XII, XIII, XV, XVI, XVII, XXI, XXII (tot Hector's dood). In deze boeken (of gedeelten van boeken) is in het algemeen de aanwending van de lange vergelijking het meest frequent. Terwijl in de Ilias als geheel op iedere ± 80 verzen één vergelijking voorkomt, is dat b.v. voor XI (tot 575, daarna - tot het slot 848 - zijn er geen beschrijvingen van gevechten tussen Achaeërs en Trojanen) één per 56, voor XII één per 47, voor XIII één per 59, voor XV één per 49, voor XVI één per 37, voor XVII één per 40. Daartegenover staat dat in boek I geen enkele uitgewerkte vergelijking voorkomt (er wordt in boek I alleen met woorden gestreden; men kan hieraan nog de opmerking toevoegen, dat in het algemeen de vergelijking in de directe rede zeldzaam is), dat boek IX (gezantschap naar Achilles) er slechts drie telt (één op 237) en boek XXIV drie of vier (op 804 verzen).Ga naar eind16. Een oppervlakkige beschouwing zou hieruit kunnen afleiden, dat de vergelijking zó frequent optredend in zó traditionele stof dan blijkbaar tot de oudste elementen van de epische kunst behoort. We hebben al genoeg redenen gezien om dit onwaarschijnlijk te achten (wèl las ik hier, om misverstand te voorkomen, de opmerking in dat het geenszins mijn bedoeling is te suggereren dat alle lange vergelijkingen zonder onderscheid als creaties van de dichter(s)Ga naar eind17. van onze Ilias zouden moeten worden beschouwd; daarvoor zijn er, juist in de gevechtsscènes, teveel die de indruk maken van variaties op een bekend thema). Bovendien verzet zich hiertegen het volgende: in de beschrijving van de strijd tussen Koureten en Aetoliërs (IX 529-599, in de mond gelegd van Phoenix) en in Nestor's verhaal over de oorlog tussen Eliërs en Pyliërs (XI 670-761), die beide de indruk maken door de dichter van de Ilias uit oudere epiek te zijn overgenomen, komt geen enkele vergelijking voor.Ga naar eind18. Dit is wel in overeenstemming met de zeldzaamheid van vergelijkingen in oratio recta, maar dit is toch geen afdoende verklaring: de episoden zijn wel als exempla bedoeld, maar toch ook stukken epische vertelling.Ga naar eind19. Men zou kunnen denken dat de lange vergelijking, als modernisme, door de dichters onpassend werd geacht, gelegd in de mond van de helden zelf; maar daarmee zijn dan passages als III 196-198 (Priamus vergelijkt Odysseus met een ram dat door de schapen gaat), IV 243-245 (Agamemnon verwijt de Argivers te staan verbijsterd als hinden die weerloos staan vermoeid van hun rennen door de vlakte), VI 146-149 (de | |
[pagina 39]
| |
bladeren~mensen vergelijking, uitgesproken door Glaucus), in strijd.Ga naar eind20. Dikwijls heeft men gezegd dat de vergelijkingen in de lange gevechtsbeschrijvingen dienen om de dreigende eentonigheid tegen te gaan (en men wijst er dan op dat de vergelijkingen in de tweede helft van de Aeneïs veel talrijker zijn dan in de eerste helft). Daarvan is zeker iets waar en deze functie zou dan vallen onder de ποικιλία, die met αὔξησις ἐνέργεια en σαφήνεια als functie der vergelijkingen door Eustathius wordt genoemd.Ga naar eind21. Maar afdoende is de verklaring natuurlijk geenszins. Want zij zegt niets over de toch altijd nog tamelijk talrijke vergelijkingen elders en evenmin iets over het toch frappante verschil in frequentie tussen twee uitgesproken vechtboeken als V en XVI (in V op 909 verzen 10 vergelijkingen, in XVI op 867, 21.) Als men bedenkt dat V de krijgsdaden van Diomedes bevat, episode die voor het centrale gegeven van de Ilias van ondergeschikt belang is, doch XVI de dood van Patroclus en wat daaraan direct voorafging en dat in XVII (de strijd om Patroclus' lijk, voorafgaand aan Achilles' verschijnen in XVIII) de hoge frequentie van XVI wordt voortgezet, terwijl men deze ook weer terugvindt in XXII tot Hector's dood (10 vergelijkingen in 320 verzen), dan zal men tot de conclusie komen dat er een zeker verband bestaat tussen de spanning die de beschrijving der actie wil wekken en de frequentie van de aanwending der vergelijking of (meer van de dichter uit geredeneerd) de behoefte om de heroïsche actie te illustreren uit het arsenaal van zijn ervaringswereld en het belang van de actie gezien in het kader van het geheel. De ene functie van de vergelijking sluit de andere niet uit in een en hetzelfde geval en het is helemaal niet nodig noch dat alle vergelijkingen, voor de compositie, eenzelfde functie hebben, noch dat alle denkbare functies aan elke individuele vergelijking toekomen. Er zijn enkele duidelijke gevallen, waarin opeenhoping van vergelijkingen een bijzonder belangrijk moment in de verhaalde handeling markeert: het eerste uitrukken ten strijde van de Achaeërs en de ordening door hun aanvoerders worden door vijf vergelijkingen geïllustreerd (II 455-483). De wanhopige strijd om Patroclus' lijk aan het slot van XVII door vier, de een al geladener dan de andere. Vergelijkingen kunnen ten opzichte van elkander in een responderende positie staan, om de verschillende reacties of situaties van tegenstanders te illustreren. Zo verheugt zich Menelaüs over het zien van Paris als een leeuw die een hert of gems vindt (III 23-27), Paris schrikt terug voor Menelaüs als iemand die in de bergen op een slang stoot (III 33-36). Wanneer de Trojanen na hun eerste succes 's nachts in de vlakte bivakkeren bij vele wachtvuren wordt de volgende vergelijking ingevoegd: ‘Zoals wanneer aan de hemel de sterren aan weerskanten van de glanzende maan zeer schitterend schijnen - wanneer de aether windstil is geworden - en dan vertonen zich alle hoge punten en uitstekende kapen en bergdalen: aan de hemel is de onmetelijke aether | |
[pagina 40]
| |
opengescheurd, en alle sterren zijn zichtbaar, en verheugd in zijn hart is de herder: zó talrijke vuren schenen tussen het scheepskamp en de stroom van de Xanthus der Trojanen die ze brandden voor Ilium’. (VIII 551-557). (Het schijnsel der vuren en hun groot aantal worden vergeleken met de glans der talrijke sterren, de stemming der Trojanen na de zware strijd meester van het veld met die van de herder over de serene nacht na een dreigende lucht.Ga naar eind22.) De Achaeërs daarentegen zijn in paniek teruggedrongen in hun kamp: ‘Zoals twee winden de visrijke zee in beroering brengen, Boreas en Zephyr, die beide uit Thracië waaien, plotseling gekomen - en tegelijk krijgen de donkere golven koppen en talrijk wier storten ze langs de zee naar buiten - zó werd het gemoed der Achaeërs in hun borst verscheurd’. (IX 6-8). Ook kunnen twee op elkaar betrokken vergelijkingen de verschillende situaties van eenzelfde held in verschillende phasen van de strijd markeren: Diomedes snelt door de vlakte als een gezwollen rivier die de dammen vernietigd heeft en de gewassen neerslaat (V 87-92), Diomedes wijkt voor Ares als een man die terugdeinst voor een snelstromende rivier in een vlakte (V 597-600).Ga naar eind23. Deze voorbeelden betreffen alle passages, die dicht bij elkaar of niet erg ver van elkander verwijderd zijn. Men kan verder constateren dat de vergelijkingen in het verloop van een zang of gedeelte daarvan in het algemeen voorbereidende, retarderende, afsluitende, samenvattend gezegd geledende functie kunnen hebben.Ga naar eind24. Of zij ook dienen om de duur van een actie te suggereren (deze moet verondersteld worden voort te gaan, terwijl de vergelijking wordt uitgesproken), zoals wel beweerd wordt, moet worden betwijfeld. Interessanter is naar mijn overtuiging de vraag, of er een functioneel verband mag worden gelegd tussen vergelijkingen, die op zeer grote afstand van elkaar optreden. Diegenen, die de Ilias die wij hebben, geheel als product van de orale improvisatie beschouwen, zullen geneigd zijn dit te ontkennen. Wie zich voorstelt dat de dichter van de Ilias tenslotte zijn gedicht te boek heeft gesteld, zal er allicht anders over denken. In elk geval wil ik de vraag opwerpen naar aanleiding van een befaamde passage. Slechts viermaal wordt in de Ilias het optreden van een held of zijn wapentuig, in een uitgewerkte ‘simile’, vergeleken met een ster. XXII 25-32 (Hector houdt stand voor de muren van Troje, Achilles stormt naderbij) ‘Hem werd de grijsaard Priamus het eerst gewaar met de ogen, hem alschitterend, als een ster, toestormend door de vlakte, de ster die in het late seizoen opkomt, zich scherp onderscheidend schijnen zijn stralen temidden der talrijke sterren in het holst van de nacht - de mensen noemen hem hond van Orion, en deze is de allerhelderste, doch een boos voorteken is hij en brengt veel koorts aan de rampzalige stervelingen - zo lichtte van hem het brons om zijn borst terwijl hij voortsnelde’ (en een weeklacht uitte de grijsaard enz). Priamus weet zeker dat Achilles Hector's ondergang zal zijn; de vergelijking leidt het hoogtepunt van | |
[pagina 41]
| |
de handeling in de Ilias in. Veel korter wordt vlak voor Hector's dood de glans van Achilles' speerpunt eveneens met een ster vergeleken: ‘Zoals een ster opkomt te midden der sterren in het holst van de nacht, Hesperus die zich als de schoonste ster aan de hemel stelt, zo kwam de glans van de scherpe speerpunt, die Achilles zwaaide...’ (XXII 317-319). De enige andere plaatsen waar een held met een ster wordt vergeleken zijn V 4-7 (Diomedes) en XI 61-66, waar van Hector gezegd wordt: ‘zoals uit de wolken te voorschijn komt een verderfelijke ster, alschijnend en dan weer ondergaat in de schaduwrijke woken, zó vertoonde zich Hector nu eens onder de voorsten dan weer was hij onder de achtersten, aansporend: geheel blonk hij door het brons, als de bliksem van vader Zeus’. Zo wordt de indruk die Hector maakt beschreven in de aanvang van de lange gevechtenreeks, die zijn grootste successen en de dood van Patroclus inhoudt. Achilles en Hector zijn de protagonisten van onze Ilias, Diomedes is in V een soort plaatsvervanger van Achilles. Ook al zou men deze vergelijking niet in door de dichter bedoelde relatie achten met die van XXII 25-32, dan nog is hun verwantschap, betrokken als zij zijn op deze helden, opmerkelijk. Maar de veelvuldige verbindingen die tussen XI en het hele verdere verloop van de Hector-Patroclus-Achilles tragedie zo duidelijk aanwezig zijn maken het moeilijk af te zien van een bedoelde ‘Fernverbindung’ der twee vergelijkingenGa naar eind26. (hetgeen, dit zij toegegeven, een argument zou kunnen zijn tegen het volstrekt orale karakter van de compositie). Opmerkelijk is ook de aanwending van de vergelijking ‘(tranenstortend) als een bron met zwart water die van een steile rots af zijn donker water stort’ 1e van Agamemnon, die na de eerste nederlaag der Achaeërs neerslachtig de aanvoerders gaat toespreken (IX 14, 15; de beraadslaging die volgt leidt tot het gezantschap naar Achilles)Ga naar eind27. 2e van Patroclus, die na de tweede veel grotere nederlaag tot Achilles komt om zijn medelijden met de Achaeërs op te wekken (XVI 3, 4; Achilles zendt Patroclus uit om de krijgskans te doen keren). De functionaliteit die de aanwending van de vergelijking in de compositie, zowel met betrekking tot kleinere als grotere verbanden schijnt te kenmerken, maakt het moeilijk om, als het gaat om de betekenis en de functie van de vergelijking in de onmiddellijke context, te geloven in het éne vergelijkingspunt, het tertium comparationis, als eigenlijk kenmerk der Homerische vergelijking, waarvan de rest dan slechts zelfstandige uitwerking zou zijn. Waarmee nu weer geenszins bedoeld is dat tussen vergelekene en vergelijking telkens een hele reeks concrete aanrakingspunten zou zijn aan te wijzen, waardoor de vergelijking een in ‘beeldspraak’ uitgedrukte exacte reproductie zou zijn van het vergelekene. Zij is niet zo iets als een samenstel van metaphoren. Haar samenhang met de context van het verhaal kan heel eenvoudig zijn, maar zeer dikwijls ook kan men eer van een innige vervlechting spreken. | |
[pagina 42]
| |
Het uitgangspunt kan zijn de illustratie van een beweging, een geluid, een aanblik van individu of massa, het resultaat eer de overeenkomst in stemming tussen wat de vergelijking voor het gemoed van een genoemde of veronderstelde toeschouwer of toehoorder suggereertGa naar eind28. en die welke de beschreven handeling wekt of moet wekken. ‘Meist schlingt sich um Gleichnis und Erzählung ein doppeltes Band der Bildähnlichkeit und der Stimmungsähnlichkeit’.Ga naar eind29. Het is evenmin juist de vergelijkingen uitsluitend te beschouwen als op het zintuigelijk vlak liggende illustrerende tafrelen (en nog minder om in hen voor alles naturalistische beschrijvingen te willen zien) als er al te zeer de nadruk op te leggen dat Homerus de natuur in de vergelijking ‘bildhaft-ontologisch’ zou zien,Ga naar eind30. dat de λόγος (in de zin van proportie) het meest eigenlijke van deze zou zijn (al moet men zeker erkennen, dat het ‘poëtisch’ vergelijken in zijn karakter van ‘interpretatie’, ‘Deutung’, genetisch-historisch bekeken, óók een aan het abstraherend denken en verklaren voorafgaande phase is en zelf een niet onbelangrijk ‘noëtisch’ element inhoudt). De betekenis van het vergelekene (zoals dit zich aan de zintuigen voordoet maar ook - en vooral - in de psychische reacties die het teweegbrengt - doch het vergelekene kan op zichzelf een psychische reactie van individu of massa zijn of een geestesgesteldheid in een bepaalde situatie, een enkele maal de karakteristieke eigenschap van een persoonGa naar eind31. -) wordt verduidelijkt (of geduid) en verhevigd door de vergelijking, waarin van een tafreel of handeling of toestand (eventueel een combinatie van deze) hetzij de zintuigelijke indruk, hetzij de psychische reactie (of een combinatie van deze) op verschillende wijzen analogieën vertoont met het vergelekene. Hierbij valt dan te bedenken dat de spheren van vergelijking en vergelekene elkaar kunnen beïnvloeden (ook bij Homerus kan aan een element der ‘natuur’ een voorgevoel worden toegeschreven, dat in ‘werkelijkheid’ slechts toekomt aan het gemoed van de mens die tot het vergelekene behoort),Ga naar eind32. dat veelal de vergelijking juist dient om innerlijke reacties te suggereren, die in een cultuurphase, waarin de geest nog bezig was ontdekt te worden, moeilijk anders konden worden uitgedrukt en dat, wanneer slechts één overeenkomst expressis verbis is uitgedrukt, dit geenszins hoeft in te houden dat deze de enige is. Bezien wij nu nog enkele voorbeelden. Allereerst de boven geciteerde passage XXII 25-32. Het is duidelijk dat om te beginnen Achilles in zijn glans vergeleken wordt met een ster. Genetisch beschouwd ligt de oorsprong in korte vergelijkingen met vlam of ster (deze laatste bij Hom. zeldzaam, ἀλίγκιον ἀστέρι καλῷ van Astyanax VI 401). De ster wordt met de relatieve zin die in 27 begint nader aangeduid, de felheid van zijn straling sterk geaccentueerd, hij wordt genoemd en in zijn kwaliteit van boos voorteken, koortsbrenger voor de mensen gekarakteriseerd.Ga naar eind33. Niet uitgedrukt maar duidelijk gesuggereerd | |
[pagina 43]
| |
wordt de angst die de mens in de najaarsnacht bij de opkomst van deze ster bevangt, deze glans betekent onheil. Formeel wordt de vergelijking met het verhaal slechts verbonden door vers 32 ‘zó lichtte van hem het brons om zijn borst terwijl hij voortsnelde’, maar het zal duidelijk zijn dat dit expliciete ‘tertium comparationis’ de wezenlijke vervlochtenheid van vergelijking en vergelekene geenszins tot haar recht doet komen. De angst, in de vergelijking geïmpliceerd, komt onmiddellijk daarna in het verhaal tot uitbarsting: ᾤμωξενδ᾽ὁγέρων. In het verhaal is Priamus toeschouwer, in de vergelijking is een toeschouwer verondersteld. Men kan in deze vergelijking goed de nauwe relatie navoelen, waarin voorteken en vergelijking tot elkaar staan; er is wat voor te zeggen de oorsprong (of een der oorsprongen) van laatstgenoemde te zoeken in de mantiekGa naar eind34.: hierin wordt uit de combinatie van de dingen die zich voordoen de betekenis van een situatie geïnterpreteerd, haar gevolgen voorspeld, de toekomst geduid. Er komen bij Homerus enkele voortekenen voor, die nauwe verwantschap met vergelijkingen vertonenGa naar eind35.: zo de adelaar met een slang in zijn klauwen, die door de adelaar te bijten deze dwingt hem los te laten. Dit teken vertoont zich aan de Trojanen wanneer zij op het punt staan het scheepskamp binnen te dringen (XII 200-209). Polydamas raadt aan de aanval niet voort te zetten: ‘want zo meen ik dat vervuld zal worden, als inderdaad voor de Trojanen deze vogel nabijkwam nu ze vurig verlangen over de gracht te gaan, de hoogvliegende adelaar links langs het krijgsvolk scherend met de bloedrode slang, de reusachtige in de greep van zijn klauwen, een levende: maar ineens liet hij hem vallen, voordat hij zijn nest bereikte, zonder dat hij hem wist te brengen als prooi voor zijn jongen: zo zullen wij, ook al zullen wij met grote kracht door poorten en muur van de Achaeërs heenbreken en wijken de Achaeërs, toch in wanorde van de schepen terugkeren dezelfde weg’. (ib. 217-225). Een merkwaardig voorbeeld van een geestesgesteldheid (in dit geval de twijfel tussen twee alternatieven van te volgen gedragslijn) vergeleken met een gebeuren in de natuur, die onder invloed van het vergelekene bezield wordt, levert XIV 16-22.Ga naar eind36. (Nestor treedt uit zijn tent en ziet de catastrophale wending die de slag genomen heeft). ‘En zoals wanneer een groot zeevlak in onrust is door een stille golfslag, voorziende de snelle gangen der heldere winden en in die toestand blijft - niet rolt het zijn golven voort in deze of gene richting, voordat een duidelijk bepaalde wind van de hemel erop neerdaalt - zó overwoog de oude verscheurd in zijn hart tweeërlei’ (of dit ... of dat te doen). Nestor's onzekerheid wordt verzinnebeeld in het watervlak waarvan het vóór de storm niet vaststaat welke kant uit het zijn golven zal doen rollen. Maar van het watervlak wordt gezegd ποργύρῃ, dat elders van het hart van een mens wordt gezegd die in tweestrijd is (XXI 551) en voorts ὀσσόμενον, waarvan de normale betekenis is ‘zich met het geestesoog voorstellen’, | |
[pagina 44]
| |
‘een voorgevoel hebben van’ (de alternatieve betekenis ‘met de blik spellen’, zoals in κάκ᾽ ὀσσόμενος I 105 is hier moeilijk te verdedigen en zou trouwens het zeevlak nauwelijks minder ‘bezield’ maken). Het is dus niet waar, dat de Griekse poëzie menselijke gevoelens niet op de natuur ‘overdraagt’ (een herinnering aan de rots ‘eenzaam van zin’ in Aeschylus' Suppl. 795 is hier wel op zijn plaats).Ga naar eind37. Doch dit is nog niet alles. De hoorder van de vergelijking komt ook onmiddellijk onder de indruk van de angst voor gevaar, die het geschilderde natuurtafreel suggereert. Dit is de stemming waarin Nestor verkeert. De vergelijking heeft a.h.w. dezelfde tonaliteit als haar omgeving en verhevigt in de toehoorder de stemming die hij met Nestor moet ondergaan. Het komt me voor dat de moeilijk te interpreteren vergelijking X 5-9 duidelijker wordt en treffender, als men enerzijds denkt aan de connecties tussen voorteken en vergelijking, anderzijds aan de stemmingwekkende functie die veelal te constateren valt. ‘Letterlijk’ staat er dit (Agamemnon kan de slaap niet vatten, bekommerd als hij is om de situatie): ‘En zoals wanneer bliksemt de gemaal van Hera met schone haren, bereidend of een ontzaglijke regenvloed, of hagel, of sneeuw - in het seizoen waarin sneeuw de akkers bestrooit - of wel misschien de grote muil van een bittere krijg, zo deed dicht opeen in zijn borst Agamemnon zuchten opstijgen, diep uit zijn hart’ enz. Nu vindt men wel de verklaring verdedigd, dat ‘dicht opeen’ ook te denken is bij ‘bliksemt’,Ga naar eind38. er is dan goddank een tertium comparationis en men kan verder lezen. De hele passage is dan vrijwel zinloos (Leaf vindt haar dan ook hopeloos).Ga naar eind39. Maar wanneer wij de inhoud van de vergelijking denken in het bewustzijn van iemand die in angst raakt om het naderend noodweer of onheil, dat de bliksems voorspellen, en deze angst door de vergelijking gesuggereerd opvatten als de angst, waarin Agamemnon verkeert, dan krijgen de woorden zin en mist men eigenlijk alleen een pendant van de toevoeging ‘en verheugd in zijn hart is de herder’ van de overigens niet minder moeilijkheden opleverende vergelijking VIII 551-556 (hierboven geciteerd). Anders ligt de problematiek in een der korte vergelijkingen die in XXIII de wedstrijden - men kan hier wel zeggen, opsieren (hetgeen meestal een volstrekt te kort schietende kwalificatie van de Homerische vergelijking is). In de hardloopwedstrijd tussen Odysseus en Ajax zit de eerste de laatste dicht op de hielen: heel dichtbij’, zoals wanneer een staf dichtbij de borst is van een vrouw met schone gordel, die zij heel stevig met haar handen naar zich toetrekt wanneer ze de inslag door de draden van de ketting heenhaalt en de staf brengt zij dich bij haar borst’. Natuurlijk duidt de vergelijking de nabijheidGa naar eind40. aan, door haar onverwachtheid, de contrastwerking intensificeert zij het begrip ‘vlakbij’ (maar net niet rakend) waarom het gaat; maar evenzeer is er analogie in krachtsinspanning (εὖ μάλα χερσὶ τανύσσῃ) en wel in de | |
[pagina 45]
| |
telkens weer herhaalde krachtsinspanning, die bij elke inslagdraad de nabijheid van staf en borst, bij elk strekken van de benen het op de hielen zitten van Ajax door Odysseus bewerkt. In de vergelijking, zelfs in een schijnbaar onbelangrijke (maar voor de interpretatie uiterst moeilijke en - laat ons eerlijk zijn - niet geheel zeker verklaarde als deze)Ga naar eind41., wordt het vergelekene intenser beleefd, zij bewerkt een verhoogd werkelijkheidsbesef van actie en situatie van wat verhaald wordt. De vergelijkingen zijn niet slechts de afspiegeling van de ervaringswereld van de dichter(s),Ga naar eind42. door hun veelvuldige vervlochtenheid met de heroïsche wereld, waarin het verhaal zich afspeelt, wekken zij voor het geheel die illusie van levende realiteit, welke de Ilias tot die evocatie maakt van menselijke werkelijkheid, waarin de grenzen tussen het eeuwige heden en het verleden schijnen uitgewist. J.C. KamerbeekGa naar eind25. |
|