voorbereidend hoger onderwijs in de Nederlandse spraakkunst. Hoe is zo iemand bij machte, de gecursiveerde woordgroep in ‘Hij woont op de 1e verdieping’ (blz. 3) in de vierde naamval te zien staan? Hoe zal hij kunnen begrijpen, dat het Nederlands (blijkens ‘Hoofdstuk IV - Naamvallen’) wel over een eerste, derde en vierde, maar niet over een tweede naamval beschikt? Enz., enz.
‘Hommes, icy, n'usez de mocquerie’, - dit alles (en nog veel meer dat de lezer van deze vier-talige grammatica moedeloos maakt) is zeer ernstig. Langevelds Taal en Denken is van 1934 en Gerlach Royen is al jaren dood. Gedurende de laatste dertig jaar zijn in binnen- en buitenland talloze geschriften verschenen, die de taalbeschrijving en de taaldidaktiek op een veel hoger niveau hebben gebracht dan waarop ze vroeger stonden, en die met een aantal ficties en denkfouten hebben afgerekend. Helaas, de fictie van de Nederlandse naamval (om ons nu hiertoe te beperken) blijkt nog steeds te bestaan. Ze verschijnt in het door samenwerking ontstane ‘Overzicht’ in volle wasdom. En ze roept de gedachte op aan een derde onuitroeibare identiteit: het Nederlands is een soort vocatiefen ablatief-loos Latijn. Nu onze vreemde moedertaal ze toch niet meer alle zes bij elkaar heeft, zullen we over het recente verlies van haar tweede naamval maar niet te veel tobben.